Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25 April '15. No. 1974
tuigen, tot strijd er tegen op te wekken.
Thans, meer dan ooit, nu de wereldellende
hun getuigenis illustreert op onweerlegbare
wijze. En brak een macht, sterker dan de
hunne de Internationale, die zij waren begon
nen te stichten de idee dier Internationale,
geboren uit de gemeenschap van hun lijden
en strijden, kan door geen tijdelijken
dwangtoestand worden uitgeroeid en zal zich
overal vooral in de neutrale landen
op dit Meifeest uiten. En meer dan ooit
zal dit, juist omdat deze katastrophe van
het Imperialisme thans zooveel schopns en
liefs, vooral in de socialistische ziel, schond
en verwoestte, een vlammend protest zijn
tegen het steeds bestreden stelsel, een
enthousiast getuigenis vór het socialisme
en een manifestatie voor den Wereldvrede!
i i ii iiiiiiiimiiiiiiiitiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
ABRAHAM LINCOLN
f 14 April 1865
Den 14 April was het vijftig jaar geleden
dat de President der Vereenigde Staten,
Abraham Lincoln, viel als slachtoffer van
een even misdadigen als dolzinnigen aanslag.
Qrooter dienst had de half wijze tooneelspeler,
die Lincoln neervelde, niet aan diens nage
dachtenis kunnen brengen; door zijn geweld
dadig einde werd Lincqln de martelaar van
de groote zaak, die hij zijn leven lang had
voorgestaan. Zijn dood bekrachtigde de over
winning en dekte den mantel over begane
fouten en geschonden rechten.
Voor martelaar voor een groote gedachte
was Lincoln waarlijk niet in de wieg gelegd.
Het harde leven in de wildernissen van
Indiana en Illinois had hem wel iets anders
geleerd dan te dweepen met afgetrokken
denkbeelden en beginselen. Hoe weinig een
menschenleven ook gold in deze primitieve,
ruwe maatschappij, het zijne wist hij te
verdedigen als zijn kostbaarste bezit. Niet
hij zou zijn vijanden tarten en zoo het
martelaarschap zoeken.
Nimmer ook heeft hij behoord tot die
hervormers, gelijk Amerika ze toen telde en
zooals onze tijd ze bij duizenden kan aan
wijzen. Lincoln was niet naief genoeg om
te meenen, dat het voldoende is om een
maatschappelijk euvel aan te wijzen om het
te vernietigen. Deze weinig geletterde man
had geen begrip van historische ontwikkeling,
die het bestaande verklaart en rechtvaardigt
tevens. Maar hij had het sentiment
der>erkregen rechten; hij, die door den zwaren
strijd des levens had geleerd te staan op zijn
recht, kon dat van anderen begrijpen en
eerbiedigen; ook wist hij als practisch man,
dat men nu eenmaal geen ijzer met handen
kan breken.
Zoo is Lincoln wel van den aanvang af
de overtuigde bestrijder der slavernij, maar
hij was het gematigd en redelijk. Hij wist,
dat het met zeggen en eischen alleen niet
te doen viel. Hij was zich bewust, dat rechts
regels moesten worden gevonden om de
slavernij op wettige wijze op te heffen en
dat het vinden van zulke regels des te
moeilijker werd, naarmate het euvel meer
algemeen verspreid was. Want Lincoln, die
de maatschappij niet uit boeken, maar uit
de moeilijke praktijk des levens kende, be
greep zeer goed, dat de slavernij in de
Zuidelijke Staten der Unie niet alleen een
zedelijk en staatkundig euvel, maar ook een
maatschappelijke noodwendigheid haast was.
Zelf heeft hij het eens gezegd, dat hij een
voorstander der slavernij zou zijn, wanneer
hij katoenplanter was geweest. Dat is niet
idealistisch, maar het is juist.
Wanneer Lincoln niettemin als President
der Unie met enkele pennestreken de slavernij
over het' geheele gebied der Vereenigde
Staten heeft afgeschaft, dan is dat kunnen
gebeuren onder den druk van den feilen
strijd, waarin hij door zijn beginselen en
door de omstandigheden was geplaatst, men
zou kunnen zeggen, als militaire maatregel.
Want, hoewel Lincoln in de geschiedenis
van Amerika is komen te staan als de
kampioen voor de afschaffing der slavernij,
in den grond is hij veel meer de groote
strijder voor een nog veel hooger beginsel,
de eenheid der Vereenigde Staten. De krijg,
waarmede zijn presidentschap was gevuld en
die zijn krachten geheel in beslag nam, heet
niet de abolitie-, maar desecessie-oorlog.
Zoo is hij door Lincoln ook altijd opgevat.
Hij heeft het zelf meermalen gezegd, dat de
eenheid der Unie hem boven alles ging, ook
boven de afschaffing der slavernij. Hand
having der Unie met afschaffing der slavernij
was zeker zijn ideaal. Maar afschaffing der
slavernij wenschte hij niet te koopen door
een breuk in de Unie. Integendeel wilde,hij
de slavernij desnoods bestendigen, als hij
daarmede de Unie had kunnen redden.
Zoo is Lincoln de kampioen geworden
der Unie. Een beginsel van zoo diepe
beteekenis voor de wereld, dat de
slavenkwestie van zelf de mindere wordt. Heeft
een staat, eenmaal in de Unie opgenomen,
het recht zich daaraan naar willekeur weer
te onttrekken het was deze voor het
bestaan en de toekomst der Vereenigde
Staten domineerende vraag, waarvoor Lincoln
in 1861 onmiddellijk na zijn verkiezing werd
festeld en die hij zonder aarzelen ontkennend
eantwoordde. Terecht. Wij weten niet, of
hij de Unie van Utrecht heeft gekend, die
in sommige punten in de Amerikaansche
staatsregeling is nagevolgd. Maar reeds bij
onze vaderen bestond dienaangaande geen
twijfel; hoe los ook de band was, die de
gewesten samenbond, dat hij onverbrekelijk
was.stond bij ieder vast.Zoo dacht ook Lincoln.
Hij heeft daarnaar gehandeld. Hij heeft
niet geaarzeld de uiterste krachten van het
Amerikaansche volk in te spannen voor de
groote zaak, even groot en even heilig ais
de onafhankelijkheid zelf. Daarin ligt ook
de grootheid voor dezen eenvoudigen man
van geringe kennis en weinig beschaving,
dat hij zich tot de personificatie kon maken
van zijn volk in een kritieke periode.
Zoo reikt hij tot de hoogte van Washington.
Want hij had meer dan kennis en beschaving,
hij had karakter. En bovenal hij had
geloof, geloof in de menschen, geloof in de
toekomst, geloof in zijn volk.
H. BRUGMANS
iiiimiiiiiMiiiiMMini
Van Het Nut der Tegenspoeden" kennen
vele Nederlanders van onzen tijd, dank zij
de Camera Obscura, althans den naam;
maar wij betwijfelen of dit berijmd
zedekundig vertoog in drie deelen, door de
vrome Lucretia Wilhelmina van Merken
opgesteld om hare medemenschen te ver
troosten en te versterken in de rampen van
dit leven", nog door velen zal worden ge
lezen ; en wij zouden om een lief ding
durven wedden, dat er geen Nederlandsche
juffer meer leeft, die het heele Nuf uit
het hoofd kan opzeggen een kunstuk,
dat de Leidsche juffrouw Vijgh, zooals Prof.
Kalff ons in zijne Geschiedenis der Neder
landsche Letterkunde verzekert, indertijd kon
vertoonen zonder dat het althans haar zelf
slecht bekwam.
Maar al krijgen onze tijdgenooten het
Nut der Tegenspoeden" niet meer te hooren
in de redactie van juffer Merken, het onder
werp zelf kan hun niet vreemd zijn. Menig
predikant, op zoek naar een onderwerp voor
zijn preek, zal, bij gebreke van iets beters,
zijne keus laten vallen op het goede", dat
deze rampzalige tijd meebrengt; ook buiten
de kerk, in de gesprekken op reis en in de
huiskamer, heeft ieder onzer hooren ver
kondigen, dat de oorlog sluimerende deug
den heeft gewekt, niet alleen bij de volken,
die hem te voeren hebben, maar ook bij
wie er nog bulten staan, als het onze.
Tegen die opmerking valt niets in te bren
gen, ook niet door hen, die den oorlog blijven
verfoeien, ondanks de pprdersdiensten, die
hij k verricht. Afgezien van alle andere
gevolgen, die reeds nu zichtbaar zijn of
straks aan den dag zullen komen, een ieder,
die het niet opzettelijk onopgemerkt wil
laten, heeft bespeurd, dat sinds den vorigen
zomer het Nederlandsche volk zich krach
tiger bewust is geworden van zijne liefde
voor zijn geboortegrond en, naar wij hopen,
ook van zijn plicht om zijne onafhankelijk
heid te veidedigen tegen wie er de hand
naar mochten uitstrekken.
Ook in 1870 is ons volk even opgeschrikt,
maar niet zoo heftig als nu; eigenlijk reeds
in 1866, zoodra Pruisen eensklaps van den
laagsten rang onder de groote mogendheden
tot den hoogsten was opgeklommen, en
met de inlijving van Hannover onze geheele
oostelijke grens beheerschte."
Mr. W. H. de Beaufort, wiens woorden
wij daareven aanhaalden, schrijft in een
Gidsartikel, getiteld Dertig jaren uit onze
geschiedenis" (men vindt het herdrukt in
het tweede deel zijner Nieuwe Geschied
kundige Opstellen"), van de jaren na 1866,
die hij zelf als student heeft beleefd:
Teekenen van ongerustheid begonnen zich
voor te doen; in de academiesteden werden,
geheel uit eigen beweging, door de studenten
vereenigingen opgericht tot vrijwillige oefe
ning in den wapenhandel; de burgerij in
verscheidene steden volgde welhaast dit
voorbeeld. Al werd alles vermeden om aan
deze beweging een ander dan een zuiver
nationaal karakter te geven, toch kon het
niemand ontgaan, dat de groote
machtsontwikkeling van onzen oostelijken nabuur
haar voorname drijfveer was."
Instinctmatig heeft sedert het Nederland
sche volk gevoeld, dat, zoo zijne zelfstan
digheid ooit zou worden bedreigd, het gevaar
uit het Oosten zou komen opzetten. Na 1870
is de vrees voor annexatie bij het Duitsche
Rijk langzamerhand geluwd; dit rijk bleek
een verzadigde" staat te zijn, die geen
landhonger meer had. Zoolang Duitschland,
onder Bismarck's leiding, alleen de mach
tigste militaire staat van Europa wilde zijn,
behoefde Nederland niet te vreezen, dat zijne
onafhankelijkheid zou worden aangerand,
indien er althans geen groote Europeesche
oorlog uitbrak; en die bleef na 1870 voor
eerst uit.
Anders werd het, toen Duitschland ook
buiten Europa macht wilde krijgen, toen het
zich begon te laten gelden in de wereld
politiek, toen het koloniën verwierf en een
vloot ging bouwen en de mededinger werd
van Engeland naar de heerschappij ter zee.
Reeds van de laatste jaren van Bismarck's
kanselierschap dagteekent die verandering;
keizer Wilhelm II heeft na Bismarck's val
welbewust het nieuwe doel in het oog gevat;
maar eerst na 1900 begonnen de groote
mogendheden zich rekenschap te geven van
de consequenties, die Duitschland's streven
om ook een groote handels- en
zeemogendheid te worden, medebracht.
In Nederland maakte men zich toen
daardaarover nog niet ongerust. Want al heeft
men hier altijd instinctmatig" gevoeld, van
welken kant te eenigerti d de bui zou ko
men opzetten, het was er verre van af, dat
men genoeg kennis had van de politieke
weersgesteldheid, om de nadering van het
onweer bijtijds te bespeuren. Dat Nederland
niet mee mocht doen aan buitenlandsche
politiek", was een stelregel, die met klem
van redenen kon worden verdedigd; maar
de leer, dat ons land buiten elke politieke
combinatie moest blijven, scheen voor velen
ook dit te beteekenen, dat men maar liefst
zoo weinig mogelijk moest kennis nemen van
alles, wat er in de groote politiek" voorviel.
Sedert den zomer van 1914 hebben de
ontwikkelde Nederlanders ruimschoots de
gelegenheid gekregen om hun tekort aan
kennis van de geschiedenis van hun eigen
?ormamint-Tabletten
F* vernietigen de bacteriën in
mond n%eel en beschermen
tegen Besmetting^
iiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
tijd aan te zuiveren; wij vermoeden, dat
door velen ook van die gelegenheid gebruik
zal zijn gemaakt. Maar vór dien tijd was
het in Nederland treurig gesteld met de kennis
van de groote vraagstukken, die na 1900 de
politiek der groote mogendheden hebben
beheerscht: wat wist de gemiddelde ont
wikkelde" Nederlander van de
Marokkoquaestie, van wat er sinds 1908 op het
Balkan-Schiereiland gaande was, van het
conflict tusschen Oostenrijk en Servië ?
Toen wij daar straks spraken over het nut
der tegenspoeden", dachten wij ook hieraan,
dat de Nederlanders voortaan meer belang
zouden gaan stellen in de geschiedenis van
hun eigen tijd, en dat het onderwijs op onze
gymnasia en hoogere burgerscholen daartoe
zou medewerken, door den leerlingen ook
de kennis bij te brengen van de voornaamste
gebeurtenissen der laatste vijf-en-twintig
jaren.
De tegenwoordige oorlog heeft sneller
en vermoedelijk ook beter dan' het onder
wijs op school had kunnen doen aan
het Nederlandsche volk een les in histoire
comtemporaine" gegeven. De bezetting van
België door de Duitschers heeft menigeen
bovendien indachtig gemaakt aan de ge
varen, die ons in de toekomst bedreigen,
ook al blijven wij buiten den oorlog. In
den beginne heeft men in Duitschland zorg
vuldig vermeden, over het netelige onder
werp te spreken; maar sedert heeft men,
zoowel in woord als in geschrift, kunnen
vernemen, dat sommige toonaangevende
Duitschers de regeering zelf heeft zich
er natuurlijk niet over uitgelaten België
in blijvend bezit willen houden; dat Duitsch
land een grooter kustgebied van de Noord
zee moet beheerschen, zoowel ter wille van
zijn handel als om strategische redenen;
dat de Duitsche vloot gemakkelijk kan wor
den opgesloten in de Duitsche Bocht (het
stuk van de Noordzee achter Helgoland) en
daar geen voldoende basis vindt voor hare
verrichtingen; dat Duitschland daarom naar
een nieuw steunpunt" voor zijne vloot
moet zoeken.
Dit alles is niet geschikt om de onge
rustheid van vele Nederlanders over de toe
komst van hun land weg te nemen. Ook al
zou het grondgebied van Nederland zelf
ongerept blijven, een annexatie van België
door Duitschland zou Nederland aan de
landzijde geheel in de omklemming van den
machtigen nabuur brengen. Bovendien, wan
neer het voor Duitschland een levend belang
is om meester te blijven van België, dan
moet het niet minder hunkeren naar het
bezit der monden van Schelde, Maas en
Rijn; zoo het die nu niet kan verwerven,
dan staat het toch te duchten, dat over
eenigen tijd de economische noodzakelijk
heid" die aanwinst van grondgebied zal
doen eischen.
Zulke gedachten vervullen vele Nederlan
ders met bezorgdheid en bepalen hunne
gezindheid ten opzichte van het Duitsche
Rijk. Men moet daar ginds goed weten, dat
het Nederlandsche volk in zijn geheel de
enkele uitzonderingen, die ons land liefst
als staat in het Duitsche Rijk zouden zien
opgenomen, tellen niet mee nog altijd
precies dezelfde meening heeft, als Thorbecke
toen hij in 1837 (in zijn opstel over Onze
betrekking tot Duitschland) schreef: Wij zijn
Nederlanders; wij zijn geen Duitschers
Wij zijn een lid van Germaansch Europa,
maar met vrijheid; een lid, dat niet alleen
beweging ontvangt, maar ook van zijne
zijde geeft; een orgaan, waarop vele
vreemde elementen anders dan op Duitsch
land werken. Wij hebben onzen stand tus
schen Duitschland en Engeland in het
midden Wij kunnen ons niet, dan ten
koste van onze eigenaardige kracht en be
stemming, van hetgeen wij ons zelven en
anderen schuldig zijn, aan Duitschland, als
een deel aan het geheel, onderschikken."
Eerst dan, als het Nederlandsche volk
geen reden meer heeft voor de vrees, dat
zijn zelfstandig bestaan door Duitschland op
den duur wij spreken niet van dit
oogenblik of van dezen oorlog bedreigd wordt,
eerst dan zal een groot deel van dat volk
weer geneigd worden om zich ook de ge
meenschap te herinneren, die het met zijn
oostelijken nabuur heeft. De gemeenschap
van economische belangen wordt hier niet
bedoeld; die behoeft ook niet door vrien
delijke gezindheid te worden versterkt; geen
ideëele, maar materieele redenen bepalen
haar. Maar wij denken aan de geestelijke
femeenschap van Nederlanders en Duitschers.
ij wordt losser, wanneer wij ons door
Duitschland bedreigd gevoelen; zij zal
krachtiger worden, naarmate wij vaster we
ten, niets te vreezen te hebben.
Eerst dan, als die vrees gebannen mag
worden, eerst dan zullen wij ook instem
men met wat Thorbecke over de geestelijke
gemeenschap van beide volken schreef:
Wij hebben een gemeen middelpunt met
Duitschland, ofschoon een middelpunt in
ons zelve; wij hebben niet n zelfden
toon, maar harmonie met Duitschland te
betrachten. Onderscheiden, niet afgezon
derd, hebben wij ons deel van het groote
familiegoed te besturen en te vermeerderen."
21 April 1915
G. W. KERNRAMP
A. H. FRIED.
Alf red Herman Fried werd den 11 Novem
ber 1864 te Weenen geboren. Hij ontving
den Nobelprijs voor den vrede. Hij is lid
van het Berner bureau, medelid van het
internationale instituut voor den vrede, cor
respondent van de Carnegie-stichting, secre
taris voor Midden-Europa van de
Conciliation Internationale", algemeen secretaris
van de Union int. de la presse pour la
paix", uitgever van de Friedenswarte" en
actie naar Zürich heeft verplaatst.
van de Politisch pacifistische Correspon- Die Gewaltmittel wirken auch wenn sic
denz". nicht zur aussersten Anwendung kommen;
Hij richtte in 1891 te Berlijn de Revuedie Kanone tötet auch, wenn sie nicht
Die Waffen nieder" op. Van 1896?1899abgefeuert wird.
was hij redacteur van de Monatliche Frie- Habenwireinmaldie Wesensgleichheit von
denscorrespondent". Krieg und Frieden unter der Herrschaft der
Fried stichtte in 1892de Deutsche Friedens-zwischenstaatlichen Anarchie unserer Zeit
ergesellschaft" te Berlijn en in 1895hetthan!kannt,erkennenwirdamit,dassdieserKriegnur
te Brussel verschijnende Annuaire de U die logischeFolgejenesFriedensjist,so kommen
vie internationale". In 1910 gaf hij den stoo1 wir der tieferen Ursache nahe, die uns den
tot oprichting van het Verband für inter- Weltkrieg gebracht hat.
nationale Verstandigung". Hij bezocht seder Wir Pazlfisten, die wir von der
ffent1894 de meeste vredes-congressen en inter lichen Meinung mit bewundernswerter
Naparlementaire conferenties. Tijdens de beidi ivetat für bankrott erklart wurden, weil der
Haagsche conferenties was hij als corres Ausbruch des Weltkrieges angeblich unsere
pondent in Den Haag werkzaam. Hij schree Lehre widerlege, sind durch ihn gerade nur
talrijke couranten- en tijdschrift-artikelen ei gerechtfertigt worden. Eben weil wir
vorhield tallooze voordrachten in geheel Europa aussahen. wie sich aus der Anarchie der
Vele boeken en brochures van zijn ham kriegerischeZusamenprall entwickeln müsse,
zijn verschenen. d a r u m arbeiteten wir, warnten wir und
De hier gegeven beschouwingen van Friet suchten wir, die Krafte der Ordnung zur
verdienen daarom des te meer deaandachj Abwehr zu entwickeln. Wir hatten uns
keineswijl hij in zijn vaderland er niet meer voll wegs geirrt; wir sind nur inmitten unserer
vrijheid voor heeft gevonden, en zelfs zijnj Arbeit von der von uns deutlich
vorhergesehenen Katastrophe unrichtig berrumpelt
worden. Den Krieg sahen wir kommen. Ich
hatte das schon in meines im Jahre 1908
unmitt Helbar nach dem Abschlusz der II
Haager Konferenz erschienenen Schrift die
Grundlagen der Revolutionaren ausgeführtt":
In diesem Zustande (der Anarchie) muss
jedes Volk des andern Feind sein, jedes
Volkes Fortschritt des anderen Volkes
Niederlage, jedes Volkes Heil des anderen
Volkes Unheil bedeuten. Alle Krafte wirken
da gegeneinander und aus den Wirnissen
gibt esoft keinen andern Ausweg
als die Explosion, gibt es keine
andere R e 11 u n g als die Kata
strophe, den Krieg".
Ich fiihrte dann weiter aus, dass die me
chanische Explosion der aufgespeicherten
Spannkrafte, infolge der stets zunehmenden
Organisation, nicht mehr die grösste Gefahr
bildet. Diese fand ich vielmehr darin
liegend, dass die den Staat führenden
Ma'nner, die diesen Organisationsprozess nicht
erkennen, die Explosion noch f
rchten, und darnach streben, ihr b
ewusst zuvor zu kommen".
Man wird uns Pazifisten darnach
schwerlich mehr dan Vorwurf machen können, dass
wir uns Illusionen hingegeben haben, oder
dass wir durch die im Sommer 1914
eingetretenen Ereignisse berrascht sein
konnten. Es ist vielmehr genau so gekommen
wie wir es, in Erkenntnis der Ursachen,
befürchtet hatten. Wir unterschieden uns nur
von den andern dadurch dass wir die Mittel
suchten und auch zeigten, die geeignet
gewesen waren, dem Unheil vorzubeugen.
Aber unsere Bestrebungen erlangten nicht
den Einfluss, den sie wohl verdient hatten.
Wir können daher nochmals wiederholen:
Der Weltkrieg ist die logische
Folge jenes Friedens, den wir be
sassen. Seine letzten Ursachen liegen
daher nicht in den Absichten und
Machenschaften einzelner Regierungen und Diplo
maten, sondern in jenem Zustande der
zwischenstaatlichen Anarchie, der
diese Absichten und Machenschaften
beeinflusste, und der in einem gegebenen
Augenblick jenen totem Punkt erreicht
hatte, der durch Explosion der anarchischen
Krafte zur Entladung geführt hat.
Die tieferen Ursachen des Wel*
kriegs.
Unterlassen wir einmal, die Antwort ;f
die jetzt leider müssige Frage zu such,
wer den Krieg gewollt oder unmittelr
herbeigeführt hat, und beschranken wir is
auf die Untersuchung jener Verhaïtnisse/e
es ermöglichen, dass ein an sich harmler
Konflikt zum furchtbaren Weltkrieg ausaen
konnte.
Dabei ist nun in erster Linie Folgeies
festzustellen:
Dieser Krieg ist nichts andqes
als die logische Folge jenes
F!edens, den wir besassen.
Wir haben ja einen wirklichen Frilen
gar nicht besessen. Gewisse Tauschwen
ber die Struktur des
internationalerfusammenlebens und gewisse sehr
bethtigte Hoffnungen ber den allmahlien
Wandel dieses Zusammenlebens naclder
Richtung der Vernunft Hessen uns nen
Zustand als Frieden bezeichnen, der in
lirklichkeit nur ein latenter Krieg war.
Wir wahnten, im Frieden zu lebefyveil
die Waffen schwiegen, wir glaubten deialb,
in einem der Gewalt entbehrenden Zifand
der Ordnung zu leben, weil die Gewaltittel
nicht zur direkten Anwendnng gela|ten,
die Geschosse nicht abgefeuert wurd<, die
Bajonette nicht stachen. In Wirklhkeit
herrschte die Gewalt, war sie das
entheidende Regulativ des zwischenstaafchen
Lebens. Was wir Frieden nannten, war tos der
Zustand des Nicht-Krieg e s. Ei; zu
stand, der uns in seiner latenden
GestaiFrieden zu sein s c h i e n, aber in Wirkïhkeit
derselbe Zustand ist, der in seiner kuten
Form Krieg genannt wird.
Und deshalb sagen wir: dieser k i e g
ist nichts anderes als die logsche
Folge jenes Friedens, den
wrbesassen. Er ist blos ein Umschlag
delatenten Form in die akute, der durch irgenj einen
nebensachlichen Anlass herbeigefüh) wer
den konnte.
Ich bin auf den Einwand gefasst, r mi r
unter Hinweisauf die ungeheuren Me
chenopfer, die masslosen Zerstörungen, de
vernichtenden Verkehrsunterbrechungs des
gegenwartigen Krieges gemacht werda wird,
denen gegen ber der sogenannte FrieUdoch
einen Vorzug hatte.
Einen Vorzug? Ja! Das will ich auch nicht
bestreiten. Ich spreche ja auch vor einem
Gradunterschied der Erscheinung. Ith gebe
zu, dass der akute Krieg blutiger, zest
render, unertraglicher ist als seine latene Form
des Nicht-Krieges, den wir euphenistisch
Frieden nennen. Aber ich bestreie, dass
dieser auf Gewalt beruhende, aus d:r Anar
chie geborene sogenannte Frieden in Wesen
etwas anderes war als der jetzige Krieg.
Gewiss, wir sahen weniger Greuel,weniger
Mord, weniger Wertevernichtung, ingest
rteren Verkehr. Aber kann Einer betiaupten,
dass dieser auf Gewalt beruhende Frieden
nicht ebenfalls unerhörte Menscienopfer
gekostet, unendliches Menschenglick
vernichtet, enorme Werte zerstört hat und in
noch viel grösserem Masse Lebei, Glück
und Werte in ihrer Entstehung lemmte?
Alle diese Nachteile sind nicht Egent
mlichkeiten des Krieges. Er la'sst sie nur
deutlicher erkennen.
Die zwischen den Staaten nach
vorherrschende Anarchie zwingt diese, ihre
besten Krafte einer immer kostspieliger
werdenden Schutzwehr zu widmen.wodurch
die Menschheit in ihrer bergrossen
Mehrheit verhindert wird, ihre Sicheiheit und
die volle Entfaltung einer menschenw
rdigen Existenz zu erlangen. Sie wird im
sogenannten Frieden nicht durch Shrapnells
dezimiert, aber die Summe, die für Shrap
nells und a'hnliche Werkzeuge der Gewalt
im Frieden" ausgegeben werden, bewirken
jene Hemmnisse der Lebensenlfaftung, deren
Folge in Gestalt des menschlichen Elends
in Form von Krankheit, Verbrechen,
Unfreiheit, Unsiltlichkeit, usw. in Erscheinung
treten und die zumindest ebensoviel Leben,
Glück und Werte zerstören und verhindern,
ebensoviele Leiden und Greuel hervorrufen,
wie der Krieg mit seinen losgelassenen
Zerstörungsmitteln.
Wenn wir von dieser Erkenntnis aus die
Geschichtederhistorischenelf Tage zwischen
dem 23 Juli un dem 4 August 1914 ins Auge
fassen, werden wir zugeben mussen, dass
in diesem kurzem Zeitraum von der
europaischen Diplomatie viel gesündigt wurde,
dass bei einigen festen Willen, ebenso wie
in vielen andern und noch schwereren K
nflikten der letzten Jahre, das Blutbad auch
diesmal hatte vermieden werden können, dass
aber manche ihrer Handlungen, die ohne
Eingehen auf die tieferen Beweggründe
unverstandlich, je fast verbrecherisch
erscheinen, wenigstens eine Erklarung finden.
Die europaïsche Diplomatie des Spmmers
1914 wurde eben noch nicht geleitet von
der Idee irgend eines europa'ischen
Staatensystems. Sie war nur zu weit von jenem
Zustande einer zwischenstaatlichen Organi
sation entfernt, den ich in meiner
angeführten Schrift von 1908 als einen Zustand
der Krafte-ökonomie definiere und
folgendermassen erklare:" Die Teile bilden dabei ein
höheres Ganzes; die Organe vereinigen sich
zu einem Organismus. Ihre Krafte wirken
vermittelnd und m i t einander."
Nichts von alle dem beherrschte sie.
So wird man es sich erkla'ren können,
dass die oesterr.-ung. Monarchie in jenen
nationalen Expansionsbestrebungen ihres
südlichen Nachbars eine Gefahrdung ihrer
Lehensinteressen erblickte, da sie dadurch
Loslösung von eigenen Bevölkerungsteilen
befürchten musste.
Man wird aus der Anarchie heraus, in der
dieses Europalebte.vielleicht auch die Scharfe
ihres Vorgehens und die Ablehnung aller
Verstandigungsvorschlage begreifen, wenn man
bedenkt, dass das ebenfalls von der
europaischen Anarchie erzeugte Dogma des angeblich
bevorstehenden Verfalles des
Habsburgerstaates, diesem das Bedürfnis einer
energischen Ltbensbekundung nahe legte. Man
wird aber auch verstenen, dass derselbe
anarchische Zustand, der Oesterreich-Ungarn
zu solchen Handeln aus Lebensinteresse
veranlasste, aus eben demselben Lebensin
teresse Russland den erstrebten Erfolg jenes
Vorgehens als eine Bedrohung erscheineji
liess. Da in der Anarchie, wie ich es oben
ausgeführt habe, jedes Volkes Fortschritt
des andern Volkes Niederiage" bedeutet,
musste immer im Gedankengang der
Anarchie gedacht Oesterreich-Ungarns
Erfolg am Balkan Russland als Niederiage
bedrohen.
So wird schliesslich auch Deutschland
verstehen, dass es in einer eventuellen Nieder
iage seines durch Russland bedrohten
Bundesgenossen, wieder seine eigene Niederiage
befürchten musste.
Und letzten Endes können wir uns auch
Englands Haltung aus dem gleichen anar
chischen Prinzip erkla'ren: Ein Sieg
Deutschlands ber Russland und Frankreich ware
die Niederiage Englands gewesen.
Erklart uns das herrschende anarchische
Prinzip die anarchischen Handlungen, so
gibt es uns auch eine Erklarung für jene
Beschleunigung des Handeln s,
die letzten Endes die
Gegenwirkung der F r i ed e n sk raf t e lahm,
gelegt hat. Dieses Prinzip hat bekanntlich
zu jener Ueberbietung an R
stungsmassnahmen geführt, die als einziger Schutz gegen
die Katastrophe dienen sollten. So musste
dieses angebliche Schutzmittel des Friedens,