De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 18 april pagina 6

18 april 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 18 April '15, No. 1973 Rembrandt: Portret van zijn vader Dr. ABRAM BREDIUS 1855 18 April 1915 De hierbij gevoegde reproducties van werken van Rembrandt zijn naar schilderijen door dr. Bredius in bruikleen afgestaan aan het Mauritshuis. Gaarne voldoe ik aan het verzoek der Redactie van het Weekblad, om eenige regels te schrijven over den man, wiens welgeslaagde beeltenis, door den bekenden Haagschen fotograaf Dewald onlangs ver vaardigd, hierbij is gevoegd. Bredius' naam herinner ik mij het eerst gezien te hebben op een naamplaatje onder een Rembrandt, door hem aan het Maurits huis in bruikleen gegeven. Ik was toen jong student en begreep alleen, dat iemand, die zulk een mooi schilderij wist te vinden, wel een heel superieuren kijk op kunst moest hebben. Er zijn er velen, zeer velen in den lande en daarbuiten, die Bredius hoofdza kelijk van dien kant kennen. Want het grootste deel van zijn schitterend kunst bezit stelt hij sinds jaren in het Mauritshuis voor een ieder te genieten. Velen maken zich, door het zien van zijn Rembrandts: de tee der geschilderde moeder, den magistralen Homerus, den diep-ontroerenden Saul-enDavid, en door het genieten van Bredius' rijp doorschilderden Vermeer, een zeer be paalde voorstelling van den man, die in zijn passie voor die dingen zoo innig als weinig anderen verknocht is aan en als 't ware vergroeid schijnt met het grootste van onzen grootsten tijd: oud Neerlands schilderkunst en haren grootsten meester, Rembrandt. Zij stellen zich hem voor als een man met kunstzin niet alleen, maar vooral ook als iemand van een geestdriftige natuur. Dat is Bredius dan ook inderdaad, maar met die eigenschappen aljeen zou hij niet geworden zijn hetgeen hij is: een der groot ste kunsthistorici van zijn tijd. In het Correspondentieblad" van de Nederlandsche Tooneelkunstenaars-Vereeniging" (Nr. 7. Maart) houdt de redactie eenige be schouwingen over mijne opmerkingen onlangs in dit Weekblad gemaakt. Het i$ niet mijn plan, in deze rubriek doorloopend hetgeen in dit Correspon dentieblad" wordt geopperd en gemopperd op den voet te blijven volgen, maar, omdat het mij van belang vporkomt dat het groote lezende publiek eens wat meer te hooren krijgt uit den boezem der acteurs, vind ik het toch nuttig, nu en dan eens iets te releveeren-en te bespreken wat mij belang rijk vporkomt in dat blad. Ik vind het, op allerlei terrein, en dus ook voor de tooneelkunst, heilzaam, als vele, jaren lang opge kropte grieven eens eindelijk tot uiting ko men. Niet altijd zijn alle grieven gegrond, dat spreekt van zelf, maar ze daarom en bloc" allen te negeeren, zou onrechtvaardig zijn. Daarom vind ik het een gezond ver schijnsel, dat uit den kring der acteurs zei ven heftige protesten tegen de tponeelcritiek opgaan. Ik vind het alleen jammer dat dit protest zoo goed als uitsluitend alleen in> bovengenoemd Correspondentie blad" wordt geuit, dat niet door het groote publiek wordt gelezen, zoodat het niet doordringt overal waar het wezen moest. Ik meen daarom een goed werk te doen, hieronder eens over te schrijven, hetgeen mij het meest opviel in het laatste nummer: Dat er bepaald vakopleiding" noodig zou zijn om tooneelcriticus te zijn, ontken ik, dat men zelf kunstenaar moet zijn of althans als kunstenaar moet voelen, lijkt mij echter een eerste vereischte", zegt de heer Borel. Absoluut mis! geachte heer Borel. Kun stenaar zijn, of als kunstenaar voelen, ja, natuurlijk, maar 't vak kennen, als men het vak beoordeelen wil. Wat zou de heer Borel zeggen van een uitstekend tooneelkunstenaar, die onbekend met het vak van den letterkundige, over b.v. roman-techniek oordeelde? Zoo nu oordeelen roman- en andere kun stenaars, zonder eenige kennis van hettooneel-vak of tooneel-techniek. Dat n of zelfs eenige onbevoegde critici er op den duur een waarachtig groot kunstenaar onder zouden kunnen houden, wil er bij mij niet in", gaat de heer Borel voort. Neen, natuurlijk, wér niet, maar daarom gaat het niet. Het gaat enkel en alleen om de onbevoegdheid, want onbe voegden verheffen en onbevoegden trappen den tooneelspeler. Onbevoegden bezorgen den tooneelspeler een reputatie, en onbe voegden ontnemen hem de kans tot repu tatie. En daartegen komen we op". Het komt mij voor, dat de heeren acteurs Immers naast geestdrift en kunstzin waren daartoe noodig andere eigenschappen, die hij in bijzondere mate bezit: werkkracht en doorzettingsvermogen. De vereering van onze groote oude meesters spoorde hem steeds weer opnieuw tot onderzoek aan en dit had tengevolge, dat hij eenerzijds tallooze reizen ondernam ter bestu deering van die kunst, en anderzijds, in de rustpozen tusschen die reizen, dag in dag uit in de archieven hier te lande zocht en zocht naar bijzonderheden, die zijn schil derijen-kennis konden aanvullen. Een ijzer sterk geheugen, een waarlijk schitterende aanleg tot stijlcritisch onderscheiden, een gelukkig gesternte bovendien op het punt van trouvailles" (men denke aan het tot tweemaal toe ontdekken van geheel onbe kende werken van den Delftschen Vermeer) zijn oorzaak, dat Bredius' werkzaamheid in zóruime mate vruchten heeft afgeworpen, dat aan zijn naam allengs overal daar, waar van onze oude schilderkunst gesproken wordt, de beteekenis is gehecht van dengene, die als een der meest vooraanstaande leiders op dit gebied mag gelden. Van de Nederlanders, die dit terrein tot gebied hunner speciaal-studie hebben gekozen, is hij de oudste en zij beschouwen hem terecht als den onvermoéiden, in arbeidskracht, speurzin en vurigheid allen nog steeds aanwakkerenden nestor, aan wien het voor een niet gering deel te danken is, dat Ne derland thans op dit gebied een eereplaats onder de volken inneemt. Voordat Bredius begon was er weliswaar reeds allerlei gedaan, was de weg ook op dit speciale gebied reeds door anderen aan gewezen, maar de groote kracht kon eerst uitgaan van dengene, die kennerschap met archiefstudie eenerzijds, met museumpractijk anderzijds kon vereenigen. Door in deze drie richtingen tegelijk te werken, kon iiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiitmiMii Rembrandt: David en Saul Bredius in de eerste plaats zeer veel doen voor het conserveeren van onze oude schil derijen, niet alleen in het door hem geheel gereorganiseerd en twintig jaren lang be heerde Mauritshuis, dat onder zijn beheer met niet minder dan zeven en tachtig schilde rijen (de bruikleenen niet meegerekend) werd verrijkt 1), maar ook voor het conserveeren van schilderijen in andere musea, waarvoor hij bovendien herhaaldelijk zeer mooie aankoopen deed. Zoo kocht hij b.v. een ver rukkelijk duinlandschapje van Jacob Ruisdaal voor het Haarlemsch Museum Wat Bredius Rembrandt: De twee negers hier op een gevaarlijk terrein zijn. Hier wordt namelijk beweerd, dat tooneelspeelkunst een vak" zou zijn, en dat alleen vak-kundigen over tooneel zouden mogen oordeelen. Alzoo: enkel Vak-acteurs zouden, volgens deze redeneering, tooneel-critici mogen zijn. Iets verder wordt in dit artikel door den schrijver (of de schrijvers) gezegd: Want, wat weten b.v. Willem Kloos, Nico van Suchtelen, Herm. Robbers, Dirk Coster, H. van Booven, Alb. Verwey, Mathijs Vermeulen enz. van tooneelpraktijk? Hebben zij er eenig idee van, wat tooneelspee/kunst ter beoordeeling eischt ? Wij zijn overtuigd van de diverse bizondere kwaliteiten dezer heeren, maar hebben zij ooit de wording van een tooneelvoorstelling meegemaakt? Hebben zij eenig idee van dat wondere proces dat het spelen van een geschreven \ stuk vooraf gaat?" Men ziet, onze grootste literatoren men vindt er niemand minder dan Kloos en Verwey onder worden in dit artikel ab soluut onbevoegd geacht, over tooneelspeelkunst hun oordeel te uiten, omdat zij geen vak" menschen zijn en zij het vak" niet kennen. Een auteur, een dichter, mag niet over een tooneelopvoering oordeelen. Een uit stekend tooneelkunstenaar mag niet over romans oordeelen. Alzoo een dichter niet over muziek, een musicus niet over een schilderij. Immers men moet eerst vak"man zijn, en het vak" kennen. Enz. enz. Het betreft hier eene algemeene dwaling, die ook buiten acteurs-kringen, onder het groote publiek heerscht. Men is over 't al gemeen in Nederland, en in Europa, gewoon de kunstenaars in streng begrensde, afge scheiden hokjes in te deelen, met een etiket of een bordje er op. Men is musicus", en behoeft dan niets van poëzie te weten, men is schilder, en behoeft daarom geen verstand van muziek te hebben, men is beeldhouwer, en kan daarom niet een dichtwerk begrijpen, enz. enz. Immers, men kent het andere vak" niet! Nu is het, jammer genoeg waar, dat in Europa, en speciaal ook in Nederland, over 't algemeen de kunstenaars zelven angst vallig in hun aparte hokjes blijven. Vooral onder schilders is het gemis aan besef van andere kunsten dikwijls ontstellend, en onder musici niet minder. Men verkeert in de dwaling dat het kunstenaar-zijn zich heeft te beperken binnen zekere vak-grenzen, en dat een groot schilder, een groot musicus, een groot dichter, ongelijksoortige, absoluut verschillende dingen zouden zijn. Men denkt daarbij te uitsluitend aan het uitwendige kunnen en niet aan de inwendige structuur der ziel, die niets met een bepaald vak" te maken heeft. In het Oosten, met name China en Japan, is men van de oudste tijden af hierin veel verder geweest. Daar kende men de aparte hokjes schilder" musicus" en dichter" enz. niet. Daar was zelfs wetenschappelijk" geen contrast met artistiek". China's aller grootste schilders waren tegelijkertijd groote dichters, en omgekeerd, en veelal ook musici, de beroemdste namen, die onder schilderijen stonden, stonden ook onder gedichten, en Dr. A. Bredius er waren groote astronomen en filosofen, die groote poeeten en schilders waren, en even groote literatoren. Dat zooiets maar bij hooge zeldzaamheid in Europa, en dus ook Nederland, voorkomt, is omdat de geestelijke en artistieke cultuur er nog zoo beperkt en bekrompen is. Een artiest, die n over muziek n over literatuur en over schilderkunst n over tooneel zou schrijven zou niet voor vol worden aangezien, juist omdat hij zoo vol is. Zooiets mag niet in Holland. Men dient er echter zoo langzamerhand aan te wennen, dat het kunstenaar zijn, een ondergrond hebbend van fijnere, edeler ziele structuur en goddelijker aanleg, zich niet in aparte hokjes laat vastleggen, en zich over alle kunsten heen uit, en doet voelen. Het zijn bovendien volstrekt niet altijd de vak" menschen, die de aparte soort kunst, bij dat vak" behoorend, het beste beoor deelen. De grootheid van een Vincent van Gogh b.v. is in Holland, waar de vak" critici haar eerst voorbij gegaan waren, voor het eerst ingeluid door een niet-schilder, door een dichter, Frederik van Eeden. Het prach tigste werk dat ooit over de zoo grandioze chineesche schilderkunst is geschreven, is van een niet-schilder, van Raphaël Petrucci, Heinrich Heine, die gén musicus was, heeft zér goede dingen over muziek geschreven, en Taine, die geen schilder was, merk waardige bladzijden over italiaansche schil derkunst. Als dit verschijnsel zich ook in Nederland meer en meer gaat voordoen en het zal zich meer voordoen naarmate de kunste naars er universeeler en minder vak" gehoorig worden dan zal men zich hier over slechts kunnen verheugen. Neen, tooneelspeelkunst is gén vak, zoo als horloge-maken en diamantslijpen. Het is een kunst. Een kunst, die, als alle kun sten, haar aparte techniek heeft, toegegeven, maar vór alles een kunst, en slechts door een kunstenaar te doorvoelen en te beoor deelen, ook al kent hij al de finesses en geheimen van die techniek niet door en door. Hetgeen er aan een tooneel-uitvoering vooraf is gegaan, daar heeft de tooneel criticus, die haar beoordeelt, niets mede te maken. Hij heeft enkel te maken met hetgeen op die uitvoering gepresteerd wordt. En als hij over een tooneel-opvoering geschreven heeft, staat er volstrekt geen straf op als hij morgen over een muziek uitvoering en overmorgen over een bundel gedichten schrijft, over een week een artikel wijdt aan een schilderij, en een week daarna desnoods eene astronomische waarneming doet, als hij hier knap genoeg voor is. Ik weet dat dit revolutionair klinkt, wel licht ook ietwat paradox, of misschien ver waand, maar het moet nu maar eens uit zijn met dat in aparte hokjes catalogiseeren van kunstenaars, al past helaas! een groote deel onzer kunstenaars nog enkel maar in n apart vak-hokje met n bordje er op schil der" of musicus" of acteur" of literator" of zoo. Kunst is gén vak". Horlogesmaken, fietsenrepareeren, glazenwasschen, loodgieten, enz. enz. zijn vakken. Maar tooneelspelen gedaan heeft voor het behoud van kunst werken in Nederland, b.v. inzake het melk meisje van Vermeer uit de collectie Six, is te algemeen bekend dan dat wij daarover zouden behoeven uit te wijden. Talloos zijn ook de geschenken (lang niet uitslui tend schilderijen) waarmede onze musea in den loop der jaren door hem zijn verrijkt, terwijl ook onze moderne kunstenaars, wien hij een warm hart toedraagt, veel aan hem te danken hebben. De combinatie van zijn kennerschap en archieven-kennis stelden hem in staat, museum-catalogi samen te stellen, die eenvoudig verbluffend werkten op wie ze zag verschijnen. Nog heden is b.v. zijn met mr. S. Muller uitgegeven catalogus van het Museum Kunstliefde te Utrecht (1885) voor tal van gevallen een vraagbaak. Bredius ook is het geweest, die in 1884 het reuzenwerk verrichtte van het samenstellen van den eersten catalogus der schilderijen in het Rijksmuseum, die tot 1903 in gebruik is gebleven. Bredius' vondsten zijn door hem steeds nauwkeurig genoteerd, maar ze waren te talrijk om ze telkens uitte geven. Evenwel, enthousiast ook voor het werk van anderen en vrijgevig tegelijk, stond hij steeds aan anderen zijn vondsten af, ja, werkte hij zelfs voor hen. Vond hij iets over een Delftschen pottebakker, dan ging dat dadelijk met een briefje aan Mr. B., die zich speciaal voor Delftsch interesseerde; kwam hij den naam van een musicus tegen of iets anders, dat belangrijk is voor onze muziekgeschiedenis, dan verblijdde hij en verblijdt hij nog steeds Dr. S. met die vondst. Komen er jongelui, die het werk van een bepaalden kunstenaar willen bestudeeren, dan kunnen zij in zijn aanteekeningen werken naar har telust. Zoo doet Bredius sids jaren ontzag lijk veel op dit gebied. Vele Hollandsche niet. Tooneelspelen is een kunst en wie dat niet vindt, die behoort geen acteur te wor den, maar tailleur of roosjesslijper of brillenmaker of zoo. Tooneelcritici zijn er niet om het vak", maar om de kunst" te beoordeelen. Zij behooren daartoe zelf kunstenaar te zijn of als kunstenaar te voelen, maar dat zij in alle onderdeelen de finesses en de détails van het vak" kennen is daartoe niet urgent noodig. Hij, die de grootheid van Vincent van Gogh inzag, had hoogstwaarschijnlijk geen gedetailleerd begrip van Vincents kleuren-palet en procédés. Er. er zijn honderden musici die precies in alle vak" détails eene Beethovensche symfonie kunnen analysee ren, maar wien toch de grandioze hemel-en hellevaarten van Beethovens titanen-ziel totaal ontgaan. HENRI BOREL Verschillende concerten Ongewoon veel concerten aan het einde van het seizoen; het is alsof men zich nog spoedig vór April uit is, wil laten hooren! Het was heusch niet erg geweest, als wij eenige dier avonden hadden moeten missen. Allereerst het buitengewone concert" op 10 April in de groote zaal van het Concert gebouw, waar een tweetal Duitsche opera zangeressen en een opera-tenoor ons op liederen en aria's kwamen vergasten. Ik kan niet begrijpen met welke bedoeling dit concert werd gearrangeerd. Was het om stemming te maken voor de aanstaande Tristan-opvoering onder Lohse, waarin twee der genoemden zullen medewerken, of, door gebruikmaking van hunne aanwezigheid juist voor die uitvoering, het Amsterdamsch publiek van hunne zangkunst te laten genie ten? In beide gevallen is het doel dan niet bereikt. De altzangeres Ottilie Metzger-Lattermann heeft ongetwijfeld een volumineus, sterk-dragend orgaan, maar voor liedvoor dracht is het toch niet geschikt, omdat de stem, vooral in de lagere tonen, te weinig gecultiveerd is, en te zwaar-mannelijken klank heeft. De aria uit Don Carlos" lag haar beter dan de liederen, waarvan vooral ,,Sapphische Ode" van Brahms te rijkelijk met ritenuti en andere vrijheden was voor zien. De zanger Hans Wolff is blijkbaar gewend aan de leiding van den dirigeerstok, die hem binnen de perken van het voorgeschreven rhythme weet te houden. Thans, op het concertpodium, waar hij zijn eigen heer en meester was, sprong hij vreemd met de maatindeeling om. In Standenen van Strauss bijv. was het hem blijkbaar onverschillig dat hij telkens te laat inzette, en zoo den en ook zeer vele andere, meest Duitsche jonge kunsthistorici heeft hij op die wijze van de resultaten van zijn arbeid laten profiteeren. Het is voorwaar geen wonder, dat de Nederlandsche kunsthistorici, wier aantal allengs gestadig is aangegroeid en waarvan zelfs eenige hun kunststudies onder Bredius* leiding zijn begonnen, gaarne uiting hebben willen geven aan hetgeen mannen van weten schap moeten gevoelen voor zijn ijver en toewijding. In het formaat van en op de zelfde wijze gedrukt als het met wijlen de Roever door Bredius gestichte, door hem in weerwil van vaak moeilijke omstandigheden in stand gehouden en nog steeds doorhem geredigeerde tijdschrift Oud-Holland" bie den zij, daartoe door bijdragen uit heel het land in staat gesteld, hem een bundel bij dragen aan, die, 42 vel druks groot en bege leid door een afzonderlijk deel met honderd bladen illustraties, blijk geeft van het opge wekte leven dat thans in Nederland heerscht op het gebied, waarvan Bredius een der grootste ontginners mag heeten. Moge deze hulde hem aanmoedigen om met dezelfde opgewektheid met zijn arbeid te blijven voortgaan. Niet alleen de uitbrei ding, die zijn eigen kunstbezit in de laatste jaren onderging (b.v. met den Christus van Rembrandt en de vrouwebeeltenis van Drost), doch ook de arbeid, die hij thans onderhan den heeft (de uitgave van een lange reeks van inventarissen van schildersnalatenschap pen) doet verwachten, dat dit het geval zal zijn en dat Bredius ons kunstbezit en onze wetenschap met nog menige verrassende vondst zal verrijken. 's-Gravenhage, April 1915 Prof. W. MARTIN 1) Zie over Bredius'werkzaamheid aan het Mauritshuis mijn opstel in het Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, 1909. begeleider A. B. H. Verhey noodzaakte ongewenschte orgelpunten te maken. Hij zong zeer zelfbewust zijn liederen af, met een degelijkheid die kwalijk paste bij het lichte liedje van Strauss. Minder zwaarbloedig was de voordracht van mevrouw Palm?Cordes, die echter te koeltjes haar programma afwerkte, vroolijk en welgemoed, zonder nader op bijzonder heden in te gaan. Alles bij elkaar genomen moet ik constateeren dat ik het buitengewone" van dit concert niet heb kunnen hooren. De buitenlandsche namen hebben het pu bliek hier evenals bij het concert dat de harpvirtuoos Klicka met de zangeres Lénarde Schroedl gaf, naar de concertzaal gelokt. De avond van Vaclav Klicka was druk bezocht; de kleine concertzaal ongeveer ge heel gevuld, met een publiek dat op onoor deelkundige wijze zoowel het uitstekende harpspel als den minderwaardigen zang toejuichde. Klicka's spel is tot in onderdeelen verhoogd, vooral zijne pianissimi zijn van groote bekoring. De keuze zijner stukken was echter niet gelukkig. De onverkorte" Schubert-fantaste was mij in de ..verkorte" zetting die wij eenigen tijd geleden van de harpiste Rosa Spier hoorden nog lang genoeg. En dan altijd die arrangementen en diezelfde figuurtjes en loopjes! De zangeres, die door den heer H. A. P. de Waart werd begeleid, zong liederen in 4 talen; haar Russisch liet echter al even koud als haar Duitsch, en zij scheen er op uit te zijn om zoo weinig mogelijk expressie te geven, en was haar sopraan dan ten minste goed ontwikkeld, en niet zoo vlak en dun geweest! Neen, werkelijk, waarom komt men ons met dergelijke krachten lastig vallen? Betere berichten kan ik geven van de beide concerten onder leiding van Mengelberg. De gekozen werken boezemden wel iswaar niet alle veel belang in, maar hunne wedergave was onovertreffelijk. Strauss' Heldenleben, met zijn vele gewrongen, onbeteekenende en zoetelijke episoden bijv. genoot eene vertolking, die het volkomen begrijpelijk maakte dat de componist voor dat orkest dat werk schreef. Zij voldeed aan de hoogst gestelde eischen. Op den zelfden avond speelde Evert Cornelis de solo-partij in een niet zeer belangrijk orgel concert van Handel; vooral van het adagio wist hij door afwisseling in de combinatie der registers iets bijzonders te maken. Een ander concert bracht ons eene her haling der Ie sinfonie van Manier, die met grooten zorg voor de details ten gehoore werd gebracht. Te veel afdalen in bijzon derheden en teveel uitpluizen van een werk kan echter wel eens leiden tot verloren gaan van het spontane, waarvoor gewaakt dient te worden. Men mag iets aan het oogenblik, de improvisatie, ais men wil aan het toeval overlaten, hoewel dit ook weer zijn groote bezwaren medebrengt, en bij over drijving zou voeren tot dilettantisme. Het een zoowel als het ander moet echter toch in het oog worden gehouden SEM DRESDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl