Historisch Archief 1877-1940
18 April '15. No. 1973
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Th. van Duyl?Schwartze
Eigendom van mr. W. B. Blijdenstein
te Amsterdam
Tentoonstelling van Kinderportretten
door Mevrouw VAN DUYL?SCHWARTZE
Bij Frans Buffa en Zonen
Het zien van deze pastels zou de over
tuiging doen wankelen, dat het schilderen
van kinderportretten een inspannend werk
is. Alles schijnt van zelf, of het anders
niet kan, op het papier gekomen met een
gemak en een flair als had meer lust tot
ontspanning dan serieuse arbeid aan het
ontstaan ervan schuld. Dit is een van de
verdiensten van deze portretten, die er nog
vele andere hebben, alle van een gelijke
orde. Hier is een onbetwistbaar en zeer
wel omschreven talent aan 't woord, dat in
hooge mate de eigenschap bezit zich zelf
en zijn grenzen te kennen, misschien aan
die laatste hoedanigheid zijn grootste kracht
ontleent.
Vandaar het besloten en afgerond effect
dat de tentoonstelling maakt. Op een
paar uitzonderingen misschien na, is alles,
wat men noemt, gelukt; beantwoordt elk por
tretaan de bedoeling, zoowel van de schilderes
als van haar
lastgevers. Het hoofd
moment ligt hier
bij in de uitvoering
en de voordracht.
Daarin is een vlot
heid en een zwier,
een kennis van het
métier en van het
effect, die men te
meer geneigd is te
apprecieeren, naar
mate men zich be
wust is dat in haar
de meest eigen ver
dienste ligt van
deze kunst. On
middellijk « daar
mee samen gaat
een fijn, geoefend
en waakzaam
kleurgevoel.dat de
waarde van elke
tegenstelling en
elke nuance kent,
aan een mooi kus- Eigendom van jhr. mr.
sen of een mooie stoelbekleeding zijn j
vreugde heeft en zich aan een sterk spre- i
kend kleurtje te buiten kan gaan zonder i
het evenwicht te verliezen. Zoo komt het, '
dat een portret van mevrouw van Duyl zijn
waarde heeft, ook al gaat het konterfeitsel
zelf eenigszins langs ons heen.
Men kan aan het tentoongestelde een voor
uitgang in techniek en voordracht waarnemen. ,
De portretten uit vroeger jaren zijn wel'eens ;
wat grauw van kleur, angstvallig in de uit
voering, terwijl de omgeving, met hoeveel
smaak dan ook behandeld, een te belangrijk
deel van het geheel uitmaakt. In later jaren
wint de kleur aan helderheid en ook veel
aan rijpheid, wordt de uitvoering nog vlotter
en de behandeling van den achtergrond meer
summier (nrs. 11 en 20). ;
Dat met de jaren ook iets verloren is j
gegaan, blijkt uit een portretje als No. 4.
Het onbevangene, teere, verdiepte in dit
kinderkopje, is in latere werken verdwenen.
Aan innerlijke waarde schijnt de kunst van
mevrouw van Duyl niet te hebben gewonnen.
Het is echter de vraag of men goed doet
hierop te veel de
aandacht te vesti
gen. Met al haar
gebreken, zou men j
zeggen, heeft deze
kunst karakter. Zij
draagt een eigen
stempel, is in haar ,
soort typisch en i
af, wil niet meer j
geven dan zij kan, i
doch is zich van j
haar kunnen be- J
wust en geeft i
daarvan de volle
maat.
De tentoonstel
ling bij de heeren
Buffa bewijst, dat
n mevrouw van
Duyl n wij daar- i
mee tevreden kun
nen zijn.
Th. van Duyl?Schwartze
dr. A. Röell te Haarlem
H.
Eigendom van mr. F. J. van Lanschot
te 's-Hertogenbosch
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIllllllllllllllllllllMlinMIIItllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllltll
Walter Crane
1845-1915
Het is al weer lang geleden dat de naam
van Walter Crane op veler lippen lag. Laten
wij eerlijk zijn, toen de couranten ons de
tijding van zijn overlijden brachten, bleek het
dat hij een vergeten man was.
Dit neemt niet weg, dat in het opgewekte
kunstleven van het laatste deel der 19de eeuw
zijn prenteboeken een gretig onthaal vonden.
Men was op dit punt bij ons niet verwend.
Want ofschoon we wisten wat een goed
schilderij was, ofschoon wij om zoo te zeggen
de meesterwerken om ons heen zagen ont
staan, van het maken van een mooi of liever
goed gedrukt boek of van een smakelijken
Walter Crane
1IIM1IMI1IMIIII inillllllMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIM
Bij 't licht van de Oorlogsvlam
V Weetenschap en wijsheid
Men heeft de kennis, de weetenschap, ge
noemd als het eigenlijke leevensdoel. Maar
hier moet men wel onderscheiden.
Er is een abstract weeten hetgeen Buber
orienteering noemt dat ons niet kan
bevreedigen.
Het eigenlijke weeten, de wijsheid, is meer
dan verstandelijk weeten. Het is
gevoelsweeten, een kennis die is een zijn.
Het abstrakte weeten kan ons de vreugd
der bewondering geeven. De physicus is
gelukkig, gevoelt vreugde, als hij uit zijn
formulen en observaties een onbekende sa
menhang ontdekt. Dan voelt hij bewondering
voor de Al-harmonie. Gevoel is zijn doel,
de formule is hem het middel daartoe.
De stralings-verschijnselen, de electrische
golven kennen wij weetenschappelijk. De
licht- en geluidsgolven kennen wij onmid
dellijk, als gevoel. Hadden wij fijner zin
tuigen dan zouden wij de electrische golven
ook direct kunnen waarneemen, en dan eerst
konden wij zeggen hen waarlijk te kennen,
met gevoels-weeten.
e fijnste analyse van een melodie kan
ons niet de emotie geeven van het
onmiddelijk waarneemen. Die emotie is een zijn,
en dat is ons einddoel, niet de abstrakte
kennis, die is enkel middel.
En aangezien wij de volleedige emotie
der waarneeming wenschen, zoo zullen wij
ook, in aansluiting aan de abstrakte
oriente_ering, de zintuigen ontwikkelen noodig tot
directe aandoening.
Dat zal gebeuren, in den loop der eeuwen
en der geslachten, omdat wij het wenschen.
Want al onze zintuigen zijn door wenschen
ontstaan.
Wat men waarlijk kent, onmiddetijk, dat
is men ook. Onze wensch, ons leevensdoel
is, alles te zijn. Alles wat men door het
verstand als bestaande heeft leeren kennen.
Alles; zon en sterren en Heelal, al wat niet-ik
schijnt en tot Ik moet worden.
kleurendruk hadden [wij geen voorstelling.
Niet dat zijn meest bekende boekje, Flora's
Feast nu juist zoo precieus is van teekening,
zoo verfijnd van kleurendruk of dat de blad
zijden daarin decoratief zoo bijzonder mooi
bewerkt zijn. Maar de teekening is zoo ledig,
de vindingrijkheid om aan verschillende
bloemen meisjesgestalten te geven zoozeer
verrassend, de figuurtjes zijn zoo aanvallig,
dat men al spoedig door zoo'n boekje inge
pakt werd.
Eigenlijk genoot ik meer nog een
kleurboekje voor kinderen, een simpele uitgaaf
van een shilling, geloof ik, maar met zooveel
decoratieve schoonheid in elke bladzijde,
met zooveel afwisseling, dat men nauwelijks
gelooven kon.hoe van zpoiets
leelijksalskleurboekjes gewoonlijk zijn, iets moois gemaakt
kon worden. Nu wil ik niet zeggen, dat de
prentjeskleurende jeugd oog voor deze din
gen gehad zal hebben en dat zij niet liever
die voorbeelden volgden, waar het enkel
voudige geel en blauw, het rood en groen
zoo rechtstreeks uit hun harde stukjes verf
of uit hun kleine tubetjes te krijgen waren.
Doch allicht dat de moeders pleizier in deze
boekjes zullen gehad hebben en misschien
ook dat zij daardoor langzamerhand wat
meer hebben leeren eischen van de prente
boeken hunner kinderen.
Kate Qreenaway had hun hiertoe al den
weg gewezen, zij was bovendien beter voor
kinderen te begrijpen en misschien dat haar
eenvoud nog blijvender waarde bezit. In elk
geval had zij met haar kinderboekjes een
wijdstrekkenden invloed: zij bracht, door de
Parijsche schilders in zwang gebracht, een
omwenteling te weeg in de kinderkleeding,
die jaren geduurd heeft.
Doch in den tijd waarover ik hier schrijf
werd. Crane hooger geacht. Zij had maar
n ding te zeggen, en hij voerde van aller
lei in zijn mars. Hij was toen een fleurige
verschijning: bracht ons in zijn boeken
nieuwe inzichten, gaf nieuwe richting aan
onze gedachten en door de uitmuntende
druk dezer werken gaf hij ons een denkbeeld
van wat er in Engeland omging, wat men
daar wilde, wat men daar zocht en hoever
men ons daar vooruit was. Dr Jan Veth
vertaalde een dezer boeken: Claims of
decorative arts, onder den titel van Kunst
en Zamenleving, door Scheltema en
HolkeDe Wensch is de Voorlooper van het
worden. Het worden gaat altijd door, de
schepping houdt nooit op. Het Ik-nu is steeds
schepping, eerst wensch en gedachte, dan
daad en verwerkelijking.
De kleine wenschjes der enkellingen zijn
als de schitteringen van neeveldroppen
waarop het zonlicht valt. Ze schijnen elk
voor zich te lichten, doelloos en verward
maar te samen vormen ze de groote zuivere
schoonheid van den reegenboog. Die schoon
heid is de hoofdzaak, en om haar te zien
moet men op zeekeren afstand van de
massa zijn.
De weetenschap, de orienteering is daartoe
het middel. Het is het sterkste middel tot
veréning, unificatie, omdat ze gebruik maakt
van gevoelens, eigenheeden die alle ego's
gemeen hebben.
Uit den vorm van eiken enkelen droppel
kan men het ontstaan van den kleurenboog
naauwkeurig bereekenen.
Zulke gevoelens, die allen gemeen hebben,
zijn de gevoelens van recht en logica.
Daarmee wordt niet gezegd dat deeze
gevoelens absoluut, volstrekt zijn. Maar ze
zijn allen menschelijken enkelingen gemeen,
zij het ook in verschillende mate. De
natuurweetenschap heeft reeds alle menschen ver
bonden. Wiskunde, physica, astronomie zijn
universeel. Geen menschelijk brein kan ze
afwijzen of verwerpen.
Maar als de Weetenschap de macht ware
die ze veelen nog toeschijnt, dan ware een
oorlog als de teegenwoordige onmoogelijk.
Het blijkt nu zonaeklaar dat niet enkel
het verstand de Ikheeden kan samen voegen.
De wijsheid, het tot gevoel geworden weeten,
het liefde-gevoel, het rechtvaardig en logisch
zijn moet de menschheid binden, dan eerst
ontstaan de schoone daden, het goede han
delen, het zuivere Leeven.
Thans is aan t licht gekoomen de totale
ontoereikendheid van ons reedelijk denken,
van ons verstandswerk alleen, van het
intellektualisme.
Deeze oorlog is onverstandig in de hoogste
ma's Boekhandel mooi gedrukt en versierd
uitgegeven. Wat hij in dit boek verkondigde
was over de gemeenschap in maatschappij
en kunst, was een strijd tegen het indivi
dualisme en daarmee een strijd tegen die
schilderkunst, welke niet voor een bepaalde
plaats gedacht en gemaakt was, dus tegen
het schilderij zooals wij dat gelukkig nog
Kennen.
Ongeveer dienzelfden tijd bracht de
Haagsche Kunstkring, vol initiatief in die dagen,
ons behangselpapieren naar zijn ontwerpen
gemaakt. Ik herinner mij een prachtig pau
wenpatroon in goudleer, goud op goud geperst,
dat ons plotseling een openbaring gaf van
smaak, van mooie luxe, zó, dat wij de zijden
behangseltjes van welgestelde familieleden
of vrienden met een zekere minachting als
behangers luxe begonnen aan te zien.
Het is waar, dat toen wij later in Enge
land de Pre-Rafaelisten en de ambachtskunst
van William Morris in verzamelingen, ker
ken, bibliotheken en in den bekenden winkel
van Morris in Oxfordstreét, gezien hadden
en kort daarna in het
KunstnijverheidsMuseum te Haarlem een tentoonstelling van
Crane's decoratieve ontwerpteekeningen za
gen, toen het tot ons kwam dat deze er,
met al zijn plezierige decoratieve gaven,
niet tegenopgezien had om uit een anders
glas te drinken. Allicht, dat hij zich hier
van nauwelijks bewust was. Zijn geest was
zoo vlug, zijn handen waren zoo lenig, zijn
smaak was zoo prettig ontwikkeld, dat hij
zich waarschijnlijk niet altijd den tijd gunde
om zich rekenschap te geven hoe en waar
hij de decoratieve motieven, die hij zoo
allergemakkelijkst uit zijn mouw scheen te schud
den, vandaan had.
In ieder geval op deze tentoonstelling viel
hij verbazend tegen. Wel kon men daar ge
troffen worden door de lenige teekening van
menig détail, wel was men verrast over de
vele motieven, die hij met zooveel vaardig
heid wist toe te passen, wel waardeerden
wij de vlotte teekening van zijn cartons voor
geschilderde ramen, doch de oorspronkelijk
heid, die we vroeger in hem gewaardeerd
hadden, doch de schoonheid, die wij in zijn
prentenboeken gevonden hadden, wij misten
ze hier. Mij is niet bekend voor welk ge
bouw deze laatste ontwerpen bestemd wa
ren, maar vergeleken bij de gevoelige figuren
van Burne Jones' kerkramen, bij de mooie
vullingen van het traceerwerk, bij de conse
quente ornamentiek van Morris daarin, waren
de zijne oppervlakkig en vooral ongevoeld.
Met dat al was Walter Crane in die eerste
jaren een aardige persoonlijkheid. Het is
zijn eer de blijde boodschap eener nieuwe
ambachtskunst over het vaste land rondge
bracht te hebben. Het was de kunst van
het boek, de inrichting voor huis en kamer,
zonnige prenten voor de kinderkamer, een
kalm en genoegelijk socialisme, dat de kunst
ten goede moest komen; van den l sten Mei,
den arbeidersdag, die door velen als het begin
eener nieuwe era beschouwd werd en van
welke hoopvolle bestemming hij een vlot
geteekende prent maakte, die men toen der
tijd in geavanceerde kringen met punaises
op deur of op de plint van de boekenkast
kon zien hangen.
Wat wij het laatst van hem zagen waren
schilderstukken, knap en smaakvol van tee
kening en compositie zooals allegorische
onderwerpen dit eischen, maar droog van
schildering. Of deze werken in Engeland
hoog gewaardeerd werden, is mij onbekend;
evenzoo of zij voor decoratie bestemd wa
ren of dat hij zijn beginsel ontrouw werd.
Hij werd te Liverpool geboren en ontving
zijn opleiding van zijn vader Thomas Crane
van Linton.
G. H. MARIUS
Oerder
BIJ UNGER EN VAN MENS, TE ROTTERDAM
Na de bruuske en bruskeerende uitingen
van Dirk Nijland, die aannemers-werk met
juist begrip en vogelskeletten met getrouw
heid en soms met phantaisie gaf, vertoont
Oerder zijn teekeningen, zijn tryptiek
der gelatenheid, zijn schilderwerk.
Het beste is daar te vinden, waar hij fijn
kan zijn, of niet psychologie het voorwerp
(het enkelvoudig voorwerp) zijner beschou
wing beziet. Daarom is hier de Oliemolen,
No 48" een goede teekening, die, delicaat
genoeg, licht en vorm geeft. Daarom is hier
No. 49 te noemen, een Studiekop" die
psychologie toont; karakter en expressie
te saam doet zien ; daarom kan hier noch
de Brabantsehe vrouw noch het
Reconvalesantje onvermeld blijven, beide niet
mate. Maar niettemin is de groote unificatie
er in werkzaam zooals nooit te vooren.
Ooveral slooten de verschillende groepen
aaneen, binnen hun nationale grenzen. Ooveral
werden de menschen dapperder, flinker,
heldhaftiger. De zelfverloochening, de moed,
de naastenliefde oopenbaarde zich, binnen
elke groep, op wonderbare wijze. De zielen
verhieven zich en deeden de vrees te niet
dat de mensch zou zij n ontaard tot een zelf
zuchtig, angstvallig, op zelfbehoud alleen
bedacht weezen.
Maar daar teegenover uitte zich de
barbaarsche haat, de leugen, de miskenning
teegenover al wat buiten de groepsgrenzen
stond. De georganiseerde, wettelijke gesanc
tioneerde ruuwheid en wreedheid nam toe,
terwijl binnen de groep de criminaliteit ver
minderde. Een geheel onreedelijk, absurd
maar veelbeteekenend verschijnsel.
Het blijkt uit deezen krijg wel
genoegsaam dat natuurweetenschap alleen ons niet
helpen kan. Eevenmin als de kerkelijke
godsdienst kan ze voldoende richting gee
ven aan onze handelingen. De onmacht
van weetenschap en van de bestaande
formeele godsdienst sekten is nu wel afdoende
gebleeken. De eerste bouwde enkel op ver
stand, de laatsten op oovergeleeverde, van
buiten af vastgestelde waarheeden. Het
eeuwig-leevende onmiddelijke gevoel, de
waarheid van het zijnde, het Ik-nu, ontbrak.
We zijn voldoende georiënteerd, we heb
ben kennis en verstand genoeg. Daarmee
alleen koomen we niet verder.
Wat we behoeven is de verwerkelijking,
de onmiddelijke gevoels-wijsheid, de Lieide
en het Recht, die in harmonie zijn met ons
weeten.
Dat wat richting geeft in ons leeven, dat
hebben we noodig. Er moet harmonie koo
men tusschen ons weeten en ons doen.
Ons rechtsgevoel het richting geevende
in ons is geen verstandelijke functie,
maar een gevoelswijsheid. Niemand kan
bewijzen wat in hoogste instantie recht
vaardig is. Daarin beslist de intuïtie, die
voortkomt uit geheimvolle bron, uit een
macht die ons onbewust" toeschijnt, maar
die wij vermoeden als hooger bewust dan
wij zelven.
Die bron is alleen te vinden in ons zelf.
Er is geen andere oorsprong van wijsheid,
en ook geen andere weg tot God.
Daarom is het goed en reedelijk, als wij
onze persoonlijke eigenaard verdeedigen.
Daarom achten wij de kamp ter verdeediging,
die niets anders wil dan de individueele vrij
heid, ook goed en rechtvaardig. Elke agressie
die ons van die vrijheid wil berooven, die
een overwigt van het eene individu op het
andere, of op vele andere beoogt, zonder
eerbied en liefde voor elks bizondere eigen
aard, moeten wij met alle macht bekampen.
Dat voelen wij als goed en recht.
Maar teevens hebben wij te zoeken naar
veréëning, unificatie, groepvorming, in over
eenstemming met ons weeten.
Dit wordt algemeen erkend, zoowel door
pacifisten als door militaristen. De laatsten
zoowel als de eersten looven de intensiteit
van hun groepsgevoel, verheerlijken de
samenhang der menschen tot een nige
groep, prijzen de uitingen van
saamhoorigheid en zelfverloochening in de groep die
ze in 't bizonder verkiezen. Ook de pacifisten
bepleiten niet een weerloos toegeeven, maar
alleen een veel wijder uitbreiding van het
groepsgevoel. Ook de militaristen bepleiten
niet een kamp binnen de door hun
verkoozen groep. Inteegendeel, ze verlangen ver
effening van alle veeten binnen de nationale
grenzen.
Er is dus geen essentieel verschil, in die
per beginsel, tusschen pacifisten en milita
risten.
Het verschil is alleen daarin, dat de mili
taristen de groepvorming van thans, in door
administratieve grenzen afgebakende natio
nale staten, reedelijk en rechtvaardig vinden.
Dit nu is een zóschroomelijke dwaling,
dat de vrije geest in stomme verbazing het
huidig tooneel van menschelijke dwaasheid
bij 't licht van de oorlogsvlam beziet.
onfijn, beide vrij teeder.
Voor de tryptiek reikte zijn kracht niet
toe. Daarvoor is noodig een uitbundigheid,
die gebonden wierd anders wordt zulk
drie-luik zwak en mat.
Bij Oerder wierd het zeker niet sterk.
PLASSCHAERT
Tweede tentoonstelling van Belgische
Schilderkunst
KUNSTZALEN REGNARD en Co.
De tijdsomstandigheden zijn den hier expo
seerenden kunstenaars wel zeer ongunstig.
Zij geven wat zij hebben, niet wat zij kun
nen. Wij bezien hun werk met een gevoel
van indulgentie, ook al werd het meeste
voor den oorlog en dus buiten den drang
der gebeurtenissen, geschilderd.
In 't algemeen treft een gebrek aan bezon
kenheid, aan innerlijke doorleefdheid, geeste
lijken ondergrond. Er is durf te over, brio
genoeg; ook wel de frischheid die het ge
volg is van voortdurend, onmiddellijk con
tact met de natuur. Maar in de meeste ge
vallen weinig meer dan deze te oppervlak
kige oogenlust. Naar stemming, fijnheid, iets
van de ziel van den schilder, zoekt ge te
vergeefs.
Een uitzondering mag gemaakt voor een
dorpsgezicht van Van Raemdonck (buiten den
catalogus). Geen sterk schilderij; maar er
trok een lente-atmosfeer doorheen. Ook Pol
Dam geeft iets fijners in een Stilleven:
Japansche prenten. Voor het overige enkele
zeer toonbare landschappen van Arthur
Verbeeck, Jan de Graef, Edg. Wiethage; werk
met iets eigens van Schulman Gaspar, waar
aan het te illustratieve afbreuk doet en stem
mingsstukken van Victor de Budt, waarin
den beschouwer de stemming te veel wordt
opgedrongen.
H.
Onze Schilders
v
N. BASTERT
Mij is bijgebleven van een bezoek aan de
afdeeling van Schoone Kunsten der Wereld
tentoonstelling te Antwerpen in 1893 of '94,
dat n der laatste schilderijen in de
BelGoede, verstandige, welgezinde menschen.
elkander zoo na verwant als broeders uit
een huis, naauwelijks verscheiden in klee
ding, in taal en zeeden, in kunst en gods
dienst, kort te vooren nog elkander steunend
en dienend in vriendschappelijk verkeer,
beginnen op eenmaal teegen elkaar te razen
en te woeden, alsof de uitroeijing van den
ander voor hen een zeegen in plaats van
een ongeluk zou zijn, als gekken elkaar be
schimpend en totterdood vechtend om een
lapje dat zwart-wit-rood of rood-wit-blaauw
gekleurd is, en beiden zweerend bij precies
dezelfde leuzen: recht en vrijheid.
Dezelfde persoon, al naar hij gebooren is
aan deeze of gêne zijde van een denkbeel
dig lijntje, wordt door dezelfde menschen
behandeld als een schurk of als een held.
Spioneert hij hier, dan wordt hij ginds
gepreezen en beloond, spioneert hij daar
dan heet hij een misdadiger die de dood
straf verdient.
Dit is klink-klare dwaasheid, de uiterste
ongerijmdheid, waardoor de geheele vecht
partij voor den wijze een walgelijk en weer
zin wekkend schouwspel is, dat door geen
schitterend vertoon van organisatie, van
zelf verloochening en heldenmoed wordt goed
gemaakt.
Ware de menschheid verdeeld in twee
of meer groepen, die elk een diepgaand
weezens verschil vertoonden, bij voorbeeld
een groep die stellig recht vond wat de
andere groep als onrecht verwierp, een
groep die in kunst en leeven, in aard en
gezindheid strak teegenoover de anderen
stond, een groep slavenhouders teegen
een groep vrije menschen, een groep socia
listen teegen een groep autokraten, een
groep republiekeinen teegen een groep
vorstendienaars ja! dan zou de wijze, vrije
mensch een oorlog begrijpelijk en nood
wendig achten. Nu heeft hij moeite een
lach van verachting te bedwingen.
FREDERIK VAN EEDEN