De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 25 april pagina 6

25 april 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR JNEDERLAND 25 April '15. Na ÏSM Het Huwelijk Toorop-Tentoonstelling in het gebouw£De Roos" Met de grootste schilders heeft Toorop dit gemeen, dat hij niet in de eerste plaats schilder is. De beeldende kunst, waarvan hij steeds meer gebieden tot zich trekt, is hem middel, geen doel. Het maken van schilde rijen schijnt steeds minder zijn terrein. Hij is een zoeker, een ziener, een doorgronder soms, een'gevoelige steeds, die een aange boren drang naar potlood en penseel deed grijpen, niet om het schilderen of teekenen zelf, maar om zich te uiten. Met het groeien der jaren en het'rijker en bewuster worden van zijn innerlijk leven, wordt hij daarbij in zijn uitdrukkingsmiddelen steeds soberder. Het diepzinnigste, het teerste en het ge weldigste, verbeeldt hij met potlood en zwart krijt. Een enkel gewasschen kleurtje verhoogt soms den indruk, schijnt ook wel een concessie aan vroegeren schilderslust. Met de versobering der middelen houdt zijn neiging 'tot vormvereenvoudiging, tot styliseering, gelijken tred. Hij geeft in hun hoekige structuur steeds simpeler lijnen, grooter vlakken. Men zie monumentale teekentngen als No. 5 Dantekop en No. 10 de non of de grootsche portretschets van Generaal Drabbe, alle uit 1914. Over zijn tweeledige natuur is al veel geschreven. Naast, een zeer uitgesproken nieuwsgierigReproductie van Emaille-werk heid voor hetlzinneiijk leven" laat een gelijke ieuwsgierigheid voor het onzienlijke, voor het bovenzinnelijke hem van den beginne af aan geen rust. Het besef van dit mysterie vervult hem met kinderlijken schroom, en van den strijd tusschen het zichtbare en het onzienlijke voor hem het tragische vertelt hij al vroeg in zeer uitgesponnen symbolische verbeeldingen, waarvan op deze tentoonstelling No. 46 tijd en eeuwigheid", getuigt. Met zijn overgang tot de katholieke l kerk, in wier dogma hij voor zijn religieuse gevoelens bevrediging vindt, verliest zijn kunst allerminst haar zinnelijken ondergrond. Integendeel. De beide kleine, fraaie, religieus bedoelde teekeningen in het dal der rozen" en De Heilige Familie" staan vast in den zinnelijken bodem, ontleenen daaraan zelfs hun grootste bekoring. Vooral het laatste teekeningetje is daarenboven een fraai voor beeld van Toorop's scheppingskracht en compositie-vermogen, het is doortrokken van een blijden, kinderlijk-jongen geest en de vroomheid die er in schuilt hoewel opzet telijk is veel zeer ongewild. Van diepen ernst getuigen de teekeningen waartoe het lot der Belgen en der Vlaamsche steden hem aanleiding gaf. Tot waarlijk grootsche eenvoud werkt hij zich op in no. 4 't Heilige schreed". Daar is elke blijde lust bedwon gen; strakke voortstormende lijnen, tegen over den onbewogen achtergrond der stad, symboliseeren het innig verlangen der vluch tende vrouw om het allerheiligste te redden. Er is een maat en rythme in deze teekening, die aandoen als muziek. Het leeuwendeel der tentoonstelling vor men de portretten. Daaronder zijn vele be kende, die men nochtans gaarne her-ziet. Portret van mej. Miek Janssen Nog schijnen in het geteekende portret Toorops gaven het meest harmonisch tot uiting te komen. Soms is hij grootsch, samenvattend en toch doordringend zooals in de reeds genoemde schets van Generaal Drabbe of het meer doorwerkte portret van mevrouw van Schendel, soms niet anders dan lief devol en aandachtig, zooals in de kleinere, zeer zorgvuldigde en sprekende beeltenis van mevrouw Neuhuys. Toorops vereenvoudigende kunst moest zich wel zeer leenert tot het glasschilderen. Een apostelkop uit een der apostelramen iiimimiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiifiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII beschouwingen Het is noodig in 't kort duidelijk témaken hoe ik bij mijn leiding van de rubriek Kunst en Letteren wensch te werk te gaan. Volgens het publiek behoor ik tot de schoone letteren". Ik ben ingedeeld als literator en word als zoodanig geduld. In die kwaliteit mag ik zeg gen wat ik wil, aangezien het alles verdichtsel" is. Men onderstelt dus dat ik de rubriek Kunst en Lette ren" behoorlijk zal opvullen met verzen, novellen en romans, van mijzelven en van anderen, en dat ik boovendien van alle verzen, novel len en romans, die in Nederland verschijnen, notitie zal neemen en ze aan een grondig schiftingsproces onderwerpen waarbij het kaf van 't kooren stuift. Voor de theateraangeleegenheeden verwacht men een ander beambte aangesteld, met een ander opschrift op z'n pet. Gisteren kreeg ik een ontstellenden brief van een dichter die mij verzeekerde dat als ik het nu voor de derde maal waagde zijn dicht werk terug te zenden, hij zich on verbiddelijk zou scharen bij de ,"j principieele teegenstanders" van de Groene, op grond van gebleeken V*^ ondeugdelijkheid der literaire redactie'. Daar zou je koud van worden. Dat loopt uit op revolvers en Hands up!" Ik vermoed dat ook hier de Duitsche Kroonprins niet van schuld is vrij te pleiten. Niet genoeg dat die man volgens booze geruchten allerlei onheil sticht maar nu gaat hij ook door zijn poëtische uitvallen onze dichAldus ook zal het gaan met wat men literaire kritiek" noemt. Een gereegeld overzicht van al wat er in ons land ver schijnt aan fraaye letteren" wensch ik ge woonlijk niet te geeven. Een permanent ge rechtshof over mooi" en niet mooi", een soort Laatste Oordeel" dat de bokken van de schapen scheidt, wordt door ons niet ingesteld. Literaire kritiek acht ik een persoonlijke zaak, meestal van meer belang voor de kennis van de psychologie van den kritikus dan voor die van de waarde van het besprooken werk. Geleegenheid tot vrije uiting worde er in ons blad gegeeven aan zijn dat ik in 't geheel niet insta voor de poëtische waarde van alles wat in dit weekblad verschijnt, ook niet in de raadselafdeeling. Ik gun elk diertje zijn pleziertje en vind het best als drie kwart van de leezers de Groene alleen inkijkt om de dam-rubriek, of om keiharde schooten" der voetballers, of om de grapjes, als ze niet al te flaauw zijn. Kom ik een mooi vers teegen, om 't eeven van wie, dan geef ik er plaats voor, al heeft het voor de meerderheid dezelfde waarde als een puzzle, en ik ben niet voorneemens er bij te zetten: dit is ernstig bedoeld" of dit is nu de zoogenaamde humor, ijok, boert of kortswijl". Het schijnt mij een gezonde inspanning voor iederen leezer om dat zelf uit te vinden. Bij de steeds toeneemende stroom van vrij-goede poëzie die thans in Nederland geschreeven wordt, is het niet moogelijk alle dichterlijke inzendingen te plaatsen, zonder dat de terugzending daarom een vol strekte afkeuring beteekent Evenmin kan de Groene door enkele dichters gemonopo liseerd worden. Goede, ernstige verzen zullen dus in het weekblad alleen dan worden opgenoomen als ze een bizondere beteekenis hebben, hetzij als eerstelingswerk van on bekenden^ dat belofte in houdt, hetzij als zeer karakteristiek en uitmuntend specimen der reeds gevierden. Portret uit Da Costa's werken; A. W. Sijthoff, Leiden wie (iets te zeggen heeft, mits ik ook vrij blijve in 't zeggen van mijn meening daarneevens. In deeze literaire beschouwingen" zal ik dus alleen schrijven oover hetgeen mijzel ven, naar eigen lust, tot schrijven dwingt. De rubriek Uitgekomen boeken" zal niettemin geregeld verzorgd worden. * * In de serie onze groote mannen" No. 9 is verscheenen een werkje van I. C. Rullmann, oover Isaac da Costa, dat mij het beste voor komt wat ik pover da Costa las. Het is een kort, deugdelijk, waardig geschrift, dat ons juist een beeld geeft van dien man, zooals wij het thans noodig hebben. Als dichter is da ,Costa door mijn tijdgenooten vrijwel in een hoek gezet. Als mensch is zijn figuur geheel omneeveld door het geteem en gefleemel der neocalvinisten. Zoodoende is hem toch groot onrecht aangedaan. De tijd der reegeltjes kritiek" in den trant van Kloos en Verwey is wel voorbij. Men durft weeder aannemen dat een mensch groot en beteekenisvol kan zijn, ook al heeft zij nooit anders gegeeven als dichtwerk van zeer onzuiver gehalte. Reeds lang geleeden heb ik erkend hoe dit inzicht mij, vooral door Schiller, is dui delijk geworden. Uit Rullman's eenvoudige biografie, die met voortreffelijke keuze het merkwaardige en belangrijke in da Costa's leeven en schrijven samenvoegt, -blijkt nu volkoomen duidelijk dat deeze bekeerde Jood een op recht, ernstig en; onverschrokken mensch was, en wel een van die weinige, oorspron kelijke menschen, waarvan het innerlijk leeven zich zoo krachtig en onverzetlelijk laat gel den, dat het weerstand biedt aan alle valsche tijdstroomingen en aan alle maatschappelijke vijandschap. Da Costa zocht zijn weg, geheel en al voor zich, uit waarheidsdrang, zonder zich ooit te bekommeren om de ondervonden uiterlijke bemoeijelijking, zonder ooit ge trokken te worden door uiterlijk succes. Hij werd gehaat en geminacht, als domper en dweeper beschouwd in een tijd van zoo genaamde verlichting, en toch kunnen wij nu 't blijkt waartoe die verlichting ons bijna zou hebben gevoerd, erkennen dat hij in veele dingen niet ten achter, maar bij zijn tijd vooruit was. En hij had geen andere wapenen als een tamelijk rhetorisch vers, dat zoo gemakkelijk door de vrijgeesten kon geridiculiseerd worden, en zijn domineeswelspreekendheid, die ook niet meer zoo hoog in tel was. Maar hij was echt en oprecht en bleef zichzelven getrouw en daarom behoeft er niet gemeesmuild te worden als hij bij Nederlands groote mannen" wordt ingedeeld. J3»ife!J8S Wie het Standaard-werk van William James, oover de verscheidenheid des gods dienstige emotie kent, zal onmiddelijk het type van da Costa herkennen in groote godsdienstige figuuren uit alle tijden en sekten. Da Costa was een dergeenen waarop de term weedergeboorene" van toepassing is. Hij onderging die merkwaardige emotie die ik eens omschreef als blijvend bliksemlicht" en die vanaf een moment van ken tering het gansche leeven blijft verlichten en alle strijd en leed verheerlijken. Dat hij daarbij niet losraakte uit alle d wa ling behoeft voor den beleezene geen betoog. De aard en de beteekenis er van blijft ons nog een geheim dat alleen de toekomst ontsluijeren kan. Dat neemt de waarde van zijn bekeering" niet weg. Het droevigst is dat de grootste vijanden van dezen pprechten mensch, da Costa, juist degeenen zijn die zijn figuur en zijn woorden gebruiken tot steun en opluistering van hun pseudo-vropmheid. Zooals wij dat trouwens reeds kennen uit de geschiedenis van den stichter van het oude Christendom. FREDERIK VAN EEDEN Tristan en Isolde '} Het buitengewone concert" waarover ik de vorige week berichtte, werd gevolgd door eene buitengewone opvoering van Tristan en Isolde. Evenmin als mij bij het concert het bui tengewone was opgevallen, heb ik dat bij de opera-uitvoering kunnen waarnemen, hetzij dan, dat de Stadsschouwburg geheel gevuld was met een deftig publiek, dat de toegangsprijzen zeer hoog waren gesteld en dat in het Ie en 2e bedrijf belangrijke cou pures waren aangebracht. De opvoering zelf voldeed, noch wat het vokale en instrumentale, noch wat spel en regie betreft, aan middelmatige eischen. En zelfs wanneer bescheiden gestelde eischen bevredigd waren geworden, dan nog was er geen reden geweest om het Nederlandsche publiek Tristan aan te bieden. Wij, die zoo zelden een dergelijk werk hooren, moeten bij die weinige gelegenheden dan ook een uitstekende opvoering hebben. Dan eerst kunnen w.ij een juisten indruk krijgen, die thans vrijwel achterwege bleef. Ik kan mij voorstellen dat een minder waardige uitvoering aan een klein theater in Duitschland op haar plaats is, omdat door de herhaalde opvoeringen het werk ten slotte toch doordringt. Hier ech'er, waar slechts af en toe een Wagner-opera wordt gegeven, moet alles voortreffelijk zijn: dien enkelen keer moet men trachten een zeer sterken indruk te geven. Wij kunnen ons er op beroemen dat in Holland, dank zij de Wagner-vereeniging, dergelijke opvoeringen gegeven worden. Jammer dat die voor velen finantieel ontoe gankelijk zijn. In dit seizoen nu, waarin deze vereeniging geen voorstellingen gaf, zou de buitengewone uitvoering alleen recht hebben gehad als zij op datzelfde peil had gestaan. Wat de hooge toegangsprijzen betreft was zij er aan gelijk; verder echter kon zij de vergelijking niet doorstaan. *) Dat men in weerwil hiervan blijkbaar toch ingenomen was met meergemelde Tristanopvoering en hieraan door luid applaus uiting gaf, is opnieuw een bewijs, hoe weinig het onderscheidingsvermogen van ons pu bliek nog is ontwikkeld, en hoeveel in die richting gearbeid dient te worden. Men laat zich hier in den waan brengen dat alles wat niet van Holland afkomstig is, beter moet zijn dan het Hollandsche zelf, en men bejubel t hier graag tweederangs-uitvoeringen, mits die slechts niet van Hollandschen oor sprong zijn. Hierop speculeeren buitenlandsche muziek-ondernemers, die gewoon lijk op volle zalen kunnen rekenen. Een beetje handige reclame, Bayreuther bezet ting" (wat is dat?), en ten slotte een op voering met anderen dan de beroemdheden die van te voren waren aangekondigd! Laten wij toch niet vergeten dat er bij ons zelf, juist op zanggebied zooveel goede krachten zijn, en wil men bepaald opera's hooren, waarom dan niet een kapitaal voor eigen onderneming gevormd ? Men slikke niet gretig alles wat van buiten af komt! De beide hoofdvertolkers, Kammersanger (Kamersanger stond op het programma) Heinrich Knote en Hofopernsangerin Sophie Palm-Cordes, de laatste in plaats van Morena, schoten vooral in spel en uitbeelding tekort. Menige muzikale frase en vele motieven bleven zonder uitwerking op hen; zij zon gen hun partij gladjes weg zonder innerlijke opwinding en dus zonder de uiting daarvan. Conventioneel (Bayreuther stijl misschien?) waren hunne standen, hun gebaar en hun zingen in de richting van kapelmeester en publiek. Zonder ontroering het groote duo, dat bijna de geheele 2e acte vult; dit werd buitendien nog muzikaal bedorven door on zuiver intoneeren vlak onder den toon, en het gemis aan een schoon mezza voce. Wat stem aangaat won mevrouw Palm Cordes het van haar partner, die klaarblij kelijk niet meer voor zijn zware taak berekend was. Van hem zou men met een variatie op een bekend woord kunnen zeggen: Ce qui coute trop de peine pour tre chanté, on Ie dit." Brangiine werd door mevrouw Metzger Lattermann goed gezongen; bij haar toch voor de St. Josefskerk te Nijmegen bestemd is hiervan een grootsch voorbeeld. Ook in email maakte hij enkele dingen fraai van lijn en kleur en voor borduurwerk gaf hij een rijk ontwerp. Men verzuime niet het werk van dezen rusteloos zoekenden man, een der weinigen in wiens ontvankelijk, kinderlijk-vroom gemoed het dramatisch ge beuren van onzen tijd indrukken wekt, die hij in een schoonen, gebonden, gewijden vorm weet te verbeelden, te bezoeken. H. iiiiiiiifliiiiitiiiiifmiiMiiMuiMitiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiHiiimiimiiimiiiiiiiHii ook weer die traditioneele tooneelgebaren, vooral in de scène met den tooverdrank, die toch al zoo weinig gewone tooneelconventie verdraagt. Kurwenal, die voort durend in heftige arm-opwinding verkeerde, zong Harry de Garmo. Van de kleinere rollen Nvas het'beste Koning Marke van den heer O. Helgers (in plaats van Lattermann), een bas met prachtige stem, die, onbeleefdelijk, bij de doode licha men van Tristan en Isolde, vergat zijn hoofd te ontblooten. Zijn helm was blijkbaar zijn trots. Als staaltje van onbeholpenheid der regie noem ik het blikke-sabeltjes gevecht aan het eind der 3e acte, waar Kurwenal met herder en stuurman het huis tegen een viertal mannen van Marke achter een paar zandzakken moest verdedigen. Het is moeilijk op tooneel een illusie van werke lijkheid te tooveren, maar hier ontbrak die geheel. De koren van het scheepsvolk waren valsch en klonken afgrijselijk.) Het Utrechtsch orkest onder den 'zaakkundigen Otto Lohse deed zijn best, maar is vooral wat bezetting der strijkers aangaat te weinig volumineus. De leidingvan Lohse bracht niets verrassends; alles liep goed, maar bijzonder enthoesiasme kon ik niet bij hem opmerken. Samenvattend: onder den schijn van iets buitengewoons werd iets middelmatigs gegeven. Hiertegen moet wor den geprotesteerd. Liederenavond Margot Barendregt Een jonge Hollandsche Zangeres met mooie stemmiddelen, intelligentie, muzikaal begrip en geestdrift. Dat haar stem nog niet geheel is gevormd en sommige klanken verzorgd dienen te worden, is een technische kwestie, waaraan zij haar aandacht moet geven. De tinten van pp tot mf vooral behoeven nog ernstige studie. e Als zij den echten kunstenaarsdrang en onverwoestbare zelfkritiek bezit, waaraan ik niet twijfel, zal zij naar mijne meening gaan behooren tot jong Muziek-Holland. Haar programma week gunstig af vanden gewonen norm; slechts begrijp ik niet waar om zij een onbeteekenend lied als An eine Aeolsharte" van Brahms verkoos boven de compositie van denzelfden tekst door Wolf, die goed op de andere Wolf-Iiederen had kunnen volgen. De 4 geistliche Gesange van Reznicek die als tweede nummer fungeerden na een reeks van 5 Schubertliederen, konden mij door hun gebrek aan muzikale logica niet over tuigen. Als een der best geslaagde liederen noem ik Um Mitternacht" van H. Wolf waarmede het tweede deel geopend werd; jammer dat in het volgende, das verlassene Magdlein" het tempo veel te eerekt was. Tot slot 3 Nederlanders: Recueillement van Diepenbrock dat wel bijzonder con trasteert met de convent ioneele scheppingen van Nieuwenhoven en Zagwijn, maar door de zangeres niet werd beheerscht. Het valt te waardeeren dat mejuffrouw Barendregt, die ik spoedig weer hoop te hooren, den Hollanders een plaats op haar programma heeft gegeven. De begeleiding was bij den heer Schnitzler in zeer goede handen. SEM DRESDEN *) Over de wenschelijkheid van het al of niet voortbestaan eener instelling die in hoofdzaak Wagners werken geeft, een ander maal.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl