Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
9 Mei '15. No. 1976
t,
t
1*
DE OORLOG EN HET OOSTEN
XI. Samenwerking
Onder de, gedurende dezen wereldoorlog
van inlandsche zijde vernomen, stemmen
zijn er ook verscheidene, welke pleiten voor
het weerbaar maken van een deel der be
volking ter verdediging van den geboorte
grond tegen een eventueelen vijand van
Nederland. In eene vergadering van inlandsche
vereenigingen te Semarang is het denkbeeld
geopperd eene militie voor inlanders in te
voeren; op verschillende plaatsen is het plan
gevormd tot het oprichten van inlandsche
vrijwilligerskorpsen, en het bleek ook uit de
inlandsche pers, dat in wijden inlandschen
kring de neiging wordt gevoeld om in tijd
van nood werkdadig deel te nemen aan de
verdediging van Indië tegen vreemd wapen
geweld. Naar is medegedeeld, is deze aan
gelegenheid tot een onderwerp van nader
overleg met de Indische regeering gemaakt.
Dat overleg zal zeker in hoofdzaak betrekking
hebben op de vraag, hoe op uitgebreide
schaal voor militaire doeleinden van de
diensten der inboorlingen kan worden ge
bruik gemaakt, want op de andere vraag, of
het nuttig en mogelijk is voor de verdediging
van koloniaal gebied van de diensten der
inlandsche gemeente te profiteeren, schijnt
door dezen oorlog een afdoend antwoord
gegeven te zijn (zelfs in Centraal- en
Oost-Afrika).
Welk stelsel van Indische verdediging
door de deskundigen ook worde gekozen:
de hoofdverdediging ter zee, een naar onze
middelen zoo sterk mogelijke verdediging
te land en ter zee beide, of eene verdediging
in hoofdzaak dór een landleger, altijd weder
zal men toch aangewezen zijn op de grootste
medewerking van de bevolking als den factor,
die van het belangrijkste nut zal zijn. Factor
bovendien, die n door
het grbote aantal van
de medewerkenden n
door hunne ter plaatse
zoo bruikbare eigen
schappen van gewicht is.
Want bij onze, uit
sluitend defensieve, rol
zullen zij ook in oor
logstijd in eigen land en
in eigen omgeving dien
sten kunnen bewijzen,
waardoor zij een voor
sprong hebben boven
den vreemdeling, die
eene invasie zou willen
beproeven.
De huidige oorlog
zal de tegenstanders van
het voor militaire doel
einden benutten van in
landers op groote schaal
wel hebben overtuigd van de noodzakelijkheid
en de mogelijkheid daarvan niet alleen, maar
ookvan|het groot voordeel van het hebben van
de beschikking over eene gewillige en aan
ons gezag trouwe bevolking, waaruit voor
haast alle koloniale werk geschikte elemen
ten te vinden zijn en niet het minst voor
militaire functiën. Voor zoover bij de marine
stemmen mochten opgaan, welke nog twij
felen aan het groote voordeel om op groote
schaal goede schepelingen te kunnen aan
werven uit de, zoo vele uitmuntende zee
varende elementen bevattende, bevolking
van den Indische* Archipel, zullen die stem
men verstommen, wanneer de thans voor
genomen proef tot opleiding van inlandsch
personeel voor de vloot blijkt zeer bruik
bare menschen op te leveren.
En al zou dit niet het geval zijn, dit ware
hoogst waarschijnlijk niet te wijten aan het
niet aanwezig zijn van geschikte krachten
bij de bevolking, maar veeleer aan de ont
brekende geschiktheid van het Europeesche
personeel om de goede krachten te vinden
of om met die inlanders om te gaan en hen
te leiden. Want als iets uit dezen oorlog
kan worden geleerd, dan is het wel dit, dat
Groote Boom te Semarang
iMriiiiiimmnHaiiHumriHiimiwiiwuiMMiiiuimmiiimmiiiiimiiiiMimiiu imimiiii iiiiiiiiiiiiiniiiiii Minimum
beweging, fijn gebaar, rythme, plastiek, van
dit alles heb ik nu en dan lang niet al
tijd bij Lily Green's kunst genoten, maar
al deze genietingen waren niet onafschei
delijk van het karakter der muziek, en zou
den ook bij geheel andere muziek kunnen
;egeven zijn. Plastisch en picturaal lijkt mij
laar kunst mér dan muzikaal. Zij wordt
ook dikwijls meer acteeren en mimiek dan
dansen. De eigenlijke danskunst en dit
geldt niet alleen voor Lily Green wordt
op den achtergrond gedrongen door gebaren
spel, door dramatiek ook, en ook door al
lerlei licht-effecten, die meer in een feeërie
thuis behooren. Nu en dan naderen de
lichaamsbewegingen, die
lichaams-wringingen worden draaiende zwaaiingen van
den romp, vér achterover zelfs op be
denkelijke wijze tot acrobatiek. Men heeft
dan het idee, niet met eene danseres maar
met eene acrobate te doen te hebben.
Er is nog een groot bezwaar, dat ik tegen
deze soort danskunst heb. Meermalen, al te
veel malen, ziet men de danseres afwerende,
dan wel aanroepende, aanbiddende, dan wel
van angst wegkruipende gebaren maken
voor of tegen iets onzichtbaars van buiten,
met veel actie en dramatiek. Het rythme
van den dans moet echter van binnen komen,
en hier ligt m. i. de groote fout van alles:
er wordt van buiten gezocht wat van binnen
moet zijn. Niet ongeziene machten of geesten
van buiten, maar het rythme van binnen in
de ziel van de danseres geeft ten rechte
de impuls aan den dans.
Dezelfde teleurstelling gaf mij een tweede
dansavond, dien ik onlangs van Angèle
Sydow zag, met eenige nieuwe dansen.
Veel gebaren, veel dramatiek en zelfs
traditioneele opera-balletpassen, maar niet het
innerlijke rythme der ziel, dat het lichaam
in beweging doet uitbreken. Ook Angèle
Sydow gaat een gevaarlijken bij-weg hierin
op. Ik wilde wel dat een Maecenas derge
lijke europeesche danseressen eens een reis
naar Java deed maken om den serieuzen,
klassieken, stijlvollen dans der
serimpies" en bedajas" in de kratons te Solo en
Jogja te doen bestudeeren. Dan zouden zij
stellig leeren, wat stijl is in den dans, een
stijl, die harmonie in alle bewegingen on
derling brengt en die onvereenigbaar is met
het drukke, onrustige in de kunst dezer
europeesche danseressen, dat onrustige, dat
een zoeken, een zenuwachtig zoeken ver
raadt, maar niet een gevonden hebben. De
beweging, die rust is hoe vreemd dit
pok klinke de beweging, zóluchtig en
ijl dat zij niet meer een beweging van het
stoffelijk lichaam is, maar van den geest,
geheel vrij van de materie, dit is in het
Oosten te leeren, in die klassieke dansen,
waaraan een gansche, mystieke wijsbegeerte
ten grondslag ligt, die de overwinning van
den geest op de materie heeft bevochten.
Als men de serimpies" ziet dansen, dan
voelt men dat het de zuivere geest van binnen
is, die het lichaam beweegt, niet alleen de
voeten, maar het gansche lichaam, tot ooren
en neusvleugels toe, en vooral ook de handen
en spitse vingertoppen, en hoe alle bewe
gingen, tot de minste toe, door dien nen
geest, in harmonie, in nen statigen stijl van
lijnen en rythmen, bewogen worden. Hier
is de beweging, die, als alle groote kunst,
ten slotte toch Rust geeft. Geen lichteffecten,
geen acrobatiek, geen wenken en grijpen
naar buiten zijn daarbij noodig, want het
Lily Green
Onlangs sprak ik van de aparte hokjes,
waarin de vak" critici worden ingedeeld.
De l danskunst als van) Aigèle Sydow, Lily
Green en anderen, brengt deze vakindeeling
danig in de war. Hier komt muziek
bij-tepas, en dans-rythme, en plastiek, en mimiek,
en kleurenbeweging, en nog heel wat meer.
Er zouden niet n, maar een groot aantal
hokjes moeten opengaan om vak"kundig
over deze kunst te doen spreken.
Ik heb gisteren middag Lily Green zien
dansen. De vreugde, dat de edele danskunst,
uit de traditie van het ballef'-getrippel
bevrijd, zich nieuwe banen breekt, is zoo
groot, dat men allicht geneigd zou zijn,
alles mooi te vinden wat de nieuwe, vrije
kunst geeft, en bedenkingen voor zich te
houden.
Lily Green, evenals Angèle Sydow, en
een aantal anderen, geeft in dans weer den
indruk, die muziek op haar maakt. Volgens
haar eigen zeggen: De ware danseres maakt
van een gedicht muziek en van muziek een
gedicht in beweging en daarom is het
dansen voor mij een zelfstandige, geen
reproduceerende, doch een scheppende kunst."
Daar ieder een andere, aparte impressie
van een muziekstuk krijgt, zegt zij elders,
zal ieder ook anders op muziek reageeren,
en kan men een leerling geen bepaalde, zelf
vastgestelde bewegingen daarbij opdringen.
Toegegeven. Maar wanneer ik een danseres
een vroolijke Tango zou zien dansen bij het
Adagio Sostenuto uit Beethoven's
Mondschein-Sonate, of een droevige»doodengang
bij de Freuet Euch des Lebens" Walzer
van Strauss, dan zou ik zeggen: die danseres
begrijpt muziek niet.
Lily Green vertoont bij de Des-dur wals
van Chopin een soort kluchtige pantomime
van een zwarten Pierrot met een Bieder
meier-meisje, dat hij niet krijgen kan, (waar
bij ook een kermis-ballonnetje wordt inge
voerd) en ieder Chopin-kenner voelt direct,
hoe deze op zichzelf heel aardige en
zeer sierlijk uitgevoerde vertooning ook
best met geheel andere muziek, een of an
der willekeurig mopje, kan gedanst worden,
maar zeker niet op een van vagen weemoed
zwoelen Chopin-wals, waarin de wals-be
weging misschien meer uitgelachen droef
heid dan vreugde is, en in elk geval gén
scherts.
Hetzelfde geldt voor het
nachtvlinder-gefladder bij Brahms' intermezzo, voor het,
in Stede van droomerig oostersche, vél te
wild-hartstochtelijke en drukke gebaren en
bewegen bij César Cui's Oriëntale", enz.
enz. Hierin was ook oostersch gebaren
met westersch dppreengehaspeld. Het dan
sen is daarbij zóin flagrant contrast met
de stemming der muziek dat men zich af
vraagt: is Lily Green wel muzikaal, heeft
zij gevoel voor de diepe beteekenis van
muziek?
Daarom kan vooral voor niet-muzikale
menschen haar danskunst op zichzelf wel
mooi zijn en groote charme hebben. Schoone
Tandjong Priek
bij goede leiding van de inlanders uit ver
schillende wereldstreken zeer bruikbare
militaire medewerkers zijn te maken, wier
hulp dankbaar moet worden aanvaard en
wier bijstand door wie dien missen moet,
wordt benijd. Wanneer dit geldt voor het
geen gepraesteerd werd in Europa door
leden van de bevolking van Afrika en het
vasteland van Zuid-Oost-Azië, zou dat dan
niet opgaan ten aanzien van de bruikbaar
heid in hun eigen omgeving van de volg
zame, over het algemeen met een goed
verstand toegeruste, sobere Indonesiërs, die
van ouds hebben getoond de Vikings" van
Azië te zijn geweest bij hunne tochten naar
Madagascar en China in den tijd, toen nog
geen winzucht van vreemdelingen hunne
scheepvaart moedwillig had te gronde gericht.
Men stare zich toch niet blind op de
ondervinding van dezen of genen met
betrekking tot de een of andere compagnie
of de stokers van dit of dat schip, doch
men beschouwe het vraagstuk in groote
lijnen en het kan niet anders of de moge
lijkheid wordt ingezien om in de tientallen
millioenen van Nederlandsch-Indië de ge
schikte elementen bij duizenden te vinden
voor het vervullen van den militairen en
maritiemen rol, welken men hun heeft toe
gedacht bij de verdediging van Indië, die
in elk opzicht op eigen krachten zal moeten
drijven, wanneer in kritieke tijden de ver
binding met het moederland is verbroken.
In elk opzicht, dat wil dus ook zeggen, dat
er in Indië dan een politiek organisme is
tot stand gekomen, dat eigener autoriteit
niet alleen, maar eigener kracht bewust
door het zich gegrondvest weten op den
algemeenen volkswil, optreedt namens en
ten dienste van de geheele koloniale bevol
king bij het vervullen van al de moeielijke
plichten, die de strijd om het bestaan met
zich brengt. Volkswapening is het com
plement van volksbestaan, en de in de
laatste jaren door onze koloniale politiek
ingeslagen weg van opvoeding tot zelf
standigheid van Nederlandsch-Indië zal
dan ook em deze reden met goed ver
trouwen, rekening houdende met volkska
rakter en volksontwikkeling, verder kunnen
worden bewandeld. Bij ons, zoowel als in
andere koloniën, want in het algemeen heeft
iiiiMiiiMiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiMMiiii
rythme komt van binnen, dat het lichaam,
als magnetisch beweegt. Met enkele, zér
eenvoudige, brjna onmerkbare vinger-sprei
dingen, met vage wendingen van een voet,
met een even ombuigen van het lichaam, of
een droom-zachte hoofdwending, worden
daarbij de meest subtiele teedere ziele-dingen
aangegeven. Geen bruuske sprongen, geen
pirouettes, geen draaiende drukte zijn noodig
om in die danskunst de hoogste vreugde
of de hoogste smart uit te beelden. Ik geloof
dat dit het schoone van die Oostersche
danskunst is: de Geest, die in Rust is, blijft
steeds over de smart en de vreugde heer
senen, en blijft onbewegelijk voelbaar achter
de gansche dans-beweging. Hierdoor blijft
vanzelf harmonie behouden, en stijl, want
n Geest is meester over alle bewegingen
en leidt ze harmonisch naar zijn wil. Die
harmonie, dat opperbestuur ontbreken, zelfs
in de allerbeste Europeesche danseressen
die ik zag, en wier kunst veel te druk en te
onrustig is, om een grooten stijl te hebben.
Ten slotte, als voor alle kunst is voor
deze danskunst mér noodig dan goede wil
en oefening en techniek: eene verinniging
in zich zelf, een bespiegeling en doorschou
wing in dat diepste, mystieke van elk
menschelijk wezen, dat alleen in Rust is te
vinden, die Rust, van waaruit alle beweging
uit moet gaan, maar waartoe alle beweging
ook moet terugkeeren.
De geest, die alle beweging beheerscht,
en in de wetten van zijn stijl houdt, dézen
mis ik nog te veel in de moderne danskunst
van Europa. Het is alles zoo wild, zoo druk,
zoo zoekend, en alle stijlen egyptisch en
grieksch dooreengemengeld met acrobatiek
en tricot-ballet liggen er in met elkaar
overhoop. Vandaar dat nu en dan iets hél
moois gezien wordt, een nobel gebaar, een
prachtige plastiek, een kostbaar rythme, maar
dan direct weer, in de warreling, door anderen
verdrongen, en gén harmonie in 't geheel.
Dit alles maakt den indruk van wild,
onharmonisch zoeken, niet van gevonden
hebben.
Trouwens, deze kunst is ook nog pas
enkele jaren in wording, en zoekt haar banen
nog af. Dat zij eens tot het besef kome, hoe
ook hier het licht ten slotte in het Oosten
is te vinden.
Ik heb met dit alles vooral niet willen
zeggen dat ik Lily Green's streven niet
belangrijk vind. Alle zoeken is belangrijk,
en er is zeer veel schoons in. Of het tot
vinden van stijl en harmonie komt, moet de
toekomst leeren.
HENRI BOREL
Het Rotterdamsch Tooneel
in 1915
(Slot)
De nieuwe leider van het Rotterdamsche
Tooneelgezelschap moet, wil hij zijn onder
neming waarlijk hare oude beteekenis weer
geven, een kunstenaar wezen, een man met
idealen en van groot artistiek vermogen.
Maar vór alles moet hij zijn een vrij man.
Geeft hij zich opnieuw gevangen in de
sfeer van opvattingen en verlangens van
subsidiënten, abonné's en tekortdekkers, dan
is deze directeurswisseling om niet geweest.
Het Rotterdamsche publiek is van zijn
deze oorlog beter aan
het licht doen kpmenlde
waarde van de
inheemsche bevolkingen, welke
de verschillende kolo
niën bewonen.Nietalleen
hare waarde als pro
ducenten van handels
goederen, maar hare
waarde als
evenmenschen, wier trouw in
critieke omstandigheden
op hoogen prijs te stel
len is, zoodat het nut
van eene goede inland
sche politiek dat is
de gedragslijn van den
vreemdeling jegens de
inlandsche menschen en
de inlandsche maat
schappijen sterk op
den voorgrond treedt.
In dit opzicht is aan dezen oorlog groote
kultuurhistorische waarde niet te ontzeg
gen. Hij heeft de zoogenaamde onbe
schaafde volken dichter bij de beschaafd
zich noemende volkeren gebracht dan vór
dien het geval was. Eensdeels, omdat de
menschenwaarde in loopgraaf en handge
meen zeer tastbaar bleek, ten anderen, om
dat eenige schuchterheid ontstond om op
die Westersche beschaving te grooten na
druk te leggen. Zonder twijfel bracht deze
oorlog de menschen van andere beschavingen
een schrede verder op den weg naar de
achting van West-Europa, en als zoodanig
zal aan deze crisis een plaats aan te wijzen
zijn in den keten van wereldgebeurtenissen,
die loopt van de tochten van Alexander den
Groote over de kruistochten, het tijdperk
der wereld-ontdekkingsreizen, de opkomst
van de wetenschap der volkenkunde en den
invloed van de evolutiedenkbeelden naar
den tegenwoordigen tijd.
Dat men bij de huidige wereldberoering
ook kan wijzen op een muitend regiment
Indische infanterie te Singapoera, op het
wegwerpen van den Duitschen uniform door
inlandsche soldaten in Togo en op een
soldatenopstootje tusschen Indische troepen
en Engelsche garnizoenssoldaten te
Alexandrië, dat men bedenkelijk het hoofd kan
schudden bij hetgeen er mogelijk in
Somaliland, den Soedan, het binnenland van
Marokko en Algiers is geschied naar aan
leiding van of zonder samenhang met het
uitbreken van den oorlog, valt niet te ont
kennen.
Doch daarnaast: wie let op het kranig en
vertrouwenwekkend gedrag van alle kolo
niale bevolkingen en vooral van die, welke
ondanks ophitsing van vijandelijke zijde met
man en macht den zoogenaamden
overheerscher ter zijde staan, hij kan niet ont
komen aan de gevolgtrekking, dat in dit
opzicht de min of meer ontwikkelde bevol
king van behoorlijk bestuurde koloniën over
het algemeen vertrouwen verdient.
De heer Troelstra, wiens inzicht soms
de groote lijnen eerder ontdekt dan menig
een die door de Indische boomen het bosch
niet zag, heeft over dat vertrouwen in een
der jongste zittingen van de Tweede Kamer
behartigingswaarde woorden gezegd. Het
wil mij voorkomen" aldus die afgevaar
digde dat, als wij het moeten hebben van
dreadnoughts of van duikbooten, als dat onze
groote macht moet zijn, wij niet sterk staan,
en dat wij moeten trachten aldus in Indië
op te treden, dat de Indische bevolking in
ons niet ziet onderdrukkers, maar helpers,
een macht, die hen helpen wil om zich zelf
standig te ontwikkelen, en dat wij, als wij
dat toonen te zijn, de meeste kans hebben,
dat, wanneer Indië wordt aangevallen en
anderen zich van Indië zouden willen meester
maken, de Indische bevolking zelf datgene
doet wat noodig is om tegenweer te kunnen
bieden." Dat is niets nieuws ten aanzien
van onze koloniale gedragslijn van de laatste
tijden, maar het is goed, dat wij ons dat
thans herinneren.
J. C. v. E.
W
Marine-etablissement te Soerabaja
tooneel vervreemd. Dat, in zijn geheel, terug
fte brengen met de oude liefde en voorkeur
naar de Aert van Nesstraat, behoort het
streven te zijn van den nieuwen leider. Van
dat gansche publiek moet hij zijn veilige
toekomst hebben, niet van de enkele wel
willende geldmenschen, die rustig amusement
van hun tooneel verlangen en in ruil daar
voor wel in tekorten willen bijdragen.
Het is de fout van de leiding geweest in
de laatste vijftien jaren, nog daargelaten
dat zij geen systeem, geen enthousiasme,
geen trots en geen kunstzin had, dat zij de
levenskracht van haar onderneming bij dit
kleine groepje welwillende menschen dacht
te vinden, in plaats van bij de groote massa
des volks, in wie zij de oude, echt Rotter
damsche, liefde voor de tooneelspeelkunst
moest doen herleven.
Misschien doet deze openhartig bedoelde
beschouwing, waarbij vór al de meening
voorging, dat enkele waarheden eindelijk nu
er een nieuwe leider komt, gezegd moesten
worden, onrecht aan de gulle lieden, die het
Rotterdamsch Tooneel steunden. Welke be
doeling zouden zij kunnen hebben met hun
steun, anders dan om de tooneelonderneming
het leven gemakkelijker te maken? Inder
daad gén. Zij zijn de oud geworden over
geblevenen van de jongelui, die indertijd,
als jeunesse dorde, het tooneel subsidieer
den ; uit goede traditie zetten zij hun steun
voort.
Welnu, k hun zal een nieuwe goede
richting, door den nieuwen leider ingeslagen,
voldoening geven. Zij zullen blijven steunen,
k al wijst de nieuwe leider alle beïn
vloeding af en wellicht zullen hun zonen
en neven een nieuwe jeunesse dorée"
vormen, die, door den leider tot lief de opge
wekt, uit kunstzinnigheid en stadstrots,
een goed Rotterdamsch Tooneelgezelschap
steunen.
Zal de heer Verkade de man wezen, die
ons deze nieuwe heerlijkheid brengen komt?
Hij heeft in bovenbedoeld interview en
ook in andere persgesprekken, gouden be
loften gedaan. Natuurlijk heeft hij dat, het
zou dom wezen als hij zich niet vol goede
bedoelingen toonde.
Wat mij het meest in zijn verzekeringen
aantrok, is deze, dat hij in volkomen vrijheid
werken wilde en geen bescherming verlangde.
Subsidies, zei hij, vraag ik niet. Ik ben
als de dood voor subsidies. Dat gaat te
makkelijk en dat is onreeël. Een zaak die
niet op zichzelf kan bestaan, heeft geen
reden van bestaan."
Dit is voortreffelijk geredeneerd en bewijst
zoowel moed als overtuiging.
Ook zakelijk deed hij krachtige, ernstige
beloften.
Ik ga, zei hij, ik ga Rotterdam exploiteeren
zooals het moet en nog niet gedaan is. De
mogelijkheid dat een stuk inslaat en er toch
in 14 dagen maar twee of drie voorstellingen
van gegeven worden, zal dan uit zijn. Is er
een stuk, dat Rotterdam zien wil, dan zal
het dat eiken avond kunnen zien, in den
.Grooten Schouwburg of in Tivoli. Ook de
Tivoli-schouwburg is in het speelplan be
grepen.
De samenstelling van het Rotterdamsch
Tooneelgezelschap zal, hoop ik, zózijn, dat
ik alle goede krachten behoud."
Dat is sinds inderdaad gebeurd. Met uit
zondering van enkele lieden van het ach
terste plan heeft hij de dames en heeren
van Van Eysden tot dames en heeren van
Verkade gepromoveerd.
Daar zijn artiesten bij, zóals geen ge
zelschap in Nederland ze beter heeft, doch
die slechts voor een zeer gering deel hunne
beteekenis hebben kunnen toonen.
Wat zal de heer Verkade ermee doen?
Er is eenige onzekerheid in de verwach
tingen. In de adoratie voor Verkade's
tooneelbeteekenis heb ik nooit kunnen deelen.
Er was voor mij te veel dilettanterigs in
zijn doen. Als acteur van geringe waarde
heeft hij, als leider, naar Engelsen voorbeeld
werkend, wel geheelen van knapheid en
uiterlijk schoon verkregen, maar nooit een
enorme daad gedaan als Royaards er vele
verrichtte in zijn Vondel-, Shakespeare- en
Molière-vertooningen. Men zag Verkade's
werk, werd wel vaak bekoord, doch vergat
ook weer.
Zal men ooit Gijsbrecht,
Midzomernachtsdroom, Misantroop, Adam vergeten? De
bewonderende herinnering verliezen aan
Heks van Haarlem ? En niet steeds met De
genoegen terugdenken aan Grompie",
Mijlpalen", Frankforters"?
Rooyaards schonk nieuwe schoonheid,
nieuwe nobele tooneelkunst; Verkade wat
nieuws, zeker, maar meest zonder diepte,
schoon van uiterlijkheid.
Met dilettanten die zich hoekig bewogen,
doch beschaafd waren en fraai gekleed,
creëerde hij in Nederland den Engelschen
tooneelstijl, een stijl dien hij ook in Fransche
stukken, als kortelings in Amoureuse",
volhield.
Nu krijgt hij goede kunstenaars tot zijn
beschikking en er zijn geen kunstjes noodig
om een Verkade-kunst te scheppen.
Doch dit alles heeft men af te wachten.
Toen, in het midden van den winter, de
heer Verkade, pas lid van den Raad van
Beheer van de Koninklijke Vereeniging ge
worden, hier en daar de beste acteurs uit
concurreerende gezelschappen wég-enga
geerde : van Royaards Musch, zijn
medebeheerraad van Heijermans Van der Veer
en hij dit ook elders trachtte te doen, leek
zijn manier weinig sympathiek.
De enorme apointementen die hij betaalde,
waren de lokmiddelen, waarvoor deze kun
stenaars zich lieten overhalen. Wellicht niet
tot hun artistiek wel. Van den verdienste
lijken Musch o. a. is te vreezen dat hij, de
geniale leiding van Royaards missend,
waaraan hij de superieure beeldingskracht
der beide laatste seizoenen ontleende, tot
het hoogstbekwaam utiteitswezen van voor
heen terug zal keeren.
Maar dit weghalen van goede krachten
verslapt de gezelschappen in elk geval,
zoo dit niet het doel was.
In drie groote gezelschappen zal de heer
Verkade de leiding hebben.
Bezwaren daartegen heeft hij in zijn pers
gesprekken trachten weg te redeneren.
Naar mijn opvatting zoo zei hij tot den
redacteur van het Rotterdamsch Nieuws
blad, is tot heden alle tooneelexploitatie
amateurisch geweest, men heeft de kunst
en de zaken eigenlijk nooit goed uit elkaar
gehouden. Een tooneelonderneming is een
^.zaak" als alle andere zaken", en behoort
ook?kaufmannisch" te worden geleid.
Mij is het onderling geconcurreer van
onze gezelschappen altijd voorgekomen te
zijn een noodelooze versnippering van krach
ten en een vermoeiing van talenten. Toen