Historisch Archief 1877-1940
16'Mei '15. No. 1977
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
De ingang van het St. Elizabethsgasthuis
Wandeling door Amsterdam
in de Zestiende Eeuw
Het genre is niet nieuw, maar het blijft
immer leerzaam. Mits de gidsen slechts
betrouwbaar zijn, is een wandeling door een
oude stad aesthetisch en historisch een genot.
Zoo leidden ons voor jaren Ter Gouw en
Meyer door Amsterdam, later Buitenrust
Hettema en Telling door Deventer, Hoefer
door Zwolle, Blok door Leiden, Peters door
Groningen, Muller door Utrecht gidsen
genoeg. n dr. M. G. de Boer geleidt ons
thans op Een Wandeling door een
oud-Nederlandsche stad (Amsterdam) (Amsterdam,
H. Meulenhoff). Het smakelijk uitgevoerde
boek is de eerste van een serie Nederlandsctie
kultuurgeschiedkundige monographieën, wat
wel duidelijk is, maar niet mooi gezegd.
Als grondslag van zijn wandeling nam dr.
de Boer de bekende kaart van Cornelis
Antonisz., die ons Amsterdam geeft in het
midden der zestiende eeuw. Het bestudeeren
van deze kaart is altijd een genot. De
middeleeuwsche stad, die zich hier voor onze oogen
ontplooit, is een geheel op en in zich' zelf;
men leest van den plattegrond een geheele
beschavingsperiode af. Dat is compleet, het
resultaat van een ontwikkeling van eenige
eeuwen. Zoo kon dr. de Boer ons ook een
cultuurbeeld geven van groote aantrekke
lijkheid.
De dingen worden een weinig alleen van
den buitenkant gezien, maar dat gaat zoo
in den regel bij een wandeling door een
stad, waar men allicht het meest op de
uiterlijkheden let. Dat daargelaten, is de
wandeling handig in elkander gezet en krijgt
de wandelaar aan de hand van zijn ijverigen
en nauwgezetten 'gids veel en velerlei te
zien. Na een korte inleiding, waarinde geschie
denis van de stad tot en met de zestiende eeuw
wordt geschetst, brengt dr. de Boer ons
achtereenvolgens aan de haven en langs den
stadsmuur, dan langs den Zeedijk en
Warmoesstraat, de oudste buurt van Amsterdam;
vervolgens wordt het centrum der stad met
den Dam als middelpunt beschreven; dan
gaan wij den Nieuwendijk en het Damrak
op, bezoeken de Kalverstraat, gaan het Spui
over en wandelen door de kloosterbuurt.
En telkens weet dr. de Boer gebouwen
en toestanden met elkander in verband te
brengen; zoo hooren wij onder de hand
een en ander van godsdienst en kerk, van
ketterij en geloofsvervolging, van regeering
en rechtspraak, van handel en industrie, van
versterking en verdediging enz. enz. De
kwestie der verluchting is op vernuftige
wijze, maar niet geheel zonder bezwaar
opgelost.
Dus een duidelijk geschreven, smakelijk
uitgevoerd boek, dat velen in handen moge
komen.
H. BRUGMANS
IIIIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIinilllllllllllltllMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIiilllllllllllllllllllllMMII
IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIltMIIIIIIIIIIIIIIMIIlnil
llllllmillMIIIIIIIMMIIII
Concertgebouw
Hollandsche avond
Twee der oudere Hollandsche componis
ten, wier namen gevestigd zijn en goeden
klank in den lande hebben, Cath. v. Rennes
en J. Röntgen, kwamen aan het woord. Be
halve een viertal werken van hen, was ook
werk van een jong Nederlander op het pro
gramma geplaatst, een fragment eener
Meisimfonie van Eduard Pothast.
Van de Hollanders is Cath. van Rennes
misschien wel de meest populaire; het jonge
en jongste geslacht kent haar liedjes en
verhaaltjes met muziek, en enkele mijner
jongste leerlingetjes hadden grooten lust te
gaan luisteren, toen zij hoorden dat de wel
bekende in het Concertgebouw zou komen.
Het kostte den ouders heel watf over
redingskracht om ze er van te overtuigen
dat nu eens gén avond voor kinderen zou
worden gegeven, dat nu geen kinderliedjes
zouden worden gezongen.fmaar dat juffrouw
van Rennes heusch voor groote menschen zou
dirigeeren. De kinderen moesten maar eens
thuisblijven.
Juffrouw van Rennes, die zulke aardige
dingen voor huiselijk gebruik heeft geschre
ven en den kindertoon zoo goed weet te
treffen de muzikale waarde laat ik er
buiten zag zich naar het podium van den
grooten concertzaal verplaatst. De
dirigeerstok werd haar gracielijk door Mengelberg
overhandigd en nu moest zij in die om
geving maar eens laten zien en hooren wat
zij kon.
Dat een dergelijke verandering van atmos
feer, zou ik het haast noemen.gunstig wasvoor
dirigente of componiste kan ik niet zeggen.
Wat in kleine ruimte voor kinderen en met
kinderen aardig is, maakt nog geen indruk
voor heusche groote menschen". Een stijl
van pretentielooze kleinkunst kan niet goed
schiks dienstbaar gemaakt worden aan wer
ken van grooter omvang en breedere archi
tectuur. Vier, vijf liedjes achter elkaar geven
nog niet een cantate, al is die ook voorzien
met orkestbegeleiding.
De noodige contrasten en scherpe muzikale
uitbeelding ontbraken. De toehoorder ont
kwam daardoor niet aan den indruk van
iets onbeteekenends, en was verwonderd
dat de muziek van v. Rennes het nu niet
deed.
Toch werd de componiste hartelijk toe
gejuicht, hetgeen zeer begrijpelijk is: men
wilde haar ook officieel huldigen.
De dames Toonkunst-leden- en Mejuffrouw
;Reidel benevens een aantal solo-stemmen
zongen de Avond-cantate en het verhaal
der Zeven Zonnestraaltjes met opgewekt
heid en deden haar best zoo kinderlijk mo
gelijk te doen.
Moge Mejuffrouw van Rennes eens spoedig
terugkeeren, maar dan minder officieel en
met haar eigen jonge zangvogeltjes, zooals
toen op het laatste groote muziekfeest.'
De avondcantate is met veel smaak door
Corn. Dopper geïnstrumenteerd; menig
geestig efiect was op te merken. Voor de
orkestratie van het andere werk heeft P. v.
Anrooy gezorgd.
Wat de beide werken van Röntgen aan
gaat, Ballade op een Noorsche volkswijze,
een vroeger opus, en suite Oud-Nederland"
(manuscript), het laatste is ongetwijfeld
het beste. Vooral het 3e en 4e deel, be
werkingen van contra-dansen en het ouee
Halewijnlied, zijn zeer goed. Ook de
orkest-zejting der suite is beter geslaagd.
Heel mooi weet Röntgen in het slotdeel
de Halewijn-melodie rhythmisch en harmo
nisch te veranderen en tot stijging te bren
gen. Dat hij de kunst van variëeren verstaat
bleek ook trouwens in de ballade, waarin
vaak zeer karakteristieke veranderingen van
de Noorsche melodie voorkomen.
Mengelberg dirigeerde beide werken met
veel entrain en het publiek gaf door luid
applaus zijn ingenomenheid te kennen.
Een verrassing bracht het werk van Pothast,
zooals het programma aangaf, het eerste
deel eener groote Mei-sinfonie, opus l van
den componist.
Groote zin voor orkestrale
kleuren-combinaties, gevoel voor klankverhoudingen en
muzikale teekening spraken er uit. Goed
was vooral het gebruik van sommige slag
instrumenten, tam-tam o.a. en van vinding
getuigde ook de toepassing der houten
blaasinstrumenten. Ik herinner mij een lagen
klarinet-triller, die bijzonder klonk. De
strijkers zijn over het geheel te dik behandeld.
De muzikale inval zelf lijkt mij van minder
beteekenis en ook de architectuur is niet
gerijpt. Vergis ik mij niet, dan spreekt hier
echter een jong talent, waarmede het pret
tig was kennis te maken. Zijn stijl, die
strek onder Franschen invloed staat, wijkt
gunstig af van het meerendeel onzer
componeerende landgenooten.
Het is verblijdend te constateeren dat in
het Concertgebouw de opkomende jonge
generatie toegang begint te krijgen. Ik hoop
dat Mengelberg met muzikaal speurvermogen
de goede Hollandsche scheppingen zal weten
te vinden en die zal blijven uitvoeren, ook
in de toekomst.
Zweers-avond
Het was lang geleden dat Bernard Zweers
een compositie-avond gaf. Hij pleegt te
zeggen dat zijn leerlingen voor hem spreken
hoeveel heeft hij inderdaad reeds ge
vormd! maar het was toch een goede
gedachte weer eens zelf, met eigen werken,
te voorschijn te komen.
Uitsluitend vokale composities werden
uitgevoerd, liederen door Mevrouw Zweers
de Louw en Mevrouw de Haan?Manifarges,
en vrouwenkoren door een aantal daarvoor
uitgenoodigde dames. De meeste werken
zijn bekend en uitgegeven; nieuw waren
eigenlijk alleen de beide wijzangen met be
geleiding van blaasinstrumenten (Concert
gebouw-sextet.) Ook de stijl van Zweers
kent men te zeer, dan dat het noodig zou
zijn er veel over te schrijven. Wij waar
deeren bovenal in onzen meester de groote
natuurlijkheid van gedachte en de ongekun
steldheid zijner uiting; hij geeft zich geheel
zooals hij is, frisch en optimistisch.
Dat voelden ook zijn vele leerlingen en
getrouwen, die hem hartelijk met veel applaus,
bloemen en later in intiemer kring huldigden.
Zweers was gelukkig dien avond te hebben
doorleefd. Van de uitvoerenden noem ik
bovenal Mevrouw Zweers, die met uitste
kende zangkunst de moeilijke liederen ver
tolkte.
Het dameskoor, waarvan de samenstelling,
speciaal voor dezen avond, de uitvoering
niet ten goede kwam, werd geleid door Evert
Cornelis, die ook de begeleiding der liederen
op zich had genomen.
SEM DRESDEN.
* * *
Zonsopgang
Ik zat op eenzaam strand en dacht
aan blanke wolken en de kracht
der wilde wind en ver van mij
der golven eeuw'ge melodij.
Toen ving eert spel van kleuren aan
boven de baren en een gaan
van goud in geel beving de lucht,
geluidloos bij der golven zucht.
Een straal van licht schoot fel uit zee
ten hemel en er gingen twee
paletten verven, rood als wijn
dat dreef op golven, smetloos rein.
Hoog welden veeren op en 't rood
werd zacht en zilverwit en vlood
in stroomen op de purpren zee,
die nam het golfgewemel mee.
Aan zilvren schachten steeg de zon
oneindig grootsch als levensbron
de ruimten in en ver en dicht
was 't een gespeel van weeldrig licht.
M. BEVERSLUIS
* *
Pater B. van Meurs, S. J. f
Met geen van zijn dichtjes heeft de op
zijn 80en verjaardag gestorven zanger zoo
veel succes gehad als met Grootje aon 't
Prinsesje, bij de vijfde verjaring van Prinses
Wilhelmina, 30 Augustus 1885. Velen zullen
het zich nog herinneren, het werd in alle
bladen overgenomen:
Willemientje,
Aordig kiendje,
Waor ik zooveul goeds van heur.
't Was een echt, diepgevoeld kunststukje,
die heilwensen van grootje Heug van
jaoren", in 't Overbetuwsch aan de geliefde
prinses gericht. Treffend is haar voorspelling
uitgekomen:
Kroonprinsesje,
'kBin gen besje
Die oe waorzegt uut de kabrt;
Maor da durf ik profetieren:
Ens zulde over ons regieren
As n Keunigin, ons waord!
En, nu Nederland weder trotsch kan zijn
op een prinsesje, is de oude zanger van haar
moeders gelukkige jeugd overleden juist op
haar zesden verjaardag.
Het versje typeert den dichter in zijn
blijden, eenvoudigen gemoedsaard, die hem
ook zijn bundeltje Kriekende Kriekske" had
doen samenstellen, eveneens een verzameling
Betuwsche gedichten", zoo frisch en geestig,
als er nog niet gezongen waren, 't Waren
Krekelzangen", maar heel wat lieflijker dan
de Bilderdijksche, veel eenvoudiger en na
tuurlijker.
Van Meurs was de dichter van de vroo
lijke, goedronde versjes en heeft behoord
tot de echte volkszangers, herinnerend aan
Heije, maar zonniger en gemoedelijker, meer
De Handboog- en de Voetboogdoelens
De bemuring van Amsterdam aan de Amstelzijde. Links Regulierspoort en de toren
Leeuwenburg; Rechts is de brug het Rondeel en de toren Swijgh Utrecht."
tot het hart sprekend door zijn vroolijke,
simpele taal, en meer tot humor geneigd
dan de dichterlijke dokter. Hoe nauw voelde
Van Meurs zich aan Nicolaas Beets verwant,
dien hij in de latere jaren meermalen dichter
lijke briefjes zond, door den kieskeurigen
predikant, vol waardeering beantwoord.
Maar Van Meurs' hoogste glorie zal het
blijven, tot de opvoeders van Dr. Schaepman
behoord te hebben, toen deze aan het
KleinSeminarie te Kuilenburg studeerde. De groote
staatsman is het werk van pater Van Meurs
steeds blijven waardeeren en heef t zelfs een
van zijn wijsgeerig-humoristische voor
drachten De Luchtballon", (Ie druk 1870),
in den tweeden druk door een gedicht op
geluisterd. Het Kriekende Kriekske", zijn
meest bekend dichtbundeltje:
Maor luuster, hoe 't krieksken ien 't wei
land kriekiekt
Kiek, da's 'n gezang waor t miene op
geliekt,"
zoo eenvoudig in deze inleiding om
schreven, is door Schaepman zeer hoog
geprezen: Indien men een realisme verlangt
van de goede soort, een realisme vol geest
en poëzie, even waar als waardig, even
teeder als hartig, een realisme, waarbij het
teekenachtige niets te kort doet aan het
gevoel, en de schoonheid de werkelijkheid
niet schaadt, dan behoort men zich het
genot te gunnen eener kennismaking met
het Kriekende Kriekske".
Heeft de groote katholieke redenaar zijn
leermeester ook tot voorbeeld genomen in
diens voordrachten?
Geest en humor heeft hij er zeker aan
kunnen ontleenen ; maar de politiek, waarin
de leerling heeft uitgeblonken, heeft nooit
een onderwerp van 's leermeesters leuke
voordrachten uitgemaakt.
In de winterseizoenen 1873?1877 was van
Meurs een der meest gezochte conf
renciers". Heel Nederland, en enkele Belgische
vereenigingen heeft hij met zijn geestige
voordrachten vermaakt, waarvan de titels
alleen reeds strekking en inhoud doen kennen:
De vroolijkheid en het lachen", De Slaap",
De Droom", De Neus beschouwd op het
gebied der physiologie". Het werden boekjes,
die tal van uitgaven beleefden, en niet slechts
ten doel hadden te vermaken, maar ook een
leerrijke strekking bezaten, veelal op natuur
kundig gebied, waar pater Van Meurs zich
ook uitstekend thuis gevoelde. Zijn dege
lijkheid en zijn echt priesterlijk hart brach
ten hem ook er toe een boekje te schrijven
om de jeugd te waarschuwen tegen het lezen
van romans, een bezorgdheid des te ver
klaarbaarder in 1868?69, toen de luchtige
boeken van George Sand, Eugène Sue, en
dergelijke, ook in ons vaderland tot de meest
gezochte lectuur behoorden, in zoo strakke
tegenstelling met van Meur's steeds zoo
degelijke geschriften. Zijn boek: De Roman.
Zijn invloed op geest en hart", is een psy
chologische studie, die nog verdient gelezen
te worden.
Waarom bestaan ze niet meer, de blijmoe
dige, geestige praters, die wij vroeger bij
veeltallen telden, maar nu nog als
zeldzaamheden onder de heele ouden, b.v. Smit
Kleine, te vinden ? Wordt geest dan niet
meer gewaardeerd ?
In pater Bernardus van Meurs is weder
een van die echte fijne geesten uitgedoofd,
zonder vervangen te worden.
Heemstede, Mei 1915.
J. F. M. STERCK
Tentoonstelling Smeerdijk in de
kunstzalen Regnard en Co.
Anton Smeerdijk is een schilder van bijna
30 jaar: hij werd op 3 Augustus 1885 te
's Graveland geboren. Op twaalfjarigen
leeftijd werd zijn aanleg ontdekt. De dieren
schilder Herbert van der Poll gaf hem de
eerste lessen. Van zijn 16e tot zijn 19e jaar
bezocht hij de Academie. Daarna werkte hij
een reeks van jaren te Kortenhoef.
Schilderijen uit dezen tijd vertoonen dui
delijk den invloed van de academie. Een
stilleven met visschen is solide en zorg
vuldig in bruin-grijzen toon geschilderd.
Het is de vrucht van nauwlettende uiterlijke
waarneming. Er is een streven naar zorg
zame doorvoering. Men waardeert dit, maar
mist sporen van eene diepere ontroering,
een fijneren geest.
Schilderijen van trekkende schippers en
schippersvrouwen hebben wijdscher bedoe
ling. Een in den catalogus afgebeeld exem
plaar schijnt om de wedergave der
ochtendatmosfeer te prijzen. Hier aanwezige voor
beelden gingen de krachten van den schilder
blijkbaar te boven.
In 1913 volgt een studiereis naar Parijs
en 't Loiredal. Zij werkt als een verfrisschend
bad en als een openbaring, 't Is of de schilder
voor 't eerst't zonnelicht en de zonnewarmte
indrinkt en met bewustheid ziet. Daar is
een trilling, een wemeling en een tinteling
die ongekend voor hem zijn en hem treffen.
In kleine gezichtjes uit den tuin van het
Luxembourg, een vergezicht bij Sancerre,
een straatje te Bourges vooral, weet hij het
vast te houden, zó, dat men iets van de
nieuwe ontroering voelt, terwijl zijn fijn
onderscheidend kleurgevoel behouden blijft.
Dit zijn zijn beste werken. Een ervan werd
door een liefhebber ter plaatsing in het Ste
delijk Museum aangekocht.
Een grooter schilderij, oude huizen te
Vreeland in voorjaarszon, schijnt dan weer
minder geslaagd. Een groot doek is moei
lijker te vullen.
Deze schilder is een merkwaardig voor
beeld van den invloed die 't zien van vreemde
oorden, waar de atmosfeer, het licht, de bouw
en de aard van het landschap anders zijn,
op den geest en de uiting kan hebben.
Schilders moeten zwerven, toetsen, verge
lijken. Alleen dan is er kans, dat het talent
tot zijn vollen wasdom komt.
H.
iiiiiiiiiiuHiiiiiiiiiiiimiimimmiiii
De Tooneelschool
Naar inzicht en wensen van
Beroepstooneelisten
De Tooneelschool beantwoordt, na veertig
jaren bestaans, ondanks hervorming op her
vorming, en het meer en meer tot Vakschool
worden, nog niet aan het ideaal van velen.
Gebeurtenissen uit den laatsten tijd, in be
trekking tot onderwijs, figureeren bij een
tooneelgezelschap, het ontslag nemen van
een groot aantal leerlingen, en de benoeming
van een nieuwen directeur in de plaats van
den huldigen, den heer S. J. Bouberg Wilson,
hebben de school tot onderwerp eener ern
stige beschouwing gemaakt. Buiten beschou
wing is gebleven wat Tooneelisten, de men
schen, het meest, het best en hetallereerst tot
oordeelen bevoegd, over de Tooneelschool,
een Tooneelschooldirecteur en het onderwijs
denken. Aan het inzicht van hen, menschen
van ervaring en het ware weten, heb ik
daarom, op uitnoodiging der redactie van
De Amsterdammer", een oordeel gevraagd.
Aan een vijftigtal tooneelisten, jongere en
oudere, vertegenwoordigende alle genres en
alle gezelschappen heb ik de hier volgende
vragen ter beantwoording voorgelegd. Hun
antwoorden komen mij, bij luttel verschil