De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 23 mei pagina 1

23 mei 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 23 Mei A?. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRJ,U,GMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDER1K VAN EEDEN, Mr. a KELLER, Secretaris, Abonnement per 3 maanden . . / 1.65 Voor het ButtenL en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. maU .10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar . 0.12* UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Adrerteaöa vaa t?5 regels /L25, elke regel meer . . . . ? 025 Advertenties op de Saaatieele- en knnstpaf ina, per rejel ... 0.30 Reclames, per regel , 0.40 INHOUD : Blz. 1: Alle hens aan dek, door v. H. EinBelijk n, door F. T. Eeden. Brieven van een Oud-officier, II, door G. Graafland. Con fetti. 2: Bnitenlandsch Overzicht, door G. W. Eernkamp. Mr. W. baron Böell, door prof. mr. O. A. van Hamel. De Zegepraal der Overwonnenen, dopr ds. E. Giran. Zeauwsch-Vlaanderen en Nederland, II, door dr. O. F. Haje. 3 : Feuilleton: 't Schandaal van Lazarus, (slot), door J. Wink-Nijhuis. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Uit de Natanr, door J. P. Thysse. 6: Bembrandt in en om Amsterdam, door H. Brugmans. Een gesprek met Alb. Verwey, doo r De Bidder. 7: Dramatische Kroniek, door H. Bout. Hollandsche Kunstenaarskring, door A. , Plasschaert. Louis Bouwmeester op de film, door 8. B. Storm. Isaiio Israëls, door F. Bobeldyi. Het nut der Tooneelsohool| II, enquête door J. H. Bössing. Ada Gerlo.door Top Naeff. 8: lm wunderschönen Honat Mai", teekening van G. yin Baemdonck. 9: Fin. en Econ. Kroniek, doof J. D. Santilhano. Dnitsche verfstoffen, door -V. d. S. 10: Spreekzaal. Een Amerikaansch boek over carillons, door J. W. Enschedé. 11 : Teekening van Joh. Braakensiek: Kidderordenkomedie. Ph. Brandt van Netelen, VI. Blz. 3 Omslag: Schaakspel, red. dr. A. G.Olland. Damrnbriek, red. K. O. de Jonge. Bijvoegsels: Isaac Israëls, geteekend door F. Bobeldijk. Italië in Beroering, teekening van Joh. Braakensiek. ALLE HENS AAN DEK Het is wel een eigenaardig feit, en het stemt niet bepaald opwekkend, dat bij het debat van deze week over den Landstorm, de Minister van Oorlog kwam verklaren door deze discussie veel licht te hebben opgedaan". Dit licht bestond namelijk hierin, dat tot de blijkbaar ongekende verbazing van den man der regeering, nagenoeg de geheele volksvertegenwoordiging zoo maar en van harte tot meer algemeene volksweerbaarmaking geneigd bleek l En dit, terwijl aan Oorlog waarschijnlijk nog getrouwelijk de traditie leeft van die beroerde Kamer, die zoo lastig is, en op wier hals nu eenmaal van oudsher veeleer alle onvolkomenheden in ons defensiewezen plachten geschoven te worden l Een paar dagen van te voren was dan waarschijnlijk k reeds iets van een surprise gekomen, in het als merkwaar dig betitelde, maar heel natuurlijke adres Van Aalst c. s., waarbij de eerste oefe ning van alle gezonde krachtige mannen werd gevraagd door... een aantal bur gers. Burgers, die nu eenmaal aan Oorlog de reputatie hebben, in defensiezaken nooit iets anders dan lastposten te zijn. Dat dit alles aan de regeeringstafel, in de maand Mei nog als onverwachte ontdekking werd opgenomen, is intusschen vrij bedenkelijk. Het wijst naar eene verbazende vervreemding aan hoogerhand", tegenover de inzichten en opvattingen die sinds maanden onder het volk heerschen. Men kan er zeker van zijn, dat de Tweede Kamer ditmaal, van Marchant tot Lohman, met haren aandrang zuiver representatief was. En het adres, dat men genoemd heeft dat der 22 heeren", was heel wat meer: het was de klank van wat sinds lang in verschillende breede volk'ikringen wordt besproken, begrepen en aanvaard. Namelijk: dat de tijden /vór ons land vorderen, militaire voor' oefening van zooveel mogelijk gezonde mannen onverwijld ter hand te nemen De burgers zijn zoo dom en onredelijk niet. Men begrijpt heel goed, dat daar mee nog niet een nieuw afgeëxerceerd leger van zooveel honderd duizend man, uit den grond zal zijn gestampt. En men koestert ook niet de neiging, om het geheele verdere burgerlijke leven daar voor stop te zetten. Maar wat iedereen van laat ons zeggen onder de 45 jaar opperbest gevoelt is dit: dat de nood aan <ten man kan komen, waarop ook hij en al,'en, voor de vaderlandsche zaak het hunne zullen willen en moeten doen; - dat dan alles wat voor dien tijd, vooral aan schieten, veldoefeningen en .ïoependienst is meege maakt, meegetomen zal zijn; en tenslotte: dat een aldis in zijn geheel voorbereid volk een twintigmaal machtiger weerstand wordt vtor onze nationaliteit en zelfstandifiieid, dan het enkele staande leger van iu. . De grootste gevaren, die ons bedreigen, zijn zeker niet die, en dit beseft de doorsnee-Nederlander ook heel wel, , van een toevallige of taktische schending van onze neutraliteit. Daartegen, dit neme men aan, zou het thans georganiseerde leger bestand kunnen zijn. Maar de grootste gevaren zijn tweeërlei: -Of, dat de overwinnende partij tegen over ons land annexaf/e-plannen zal trachten door te voeren. Of, dat bij de vredesonderhandelingen het Europeesche congres met zijne her ziening van de kaarr', in Nederlandsen gebied wil kerven. En het gezonde verstand der natie heeft haar reeds lang gezegd, dat om diégevaren zooveel mogelijk af te weren, de dreigende weerkracht van al hare mannen noodig zal zijn, en dat elke dag die verzuimd wordt om deze te be vorderen, een dag is waarvan men diep berouw nebben kan. En ten slotte kan men het dan geen bovenmenschelijken eisch vinden jegens eene regeering, om hiertoe de leiding te geven, waar elk oogenblik als het ware om vraagt. En: den plicht tot dit doel op te leggen, de middelen te bren gen en de wegen te bakenen. Wanneer men aan het Departement van Oorlog nog steeds in de meening is blijven verkeeren, dat men ook voor goed aangepakte plannen toch geene medewerking zou vinden, zoo bleek ongeveer van den Minister, dan is 't de hoogste tijd van deze dwaling eens wat genezing te gaan zoeken, door een paar wandelingetjes op straat. * * Nóg heeft de discussie allerminst de overtuiging geschonken, dat de opklaring nu is gekomen en het Departement van Oorlog de organisatorische kracht zal gaan ontwikkelen, waarop het land aan spraak maakt. Een stap in de richting heeft de minister thans na de bespreking in het uitzicht gesteld. Gezien evenwel den geheelen toon yan zwarigheid, waarin het antwoord viel; gezien hoe schoorvoetend de minister uit den hoek van zijn rijp beraad", om géne nieuwe maatregelen te nemen, te voorschijn kwam, kan men evenwel niet aannemen, dat hiermede nu eigenlijk zal zijn bereikt, waar het op aan komt. Maar er ligt aan dezen geheelen stand van zaken eigenlijk ook eene zeer diepe tegenstelling ten grondslag, welke het verkeerd ware, te blijven verbloemen. In het geheele volk, en onder de volks vertegenwoordigers, zijn voor de gegeven omstandigheden de denkbeelden van volksweerbaarheid veel meer tot rijpheid gekomen. Terwijl men gaarne het leger in zijne waarde laat, gevoelt eigenlijk ieder, dat op 't oogenblik een enkel voortborduren op dit stramien, nimmer al dat kan brengen, wat onverwijld noodig is. Het is duidelijk, dat bovendien ge heele andere opleidings- en organisatie vormen ter hand moeten worden geno men; dat desnoods ook moet worden geschipperd en geschutterd; dat er op die wijze nog heel wat nationale krachten te wekken zijn; en: dat het legerbestuur tot het volk moet komen, om het in dezen op slag te helpen. Des te krachtiger leeft deze overtuiging op, omdat verschillende bekwame jongere officieren, zooals de heer Polvliet, onze medewerker Habé, e.a. hebben uiteen gezet, dat aldus heel wat te bereiken valt. *** Zoo heeft de nood nu eensklaps, hoewel slechts als reserve, militaire denkbeelden op den voorgrond gedrongen, waar in vroeger jaren, onder leiding van Thomson en anderen, eindeloos over is gediscussieerd. Doch daar stooten zij, evenals vroeger, op den ouden stijl. Heeft hij ze vroeger als tegenstanders bestreden, zoo ziet hij ze nu ook als zich indringende hulpkrachten, slechts zeer ongaarne en schouderophalend aan. En de zwarig heden, er thans van hoogerhand tegen gemaakt, de weinige animo om er op in te gaan, de oost-indische doofheid, die er voor valt waar te nemen, zijn voor een groot deel niet anders dan verschijn selen van wat men van ouds genoemd heeft het militairisme", dat nu in al deze opwellingen, slechts bedenkelijke inbreu ken ziet.In de Kamer bleken velen, .behalve de heer Tydeman, althans voor de tegenwoordige behoeften, bekeerd. Maar met het Departement van Oorlog gaat dit zoo gemakkelijk nog niet! Verschillende voorbeelden bewijzen, dat men daar nog stevig vasthoudt aan den ouden, helaas soms zeer engen en stijven militairen stijl. Het volk, dat weerbaar is of weerbaar wil zijn, blijft te zeer buiten beschouwing. Nieuwe oefeningsmethoden, lossere organisatie vormen, andere manieren, gelden er minstens als relatieve contrabande. De Minister van Oorlog proest het uit over Rotterdamsche heeien, die op hun manier willen gaan trainen l Bij het op touw zetten van den vrijwilligen land storm worden de mannen, die sinds lang in de weerbaarheidsbeweging en den vrijwilligen wapenhandel leidende krach ten zijn, zorgvuldig ter zijde gelaten: dat moet een generaal doen. Zeker, de bureau's, werken met toewijding, vroeg en laat. Doch voor businesslike" orga niseerenden arbeid, voor innige samen werking met de particuliere industrie, bv. in zake ammunitie-aanmaak, (en mis schien ook voor zakelijk, zuinig beheer ?) blijft men niettemin ver buiten de burger maatschappij". Anders zouden de eeuwige gouvernementeele bezwaren tegen uitbreiding van de weermacht: wij hebben dit niet,' en dat niet, niet zoo voortdurend dienst komen doen. Begrijpt het volk dan zoo weinig van het wezen van den soldaat en van het leger," vroeg de Minister, dat men denkt als bij eene tooneelvoorstelling van jonge meisjes die 14 dagen exerceeren en 'n pakje aankrijgen, soldaten te maken?" Neen, mijnheer de Minister, waar ziet ge ons in Uw professioneele hoogheid voor aan? zou het volk kunnen antwoorden: maar begrijpt ge dan z weinig waar het ons om te doen -is, dat ge aanstonds aan niet anders dan pakjes en tooneelmatig exerceeren denkt?" Terwijl de oorlog in alle betrokken landen, volk en weermacht meer en meer organisch in elkander heeft doen opgaan, zijn helaas wij in onze neutraliteit bloot gesteld aan het eigenaardige gevaar, de fouten van het onpopulaire militairisme te zien aanwassen. Dit mogen ook wel zij bedenken, die het verlangen naar algemeene oefening, voor oorlogzuchtige of reactionnaire uiting hebben verklaard. Het omgekeerde is waar! De krachtig, doelmatig doorgevoerde oefenplicht is op het oogenblik de eisch voor een vooruitstrevend volk, dat nu en in de toekomst zijn eigen lot bepa len wil. Voor allen, die van de op het spel staande belangen doordrongen zijn, blijft het daarom zaak, er op aan te dringen, en, al zij het dan misschien een wat eigenaardig verloop, den bootsman op te roepen en te overtuigen, om de man nen, die klaar staan te wachten, het fluitje te doen hooren: alle hens aan dek". v. H. IIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII EINDELIJK N! J'accuse", von einem Deutschen. Lausanne, Payot & Cie. ? Er wordt wel gezegd, dat schrijver deezes anti-duitsch" zou zijn. Het is noodig uitdrukkelijk te zeggen hoe zeer dit onwaar is. Anti-duitsch" kan alleen beteêkenen afkeerig van alles wat uit Duitschland komt, van de taal, de eigenaardigheden, de producten en de persoonen. Zulk een antipathie acht ik onreedelijk en bekrompen. Geen misdaad of dwaasheid, begaan door het complex Duitschland, door de Duitsche regeering, zal mij tot zulk een gezindheid brengen. Juist in een krachtig verzet teegen onrecht vaardige handelingen eener regeering, uit zich mijn liefde en waardeering voor het volk. Ik beweer dat ik beeter vriend van Duitsch land ben dan de Duitsche keizer of Max Harden. Ik ken eerlijke, rechtvaardige Hollanders die vast overtuigd zijn dat aan Duitschland aan de Staat Duitschland, zoowel volk als regeering groot onrecht wordt aan gedaan. Zij gelooven in het boosaardig opzet van Engeland om Duitschland te vernietigen. Zij neemen aan dat de Duitschers vechten voor hun bestaan en dat de uiterste nood hen recht gaf tot al wat ze gedaan hebben. Ze ver goelijken alle daden die Duitschland als wreed en onrechtvaardig verweeten worden, omdat ze noodig waren tot zelf-handhaving en bescherming van hun volksbestaan. Somtijds kan men nagaan dat deeze verdeedigers van Duitschland optreeden bizondere reedenen hebben voor hun gezindheid. Duitsche afkomst, langduurig verblijf in Duitschland, Duitsche vrienden, de lectuur van Duitsche kranten, om van minder fraaye motieven maar geheel te zwijgen. Toch behoeven er niet altijd zulke reedenen te zijn. Men kan ook een karakter hebben dat zich laat imponeeren door krachtsvertoon, door methode en organisatie. In dat geval volgt men ook gemakkelijker zuiver intellectueele bewijsgronden, men laat zich over tuigen door uitvoerige en vernuftige rede neering omdat men geneigd is te be wonderen. Het zuivere gevoel van recht en onrecht, het intuïtieve besef van waarachtigheid gaat daarbij verlooren. Zulke vrienden" acht ik inteegendeel Duitschlands grootste vijanden. Waar gaat het om ? Wat is de groote vraag? Het is deeze: of de voorstelling door de Duitsche regeering van den toestand gegeeven en door alle Duitsche bladen en ook door de meerderheid des volks, aangenomen, geloofwaardig is. Heeft Engeland jaren lang den oorlog ge wild en voorbereid? Was de Duitsche armee alleen op verdeediging berekend ? Was Duitschland in noodstand ? Werd het door zijn nabuuren, door Enge land, Frankrijk, België en Rusland bedreigd, op zulk een intensieve wijze, dat het de noodlottige slag alleen kon keeren door een plotselinge aanval, met schending van inter nationale verdragen ? Alleen hij die op deeze vragen volmondig ja" kan zeggen, zal in staat zijn het op treeden van Duitschland, tot in de uiterste consequenties te vergoelijken en te be wonderen. Mij bleek het reeds van den aanvang af duidelijk, dat deeze gansche voorstelling een fictie was, door de oorlogspartij, de pangermaansche militaire groep, noodzakelijk geacht om het groote volk achter zich te krijgen. De brutaalste pan-germanisten met name Max Harden erkenden het ook als fictie, en uitten den eerlijken raad haar maar liever rondweg op te geeven. Maar bijna al mijn Duitsche vrienden, met een enkele uitzondering, hielden krampachtig aan deze fictie vast. Duitschland heette vreede-lievend, de oor log was opgedrongen", een Duitsche zeegepraal behoefde door niemand gevreesd te worden. Wir Deutschen sind gute Kerle", schreef mij een eedele duitsche Jood. Maar hij voegde er bij; Morgen wird Deutschland Trumpf sein". Toch bleek het mij ook spoedig dat veelen in Duitschland door strenge censuur gemuilband de fictieve voorstelling niet aannamen. En nu eindelijk komt er n, de eerste, die met een vloed van volstrekt oovertuigende argumenten in een sterk en deegelijk werk, van 400 bladzijden, het geheele fictieve weefsel uiteenrafelt en toont wat het is ,eine gigantische Liige". Eine gigantische Liige! Een voorbeeld van duivelsch bedrog en goedmoedige volks verblinding, dat alleen staat in de waereldgeschiedenis. Het boek draagt tot titel de bekende woorden van Zola J'accuse" en is verscheenen te Lau sanne bij den uitgeever Payot en Cie. De schrijver noemt zich ein Deutscher". Dat hij zijn naam niet geeft is te begrijpen. Ook in de Zwitsersche uitgave werd door de censuur geschrapt. De verantwoordelijkheid der uit gave rust op Dr. A. Suter te Lausanne *). Het boek is vlot en krachtig geschreeven, vermoedelijk door een rechtsgeleerde, die wat onnoodig zijn beleezenheid toont, maar inderdaad uitneemend is gedocumenteerd. Het zijn feiten op feiten, er is niets teegen in te brengen. Het is geen kunstwerk als de Max Havelaar, maar de welspreekendheid der feiten is niet minder ooverweldigend. Het is een verschrikkelijke aanklacht waarteegen de beschuldigde alleen met machtelooze woede en holle aantijgingen zich zal kunnen verzetten. Wie rechtvaardig wil oordeelen leeze aller eerst dit boek. Ieder die nog met Duitsche vrienden spreekt of correspondeert vrage hen : hebt ge J'ac cuse" geleezen? Wij zijn niet Anti-Duitsch. Eevenmin als wij Anti-Engelsch waren in 1899, of AntiFransch tijdens de Dreyfus-geschiedenis. Maar als de Waarheid eindelijk uit de put rijst, dan hebben we reeden tot juichen. En daarmee bewijzen we vrienden te zijn van Duitschland, eeven als de Duitscher die eindelijk zijn landgenooten de waarheid durft zeggen. De gevolgen van dit boek kunnen ont zettend zijn. Zeegen-rijk en ontzettend teevens. Want het zal verbooden worden in Duitsch land en toch bij honderd-duizend-tallen ge leezen .worden. Heeft ooit de strengste censuur de waarheid kunnen onderdrukken ? Men sluit geen gedachten achter tralies. Een revolutie kan het gevolg zijn van dit boek. Want nooit is een groot volk op zulk een enorme wijze misleid en in 't ongeluk ge voerd. En als zijn oogen oopen gaan, dan zal zijn kracht zich nog op andere wijze uiten dan door 't vermoorden van onschul dige buitenlanders. Dan wee de schuldigen! FREDERIK VAN EEDEN *) Dr. Suter is een bekend Zwitsersch burger. Natuurlijk hebben Duitsche couranten onmiddelijk verbreid dat de schrijver van J'accuse" gén Duitscher is. Hij zelf zegt uitdrukkelijk dat hij is zuiver Duitsch van bloed, van geboorte, van opvoeding en van hart. Unbestochen und unbestechlich, nicht verkauft und nicht Kauflich". Dit botweg en zonder bewijs te loochenen is een al te makkelijk verweer. Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseereh aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: ,Confettl'. Het Handelsblad van 13 Mei 1915, bevat het volgende bericht: Ten bate van Fransche kunstenaars. Een Duitsche aeroplaan die op zeer groote hoogte vloog, wierp gisterochtend vijf bommen op de noordelijke voorstad van Parijs.Vijf personen werden gewond; de aangerichte schade is van geen beteekenis." Vrage: Hoe zijn de Fransche kunstenaars hiermee gebaat ? En dan een tweede bericht: Bommen op Parijs geworpen. Te Barcelona wordt een schilderijen tentoonstelling gehouden ten bate voor de gezinnen van Fransche kunstenaars, die slachtoffers van de oorlog zijn ge worden.'1 Het lijkt wel, of er ook een bom in de zetterij van 't Handelsblad is geploft. iimiiiiiiMllllliiiiiiiiillliiiiiiiililillliiiiiiiililllHliiiiiiiiiiilllliliiiiiiiiiiii Brieven van een Oud-officier II. Tegenzin Wat heb ik sedert mijn eersten brief dikwijls gedacht aan het slot van zoo vele officieele en semi-officieele speeches: Maar als eenmaal de ure des gevaars zal slaan wat God verhoede dan zullen wij als n man ons scharen om het vaandel tot verdediging van Neêrlands onzijdigheid.... enz. enz.", of iets dergelijks; en gelukkig met die uitgesproken verwach ting, vrij wel gerustgesteld over de toekomst van ons land, toog men dan naar huis om het dagelijksche leven te hervatten. Ik heb slechts luttel geloof geslagen aan die profetie; daarvoor toch heb ik in mijn loopbaan den Nederlandschen leeuw te lang aan den ketting gezien, zelfs ben ik meer malen tijdelijk belast geweest met de vast houding van dien ketting en kon dan constateeren, dat het beest nooit rukte. Waarmede ik niet gezegd wil hebben, dat het dier geen kracht heeft of zijn tanden niet kan toonen, doch enkel dat het wat loom en vadzig kijkt en zich schijnbaar nooit bewust was van gevaar. Zoo ook heden. Immers de ure is geslagen. Zoo ooit dan moet nu ieder weerbaar man zich aanmelden om ons leger aan te vullen en sterker te maken, zich laten oefenen om zijn weerplicht naar behooren te vervullen. Geestdrift alleen (het wordt bijna dagelijks in dagbladen en tijdschriften duidelijk gemaakt), geestdrift alleen is niet voldoende, oefening is noodig. Maar ook geestdrift is niet te ontdekken en toch, de tijd spant. Waar blijven de 600.000 mannen, die nog beschikbaar zijn? En waarom wordt nu niet ingevoerd alge meene, persoonlijke dienstplicht, die er eens toch wel zal moeten komen? Mij dunkt de simpele feiten, eenerzijds het totaal gemis aan lust om vrijwillig den militairen plicht te aanvaarden; anderzijds de gewilligheid waarmede militie, landweer en landstorm in deze maanden hun zware taak verrichten, wijzen er op dat de oplossing van het vraag stuk gevonden kan worden in wettelijken dwang. Er zijn verschillende redenen aan te geven waarom onze jonge mannen zich niet of slechts noode vrijwillig aanmelden bij de weermacht; hetzij dat weinig lust dan wel bepaalde tegenzin hen weerhoudt. Een paar van die redenen kan ik hier aanstippen, zij vinden hun grond in onzen volksaard. Wij zijn, om maar eens iets te noemen, te bloo, te verlegen. Ieder onzer (ik veralgemeen hier) wacht op het voorbeeld van den ander, niemand wil de eerste zijn, vooral als het geldt iets te doen wat enthusiasme ver raadt en ver strekkende gevolgen heeft of kan hebben. We schamen ons voor iets spontaans, voor mooi-doen, uit vrees dat onze buurman onze daad aan verkeerde beweegredenen zal toeschrijven; we zijn in den regel angstig zelfs voor het hebben van een eigen oordeel. Dat laatste vooral om dat het zoo lastig is en ons in een moeielijk parket kan brengen.wijl niet ieder zijn oordeel weet te motiveeren, dus te verdedigen. Hoe dikwijls toch ontspruit ons oordeel uit gevoelsoverwegingen en leeren we het pas later beredeneeren? Als men ons eens hield voor aanstellerig?... Ziedaar reeds eenige dingen, welke tot onthouding leiden. Voeg daarbij de geringe kennis van den tegenwoordigen (politieken) toestand bij de massa; de onvoldoende voorlichting welke zij ontvangt als een noodwendig gevolg van onze min of meer benepen opvatting van de neutraliteit; de den Hollanders aangeboren vrees om zich aan koud water te branden en, ten leste, onzen practischen zin, of wat men onder die rubriek thuis brengt, welke bij ieder mogelijk plan de volgende vraag doet stellen. Is het wel heusch noodig?"... In onze dagen luidt die vraag, waar het onzen weer plicht betreft: En als wij (Nederland) er nu toch eens buiten bleven?" Men hoede zich vooral voor te veel doen, zegt de Hollander.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl