De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 11 april pagina 6

11 april 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 April '15. No. 1972 Onder Inlandsche Juristen op Java Als vriendelijke herinnering aan een bezoek dat ik verleden zomer, te Batavia, aan zijne instelling bracht, gewerd mij onlangs van den waarnemenden directeur onzer Opleidings school voor Inlandsche Rechtskundigen", de feestopname van haar toen gevierd vijf jarig feest. Dit is een dubbele aanleiding, er een en ander over neer te schrijven. De instelling is een levend en treffend voorbeeld van de krachten, die wij bij onze kolonisatie tegen woordig in beweging hebben gezet. Ontstaan uit den wensch der vooruitstttvende inlandsche hoofden zelve, met name van den regent van Serang, die in 1903 op zijn vraag/de verzekering verkreeg dat H. M. de Koningin wenscht, dat gén Inlander, die aan de wettelijke vereischten voor het bekleeden van eenig rechtersambt voldoet, van dat ambt zal worden uitgesloten, omdat hij Inlander is"; op gang gebracht door de instemming van de GouverneursGeneraal Rooseboom en Van Heutsz, is deze instelling ongetwijfeld eene zaak van gewicht. Hoe moeilijk kan menigeen zich nogindenken in de gedachte, ook de onafhankelijke, geheel zelfstandige rechterslazk, door mannen van de overheerde bevolking zelve, in naam der Koningin" te zien uitgeoefend. Dit is nog weer iets anders, dan met de bestuurshootden. Deze immers werken naast en onder, de Europeesche ambtenaren van het Binnenlandsche Bestuur. Hier, met het rechterambt, wordt volkomen gelijkstelling beoogd. Met name zal in de toekomst ook het voorzitter schap van de Landraden daarmede of door Europeanen, f door van de rechtsschool gediplomeerde Inlanders kunnen worden ver vuld. Om te beginnen betreft het onder schikte rechterlijke functiën. Het is een van die weelderige woonsteden aan het onafzienbare Koningsplein, een van de in- breede behagel ij kheid zich met bordes, en galerijen, en glanzend marmeren vloeren verkoelende woningen,welke eerlang den trots der Batavianen zijn gaan uitmaken, nadat zij op Daendel's aandrang de gedrukte Beneden stad voor het lieflijker Weltevreden verlaten hadden, die thans voor de Rechtsschool in gebruik genomen is. In het woongebouw zijn daar de kamertjes afgeschoten, waardoor de leerlingen elk een een eigen vertrekje hebben. De school is namelijk een internaat. Want het is niet alleen de kennis, maar ook de levenswijze der kweekelingen, waarop de instelling be stemd is vormend te werken. De docenten noodigen hen van tijd tot tijd in den huiselijken kring, en zoeken ook op deze wijze omgang. Sommigen wonen in de stad, bij Europeesche gezinnen. Van allerlei streken, uit de hoofdenfamilie's van Java en Madoera, komen aldus de .studenten in de rechten" bijeen. Toen ik er was, bedroeg hun aantal 40. Het maximum is 7Z Zij beginnen ongeveer op hun 14de jaar, en maken dan eerst nog drie jaren door in de voorbereidende afdeeling, waar Nederlandsche en Indische geschiedenis, wis kunde, en natuurkennis en... Fransch gegeven worden. r Dan de rechtskundige afdeeling, van 3 jaar, met als vakken: het burgerlijke recht en strafrecht der Nederlandsen-Indische Wetboeken, Inlandsch volksrecht, Neder landsche Staatsinrichtingen en NederlandschIndisch Staatsrecht; ook nog algemeene inleiding en Maleisch. Het onderwerp in de Docenten en Leerlingen van de Opleidingsschool voor Inlandsche Rechtskundigen, te Weltevreden Nederlandsche taal- en letterkunde wordt steeds voortgezet. Academisch, in den zin van vrije studie, is het onderwijs niet. Het wordt cursorisch gegeven. Intusschen is toch juist het streven, de leerlingen tot zelfstandige belangstelling en bearbeiding te brengen. Ook in ver band met de eigenaardige neiging en gemakkelijkheid dier jongelui, om stof van buiten te leeren, is de praktijk, dat van hen het eigen uitwerken van aanteekeningen ge regeld wordt gevergd. Het rechtsonderwijs maakte mij den indruk, vrij diep te gaan. Voor zoover het de kennis van Europeesche rechtsbegrippen, instellingen en denkbeelden ten doel heeft, lag er voor den bezoeker iets zeer eigenaardigs in. Voor een goed deel zijn deze in ons land, in Europa nu eenmaal ontstaan en ingeburgerd; en levert het eene geslacht ze aan het andere over. Maar ten overstaan van de geheele wereld, missen ze toch nog wel realiteit. En daar onder de luchtige galerijen, waar de klassen gezeten waren, volop in de Indische atmosfeer met het bronzen van de zon en de kalmte van palmen en pisangs rondom, was hun karakter van importartikel, voor de aziatische gehoofddoekte hoofden bestemd, wel treffend voelbaar. Wat klonk het niet eigenaardig, dien jongeling de constitutioneele burgerrechten" te hooren -opnoemen, welke nog buiten zijne wereld liggen (en die hemzelf amper worden gegund!); in bijzonderheden te hooren vertellen van Napoleon's politiek ten aanzien van de Duitsche Rijnstaten, (hoe ver lag mij toen de Rijn, en hoeveel verder moet hij hun gelegen hebben!) , en de onder scheidingen van eigendom", of contract", of delict" te hooren voordragen in een taal, die hun toch altijd een vreemde blijft. Want dit maakt het des te eigenaardiger, dat het Nederlandsch, de voertaal van zijne studie, voor den Inlander toch immer een buitenlandsche taal blijft, al beheerscht hij Een justitieel onderzoek in loco in de Binnenlanden lllllllllllllllllllltlMIUUtllllllllllllllllllllHnHIflIIIIIIIIUIIIIIIIIItllllllllllllllIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIllll Illllllll Amsterdamsch a cappella koor Verschillende stijlen van onbegeleiden koorzang kregen wij bij de laatste uitvoering van Averkamp's koor te hooren: des Pres, Palestrina, Bach en den- Hagenaar Wierts. Componisten wier aard sterk uiteenloopend is. Vergelijkt men des Pres met Wierts, beide Nederlanders, dan valt te constateeren dat wij er in 4 eeuwen niet op zijn vooruitge gaan. Ik wil Wierts volstrekt niet als voorbeeld stellen van het componeerende Nederland, en door het noemen dezer beide namen hoofdvertegenwoordigers uit ver schillende tijdperken naast elkaar stellen. De stijl echter waarin Wierls' Mater Dolorosa" is geschreven, is in zekeren zin typisch, en geeft het duidelijke bewijs voor den slechten weg waarop vele onzer koor componisten zich bevinden: De aard der Duitsche liedertafel-muziek met hare, be denkelijk aan biergeur herinnerende melodiek en harmoniek heeft niet nagelaten bij ons haar invloed te doen gelden. Daarbij kwam de drukke levendigheid der Belgische mannen-zangvereenigingen, zoodat bij ons een vrij ernstig allegaartje ontstond. In het begin werd die praktijk gelukkig slechts toegepast op mannenkoren, die tot heden in de serieuse muziekbeoefening nog weinig kunnen meetellen maar nu gaat men ook voor het gemengde koor dien bombast schrijven, en dat is te betreuren. Beier zou het tegenovergestelde zijn: dat men probeerde den reinen stijl, die van oudsher het gemengde koor eigen was, ook te gebruiken bij mannenkoren, welke daar door in betere banen zouden worden geleid en van goedkoope, banale effecten gezuiverd zouden worden. In Wierts' werk is, evenals in de meeste mannenkoren, te weinig rekening gehouden met den tekst. Voorbeelden: mijn hope en mijn bestaan", waarin bestaan" door een crescendo en verscherping der harmonie op ongemotiveerde wijze wordt geaccentueerd. De woorden mijn blomken afgeplukt" en later van vier en vonke" worden met ouderwetsche staccati en herhalingen verklankt. En dan de conventioneel dramatische stijging op mijn herte dat benauwd is tot der dood". Bovenal de onbegrijpelijke ge dachte om het gedicht te zetten voor een koor. «: Ik hoop dat deze stijl spoedig uit onze haar nog zoo goed als wij nze moderne talen" kunnen doen. Dit alles past natuurlijk bij het zelfver trouwen van den kolonisator op zijn eigen manier en instellingen. Maar het levert er toch ook een typisch bewijs van. Het vloeit evenwel voort uit het systeem, dat gelijkstelling van de Inlandsche juristen, met de Europeeschen rechteilijke ambte naren in de Landraden, beoogt. l Als een voorbeeld overigens, hoe deze Inlandsche jongelui van ontwikkeling het Nederlandsch weten te gebruiken, en hoe hun gedachten gaan, doe ik hier een brief afdrukken, welke een mijner Amsterdamsche studenten mij bracht. Het is de aanvangsbrief van eene corres pondentie tusschen jongelui hier en ginds, zooals het Nederlandsch Verbond in het leven heeft geroepen. Alleen de naam is veranderd. De schrijver is 21 jaar, en deed in 1912 het eindexamen. W c l te v r e il e n, 1912. eacftle Heer D. J. Volgens een aan mij gericht schrijven, in antwoord van mijn brief naar aanleiding van den oproep in Neerlandia" tot brief wisseling tusschen Nederlandsche en Indische jongelieden, bent u mij aangewezen als de persoon, die bereid is met mij in genoemde brief wisseling te treden. , Ik weet niet of u ook eep soortgelijke kennisgeving hebt ontvangen, waarom Ik mij dan ook verplicht gevoel mij hier in mijn eersten brief aan u bekend te maken, Vindt u niet, dat dit in ons gewone doen veel eenvoudiger toegaat? Nu ik 't noodige daarvoor hier op schrift moet stellen, valt het mij niet ge makkelijk. Ik heb, om u de waarheid te zeggen, met mijn handen in 't haar gezeten, over de manier waarop ik dezen brief in elkaar zal zetten en voornamelijk wat of ik over mijn persoon heb te schrijven. Ik hoop, dat zooals ik 'f nu heb gedaan, 't niet al te onbeholpen zal zijn uitgevallen. En mocht u over 't een of ander nog wat meer wenschen te weten, zoo hebt u 't mij maar te zeggen. Vooreerst wil ik u meedeelen, dat ik een leerling ben vnn de Opleidingsschool voor Inlandsche rechts kundigen, of bij verkorting: Rechtsschool genoemd. Dit is een inrichting alwaar Inlandsche jongelui opge leid worden voor Inl. Rechtskundigen, met name voor Inlandsche voorzitters van de landraden, d. i. de hoogste Inlandsche rechtbanken hier te lande, zooals u zeker wel weten zult. Onze school bjstaat nog pas drie jaren en aangezien de lessen in de rechtsweten schappen over 3 jaren loopen, zullen we, indien mijn klasgenooten en ik over een paar maanden in ons eind-examen mochten slagen, de eersten zijn die de school zullen hebben bezocht. Verder nog dit, dat ik afkomstig ben van een kleine binnenplaats in 't hartje van Java (Banjoemas), waar mijn vader Patih is, d. i. een ambt, dat onmiddellijk op dat van regent volgt. Meer zal ik voor dezen keer maar niet over mij zelf schrijven, daar u denkelijk weinig belang in 't overige zult stellen. Mijn adres zult u aan den voet van deze pagina vinden. Hopende, dat u dezen eersten brief genoeg van inhoud zult vinden en dat hij tot een langdurige brief wisseling hij -/al dragen, teeken ik mij Achtend SOKTARDJO Adres: R. SOKTARDJO Rechtsschool, Weltevreden, Koningspi. Z. 1.) (Java). Van de resultaten in de praktijk valt nog weinig te vermelden, omdat het instituut eerst kort bestaat. Mijn indruk was, dat de school op degelijke wijze, haar vormende en wetenschappelijke taak zoekt te vervullen. Directeur en docenten waren dan ook vervuld met het gevoel, in de Indische samenleving iets nieuws in te voeren, en van warmen ijver voor deze merkwaardige taak doordrongen. Wat hierbij komt kijken, blijkt ook uit de bemoeiingen, noodig nadat de leerlingen de school hebben verlaten. Met hen wordt nog geregeld correspondentie gevoerd, om hunne belangstelling levendig te houden en van hunne belangen op de hoogte te blijven. Onder de inlandsche hoofden zelve moet het instituut der rechterlijke ambtenaren nog populariteit en aanzien verwerven. Wat onder hen van ouds in eere is, is de functie bij het binnenlandsch bestuur. Deze geeft autoriteit en positie. Het nieuwe rechterschap heeft daarop nog niet zoo gemakkelijk te rekenen; en het is gebeurd, dat inland sche bestuurshoofden van den jeugdigen rechterlijken collega het hurken" verlangden, het bewijs van eerbied, dat hun door de be volking pleegt te worden gebracht, doch dat de rechter natuurlijk niet schuldig is. Ook voor deze kwestie's heeft de school op te komen, die er in alle opzichten op uit moet zijn, haren kweekelingen, den inlandschen rechters, naast bekwaamheid ook aan zien te verschaffen. Het groote ding, dat den bezoeker treft bij onze pogingen tot vorming en opleiding van de voormannen in de Inlandsche samen leving, is wel dit. En het dringt zich ook hier op, (al geldt het dan evenzeer voor de bestuursambtenaren en voor verschillende andere takken): Steeds moeten de'Europeesche kolonisatoren er van doordrongen wezen, geen menschen te willen ontwikkelen naar hun beeld, de geesten niet te leiden naar hun wereld, doch hen te vervullen met eene eigene hoogere beschaving en kennis, uit land en volk gegroeid. Dit is een zaak waardoor men wordt aan gegrepen, zoodra men in aanraking komt met ons thans zoo sterk doorgevoerd streven in ilndië tot ontwikkeling en opleiding van den Inlander. Men gevoelt daar het gewel dige probleem van twee los van elkander staande volksgeesten. Wat baat net, of men den Javaan al den rijkdom van meerkennis en inzicht geeft, wanneer de Europeaan, de Hollander hem daartoe in hoofdzaak biedt zijn eigen weten, op zijn leest geschoeid, door de omstandigheden van zijn land, zijn volk en zijn instellingen ontwikkeld? Hoe licht blijft het dan voor den inlander een, naar wel is gezegd drankje, dat hij slikt omdat hij weet dat 't hem strekt tot middel om vooruit te komen," meer niet! Het nimmer te vergeten punt in dezen is: te maken dat de bloem op haar eigen stengel omhoog schiet, en niet zoo maar aangebon den wordt aan een vreemden steel, waarop zij toch verdort. Op het vaderschap van deze het geheele vraagstuk zoo juist weergevende Beeld spraak mag ik geen ... ^^Si maken. Zij bleef mij bij van Gouverneur-Generaal Idfnburg, met wien ik te Buitenzorg, als vanzelf ook op dit zoo telkens en telkens weer treffende punt kwam te spreken. In dit opzicht staat de NederlandschEuropeesche kuituur waarlijk nog voor een aangrijpend probleem; een taak van zelfomcijfering, indenking en voorbereiding, wil zij niet, instede van het goede dat zij zoekt te brengen, veel teleurstelling, onvol komenheid, en zelfs aan de betrokkenen droe vige onvoldaanheid brengen. Dit is ongetwijfeld b.v. ook wel in EngelschIndië ondervonden. Daar is van ouds reeds veel meer de Europeaniseering van de Inlan ders, in kennis en positie's doorgevoerd. Niemand zal ontkennen, dat hieruit ook oppervlakkigheid en geestelijke ankerloosheid voortvloeien. Maar aan den anderen kant is een feit, dat er toch eene merk waardige ontwikkeling in de koloniale samen leving mede bereikt wordt. Op de Rechtsschool bekleedt in elk geval ook het volksrecht een belangrijke rol. De vraag is, of overigens de van ons overgenomen, en ons zoo gewone rechtsvakken, voor den inlander niet groeikrachtiger zouden moeten worden gemaakt door b.v. Indische Landhuishoudkunde, en Oost-aziatische Staaten Volkenkunde daaraan te verbinden. Nu ontbreken deze vakken, al bleken mij de docenten ook reeds in deze richting meer voldoening te zoeken, door het bur gerlijken strafrecht zooveel mogelijk in ver band met de toestanden in de inlandsche maatschappij, te bespreken. Maar ook al past de inlandsche rechts kundige het door den Europeaan gecon strueerde recht toe, dan nog is zijne functie van groote beteekenis voor de inlandsche maatschappij in onze Oost. Niet alleen, omdat de ontwikkelingsdrang des inlanders er zekere bevrediging in vindt. Maar ook omdat hij toch veel minder vreemd tegen over de bevolking staat, dan menig Euro peesche rechter. Er zijn er onder dezen, die ongetwijfeld met het wereldje hunner recht zoekenden en beklaagden en getuigen wél vertrouwd raken. Er zijn er evenwel ook, die slechts met onverschilligheid of erger ze als detidafi-mauwers en detidafi-tauwers" bejegenen, de lui van ik wil niet", en die van ik weet het niet meer". Eén van de middelen, om de Gouver nementsrechtspraak, en de behoefte aan eigen recht, in Indië tot elkaar te brengen, ligt zeker in de vorming van Inlandsche rechtskundigen, waartoe de Opleidingsschool op Weltevreden het begin heeft gemaakt. Misschien ligt in haar voorts ook een der kiemen voor eene Indische Universiteit, welke, mits naar breede opvatting ingericht, tevens een zoo ontzaglijke beteekenis kan hebben voor de verrijking van het geestelijke leven in de kolonie. Prof. mr. J. A. VAN HAMEL Zitting van een Landraad i minimi min Minimi, 'iiimminniiiiilnii iimiiiim intiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiintiiiiiii Nederlandsche koorwerken zal verdwijnen en dat men zich tot voorbeeld zal stellen het lied, dat zeer goed op het gebied van het koor kan worden overgebracht; men vermijde te veel banale karakteristiek. De uitvoering van Wierts' compositie was misschien niet geheel volgens de bedoeling van den maker aangaande de tempi; zij voldeed aan de eischen van zuiverheid wat betreft de onderlinge verhouding. Wat de andere werken aangaat, men kon zich verheugen met het Stabat Mater van des Pres, wiens werken zelden worden uit gevoerd. De drukke polyfonie der Nederland sche scholen waarvan altijd zooveel ophef wordt gemaakt is in dit werk haast niet aanwezig. Hoewel, zooals de toelichting verduidelijkte, de cantus firmus, de ge geven stem, in de alt ligt, hetgeen als bijzonderheid der factuur merkwaardig is, weet de meester zijn melos zoo vloeiend en soepel te houden alsof geen knellende, vast staande toonopvolgingen den vrijen vondst belemmerden. Men herinnere zich o.a. de regels Quae moerebat " en Quis est homo " waar de melodieën reeds het verschiet van latere eeuwen openen (Italiaansche opera-wendingen, Mozart). Ik vond het jammer dat bij de uitvoering niet grooter verschil in tempo werd gemaakt; het werk zou hierdoor nog meer hebben ge sproken. Het was onberispelijk van zuiverheid. Van Palestrina was het best, ook wat klankverhouding aangaat, de bekende Improperia. Bachs koralen WBK -ta mooi gezongen. Welk een verschil tusschen de meer bezon nen, scherper geaccentueerde rhythmische indeeling bij Bach en het vrije, onbeperkt wisselend rhythme van Palestrina! De zang werd afgewisseld door viool voordrachten van A. Schmuller; een goede gedachte. Slechts had de violist niet Reger moeten spelen, die nu eenigszins buiten het kader viel, en zeker «iet zijne aria, die te opzettelijk Bachs beroemde aria imiteert. De Ciaccona van Bach was niet zoo geluk kig als anders. Alles tezamen een middag van zeer ge mengde indrukken. Concertgebouw Evert Cornelis bood een programma waarop de traditioneele groote sinfonie ont brak. Haar plaats werd ingenomen door andere cyclische werken, een serenade van Tschaikowsky en een aantal dansen uit een ballet van Pierné. Deze beide vormden met Ie Chasseur maudit van Franck het eerste deel; het tweede bestond uit Wagners Siegfried-Idyll en Tannhauser-ouverture. Cornelis dirigeerde de Serenade gemak kelijk en duidelijk; slechts de wals had soepeler van beweging moeten zijn. Niets is misschien moeilijker dan een wals goed te takteeren, hoe eenvoudvg het c,ok lijkt. Het bet ,^r >'je* m middelmatig tempo het aantal maten at te sia-an maar met het aangeven van den eersten maatsteg telkens het rhythme van den geheelen maat uit 'e beelden, dit te modificeeren, te versnellen en in te houden in overeenstemming met den melodischen zwaai. Dat Cornelis het versmaadde af en toe alle drie de maatdeelen uit te takteeren is zeer juist, hoewel het gemakkelijker zou zijn. Met dien cénen slag kan de deining van het rhythme beter worden weergegeven. Dat dit niet altijd gelukte, doet er niet toe. Het was aardig weer eens het timbre van het strijkorkest te hooren. Het was werkelijk vreemd, toen in de dansen van Piernélang zamerhand eenige blazers, klarinet, hobo, hoorn er bij kwamen! In de passa mezzo, het slot der reeks, rhythmisch ht-el interes sant (evenals de Menuet du Roy) konden zelfs alle orkestinstrumenten zich laten hooren. Daarna Francks werk in een uitstekende vertolking. Wat prachtig gevonden is dat hoornthema, dat zich zoo gurstig onder scheidt van de vele afgezaagde jacht-fanfares die wij kennen. En toen Wagner. Ja, wat zal van hem worden na dezen tijd? Vele gelooven da hij een gevoeligen klap zal krijgen SEM DRESDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl