Historisch Archief 1877-1940
9 Mei '15. No. 1976
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ik hoorde, dat de heer Van Eysden er over'
?dacht, na het einde van dit seizoen de directie
van het Rotterdamsche Tooneelgezelschap
op te geven, heb ik hier de gelegenheid
gezien om n van mijn illusies te verwe
zenlijken en wér een groot gezelschap in
de verstandige combinatie te betrekken.
Versta me goed, het Rotterdamsche Too
neelgezelschap blijft een zaak geheel op
zichzelf, maar de dwaze concurrentie op n
avond, in n stad, door het Nederlandsche
Tooneel, het Rotterdamsche gezelschap en
de Haghespelers, heeft dan uit. Bovendien,
zoo ik voor het bezetten van een stuk geen
voldoende krachten hier heb, leen ik die van
de Haghespelers en omgekeerd. Zoo krijgt
men vertooningen, die aan den eisch vol
doen. Ook het Nederlandsen Tooneel zal,
Sloop ik, in dezelfde werkwijze willen deel
nemen.
Dat klinkt zeer fraai en men bewondert
de geestkracht, waarmede de heer Verkade
voornemens is zich aan zijn nieuwe taakte
wijden. Doch welk een taak is dit!
Zondert men voor een oogenblik zijn lid
maatschap van den Raad van Beheer van
het Nederlandsen Tooneel, dat hem natuur
lijk toch ook zijn verplichtingen geeft, uit,
?dan blijft het directeurschap, in vollen om
vang van twee groote gezelschappen op
hem rusten. Hij heeft met het kleiner ge
zelschap van De Haghespelers"
gedoubleerd, hij zal dat natuurlijk ook doen met
toet groote, kostbare (voor hem vooral kost
bare) Rotterdamsch Tooneelgezelschap. Zoo
zal hij het repertoire hebben te vormen, de
?artistieke leiding hebben en de geheele
verantwoordelijkheid dragen van vier gezel
schappen. Vier stukken zullen er tegelijk
gespeeld worden onder zijn regie, intusschen
zal hij weer vier nieuwe stukken moeten
kiezen. Bovendien zal hij zelf belangrijke
rollen spelen.
Den moed dit alles aan te durven bewon
dert men tenvolle, doch de grenzen van
menschelijke, en vooral van artistieke kracht
kennend, aarzelt men aan de mogelijkheid
van welslagen te gelooven.
Als leider van Die Haghespelers" heeft
<le heer Verkade twee gelukkige seizoenen
achter zich, zij hebben hem moed gegeven
om nog veel mér te doen: de vereeniging
in zijn hand van het grootste deel van het
Nederlandsche Tooneelbedrijf!
Men heeft van een trust" gesproken en
de heer Verkade wees, -niet zonder veront
waardiging, de idee van een trust af.
Ik vind zei hij tot een perstnan
het heele idee, dat men de concentratie van
eenige tooneelgezelschappen gaat vergelijken
met een trust, belachelijk. Men heeft toch
bij tooneelgezelschappen niet te doen met
een artikel, maar met levende menschen, die
ieder oogenblik een spaak in het wiel kunnen
steken, wanneer men misbruik maakt van
een dergelijk directeurschap. De
commerciè'ele voordeelen verbonden aan het ver
band tusschen de Rotterdammers en de
Haghespelers kunnen alleen het publiek en
?den spelers ten goede komen."
De heer Verkade heeft zijn argumenten
gereed. Hij is buitengewoon slagvaardig,
?doch beziet men ook deze meening op den
?draad, dan gaat zij in de practijk niet op.
Het systeem-Verkade moet in zijn conse
quentie ertoe leiden, dat andere gezelschap
pen, van wie de beste krachten tegen voor
hen onbetaalbare tractementen, worden weg
gehaald, verplicht zijn de concurrentie op
te geven. Het systeem wil, in het belang
van het tooneel in Nederland dan, de leiding
in n hand. Maar als dit geschied is,
kunnen de tooneelspelers bij geen andere
directie meer terecht. Zij zijn aan deze
?directie overgeleverd en bij den heer Ver
kade, die begrip heeft van het groote gevaar,
dat het monopolie in zich draagt voor de
tooneelspelers (tot den redacteur van de
N. K. Ct. zei hij: van een plaats als het
mijne kan misbruik gemaakt worden) bij
den heer Verkade is wellicht geen gevaar
te vreezen, doch wie zal later het systeem
van hem overnemen ?
De levende menschen, die ieder
oogenOns eigen land
TEXEL III
Zooals de Hooge Berg het voornaamste
punt is van het Texelsch diluvium is de
Fonteinnol de hoofdfiguur uit de duiaenrij.
Tot voor twintig jaar trok hij onder al de
duinen onmiddellijk de aandacht door zijn
mooi kegelvormig silhouet, hij had wel iets
van den Vesuvius. Sedert heeft het
Staatsboschbeheer zijn top een weinig afgeplat
en er zelfs een bank op gezet, maar nog
altijd heeft hij iets aparts. De stafkaart
noemt hem niet, maar geeft wel een Fontein
weg aan en die brengt u er dan ook heen,
al is 't langs een klein omwegje. Vijfen
twintig jaar geleden ontsprong aan den voet
van dit duin het beekje dat hem zijn naam
gaf en dat afvloeide naar een zeer merk
waardige heidevlakte, die, om zoo te zeggen
een betwist gebied vormde tusschen het
diluvium en het duin. De ondergond is er
diluviaal zand, maar daar is oud duinzand
overheen gestoven. De hoogere plekken zijn
begroeid met kraaiheide, de lagere waren
echte moerasveentjes met wollegras en
orchideeën en de oevers van het beekje
waren op sommige plaatsen in den zomer
prachtig rozerood gekleurd door ontelbare
bloempjes van de tengere bastaardmuur, een
plantje behoorend tot de Sleutelbloemfamilie
?dat blijkbaar in ons land heelemaal niet thuis
is maar in het duingebied sporadisch en dan
soms in groot aantal voorkomt op de goede
plekjes." Vooral de Noordzee-eilanden zijn er
goed mee bedeeld.
Nu, die gronden dan vormden de beroemde
Mient en hebben al lange jaren geleden een
proefveld opgeleverd voor schuchtere
ontginnings- en bebosschingspogingen en die
hadden het karakter van 't landschap maar
weinig veranderd, totdat Heidemaatschappij
en Staatsbóschbeheer zich er mee bemoeiden
en nu zal weldra de Mient tot het verleden
behooren.
Wie nu daar het een en ander van zien
wil, doet het best met eens de Fonteinnol
en omgeving te bezoeken. Gij komt er ge
makkelijk door den weg naar De Westen te
blik een spaak in het wiel kunnen steken"
zijn contractueel aan de directie verbonden,
een sterke vakbond zal hun belang niet
behartigen, want zij zijn niet behoorlijk.
vereenigd, tegen een misbruik van een
dergelijk directeurschap" zijn zij dus feitelijk
weerloos.
Ten slotte is het ook, uit artistiek oog
punt, niet wenschelijk dat alle kunstdienst,
naar n manier, zonder mededinging en
zonder lust om ieder naar eigen inzicht het
beste te geven, geschieden zal.
Zijn ook tooneelschrijvers, thans vrij met
hun werk te gaan waarheen zij willen, dan
niet in veel ongunstiger conditie dan te voren?
Doch men heeft deze uiterste, ofschoon
natuurlijke en logische consequentie nog niet
te aanvaarden, om toch het beginsel van
knnstmonppoliseeren af te keuren. Het
heeft nooit en nergens tot iets goeds geleid
en de troost alleen blijft, dat waar men het
ondernam, het mislukte.
In de muziekkunst is er van meer goed
voorbereide pogingen niets terecht gekomen,
en in de tooneelkunst heeft men het voor
beeld van het Nederlandsen Tooneel, 't welk
indertijd een filiaal te Rotterdam oprichtte,'
dat een jammerlijk fiasco werd. De Raad
van Beheer heeft daarbij in n seizoen
/ 56000 verloren, heeft mij iemand die het
weten kon, verzekerd. Hij had er vermoede
lijk zelf aan meebetaald, want nog zuchtte
hij bij de herinnering. Te Parijs leed voor
enkele jaren een 'Amerikaansche trust van
Parijsche schouwburgen een volledig ban
kroet.
Intusschen, de heer Verkade is de Raad
van Beheer niet, hij is jong, moedig, voelt
ongetwijfeld artistiek en wil het goede.
Misschien slaagt hij in de exploitatie van
zijn Rotterdamsch Tooneelgezelschap en
blijken onze bezwaren slechts theoretisch.
Dan zullen wij de eerste zijn om dit har
telijk te erkennen.
Wat ons, het nieuwe seizoen inziende,
voorloopig al met veel bedenkelijks verzoent
is, dat de Rotterdamsche tooneeltoestand
gelijk hij was, niet blijven kon. Uit een
chronisch geworden lijden moest de patiënt
na jarenlang gedokter en gekwakzalver tot
stervens verzwakt, worden verlost.
Misschien is inderdaad professor Verkade
de man die eindelijk het goede middel weet.
HENRI DEKKING.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1JIIIIIIIIIIIIII
Nederlandsche Drachten
De Hollanders vormen een raar" volk.
Vooral op het gebied der kunst. Zij zouden
het zeer euvel duiden als men hen niet voor
het meest kunstzinnige volk van de wereld
hield, en toch blijkt het uit de feiten dat
zij, zelfs voor hun eigen kunst, maar een
zeer eenzijdige belangstelling koesteren.
Want voor ieder recht geaard Hollandsch
kunstenaar, zelfs voor den geleerden
Hollandschen' kunst-historicus, bestaat er onge
veer niets dan de schilderkunst." En dan
nog. welk soort schilderkunst? En toch is
Nederland even bekend om zijn Rembrandt
als om zijn nationale kleederdrachten
alleen maar,- op een andere manier. Terwijl
in de geheele Nederlandsche officieele en
onofficieele kunstenaars- en geleerde wereld
een storm van protesten zou opgaan als op
't stuk van de kunst-hisiorische zoowel als
huiselijke waardeering van onze".
Hollandsche" schilderkunst" waar dan ook
on-nauwkeurigheid of gebrek aan
diepgevoelden eerbied tot uiting zou komen,
raakt het blijkbaar de koude kleeren van
geen enkelen kunsthistoricus of kunstenaar
in Nederland als voortdurend vooral in
buitenlandsche wetenschappelijke en andere tijd
schriften de malste domheden over onze natio
nale kleeder-drachten gedebiteerd worden.
Wij zijn er nu eenmaal aan gewend dat
wij voor het buitenland ten gevolge van
die on-waarheden de reputatie hebben
van een volk te zijn dat in prolbroeken en
op klompen rondloopt. En de sight-seers"
stroomen toe om die rariteiten" te komen
aangapen. De toeristen hotels varen er wel
bij... maar onze reputatie in het buiten
land niet... zoo min als de werkelijke kennis
van ons nationale karakter en onze natio
nale kuituur.
Want n van de twee, die nationale
kleederdrachten zijn een werkelijk monument
van onze volks-eigen beschaving, en in hun
soort dus even belangrijk als het Paleis op
den Dam of de Nachtwacht... of: al die
drachten zijn niets anders dan malle
wansmakelijkheden, overblijfselen van boersheid
en onbeschaafdheid ... waarover het buiten
land zich vroolijk mag maken on waaraan
sommige meer beschaafde" Nederlanders
zich mogen ergeren.
In het laatste geval zouden die drachten zoo
spoedig mogelijk moeten verdwijnen, en de
costuum-poppen uit het Rijksmuseum zouden
naar een rariteiten-museum moeten verhuizen.
Maar, zoo die kleederdrachten toch wer
kelijk wél als een uiting van onze nationale
historie en beschaving, kunst-zin en smaak
moeten beschouwd worden, zoo goed als de
oude meubelen, de oude huizen, de oude
kunst en litteratuur, dan wordt het meer dan
tijd dat de Nederlanders zelf beter inzicht
in de ware beteekenis van die nationale
kleedij krijgen, en dat zij zelf op weten
schappelijke en kunst-historische basis beter
inzichten omtrent deze dingen trachten te
verspreiden.
Want alles wat op dit gebied tenminste
naar het buitenland verteld en verbeeld
is, werd aan buitenlanders overgelaten die
ons door hun onjuiste, malle en anecdotisch
en spot-ziek gekleurde verhaaltjes die repu
tatie van wijde broeken, klompen en goudsche
pijpen bezorgd hebben, waarover zooveel
Nederlanders zich zoo schamen. En 't mooiste
is dat zij dat aan de kleederdrachten zelf
willen wreken.
De schuld ligt bij de Nederlanders zelf.
Want wat hebben zij gedaan om zelf in
deze de buiten wereld en eigen kring juist
voor te lichten ?
Indien er op een vergeten dorpje een oude
toren instort, en daar door bewijst dat hij
zijn tijd gehad heeft... als was het nog
zoon schoon bouwwerk, dan offert regeering,
stad, land en gemeente ongeëvenredigde
sommen om zoon monument te
restaureeren... al komen er per jaar geen honderd
menschen naar dit restauratiewerk kijken.
Indien in een of andere stad om hygiëni
sche of verkeers-redenen een oud grachtje
waarvan de eenige merkwaardigheid is
dat het zoo schilderachtig is, staat gedempt
te worden, dan loopen alle vereenigingen
van Heemschut en Folklore te wapen om
met requesten en adressen, onder het motto
van steden schennis de loop van het dage
lijks leven tegen te houden, niettegenstaande er
nog honderden van die grachtjes overblijven.
En indien bij geval een schilderij van
eenig bekend outi meester misschien het
land zal verlaten, terwijl er genoeg
specimina van zijn werk in de muzea hangen,
dan slaan alle kunstvrienden de handen ineen
om met kracht van ongehoorde sommen
Amsterdamsch Burger-weesmeisje
Huisdracht
Jonge vrouw uit Domburg
Walcheren, Zeeland
(Alle auteursrechten van deze afbeeldingen voorbehouden door Th. Molkenboer/
Jonge dame Meisje uit Axel
iimiiiiiiiiiimr IIIMIIII
nemen en dien Fonteinweg of den weg die
er op volgt. Ook gaan er zeer mooie voet
paden dwars door de weides, over
vondertjes en slaphekjes, die u ten slotte ook naar
het doel voeren. Heel uit de verte doet het
bosch zich voor als een donkergroen, niet
bijzonder indrukwekkend veld, maar dichtebij
blijken de Oostenrijksche dennen toch al
hoog genoeg opgeschoten, om aardige
boschlanen te vormen en 't is heel goed te zien,
dat met nog een dozijn jaartjes hier
boschpartijen kunnen wezen dte werkelijk naar
rechts en links een doorzicht tusschen zware
grijze stammen zullen toelaten. Van het
Fonteinbeekje is niets meer overgebleven
dan een stelsel van diepe greppels en 't is
een beetje aandoenlijk, hoe de planten van
de vroegere wildernis aan de kanten daarvan
nog hier en daar hun bestaan trachten te
rekken.
Het boschpad leidt tegen het duin op
en van den top hebben wij een van de
mooiste vergezichten over het eiland: naar
het Noorden en Oosten de bosschen en
vloei weiden van de Mient, naar rechts de
prachtig gebogen duinreeks, die een
frischgroen weidelandschap omvatten, malsch
gehouden door het water dat overal langs
den duinvoet, hoewel meestal onbemerkt,
afsijpelt. Van afstand tot afstand kleine
perceeltjes elzenhakhout, die iemand, die
wat langer tijd op Texel heeft vertoeft leert
liefhebben als schatkamers van natuurleven.
Voor 't meerendeel zijn 'die boschjes zeer
oud en de grond wordt gevormd door een
zeer rijpe humus, om het zoo maar eens
te noemen, waarin de prachtigste varens
wortelen. Welig schieten er hop en kamper
foelie op, die de elzenstruiken omstrengelen;
nergens groeit zulke kamperfoelie als op
Texel en aan den zonnekant van 't bosch
heeft die soms fel-roode bloemen. In 't
ondoordringbaar braamstruweel vinden tal
van vogels een schuilplaats, doorgaans her
bergt zoo'n boschje een of meer paren van
het drukke gele spotvogeltje, de niet minder
levendigen rietzanger of den zoet-zingenden
bpschrietzanger, den meest talentvolle van
zijn begaafde familie. Kneuen en kwikstaartjes
voegen zich er bij en in hun gevolg verschijnt
ook de koekoek, die op onze eilanden al
bijzonder talrijk is.
Van die boschjes dwaalt de blik verder
naar de schilderachtige huizenrij en den
slank oprijzenden toren van het dorp Den
Hoorn, dat vroeger aan een inham van de
Waddenzee lag, maar nu heelemaal door
land is omgeven. Het zuidelijk deel van
het dorp daalt vrij plotseling af naar lage
weiden, want het ligt op een uitlooper van
de grintkern van 't eiland. Aan gene zijde
van die weiden verrijst weer het duin en
wel de hoogste top van al de Wadden
eilanden, het Loodsmansduin ; ook een zeer
beroemd excursiedoel, dat we langs een
mooien omweg willen trachten te bereiken,
dat wordt een dagtoer.
Liefhebbers van loopen hebben mij ge
vraagd of Texel wel de moeite van een bezoek
waard is. Want zij betwijfelden het, of je er
wel mooie dagtoeren kunt maken. Zoo heen
en terug naar den Hoogen Berg, om eens
naar die graafbijen en graafwespen te zien,
dat doe je voor de koffie en een wande
lingetje naar den Fonteinnol neemt niet
meer dan een paar uren; ik heb het menig
maal gedaan voor schooltijd. Maar ge kunt
gerust heel mooie dagtoeren maken en deze
is een van de mooiste.
Langs den Noordvoet van den Fontein
nol gaat een karrespoor, dat aanvankelijk
het karakter draagt van een landweg, maar
later tot bescheiden proporties wordt ge
reduceerd. Het laat u echter nooit in den
steek en brengt u ten langen leste op het
strand. Deze weg heet het Westerslag en
stelt ons in de gelegenheid om het eigen
aardig karakter van de Texelsche duinen te
bestudeeren. Het vermijdt de hooge toppen
en leidt soms door zeer groote vlakten,
waarvan sommige ook al ontgonnen wor
den. Andere zijn nog in hun hoogere deelen
begroeid met kraaiheide, lager krijgt de
dopheide de overhand en daar komen dan
ook nog plekken vol orchideeën, gentianen,
wintergroen, om van de meer gewone
moerasplanten nog maar te zwijgen. Zelfs door
kruisen we een groot vlak, dat heelemaal
groen is van gras en zeggen en biezen, met
boschjes van kruipwilgen en waterwilgen en
hier en daar lage struikjes van de jenever
bes, die in de laatste jaren wat meer schijnt
voor te komen dan vijfentwintig jaar ge
leden. Wat een rietveldje lijkt, blijkt bij nader
toezien een veld te wezen van galigaan, een
hooge rietachtige plant, geducht door de vele
zeer scherpe stekeltjes aan zijn bladranden.
Een galigaanveld is daardoor altijd heel
moeilijk te betreden, dat gaat altijd ten
koste van bloedige schrammen en gerafelde
kleeren. Geen wonder dan ook, dat op zulke
plekken, de vogels een veilig toevluchtsoord
vinden en een van onze mooiste
kiekendieven-huishouding hebben we aangetroffen.
midden in zoo'n galigaanveld.
Deze kiekendief is de meest algemeene
in Friesche kleedij
roofvogel van de Waddeneilanden en als ge
eenmaal weet, dat hij er voorkomt, zult ge
er in de duinstreek zelden wandelen zonder
het prachtige dier hoog in de lucht te zien
zweven of zonder het helder kli-kli te
hooren, dat, min of meer gevarieerd, nu
eenmaal den meest geliefden roep van de
kleine- en middelsoort roofvogels uitmaakt.
De naam kiekendief zou heel wat te den
ken geven, maar men moet dat niet al te
letterlijk opvatten; het dier voedt zich en
zijn jongen natuurlijk het meest met de
dieren, die het 't makkelijkst en overvloedigst
vangen kan: nu eens muizen of hagedissen,
dan weer leeuweriken, piepers of kwik
staartjes, dan weer jonge kievitjes of ture
luurs, grutto's en wulpen- en als 't zoo uit
komt de strandloopertjes, die een groot deel
van het jaar zwerven langs de slijkerige en
zandige kusten.
We passeeren ook een smal slootje, dat
wordt verderop maar we laten hem links
liggen een groote sloot, die kilometers
ver de reeks der groote duinvlakken door
snijdt en uitloopt in den op alle kaarten zoo
duidelijken inham aan de Zuidoostkust, de
Mok. Voordat die sloot gegraven was, ston
den de duinvlakten voor een groot deel
onder water en het vogelleven was er toen
ongeveer net zoo als nu in 't
Zwanenwater en 't Naardermeer llleen nog een heele
boel rijker. Toen ik op Texel kwam wonen
was dat lang voorbij, maar ik heb menigmaal
al watertandend de verhalen aangehoord
over de troepen van lepelaars en
purpurreigers, die er niet zoo heel lang geleden
nestelden. Door stuwen aan te leggen in
die draineeringssloot zou men hier in plaats
van magere schapenwei nog weer een prach
tig natuurpark kunnen stichten en dan konden
altijd nog de meest geschikte stukken ge
bruikt worden voor hooi-productie.
De duinen zelf zijn tamelijk kaal en vaak
verstoven, maar enkele hellingen zijn be
groeid met een overvloed van duinroosjes,
zoo mooi en zoo groot en zoo langdurig
van bloei als nergens elders. Wij vinden er
zoowel witte als roode, ook gestreepte en
zelfs enkele geelachtige. Eglantiers en honds
rozen zijn hier minder dan in de Hollandsche
en Zeeuwsche duinen. Allengs echter wordt
de plantengroei enkel helm en nu komen
we aan een paar smalle duinvalleitjes waarin
we met succes kunnen zoeken naar het
kleine groene orchideetje Sturmia. dat typisch
is voor lage pannetjes in den zeereep. En
dan komt het strand.
Dat strand is aanvankelijk vrij smal, maar
Zeeuwsch Vlaanderen
als we zuidwaarts gaan wordt het spoedig
breeder en als we wat veel aandacht schen
ken aan de frissche heidergroene zee en
voort wandelen langs den schelpenrand komen
we op een gegeven oogenblik tot de ont
dekking, dat we onze duinen kwijt raken.
Die buigen af naar het zuidoosten terwijl de
strandlijn nog wel een paar kilometer zuid
west gaat tot om het vorige eilandje Onrust
heen.
Was 't niet Jan de Wit, die in den tweeden
Engelschen oorlog de vloot van de Republiek
door het Noordergat naar zee loodste tus
schen Texel en Onrust door? Welnu, dat
heele Npordergat bestaat niet meer. Tot
voor weinige jaren waren er nog wat geulen
overgebleven, die de expeditie over land
naar Onrust altijd nog tot een gewaagd
werkje maken. Maar thans is hier een
ona'zienbare vlakte van zand en schelpen,
met heel in de verte het duin en baak van
Onrust. Op die vlakte speelt de wind met
't zand dat nu hier dan daar zich ophoopt
om weer te verstuiven totdat het vroeg of
laat door den plantengroei wordt vastgelegd
en zoo ontstaan nieuwe duinrijen, die
groote stukken van de vlakte afsnoeren.
Wanneer in die stukken het regenwater blijft
staan al is het maar als plekje vochtigheid
dan raakt de vlakke bodem ook begroeid en
het aantal van die ruime vlakken is weer
met n vermeerderd. Zoo groeien de duinen
hier aan in zuidelijke richting.
Wij keeren nu naar de hooge duinen terug.
Er moet hier ook een slag" op 't strand
komen. Als we 't niet gauw genoeg vinden
beklimmen we maar den hoogsten top, dien
we bij de hand hebben en allicht zien we de
torenspits van den Hoorn of de hoogte van
het Loodsmansduin. Als we daarop af koersen,
treffen we ook wel spoedig het s'ag en dan
bereiken wij gemakkelijk den hoogen top
waar we zeer te pas het schpone lied kun
nen aanheffen van: Toen ik op Hollands
bergen stond, toen keek ik het zeegat in".
Het zeegat is het Marsdiep, met Den Helder
en Nieuwediep en den hoogen toren van
Kijkduin aan de overzij. Nu kunnen we ook
nog eens een mooi overzicht krijgen over
het strand met de duintjes in wording en
ook over den reeks van groote duinvlakten
waar die sloot door loopt. En achter de
grauwe duinen strekt zich het groene eiland
uit, met al zijn vriendelijke dorpen.
JAC. P. THIJSSE