De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 2 mei pagina 7

2 mei 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

2 Mei '15. No. 1975 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Louis Couperus bij JanToorop Teekening van Joan Collette voor ,, ,f>e Amsterdammer". Hoe onze teekenaar veelal den spreker zag. Laat ik het maar dade lijk ronduit bekennen, dat de Couperus-avond in de kunstzaal Roos, waarin Toorop's oeuvre is tentoon gesteld, me zeer is mee gevallen. Ik kan het me best be grijpen, dat een man, zoo teer besnaard als Louis Couperus, het aangenamer vindt zijn fijne, zijn verfijnde kunst voor te dragen in een artistiek milieu dan in een Nut-zaal achter een houten katheder een broek, heet het gestoelte wel eens zeer prozaïsch. Ik kan me het ook voor stellen, dat hij zich bij die voordracht beter in stemming gevoelt, wanneer een rok en niet zijn huisjasje zijn leden omsluit, wanneer een tuiltje serin gen op een tafeltje naast hem ligt te geuren, terwijl het licht, waarvan de bron achter neteldoek schuil gaat, zoo gedempt is, dat reeds op korten afstand de lijnen en kleuren beginnen te vervagen. En ik ben het gloeiend met hem eens, dat een select publiek als audito rium voor zijn kunst verre de voorkeur verdient boven een woelige, roerige massa, die om de eigenaardighe den van den spreker zit te ginnegappen. Want Louis Couperus heeft zijne eigenaardighe den. Niet alleen zijn sybaritische neigingen vormen IMIIIIUUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII111IIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII Het Rotterdamsch Tooneel in 1915 ~* Een nieuw tijdperk in de oude roemrijke historie van het Rotterdamsch tooneel wordt met den aanvang van het seizoen 1915?1916, geopend. Dan heeft het grafelijke huis Van Eysden uitgediend en het huis Verkade neemt het bewind over. fcjHet nieuwe huis is machtiger dan het oude, omdat het reeds andere gebieden in leen ontvangen had, aan den Amstel en nabij de Scheveningsche duinen, die het nu met het rijk aan de Maas onder n beheer brengt. Of zijne regeering daarom voor ons glorieuser en zegenrijker zijn zal dan het vorige is een toekomstvraag, die men kan trachten uit de waarschijnlijkheid te beantwoorden. Het Rotterdamsch Tooneel is in 's lands kunsthistorie van groote beteekenis geweest. Haverkorn van Rijsewijks bewonderenswaar dig boek over den Rotterdamschen Schouw burg bewijst dit tot op de helft van de negentiende eeuw. De belangrijkheid van het tooneel, dat daarna kwam, is voor den tooneelkenner in den firmanaam Legras, Van Zuylen en Haspels dadelijk vastgesteld. Die heeren brachten in ons land de nieuwe lente en het nieuwe geluid" en hun innig artistiek, moeizaam en werkzaam streven, heeft een zomer voorbereid als nooit eene aan het Nederlandsch tooneel rijper en schoener vrucht heeft geschonken. Na een korte onzekere tusschenpooze nam een jong lid van het gezelschap Legras, de heer P. D. van Eysden, de directie op zich. De oude roem van de Rotterdammers had hij tot zijn voordeel met zich en hij heeft er ijverig naar gestreefd dat de traditie van beschaving en zorgvuldige voorbereiding die, als meest onmiddellijk voor iedereen te waardeeren eigenschappen, het Rotterdamsch tooneel bij het publiek in de provincie be roemd hadden gemaakt, bewaard bleef. Daar is niets tegen te zeggen. Beschaafd bleef het spel en de tooneelen zagen er keurig uit. Er kwam, zoo geregeld als bij de kippen het ei, steeds op tijd een nieuw stuk uit, tju ernstig en dan, bij voorkeur, luimig. deze, doch ook zijn uiterlijk, zijn spreekwijze en zijn heele manier van optreden kenmerken hem als iets aparts. Couperus gelijkt niet meer, neen heelemaa{ niet meer op zijne portretten uit vroeger dagen! Up to date" heeft hij zich baard en knevel doen wegscheren en zijn gelaat lijkt dientengevolge dikker, bolliger dan voorheen. Zijne slapen zijn getooid met een paar krulpropjes, boven de ooren opgedoft en door een paar groote so-easy-glazen kijken u de oogen met steeds wisselende uitdrukking aan. Couperus' programma voor zijn optreden bestond uit een aantal fragmenten uit het boek, dat hem het liefst is en dat bij het publiek juist het minst is ingeslagen: Van de Zonen der Zon. Dezelfde propa ganda dus als hij te 's-Gravenhage voor eigen arbeid had gemaakt. Men moet wel overtuigd zijn van de waarde van eigen werk, wel de zelfbe wustheid van eigen talent hebben, om het te ondernemen uitsluitend met eigen geestesvoortbrengselen een avond te willen vullen, en het blijft altijd een gevaarlijk ondernemen, welke plaats men ook inneemt in de kunst wereld. Ook hierbij laat al gauw de toe hoorder de verzuchting Toujours perdrix!" hooren. En die verzuchting heeft Dinsdag ongetwijfeld een deel van het publiek ge slaakt. O, men was te welopgevoed om het onomwonden te zeggen, doch toen de rustpoos was geëindigd, waren nogalwat stoelen vrij, terwijl toch bij den aanvang geen plaats meer was te krijgen. Couperus is dan ook geen spreker, die den ganschen avond beslag op de aandacht zijner hoorders kan leggen. Zijn stem is hoog, het timbre geknepen, in mineurtoon aard wordt veelal gesproken en daarbij heeft de woordvorming een onmiskenbaar Haegsch tintje. Wel tracht hij afwisseling in zijn met groote zorg voorbereide voor dracht te brengen, maar zijn stem kan wel fluisteren, niet daveren of rollen, en als hij zijn geluid wil uitzetten, slaat de stem over. Maar met dat al was het toch voor velen die overigens maling hadden aan de Zonen der Zon, wel genietelijk, den grooten Cou perus te hooren, en hem te zien... te zien vooral, hoe hij zijn lorgnet afveegde, zijn lippen met een slokje suikerwater laafde, zijn neus onhoorbaar snoot. En we zijn overtuigd, dat het tevens voor anderen een avond van niet-vergeten is geweest en dat zij voortaan de precieuse kunst van den Haagschen romanschrijver met verdubbeld Teekening van Joan Collette voor de Amsterdammer" Louis Couperus Maar aan daden, aan iets van het zoo zeer bij zondere, dat Willem Royaards in de tooneelkunst bracht, heeft het Rotterdamsch Tooneelgezelschap, na Legras, Van Zuylen en Haspels, zich niet meer gewaagd. Ofschoon, zeer zeker, de krachten er voor waren. Een groot en rijk talent als dat van mevrouw Tartaud-Klein heeft, op een heel enkele uitzondering na, zich hier nooit in vollen luister kunnen ontplooien. De leiding was rustig, degelijk, op goed geluk. De aanbiedingen der tooneelbureaux uit het buitenland brachten zelfs vaak goede stukken, wel eens successtukken, en ook het oorspronkelijk tooneel werd netjes bediend. Doch wat de grief blijven zal tegen het Rotterdamsch tooneel, nadat de periode Legras, Van Zuylen en Haspels geëindigd was, is dat de moed er uit was, de durf naar kunstdaden, de lust om eens iets te ondernemen, dat ons tooneel vooruitbrengen zou, en het publiek tot nieuwe bewondering, nieuwe blijdschap en nieuw vertrouwen stemmen. Het was een doode suffe boel, een cinema-exploitatie: geregeld op tijd een nieuwe film. Hoe het wezen kon heeft Willem Royaards bewezen, die met veel minder geschoolde krachten, telkens met mislukkingen, o zeker geheelen van tooneelschoonheid gaf, die men zich dankbaar blijft herinneren. De erfenis van Legras, Van Zuylen en Haspels is, langs van Eysden heen, naar Royaards gegaan en hoe nobel heeft hij haar gebruikt! Naar mijne innige overtuiging heeft in dezen tijd maar n man de toekomst van ons tooneel in handen: Royaards, die aan eigen groot acteurstalent, een warme liefde voor zijn kunst, een kennis van haar wezen en, vooral, een macht van leiderschap paart, zoo geducht als in ons land vór hem, of gelijk met hem, niet n. Men mag den heer Van Eysden over zijn leiderschap, dat thans eindigen zal, niet te hard vallen. De sympathieke man, die vol komen gentleman is, heeft groote verdien sten als administrateur. Waren er, toevallig, wat meer successtukken in zijn handen ge vallen, zijn wijze van tooneelbesturen had Ontwerp-Dupuis Standbeeld voor Stadhouder Willem III 't Is nog wel zoo ver niet, doch er schijnt toch kans te bestaan, dat we bij leven en welzijn te Breda zullen kunnen bewonderen het standbeeld, opgericht tot huldiging van de nagedachtenis van den machtigste aller Oranjes, den Koning-Stadhouder Willem III. Het heeft lang geduurd, eer het zoover kwam. De commissie, die zich voor de ver wezenlijking van het plan had gespannen, heeft met heel wat tegenspoed te kampen gehad en had veler tegenkanting te over winnen, doch nu ze zoover is, dat zij slechts te kiezen heeft uit de ontwerpen van drie welvermaarde beeldhouwers, de heeren Toon Dupuis, Louis J. Vreugde en Ch. van Wijck, hebben we goede hoop. Zij keurt echter zelve niet, feitelijk ge schiedt dit door een jury van drie heeren, die door de commissie zijn uitgenoodigd haar van voorlichting te dienen. Die heeren, Alb. Plasschaert, kunstcriticus, Van Konijnenberg, schilder en Limburg, architect, hebben een wel zeer verantwoordelijken plicht op zich genomen, heel wat zwaarder dan b.v. een jury, die den prix de Rome moet toe kennen aan een veelbelovend jong kunste naar. Houdt het jongemensch zijne beloften niet, dan is dat wel te bejammeren, doch geen enkel openbaar belang is er mede gemoeid. Maar als de hierboven genoemde heeren hun keuze geven aan een standbeeld, dat op een plein te Breda zal verrijzen, niet het effect maakt, dat men gehoopt had, dan genot zullen genieten, evenals de schrijver zelf met nadruk klemtoon leggend op de eerste lettergreep van een woord, dan even pauze; daarna de rest van het woord in dalenden toonval en met versneld tempo uitsprekend. Dat de muren van de zaal met de aan symboliek zoo rijke kunst van Toorop waren gesierd, deed geen afbreuk aan de stemming van hen die luisterden naar de evenzoo symbolieke kunst van Couperus. En de kunst van Toorop is er niet door beleedigd, omdat in haar midden deromanschrijver van Helios en Helia, van Zonnelingen en meer onkerkelijke fantasieën sprak. Van sommige kanten is tegen dit samen brengen van twee antipodische kunstuitingen geprotesteerd zelfs met heftige woorden. Voor alle zekerheid had daarom Toorop enkele zijner liefste werken tijdelijk elders onder dak gebracht. Blijkbaar meende hij, dat de overige, welke hij had laten hangen, beter tegen een misschien schennend stootje konden, maar mij lijkt die anti-Couperusbeweging op slot van zaken een goede reclame voor den schrijver geweest. KAPPA zeker niet belet dat er groote winsten zouden zijn gemaakt. Met stukken als Huzarenkoorts" en De Spaansche Vlieg" heeft het Rotterdamsch Tooneelgezelschap onder zijn directie veel geld verdiend. Dat dit verdiende geld niet, als indertijd bij de Nederlandsche Tooneelvereeniging" onder het bestuur van Adriaan van der Horst, gebruikt werd om nu eens een stuk te monteeren dat eigen kunstliefde zou bevredigen, kan men niet euvel duiden. Waar zou de aansporing tot zulk een daad vandaan moeten komen ? En waren de kosten niet zoo hoog dat men beter spaarde voor maanden zonder successtukken" ? Waar ook waren het literair talent en de kunstliefde die zulke daden eischten ? De moeielijkheid om een tooneelgezelschap op de been te houden zonder.,eigen goed en zonder subsidie van staatswege of ge meentewege, of uit de koninklijke schatkist, wordt niet voldoende begrepen en men kan 't zich voorstellen dat het tot vertwijfeling brengen moet, om telkens opnieuw te onder vinden, dat bij het publiek het begrip gemist wordt van de reuzentaak om in ons landje, met de verplichting van reizen overal heen, n tot in onderdeden goed verzorgde tooneelvoorstelling te hebben voorbereid, die zich met eene in het buitenland gegeven ver tooning zou kunnen meten. Gelijk Royaards doet en, wat de uiterlijke verzorgdheid betreft, ook Van Eysden deed. Er kwam voor Rotterdam nog iets bij. Enkele tooneelvrienden in onze handels kringen hebben, gedurende Van Eysdens directeurschap gesubsidieerd. Matigjes, z dat de salarissen konden worden betaald en de zaalhuur voldaan, nooit eens om een mooie voorstelling, die te duur zou uitvallen door kostbare monteering, mogelijk te maken. De edele mannen, die de subsidies ver leenden, eigenlijk de tekorten dekten zoo af en toe, hadden geen behoefte aan ander tooneel dan de amusementskunst van de Aert van Nesstraat. Zij weten niets van tooneel en gaven zich ook niet men moet dit tot hun eer erkennen den schijn van het te weten. Bij alle mogelijke gelegenheden nog onOntwerp-Vreugde blijft het niettemin gehandhaafd, is het legertje standbeelden, dat hier te lande toch al zeer bescheiden in aantal is, weer met een minder gelukkig specimen verrijkt". Hoe moeielijk de keuze van een aan de hoogste artistieke eischen beantwoordend beeld is, hebben wij, Amsterdammers, vele jaren zelf ervaren: het Eendrachtsbeeld was niet zonder goede qualiteiten, ook van het voetstuk had men goede dingen kunnen zeggen, maar het monument in zijn geheel nu, de mortuis nil nise bene niemand betreurt het, gelooven we, dat het van den Dam verdwenen is om er nooit meer terug te komen. En de keuze wordt den heeren Plasschaert c. s. dubbel moeielijk, omdat de drie maquetten, welk op dit oogenblik tentoongesteld zijn in de Haagsche Kunstacademie, vele goede hoedanigheden vertoonen. We willen door kritische beschouwingen niet aan hun oordeel vooruitloopen. En als we hier reproducties er van geven (naar foto's van den heer C. M. Dewald te 's-Gra venhage), dan wagen we als kantteekening er geen kritiek doch slechts een enkel woord van toelichting bij te voegen. De beeldhouwer Toon Dupuis heeft Prins Willem III voorgesteld als stadhouder en kapitein-generaal der Unie. Gezeten op een robuust strijdros, dat met rustigen tred voort schrijdt, geeft hij, zijn bevelhebbersstaf op heffend een commando aan zijne troepen. iiiiiniiiiii:ii mini immi n Concertgebouw Er is over de uitvoering van drie belang rijke werken door het Concertgebouw-orkest te berichten: Eroïca sinfonie van Beethoven, ein Heldenleben van Richard Strauss en de 2e sinfonie van Manier. Een gemeenschappelijke gedachte zou hun ten grondslag kunnen worden gelegd, hoe wel elk der drie meesters die naar eigen karakter en in eigen taa! heeft verklankt. Zoowel Beethoven als de beide latere componisten zochten naar uitdrukking van de idee der zelfbewuste menschelijke kracht, den van zichzelf overtuigden heldengeest, die met tragische noodzakelijkheid in bot sing komt met alledaagsche middelmatig heid en zwakheid. langs in een dwaas ingezonden stuk in een te Rotterdam verschijnend weekblad doen zij uitkomen dat nooit hier op kunstgebied door outsiders invloed is uitgeoefend" en dit is ook zoo, omdat zij in onderschei ding van den Raad van Beheer der Konink lijke Vereeniging erkennen willen dat zij de kunst van Shakespeare, Vondel en Molière niet machtig zijn. Maar invloed hebben zij natuurlijk wel geoefend. Neen, zij hebben geen stukken gekozen en geen rollen verdeeld dit moest er ook nog bij komen! maar zij hebben het Rotterdamsche Tooneel gedrukt in een doffe onbelangrijkheid van het knus gezellig amusant gespeel, dat alle hoogere aspiraties uitsloot. Een directie die met een duren Vondel of een kostbaren Shakespeare ge komen was, had hun kostelijke sympathie niet gehad. Dat wist de directie en wijl zij zelf k geen illusies koesterde, ging 't vrij goed. Er waren geen kwesties, er waren aardige stukken en als het publiek had wil len komen, had 't nog jaren kunnen duren. Er is zelfs, twee jaren geleden, een ver eeniging opgericht tot instandhouding van een Rotterdamsch Tooneelgezelschap met de bedoeling een lichaam met rechtspersoon lijkheid te hebben dat subsidie aan den Raad vragen kan. De tekorten werden echter te groot, vooral sinds de oorlogstoestand intrad, en de animo raakte er bij de subsidiënten wat af. Een animo, die niet gevoed wordt door iets van geest drift, kan niet blijven leven. Een bestaantje in de pap van een tamme tevredenheid is voor animo" onmogelijk. De heer Van Eysden heeft, gelijk thans blijkt, aan de vereeniging, die ik zooeven noemde, medegedeeld dat hij om financieele, doch ook voornamelijk om gezondheidsrede nen, het directeurschap wenschte neer te leggen." Toen heeft deze vereeniging, naar haar voorzitter mededeelt in een ingezonden stuk (ik noemde het reeds dwaas) voor een nieuwen directeur gezorgd. Het is aardig hem te hooren vertellen, zakelijk en degelijk, hoe. Het is sprekend een circulaire voor een vennootschap tot Ontwerp-van Wijck Het hoofd draagt den rijkbepluimden hoed uit de dagen der 17de eeuw, een borstkuras omsluit het bovenlijf en pistoolholsters, aan den zadel bevestigd, wijzen er wel op, dat de beeldhouwer zich den vorst op het slagveld gedacht heeft. De Haarlemsche beeldhouwer Louis J. Vreugde heeft zich mede prins Willem III als krijgsoverste voorgesteld. Hij trok hem het harrenas" aan, en ook hij gaf hem den veldheersstaf in de hand. Het hoofd liet hij echter ongedekt, zoodat het karakteristieke gelaat met het hooge voorhoofd scherper is te onderscheiden. De beeldhouwer Ch. van Wijck te 's Gravenhage eindelijk heeft meer den heerscher dan den veldheer op den voorgrond gebracht. Ook hij tooide den prins met het harnas doch de koningsmantel hangt van zijn schouders neder, terwijl de veldheersstaf niet tot be velen is opgeheven doch, in de rechterhand gehouden, op het been steunt. Ook van Wijck liet het hoofd ongedekt, terwijl het opgeheven gelaat, waarom niet een pruik doch het eigen haar in lange lokken neergolft, met fieren blik voorwaarts blikt. In tegenstelling mét beide andere standbeelden, loopt van dit beeld het paard met opgeheven kop, alsof het bewust ware, welke kostbare last het torst. Met deze enkele toelichtende woorden wenschen wij te volstaan; en met belang stelling wachten we de keuze uit deze trits van kunstwerken af. K. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Een heldenfiguur wekt reeds door zijn ongewoonheid bevreemding en argwaan, zelden door zijne verhevenheid vereering en overgave. Bovendien zal kleinzielige zucht naar zelfbehoud en vasthoudendheid aan de traditie zich tegen zijn optreden verzetten. Ontstaat bij onverschilligheid en bespotting in den held zelf een gevoel van onbevrediging, dat groeit tot wrevel, haat, pessi misme, en verlies van vertrouwen in den mensch, werkelijk verzet zal prikkelen tot strijd, tot heldhaftig verweer. Het conflict dat hierdoor ontstaat, hetzij innerlijk, of uiterlijk in concreten kamp, moet tot oplos sing geraken. In het eerste geval zal of groot zelfbewustzijn zich boven .de kleinheid der tegenstanders verheffen of bevredi ging buiten de menscheid om gezocht wor den ; in het tweede zal de held zegevierend uit den strijd te voorschijn moeten treden. Het is nu wel eigenaardig hoe de drie meesters deze gegevens, die ik slechts met een enkel woord heb aangeduid, uit^ werkten. Bij Beethoven in het geheele Ie deel der sinfonie de schildering van den held zelf, kracht, ijzeren wil, zelfvertrouwen en naïeveteit (men kent de motieven die als de bereiding van olieproducten: Het bestuur meende, dat een oplossing gevonden moest worden, waardoor Rotterdam in het bezit van een eigen Tooncelgezelschap zon blijven en waardoor tevens de belangen van den tegenwoordigen directeur en van de overige leden van het Gezelschap zooveel mogelijk zouden worden behartigd. Hiertoe was noodig iemand te vinden, die waarborg gaf een Tooneelgezelschap behoorlijk te kunnen leiden, de régie te voeren, litterair ontwikkeld was, bewijzen had geleverd voor een voldoend afwisselend reper toire te kunnen zorgen en bovendien kapitaalkrachtig genoeg om een dergelijk wisselvallig bedrijf te onder nemen. Daar toch in onze stad, in tegenstelling met het buitenland, waar in bijna alle steden groote sub sidies aan de Schouwburgen verleend worden, van overheidswege niets voor het tooneel gedaan wordt, is de directie van een tooneelgezelschap een zeer riskant bedrijf. Om bij een eventueel verlies niet dadelijk voor een debacle te staan, moet er bedrijfs kapitaal aanwezig zijn. Het bestuur van onze vereeniging heeft dan ook met vol vertrouwen de onderhandelingen met den heer Verkade aangeknoopt en gevoerd en het gevolg daarvan is, dat deze van af l September a. s. als directeur van een nieuw Gezelschap zal optreden, waarbij, behalve de artisten die bij het Gezelschap Van Eysden voor het volgend seizoen nog contract hadden, de meeste overige artisten en onder hen de voornaamste, wanneer zij dit wenschen, op dezelfde voorwaarden aan het nieuwe Gezelschap verbonden kunnen blijven, terwijl de heer Van Eysden zal op treden als gemachtigde van den heer Verkade, met den titel van Directeur-Gerant. Het beheer wordt geheel afgescheiden van dat over Die Haghespelers" gevoerd en het blijf t dus een zuiver Rotterdamsch Tooneelgezelschap. De heer Verkade wordt dus nu directeur van het Rotterdamsch Tooneelgezelschap, bij de gratie van de vereeniging tot instand houding van een Rotterdamsch Tooneel gezelschap, naar zij, in het schrijven van haar voorzitter, voorgeeft. Ware dit inderdaad zoo, men zou van het nieuwe tijdperk van het Rotterdamsch Tooneel niet veel goeds mogen verwachten. Doch, naar de verzekering van den heer Verkade zelf, is dit niet zoo. Een interview met een redacteur van het Rotterdamsch Nieuws blad bewijst het. Verkade wil vrij man zijn, kunstgeparasiteer is hem een gruwel, voor subsidies is hij als de dood. Over zijn plannen en de aspecten die het Verkadisme aan het Rotterdamsch tooneel opent een volgenden keer. HENRI DEKKING

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl