De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 25 april pagina 2

25 april 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 April '15. No. 1974 tuigen, tot strijd er tegen op te wekken. Thans, meer dan ooit, nu de wereldellende hun getuigenis illustreert op onweerlegbare wijze. En brak een macht, sterker dan de hunne de Internationale, die zij waren begon nen te stichten de idee dier Internationale, geboren uit de gemeenschap van hun lijden en strijden, kan door geen tijdelijken dwangtoestand worden uitgeroeid en zal zich overal vooral in de neutrale landen op dit Meifeest uiten. En meer dan ooit zal dit, juist omdat deze katastrophe van het Imperialisme thans zooveel schopns en liefs, vooral in de socialistische ziel, schond en verwoestte, een vlammend protest zijn tegen het steeds bestreden stelsel, een enthousiast getuigenis vór het socialisme en een manifestatie voor den Wereldvrede! i i ii iiiiiiiimiiiiiiiitiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ABRAHAM LINCOLN f 14 April 1865 Den 14 April was het vijftig jaar geleden dat de President der Vereenigde Staten, Abraham Lincoln, viel als slachtoffer van een even misdadigen als dolzinnigen aanslag. Qrooter dienst had de half wijze tooneelspeler, die Lincoln neervelde, niet aan diens nage dachtenis kunnen brengen; door zijn geweld dadig einde werd Lincqln de martelaar van de groote zaak, die hij zijn leven lang had voorgestaan. Zijn dood bekrachtigde de over winning en dekte den mantel over begane fouten en geschonden rechten. Voor martelaar voor een groote gedachte was Lincoln waarlijk niet in de wieg gelegd. Het harde leven in de wildernissen van Indiana en Illinois had hem wel iets anders geleerd dan te dweepen met afgetrokken denkbeelden en beginselen. Hoe weinig een menschenleven ook gold in deze primitieve, ruwe maatschappij, het zijne wist hij te verdedigen als zijn kostbaarste bezit. Niet hij zou zijn vijanden tarten en zoo het martelaarschap zoeken. Nimmer ook heeft hij behoord tot die hervormers, gelijk Amerika ze toen telde en zooals onze tijd ze bij duizenden kan aan wijzen. Lincoln was niet naief genoeg om te meenen, dat het voldoende is om een maatschappelijk euvel aan te wijzen om het te vernietigen. Deze weinig geletterde man had geen begrip van historische ontwikkeling, die het bestaande verklaart en rechtvaardigt tevens. Maar hij had het sentiment der>erkregen rechten; hij, die door den zwaren strijd des levens had geleerd te staan op zijn recht, kon dat van anderen begrijpen en eerbiedigen; ook wist hij als practisch man, dat men nu eenmaal geen ijzer met handen kan breken. Zoo is Lincoln wel van den aanvang af de overtuigde bestrijder der slavernij, maar hij was het gematigd en redelijk. Hij wist, dat het met zeggen en eischen alleen niet te doen viel. Hij was zich bewust, dat rechts regels moesten worden gevonden om de slavernij op wettige wijze op te heffen en dat het vinden van zulke regels des te moeilijker werd, naarmate het euvel meer algemeen verspreid was. Want Lincoln, die de maatschappij niet uit boeken, maar uit de moeilijke praktijk des levens kende, be greep zeer goed, dat de slavernij in de Zuidelijke Staten der Unie niet alleen een zedelijk en staatkundig euvel, maar ook een maatschappelijke noodwendigheid haast was. Zelf heeft hij het eens gezegd, dat hij een voorstander der slavernij zou zijn, wanneer hij katoenplanter was geweest. Dat is niet idealistisch, maar het is juist. Wanneer Lincoln niettemin als President der Unie met enkele pennestreken de slavernij over het' geheele gebied der Vereenigde Staten heeft afgeschaft, dan is dat kunnen gebeuren onder den druk van den feilen strijd, waarin hij door zijn beginselen en door de omstandigheden was geplaatst, men zou kunnen zeggen, als militaire maatregel. Want, hoewel Lincoln in de geschiedenis van Amerika is komen te staan als de kampioen voor de afschaffing der slavernij, in den grond is hij veel meer de groote strijder voor een nog veel hooger beginsel, de eenheid der Vereenigde Staten. De krijg, waarmede zijn presidentschap was gevuld en die zijn krachten geheel in beslag nam, heet niet de abolitie-, maar desecessie-oorlog. Zoo is hij door Lincoln ook altijd opgevat. Hij heeft het zelf meermalen gezegd, dat de eenheid der Unie hem boven alles ging, ook boven de afschaffing der slavernij. Hand having der Unie met afschaffing der slavernij was zeker zijn ideaal. Maar afschaffing der slavernij wenschte hij niet te koopen door een breuk in de Unie. Integendeel wilde,hij de slavernij desnoods bestendigen, als hij daarmede de Unie had kunnen redden. Zoo is Lincoln de kampioen geworden der Unie. Een beginsel van zoo diepe beteekenis voor de wereld, dat de slavenkwestie van zelf de mindere wordt. Heeft een staat, eenmaal in de Unie opgenomen, het recht zich daaraan naar willekeur weer te onttrekken het was deze voor het bestaan en de toekomst der Vereenigde Staten domineerende vraag, waarvoor Lincoln in 1861 onmiddellijk na zijn verkiezing werd festeld en die hij zonder aarzelen ontkennend eantwoordde. Terecht. Wij weten niet, of hij de Unie van Utrecht heeft gekend, die in sommige punten in de Amerikaansche staatsregeling is nagevolgd. Maar reeds bij onze vaderen bestond dienaangaande geen twijfel; hoe los ook de band was, die de gewesten samenbond, dat hij onverbrekelijk was.stond bij ieder vast.Zoo dacht ook Lincoln. Hij heeft daarnaar gehandeld. Hij heeft niet geaarzeld de uiterste krachten van het Amerikaansche volk in te spannen voor de groote zaak, even groot en even heilig ais de onafhankelijkheid zelf. Daarin ligt ook de grootheid voor dezen eenvoudigen man van geringe kennis en weinig beschaving, dat hij zich tot de personificatie kon maken van zijn volk in een kritieke periode. Zoo reikt hij tot de hoogte van Washington. Want hij had meer dan kennis en beschaving, hij had karakter. En bovenal hij had geloof, geloof in de menschen, geloof in de toekomst, geloof in zijn volk. H. BRUGMANS iiiimiiiiiMiiiiMMini Van Het Nut der Tegenspoeden" kennen vele Nederlanders van onzen tijd, dank zij de Camera Obscura, althans den naam; maar wij betwijfelen of dit berijmd zedekundig vertoog in drie deelen, door de vrome Lucretia Wilhelmina van Merken opgesteld om hare medemenschen te ver troosten en te versterken in de rampen van dit leven", nog door velen zal worden ge lezen ; en wij zouden om een lief ding durven wedden, dat er geen Nederlandsche juffer meer leeft, die het heele Nuf uit het hoofd kan opzeggen een kunstuk, dat de Leidsche juffrouw Vijgh, zooals Prof. Kalff ons in zijne Geschiedenis der Neder landsche Letterkunde verzekert, indertijd kon vertoonen zonder dat het althans haar zelf slecht bekwam. Maar al krijgen onze tijdgenooten het Nut der Tegenspoeden" niet meer te hooren in de redactie van juffer Merken, het onder werp zelf kan hun niet vreemd zijn. Menig predikant, op zoek naar een onderwerp voor zijn preek, zal, bij gebreke van iets beters, zijne keus laten vallen op het goede", dat deze rampzalige tijd meebrengt; ook buiten de kerk, in de gesprekken op reis en in de huiskamer, heeft ieder onzer hooren ver kondigen, dat de oorlog sluimerende deug den heeft gewekt, niet alleen bij de volken, die hem te voeren hebben, maar ook bij wie er nog bulten staan, als het onze. Tegen die opmerking valt niets in te bren gen, ook niet door hen, die den oorlog blijven verfoeien, ondanks de pprdersdiensten, die hij k verricht. Afgezien van alle andere gevolgen, die reeds nu zichtbaar zijn of straks aan den dag zullen komen, een ieder, die het niet opzettelijk onopgemerkt wil laten, heeft bespeurd, dat sinds den vorigen zomer het Nederlandsche volk zich krach tiger bewust is geworden van zijne liefde voor zijn geboortegrond en, naar wij hopen, ook van zijn plicht om zijne onafhankelijk heid te veidedigen tegen wie er de hand naar mochten uitstrekken. Ook in 1870 is ons volk even opgeschrikt, maar niet zoo heftig als nu; eigenlijk reeds in 1866, zoodra Pruisen eensklaps van den laagsten rang onder de groote mogendheden tot den hoogsten was opgeklommen, en met de inlijving van Hannover onze geheele oostelijke grens beheerschte." Mr. W. H. de Beaufort, wiens woorden wij daareven aanhaalden, schrijft in een Gidsartikel, getiteld Dertig jaren uit onze geschiedenis" (men vindt het herdrukt in het tweede deel zijner Nieuwe Geschied kundige Opstellen"), van de jaren na 1866, die hij zelf als student heeft beleefd: Teekenen van ongerustheid begonnen zich voor te doen; in de academiesteden werden, geheel uit eigen beweging, door de studenten vereenigingen opgericht tot vrijwillige oefe ning in den wapenhandel; de burgerij in verscheidene steden volgde welhaast dit voorbeeld. Al werd alles vermeden om aan deze beweging een ander dan een zuiver nationaal karakter te geven, toch kon het niemand ontgaan, dat de groote machtsontwikkeling van onzen oostelijken nabuur haar voorname drijfveer was." Instinctmatig heeft sedert het Nederland sche volk gevoeld, dat, zoo zijne zelfstan digheid ooit zou worden bedreigd, het gevaar uit het Oosten zou komen opzetten. Na 1870 is de vrees voor annexatie bij het Duitsche Rijk langzamerhand geluwd; dit rijk bleek een verzadigde" staat te zijn, die geen landhonger meer had. Zoolang Duitschland, onder Bismarck's leiding, alleen de mach tigste militaire staat van Europa wilde zijn, behoefde Nederland niet te vreezen, dat zijne onafhankelijkheid zou worden aangerand, indien er althans geen groote Europeesche oorlog uitbrak; en die bleef na 1870 voor eerst uit. Anders werd het, toen Duitschland ook buiten Europa macht wilde krijgen, toen het zich begon te laten gelden in de wereld politiek, toen het koloniën verwierf en een vloot ging bouwen en de mededinger werd van Engeland naar de heerschappij ter zee. Reeds van de laatste jaren van Bismarck's kanselierschap dagteekent die verandering; keizer Wilhelm II heeft na Bismarck's val welbewust het nieuwe doel in het oog gevat; maar eerst na 1900 begonnen de groote mogendheden zich rekenschap te geven van de consequenties, die Duitschland's streven om ook een groote handels- en zeemogendheid te worden, medebracht. In Nederland maakte men zich toen daardaarover nog niet ongerust. Want al heeft men hier altijd instinctmatig" gevoeld, van welken kant te eenigerti d de bui zou ko men opzetten, het was er verre van af, dat men genoeg kennis had van de politieke weersgesteldheid, om de nadering van het onweer bijtijds te bespeuren. Dat Nederland niet mee mocht doen aan buitenlandsche politiek", was een stelregel, die met klem van redenen kon worden verdedigd; maar de leer, dat ons land buiten elke politieke combinatie moest blijven, scheen voor velen ook dit te beteekenen, dat men maar liefst zoo weinig mogelijk moest kennis nemen van alles, wat er in de groote politiek" voorviel. Sedert den zomer van 1914 hebben de ontwikkelde Nederlanders ruimschoots de gelegenheid gekregen om hun tekort aan kennis van de geschiedenis van hun eigen ?ormamint-Tabletten F* vernietigen de bacteriën in mond n%eel en beschermen tegen Besmetting^ iiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii tijd aan te zuiveren; wij vermoeden, dat door velen ook van die gelegenheid gebruik zal zijn gemaakt. Maar vór dien tijd was het in Nederland treurig gesteld met de kennis van de groote vraagstukken, die na 1900 de politiek der groote mogendheden hebben beheerscht: wat wist de gemiddelde ont wikkelde" Nederlander van de Marokkoquaestie, van wat er sinds 1908 op het Balkan-Schiereiland gaande was, van het conflict tusschen Oostenrijk en Servië ? Toen wij daar straks spraken over het nut der tegenspoeden", dachten wij ook hieraan, dat de Nederlanders voortaan meer belang zouden gaan stellen in de geschiedenis van hun eigen tijd, en dat het onderwijs op onze gymnasia en hoogere burgerscholen daartoe zou medewerken, door den leerlingen ook de kennis bij te brengen van de voornaamste gebeurtenissen der laatste vijf-en-twintig jaren. De tegenwoordige oorlog heeft sneller en vermoedelijk ook beter dan' het onder wijs op school had kunnen doen aan het Nederlandsche volk een les in histoire comtemporaine" gegeven. De bezetting van België door de Duitschers heeft menigeen bovendien indachtig gemaakt aan de ge varen, die ons in de toekomst bedreigen, ook al blijven wij buiten den oorlog. In den beginne heeft men in Duitschland zorg vuldig vermeden, over het netelige onder werp te spreken; maar sedert heeft men, zoowel in woord als in geschrift, kunnen vernemen, dat sommige toonaangevende Duitschers de regeering zelf heeft zich er natuurlijk niet over uitgelaten België in blijvend bezit willen houden; dat Duitsch land een grooter kustgebied van de Noord zee moet beheerschen, zoowel ter wille van zijn handel als om strategische redenen; dat de Duitsche vloot gemakkelijk kan wor den opgesloten in de Duitsche Bocht (het stuk van de Noordzee achter Helgoland) en daar geen voldoende basis vindt voor hare verrichtingen; dat Duitschland daarom naar een nieuw steunpunt" voor zijne vloot moet zoeken. Dit alles is niet geschikt om de onge rustheid van vele Nederlanders over de toe komst van hun land weg te nemen. Ook al zou het grondgebied van Nederland zelf ongerept blijven, een annexatie van België door Duitschland zou Nederland aan de landzijde geheel in de omklemming van den machtigen nabuur brengen. Bovendien, wan neer het voor Duitschland een levend belang is om meester te blijven van België, dan moet het niet minder hunkeren naar het bezit der monden van Schelde, Maas en Rijn; zoo het die nu niet kan verwerven, dan staat het toch te duchten, dat over eenigen tijd de economische noodzakelijk heid" die aanwinst van grondgebied zal doen eischen. Zulke gedachten vervullen vele Nederlan ders met bezorgdheid en bepalen hunne gezindheid ten opzichte van het Duitsche Rijk. Men moet daar ginds goed weten, dat het Nederlandsche volk in zijn geheel de enkele uitzonderingen, die ons land liefst als staat in het Duitsche Rijk zouden zien opgenomen, tellen niet mee nog altijd precies dezelfde meening heeft, als Thorbecke toen hij in 1837 (in zijn opstel over Onze betrekking tot Duitschland) schreef: Wij zijn Nederlanders; wij zijn geen Duitschers Wij zijn een lid van Germaansch Europa, maar met vrijheid; een lid, dat niet alleen beweging ontvangt, maar ook van zijne zijde geeft; een orgaan, waarop vele vreemde elementen anders dan op Duitsch land werken. Wij hebben onzen stand tus schen Duitschland en Engeland in het midden Wij kunnen ons niet, dan ten koste van onze eigenaardige kracht en be stemming, van hetgeen wij ons zelven en anderen schuldig zijn, aan Duitschland, als een deel aan het geheel, onderschikken." Eerst dan, als het Nederlandsche volk geen reden meer heeft voor de vrees, dat zijn zelfstandig bestaan door Duitschland op den duur wij spreken niet van dit oogenblik of van dezen oorlog bedreigd wordt, eerst dan zal een groot deel van dat volk weer geneigd worden om zich ook de ge meenschap te herinneren, die het met zijn oostelijken nabuur heeft. De gemeenschap van economische belangen wordt hier niet bedoeld; die behoeft ook niet door vrien delijke gezindheid te worden versterkt; geen ideëele, maar materieele redenen bepalen haar. Maar wij denken aan de geestelijke femeenschap van Nederlanders en Duitschers. ij wordt losser, wanneer wij ons door Duitschland bedreigd gevoelen; zij zal krachtiger worden, naarmate wij vaster we ten, niets te vreezen te hebben. Eerst dan, als die vrees gebannen mag worden, eerst dan zullen wij ook instem men met wat Thorbecke over de geestelijke gemeenschap van beide volken schreef: Wij hebben een gemeen middelpunt met Duitschland, ofschoon een middelpunt in ons zelve; wij hebben niet n zelfden toon, maar harmonie met Duitschland te betrachten. Onderscheiden, niet afgezon derd, hebben wij ons deel van het groote familiegoed te besturen en te vermeerderen." 21 April 1915 G. W. KERNRAMP A. H. FRIED. Alf red Herman Fried werd den 11 Novem ber 1864 te Weenen geboren. Hij ontving den Nobelprijs voor den vrede. Hij is lid van het Berner bureau, medelid van het internationale instituut voor den vrede, cor respondent van de Carnegie-stichting, secre taris voor Midden-Europa van de Conciliation Internationale", algemeen secretaris van de Union int. de la presse pour la paix", uitgever van de Friedenswarte" en actie naar Zürich heeft verplaatst. van de Politisch pacifistische Correspon- Die Gewaltmittel wirken auch wenn sic denz". nicht zur aussersten Anwendung kommen; Hij richtte in 1891 te Berlijn de Revuedie Kanone tötet auch, wenn sie nicht Die Waffen nieder" op. Van 1896?1899abgefeuert wird. was hij redacteur van de Monatliche Frie- Habenwireinmaldie Wesensgleichheit von denscorrespondent". Krieg und Frieden unter der Herrschaft der Fried stichtte in 1892de Deutsche Friedens-zwischenstaatlichen Anarchie unserer Zeit ergesellschaft" te Berlijn en in 1895hetthan!kannt,erkennenwirdamit,dassdieserKriegnur te Brussel verschijnende Annuaire de U die logischeFolgejenesFriedensjist,so kommen vie internationale". In 1910 gaf hij den stoo1 wir der tieferen Ursache nahe, die uns den tot oprichting van het Verband für inter- Weltkrieg gebracht hat. nationale Verstandigung". Hij bezocht seder Wir Pazlfisten, die wir von der ffent1894 de meeste vredes-congressen en inter lichen Meinung mit bewundernswerter Naparlementaire conferenties. Tijdens de beidi ivetat für bankrott erklart wurden, weil der Haagsche conferenties was hij als corres Ausbruch des Weltkrieges angeblich unsere pondent in Den Haag werkzaam. Hij schree Lehre widerlege, sind durch ihn gerade nur talrijke couranten- en tijdschrift-artikelen ei gerechtfertigt worden. Eben weil wir vorhield tallooze voordrachten in geheel Europa aussahen. wie sich aus der Anarchie der Vele boeken en brochures van zijn ham kriegerischeZusamenprall entwickeln müsse, zijn verschenen. d a r u m arbeiteten wir, warnten wir und De hier gegeven beschouwingen van Friet suchten wir, die Krafte der Ordnung zur verdienen daarom des te meer deaandachj Abwehr zu entwickeln. Wir hatten uns keineswijl hij in zijn vaderland er niet meer voll wegs geirrt; wir sind nur inmitten unserer vrijheid voor heeft gevonden, en zelfs zijnj Arbeit von der von uns deutlich vorhergesehenen Katastrophe unrichtig berrumpelt worden. Den Krieg sahen wir kommen. Ich hatte das schon in meines im Jahre 1908 unmitt Helbar nach dem Abschlusz der II Haager Konferenz erschienenen Schrift die Grundlagen der Revolutionaren ausgeführtt": In diesem Zustande (der Anarchie) muss jedes Volk des andern Feind sein, jedes Volkes Fortschritt des anderen Volkes Niederlage, jedes Volkes Heil des anderen Volkes Unheil bedeuten. Alle Krafte wirken da gegeneinander und aus den Wirnissen gibt esoft keinen andern Ausweg als die Explosion, gibt es keine andere R e 11 u n g als die Kata strophe, den Krieg". Ich fiihrte dann weiter aus, dass die me chanische Explosion der aufgespeicherten Spannkrafte, infolge der stets zunehmenden Organisation, nicht mehr die grösste Gefahr bildet. Diese fand ich vielmehr darin liegend, dass die den Staat führenden Ma'nner, die diesen Organisationsprozess nicht erkennen, die Explosion noch f rchten, und darnach streben, ihr b ewusst zuvor zu kommen". Man wird uns Pazifisten darnach schwerlich mehr dan Vorwurf machen können, dass wir uns Illusionen hingegeben haben, oder dass wir durch die im Sommer 1914 eingetretenen Ereignisse berrascht sein konnten. Es ist vielmehr genau so gekommen wie wir es, in Erkenntnis der Ursachen, befürchtet hatten. Wir unterschieden uns nur von den andern dadurch dass wir die Mittel suchten und auch zeigten, die geeignet gewesen waren, dem Unheil vorzubeugen. Aber unsere Bestrebungen erlangten nicht den Einfluss, den sie wohl verdient hatten. Wir können daher nochmals wiederholen: Der Weltkrieg ist die logische Folge jenes Friedens, den wir be sassen. Seine letzten Ursachen liegen daher nicht in den Absichten und Machenschaften einzelner Regierungen und Diplo maten, sondern in jenem Zustande der zwischenstaatlichen Anarchie, der diese Absichten und Machenschaften beeinflusste, und der in einem gegebenen Augenblick jenen totem Punkt erreicht hatte, der durch Explosion der anarchischen Krafte zur Entladung geführt hat. Die tieferen Ursachen des Wel* kriegs. Unterlassen wir einmal, die Antwort ;f die jetzt leider müssige Frage zu such, wer den Krieg gewollt oder unmittelr herbeigeführt hat, und beschranken wir is auf die Untersuchung jener Verhaïtnisse/e es ermöglichen, dass ein an sich harmler Konflikt zum furchtbaren Weltkrieg ausaen konnte. Dabei ist nun in erster Linie Folgeies festzustellen: Dieser Krieg ist nichts andqes als die logische Folge jenes F!edens, den wir besassen. Wir haben ja einen wirklichen Frilen gar nicht besessen. Gewisse Tauschwen ber die Struktur des internationalerfusammenlebens und gewisse sehr bethtigte Hoffnungen ber den allmahlien Wandel dieses Zusammenlebens naclder Richtung der Vernunft Hessen uns nen Zustand als Frieden bezeichnen, der in lirklichkeit nur ein latenter Krieg war. Wir wahnten, im Frieden zu lebefyveil die Waffen schwiegen, wir glaubten deialb, in einem der Gewalt entbehrenden Zifand der Ordnung zu leben, weil die Gewaltittel nicht zur direkten Anwendnng gela|ten, die Geschosse nicht abgefeuert wurd<, die Bajonette nicht stachen. In Wirklhkeit herrschte die Gewalt, war sie das entheidende Regulativ des zwischenstaafchen Lebens. Was wir Frieden nannten, war tos der Zustand des Nicht-Krieg e s. Ei; zu stand, der uns in seiner latenden GestaiFrieden zu sein s c h i e n, aber in Wirkïhkeit derselbe Zustand ist, der in seiner kuten Form Krieg genannt wird. Und deshalb sagen wir: dieser k i e g ist nichts anderes als die logsche Folge jenes Friedens, den wrbesassen. Er ist blos ein Umschlag delatenten Form in die akute, der durch irgenj einen nebensachlichen Anlass herbeigefüh) wer den konnte. Ich bin auf den Einwand gefasst, r mi r unter Hinweisauf die ungeheuren Me chenopfer, die masslosen Zerstörungen, de vernichtenden Verkehrsunterbrechungs des gegenwartigen Krieges gemacht werda wird, denen gegen ber der sogenannte FrieUdoch einen Vorzug hatte. Einen Vorzug? Ja! Das will ich auch nicht bestreiten. Ich spreche ja auch vor einem Gradunterschied der Erscheinung. Ith gebe zu, dass der akute Krieg blutiger, zest render, unertraglicher ist als seine latene Form des Nicht-Krieges, den wir euphenistisch Frieden nennen. Aber ich bestreie, dass dieser auf Gewalt beruhende, aus d:r Anar chie geborene sogenannte Frieden in Wesen etwas anderes war als der jetzige Krieg. Gewiss, wir sahen weniger Greuel,weniger Mord, weniger Wertevernichtung, ingest rteren Verkehr. Aber kann Einer betiaupten, dass dieser auf Gewalt beruhende Frieden nicht ebenfalls unerhörte Menscienopfer gekostet, unendliches Menschenglick vernichtet, enorme Werte zerstört hat und in noch viel grösserem Masse Lebei, Glück und Werte in ihrer Entstehung lemmte? Alle diese Nachteile sind nicht Egent mlichkeiten des Krieges. Er la'sst sie nur deutlicher erkennen. Die zwischen den Staaten nach vorherrschende Anarchie zwingt diese, ihre besten Krafte einer immer kostspieliger werdenden Schutzwehr zu widmen.wodurch die Menschheit in ihrer bergrossen Mehrheit verhindert wird, ihre Sicheiheit und die volle Entfaltung einer menschenw rdigen Existenz zu erlangen. Sie wird im sogenannten Frieden nicht durch Shrapnells dezimiert, aber die Summe, die für Shrap nells und a'hnliche Werkzeuge der Gewalt im Frieden" ausgegeben werden, bewirken jene Hemmnisse der Lebensenlfaftung, deren Folge in Gestalt des menschlichen Elends in Form von Krankheit, Verbrechen, Unfreiheit, Unsiltlichkeit, usw. in Erscheinung treten und die zumindest ebensoviel Leben, Glück und Werte zerstören und verhindern, ebensoviele Leiden und Greuel hervorrufen, wie der Krieg mit seinen losgelassenen Zerstörungsmitteln. Wenn wir von dieser Erkenntnis aus die Geschichtederhistorischenelf Tage zwischen dem 23 Juli un dem 4 August 1914 ins Auge fassen, werden wir zugeben mussen, dass in diesem kurzem Zeitraum von der europaischen Diplomatie viel gesündigt wurde, dass bei einigen festen Willen, ebenso wie in vielen andern und noch schwereren K nflikten der letzten Jahre, das Blutbad auch diesmal hatte vermieden werden können, dass aber manche ihrer Handlungen, die ohne Eingehen auf die tieferen Beweggründe unverstandlich, je fast verbrecherisch erscheinen, wenigstens eine Erklarung finden. Die europaïsche Diplomatie des Spmmers 1914 wurde eben noch nicht geleitet von der Idee irgend eines europa'ischen Staatensystems. Sie war nur zu weit von jenem Zustande einer zwischenstaatlichen Organi sation entfernt, den ich in meiner angeführten Schrift von 1908 als einen Zustand der Krafte-ökonomie definiere und folgendermassen erklare:" Die Teile bilden dabei ein höheres Ganzes; die Organe vereinigen sich zu einem Organismus. Ihre Krafte wirken vermittelnd und m i t einander." Nichts von alle dem beherrschte sie. So wird man es sich erkla'ren können, dass die oesterr.-ung. Monarchie in jenen nationalen Expansionsbestrebungen ihres südlichen Nachbars eine Gefahrdung ihrer Lehensinteressen erblickte, da sie dadurch Loslösung von eigenen Bevölkerungsteilen befürchten musste. Man wird aus der Anarchie heraus, in der dieses Europalebte.vielleicht auch die Scharfe ihres Vorgehens und die Ablehnung aller Verstandigungsvorschlage begreifen, wenn man bedenkt, dass das ebenfalls von der europaischen Anarchie erzeugte Dogma des angeblich bevorstehenden Verfalles des Habsburgerstaates, diesem das Bedürfnis einer energischen Ltbensbekundung nahe legte. Man wird aber auch verstenen, dass derselbe anarchische Zustand, der Oesterreich-Ungarn zu solchen Handeln aus Lebensinteresse veranlasste, aus eben demselben Lebensin teresse Russland den erstrebten Erfolg jenes Vorgehens als eine Bedrohung erscheineji liess. Da in der Anarchie, wie ich es oben ausgeführt habe, jedes Volkes Fortschritt des andern Volkes Niederiage" bedeutet, musste immer im Gedankengang der Anarchie gedacht Oesterreich-Ungarns Erfolg am Balkan Russland als Niederiage bedrohen. So wird schliesslich auch Deutschland verstehen, dass es in einer eventuellen Nieder iage seines durch Russland bedrohten Bundesgenossen, wieder seine eigene Niederiage befürchten musste. Und letzten Endes können wir uns auch Englands Haltung aus dem gleichen anar chischen Prinzip erkla'ren: Ein Sieg Deutschlands ber Russland und Frankreich ware die Niederiage Englands gewesen. Erklart uns das herrschende anarchische Prinzip die anarchischen Handlungen, so gibt es uns auch eine Erklarung für jene Beschleunigung des Handeln s, die letzten Endes die Gegenwirkung der F r i ed e n sk raf t e lahm, gelegt hat. Dieses Prinzip hat bekanntlich zu jener Ueberbietung an R stungsmassnahmen geführt, die als einziger Schutz gegen die Katastrophe dienen sollten. So musste dieses angebliche Schutzmittel des Friedens,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl