De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 23 mei pagina 2

23 mei 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Mei '15. No. 1978 Wij zijn een eigenaardig volk en wij eischen dat men rekening houdt met onze eigen aardigheden. Men noemt ons anti-militair, doch dat zijn we niet, anders zonde»we onzen officieren niet de achting schenken, welke zij in ons land genieten ; maar we zijn beslist anti-mllitaristisch. Telkens als we militarisme hooren, kijken we onwille keurig scheel naar Duitschland, welk land als de bakermat geldt van het militairisme. ledere navolging van Duitsche legergebrulken, gewoonten, tradities of uiterlijk heden wordt met achterdocht beschouwd en als voorlooper van het hatelijk militarisme gewantrouwd. Teekenend was in dit opzicht hetgeen werd opgemerkt bij de Invoering van onze nieuwe militaire uniformen, dus vór den oorlog. De meeste Hollandsche dames, wier oordeel ik kreeg te hooren, spraken haar scherpe afkeuring uit over snit en model : zoo Duitsch ! ! Het ware te wenschen dat de autoriteiten rekening hielden met dergelijke veelzeggende opmerkingen: de kleêren maken (wel eens) den man. Men vertelt doch ik heb geen gelegenheid de juistheid van het vertelsel te toetsen dat in den Haag meermalen invloeden van bui ten het leger staanden zich doen gelden, welke drijven in de richting van nabootsing van Duitsche militaire toestanden. Indien zulks waar is, dan is het te bejammeren: wij moeten vór alles Nederlandsch blijven, ook e# inzonde/jbeXd in ons leger. . Om terug te komen op militarisme : Mili tarisme is een uitwas van iedere krijgs macht, Zoo waar als het is dat het Duitsche leger militarisme kweekt in den voor den burger, inzonderheid voor ? den vrijen man meest weerzinwekkenden ; voor de ongegradueerde militairen meest verneder den; en bijv. in den paradepas meest burlesken vorm ; even waar is 't dat geen enkel leger vrij is van militarisme; ook het Fransche, het Britsche, het Russische, het Ser vische, het Belgische, het Nederlandsche niet. Het is, althans tot op heden, voor den beroepsmilitair buitengewoon moeielijk het militarisme te bannen uit zijne omgeving en uit zijne ziel, waarin het geplant werd door historie en onderwijs ; zich handhaafde door traditie, ten spijt zelfs van geheel ver anderde maatschappelijke toestanden; en terwijl het nog heden 4en dage aanhangers vindt en maakt door sleur, ijdelheid en schijnbare versterking van gezag en macht. Maar het blijft een kwaad ; het is fnuikend, voor self-respect", belemmert den groei van het recht en is een hindernis voor een degelijke, vlugge militaire africhting. Men moet het daarom leeren onderkennen, wat niet zoo gemakkelijk is, want al tiert het welig wijl het onkruid is, het tooit zich met zoo liefelijk een bloementooi, dat men wel eens huiverig is het te wieden. Toch moet het uitgeroeid, of indien zulks te moeielijk blijkt, moet het teruggebracht worden tot de denkbaar kleinste proporties, opdat het niet medewerke om den tegenzin te versterken, die er bij ons volk valt waar te nemen in zake den weerplicht. Hooger in mijn brief somde ik reeds eenige redenen op, die eene verklaring kunnen geven van den geringen lust bij onze jonge lingschap om zich in het leger weerbaar te maken. Nog een paar andere hoorde ik vermelden, die wel de moeite waard zijn hier weergegeven te worden, te meer wijl zij vrij algemeen gedeeld worden en het slechts een beetje studie, een groote dosis ernst en wat meer inspanning zal kosten om ze te elimineeren. Zij zijn tweeledig. De eerste is degewisheid dat het eigenlijke vak van den krijgs man niet goed' onderwezen wordt in ons leger. De milicien (men denkt daarbij het meest aan de infanterie) leert te weinig van het beroep; zijn technische opleiding is gebrekkig, in ieder geval onvolledig. Er wordt in den dienstijd wel een boel gedaan en zelfs drukte gemaakt, doch er ontbreekt te vaak organisatie en dientengevolge komt het essentieele niet tot zijn recht. De tijd wordt vermorst, bijkomstige zaken krijgen de voorkeur, het wezenlijke doel wordt niet benaderd. Officieren en kader geven zich nog lang niet genoeg moeite, zijn niet allen doortrokken van den waren geest van de opleiding, en de enkelen, welke dien geest wel bezitten, verkeeren in de onmogelijkheid om hun vleugels uit te slaan. Men (de buiten het teger staanden) ziet geen tastbaar, geen waarneembaar resultaat van de opleiding van den milicien; een ieder voelt: de opleiding was niet af. En dat ligt heusch niet aan den daarvoor geschonken tijd, al willen de vaklieden zich wel eens daarachter verschuilen. De tweede reden is: onvoldoende tucht in het leger. Dékracht van een leger zetelt voor een groot deel in zijn tucht. Waar die laatste ontbreekt of onvoldoende aangetroffen IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Zeeuwsch-Vlaanderen Nederland u en De gehechtheid der bevolking van het 4de district aan Nederland moet volgens onze zegslieden op des te hooger waarde worden gesteld, omdat die bevolking wel weet, hoe stiefmoederlijk zij door het Rijk is bedeeld. De Staat heeft zich nooit met ons bemoeid, wij waren wel goed om lasten op te bren gen," aldus de opmerking van een Katholiek ingezetene van IJ zend ij ke, die voorts van meening was, dat hoezeer zijn geloofsgenooten door banden van godsdienst en verzwagering met Belgen verbonden waren en hoewel dit land beter zou varen bij aan sluiting aan België, zij desondanks liever bij Nederland zouden blijven. Wij waren hier wat men noemt taillables et corvéables a merci," zeide ons een man van onver holen Nederlandsche gezindheid, en met lichte ironie liet hij op deze klacht volgen : Wat men in den Haag nooit vergat, was ons een ontvanger te zenden." Waaruit de grieven dan in hoofdzaak bestonden, vernamen wij als volgt. Toen heel Nederland zijn spoorwegen kreeg, kon er voor Zeeuwsch-Vlaanderen geen enkel lijntje over schieten. Wel ligt er door het 5de district een lijn, maar deze is het eigendom van Belgen, wordt uitsluitend Belgisch geëxploiteerd en dient Belgische belangen. Tusschen het 4de en 5de was er geen gemeenschap over Neder landsch grondgebied nu kortelings is er een tram gekomen zoodat wilde men bijv. reizen van Aardenburg naar Hulst, men de reis moest doen met een groote omweg over Belgisch territoir. De kleine garnizoenen, die in de grensplaatsen vertier brachten, werden het een na het ander weg genomen. De havens liet het Rijk zonder wordt, verliest het leger (dus ook de dienst neming erin) zijne voornaamste attracties: orde, stiptheid, regelmaat, goede arbeidsverdeeling, rustige kracht, imponeering. Die onvoldoende tucht in ons, leger hangt nauw samen met de dagelijks vernomen klachten over gebrek aan tucht bij ons volk in de maatschappij en kan alleen grondig verbeterd worden wanneer tegelijkertijd bij burgerij en leger de quaestie bestudeerd en aangevat wordt. Doch het zonderling tegenstrijdige en daarom komieke in deze is dat de burger mij zegt tegenzin te hebben in den militairen dienst omdat het leger niet genoeg tucht .oefent; en de militair beweert dat het leger onvoldoende tucht heeft omdat ons volk er zoo wars van is. Waar wringt nu de schoen? Over een en ander in een volgenden brief. G. GRAAFLAND iiiiiilitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiHlliiliiiiiiiuimiiiilliiiiiiiiiiMiiiimiiiiiii Oorlogen ontstaan gewoonlijk plotseling. Het ondergrondsche werk, dat eraan voor afgaat, blijft voor de menigte verborgen; eerst als de lont van de mijn zal worden ontstoken, wordt er alarm geblazen'. Wanneer morgen het Italiaansche parle ment voor de beslissing wordt gesteld, of Italië oorlog zal voeren dan wel onzijdig blijven, kan de regeering niet worden be schuldigd, dat zij de volksvertegenwoordiging overvalt. Al maanden lang wist een ieder, dat Italië zich voorbereidde ten oorlog en dat het behoud van den vrede alleen afhing van de grootte der offers, die OostenrijkHongarije zich daarvoor zou willen getroosten. Nog in een ander opzicht schijnt de oorlog, dien Italië vermoedelijk zal beginnen, een uitzondering te maken op den regel. Althans op wat naar onze meening de regel is: dat de meerderheid van een volk nooit oorlog wenscht. Ziehier dan zullen zij zeggen, die aan dezen regel niet gelooven ziehier dan toch een oorlog, die door de meerder heid van het volk niet alleen gewild, maar zelfs aan de regeering werd opgedrongen! Is dat wel zoo zeker ? Meent men uit het straatkabaal te mogen concludeeren, dat er meer Italianen zijn, die oorlog wenschen dan vrede? Die gevolgtrekking schijnt uiterst gewaagd; een minderheid, die zich roert, heeft herhaaldelijk de allures van een meer derheid aangenomen- Als vandaag of morgen de socialisten in de steden van Noord-Italië een algemeene staking doorzetten, kan het schijnen, dat zij de groote menigte achter zich hebben. Maar de meerderheid van het volk zal noch mee staken niet de socialisten, noch mee schreeuwen met de oorlogskraaiers; zij zal doen, wat van ouds de meerderheid des volks pleegt te doen: zich schikken naar den wil van regeering ca parlement, ook als dat parlement anders besluit dan zij zelf zou wenschen. Van een oorlog, die door het volk aan de regeering is opgedrongen, zal men echter in geen geval kunnen spreken. De manoeuvre van het kabinet Salandra het aanbieden van zijn ontslag, zoogenaamd omdat het niet meer op een meerderheid in het parlement voor zijne buitenlandsche staatkunde kon rekenen was een schijnbeweging, met het doel om te doen uitkomen, dat de tegenstan ders van zijne politiek niet den moed had den het roer in handen te nemen. Indien morgen het parlement tot den oorlog besluit, dan zal die oorlog door de regeering zijn voorbereid en uitgelokt, niet aan haar opge drongen. Indien het parlement daartoe besluit want de kans op het behoud van den vrede moge klein zijn, zij bestaat nog altijd. Zij is bovendien iets grooter geworden, sinds Bethmann Hollweg in den Rijksdag heeft mede gedeeld, Welke concessies Oostenrijk-Hon garije aan Italië wil doen. Die mededeeling was bestemd, niet voor de Rijksdagleden, maar voor de vertegen woordigers van het Italiaansche volk. Zie hier, riep de Rijkskanselier hun toe, wat gij kunt verkrijgen zonder eenige moeite, wat u niet alleen beloofd wordt door de regeering te Weenen, maar die te Berlijn blijft u borg, dat de wissel zal worden gehonoreerd. Be denkt wel, of gij door oorlog meer zult ver werven dan wat gij thans kunt verkrijgen zonder een schot te lossen. Het is inderdaad buitengewoon veel. Als aanwinst van land: het gedeelte van Tirol, waar Italianen wonen; een strook gebieds over de N.-O.-grens, ten W. van de Isonzo; het blijvend bezit van het tijdens dezen oorlog reeds bezette Walona, met de daarbij iimiimiiiiiimiiiii IIHIIIIIII IIH hulp tegen verzanding. Biervliet, Aardenburg, Sluis, Hulst, Axel, Sas van Gent hadden vroeger alle verbindingswateren met de Schelde. Het Rijk deed die wateren inpol deren en verkocht de inpolderingen, zonder aan de zoodoende afgesneden gemeenten iets ter vergoeding te geven, uitgezonderd dan alleen het havenkanaaltje aan Filippine. Een groote domheid" werd het gevonden in onze Regeering, dat zij indertijd haar medewerking verleende tot verbetering van het kanaal Terneuzen-Gent, tengevolge waar van een Nederlandsche havenstad in haar bedrijf ernstig werd benadeeld ten bate van het Belgische Gent. Te voren toch laadden de vaartuigen in Terneuzen over, maar na die verbetering voeren zij zonder Terneuzen aan te zien, Terneuzen voorbij. Algemeen is de klacht over de karigheid, waarmede althans in het 4de district het onderwijs wordt bedeeld. Er is niets dan gewoon lager onderwijs. Alleen Aardenburg heeft een inrichting voor uitgebreid lager. Te Oostburg is een normaalschool, die ijve rig wordt bezocht, wegens de zeldzame gelegenheid om iets meer dan alledaagsche kennis te verwerven. Maar men kan zijn kinderen, voor wie men zulke kennis ver langt, toch niet alle onderwijzer laten worden. Wil men zijn jongens doen bekwamen voor de post, voor de zeevaart, voor Breda, kortom voor een betrekking, die hen meer met Neder land over de Schelde in aanraking brengt, of wil men zijn meisjes een meer intellectueele of maatschappelijke opleiding doen geven, dan bestaat hiertoe geen gelegenheid, behalve voor ouders, die voldoende vermogend zijn om hun kinderen elders te zenden. Deze gebrekkige toestand op het stuk van onder wijs veroorzaakt hier het altijd schadelijk verschijnsel van een sterke wisseling in het korps ambtenaren, want geraken de kinderen behoorende belangensfeer, en het vooruit zicht om er Albanië, geheel of grootendeels, bij te krijgen, omdat Oostenrijk-Hóngarije zich daartegen niet zal verzetten. Triest blijft Oostenrijksch; maar het zal een vrije stad worden 'en een bestuur krijgen in overeenstemming met zijn Italiaansch karak ter"; er .zal een Italiaansche universiteit worden gevestigd. Er is een tijd geweest in het laatst van 1908 en het begin van 1909 toen de oprichting van een Italiaansche Univer siteit te Triest als een concessie van belang werd beschouwd; een concessie, zógroot, dat de Oostenrijksche regeering, hoewel Aerenthal mondeling de belofte reeds had gedaan, op het laatste oogénblik ervoor terugdeinsde en Italië afscheepte met de oprichting van een Italiaansche juridische faculteit aan de hoogeschool te Weenen. Thans is de universiteit te Triest slechts een toegift bij al het andere. Het bod, door Oostenrijk-Hóngarije gedaan, is klaarblijkelijk hooger dan door sommige Duitsche bladen werd verwacht. De LokalAnzeiger schijnt het zelfs een weinig gênant te vinden: men mocht ereens uit afleiden, dat Duitschland en Oostenrijk bevreesd waren voor Italië's inmenging in den oor log! Daarom tracht het blad hen, die zulk een averechtsche conclusie zouden willen trekken, tot beter inzicht te bekeeren. Het bod wordt niet, gedaan ter wilie van het heden, maar va&Me toekomst; de bedoeling is niet, om het «ogenblikkelijke oorlogsge vaar af te wenden, maar om het drievoudig verbond duurzaam en de bondgenootschap pelijke banden hechter te maken; niet uit vrees, maar door redenen van staatsmanswijsheid, niet allen ter wille van de beide mogendheden van Centraal-Europa, maar ook in het waarachtig belang van Italië zelf, wordt aan dit rijk het lokaas voorgehouden. Een meer opofferende vriendschap" zoo besluit het blad is in de geschiedenis nauwelijks te vinden." Van een vriend, die offers moet brengen, zou men inderdaad, naar aanleiding van het Oostenrijksche aanbod, kunnen spreken, maar in een anderen zin dan de Lokal-Arizeiger bedoeld. Ter wille van zijn Duitschen vriend moet Oostenrijk zich afstand van gebied en het laten varen van zijne eventueele pretensies op Albanië getroosten. Want al zou Italië's aanval alleen op Oostenrijk zijn ge munt, heeft Duitschland er niet evenwel be lang bij als Oostenrijk, dat Italië niet mede gaat strijden aan de zijde der Triple-Entente? Is dit aan Duitschland geen offers waard? En zoo ja, waarom laat het Oostenrijk dan alleen voor de betaling opkomen? Omdat alleen Oostenrijk zoo zou men kunnen antwoorden heeft, wat Italië wenscht te krijgen. Een stuk van Pommeren of Westfalen heeft voor Italië geen waarde; evenmin zou dit er eenigen prijs op stellen, dat Duitschland zich b.v. niet geinteresseerd verklaarde bij het bezit van Antwerpen; maar Italië's wenschen gaan juist naar land schappen, die thans nog Oostenrijksch zijn, en van Oostenrijk ook zou het den grootsten tegenstand hebben te verwachten bij een poging om Albanië te annexeeren. Dit antwoord ontwijkt echter de vraag. Daarom worde de vraag scherper gesteld: wanneer alleen Oostenrijk de offers kan brengen, noodig om Italië buiten den oorlog te houden, wat heeft Duitschland dan aan Oostenrijk ter vergoeding daarvoor aange boden? Daarover heeft Bethmann Hollweg in den Rijksdag gezwegen; maar men moet aannemen, dat er niet over gezwegen is bij de onderhandelingen, die Duitschland met Oostenrijk heeft gevoerd om het over te halen tot de concessies aan Italië. Vermoe delijk zal Oostenrijk schadeloosstelling krij gen op het Balkan-Schiereiland, ten koste van Servië en Montenegro; de tijd zal het leeren of hij zal het niet leeren, voorloopig althans nog niet, wanneer de bere keningen van Duitschland en Oostenrijk falikant uitkomen; in dat geval zal een geschiedvorscher het nog wel eens uit de archieven voor den dag brengen. Er is nog iets, waarover Bethman Hollweg, zeer terecht, in den Rijksdag geen woord heeft gerept. Alle concessies van Oostenrijk heeft hij opgesomd; daarmede kon immers nog indruk worden gemaakt op de openbare meening in Italië. Maar zijn, in ruil voor deze concessies, aan Italië ook eischen ge steld? Niet de eisch, dat het méoorlog zou voeren tegen de Triple-Entente; dien eisch zou de Italiaansche regeering niet kunnen inwilligen, zonder een revolutie uit te lokken. Maar de eisch, dat het voortaan een welwillende" onzijdigheid zal betrach ten; dat het aan Duitschland en Oostenrijk allerlei diensten zal bewijzen, die men van een borfdgenoot mag verwachten, al strekt dat bondgenootschap zich. dan ook niet tot van een ambtenaar op een leeftijd, dat zij hun bestemming zullen moeten kiezen, dan poogt de vader natuurlijk tot eiken prijs van hier weg te komen. Kregen wij slechts een driejarige H. B. S." Dit billijk verlangen werd ons verzocht met klem te onderstreepen. Hoe weinig men bij de Regeering afweet van Zeeuwsch-Vlaanderen, zelfs van de tegenwoordige geografische gesteldheid daar te lande, werd ons toegelicht door een paar staaltjes als de volgende. Er was uit den Haag gelast, dat de vluchtelingen uit België een aantal K.M. van de grens moesten af blijven en er werd aangegeven, hoever de verboden lijn liep, te weten tot de Aarden burger haven. Men wist blijkbaar bij de Regee ring niet meer, dat de Aardenburger haven was dichtgemaakt en dus niet meer bestond, sedert den jare 1819. En het gevolg van de bedoelde order was nu, dat gezegde vluch telingen wel te Aardenburg binnen de poort mochten blijven, maar zich daar buiten niet mochten vertoonen, wijl daar weleer de Aardenburger haven gelegen had. Uit het andere staaltje zou kunnen blijken, dat men in Holland het goede landstadje Sluis aanzag voor een door marinevaartuigen ge makkelijk te bereiken haven; immers toen uit Sluis geklaagd werd, dat daar zoovele vluchtelingen op schepen moesten verblijf houden, kwam er ten antwoord een brief, luidende dat het geschikt zou zijn, ten einde die schepen te doen opsleepen, de hulp in te roepen der Marine. Ten spijt van hun grieven, die het zij ge zegd op alleszins gematigden toon werden uitgesproken, waren de heeren, die ons in lichtten, gaarne bereid te erkennen, dat er in de laatste tijden wel verbetering was ge komen in de onverschilligheid van 's Lands overheid ten aanzien van Zeeuwsch-Vlaan deren. Erjwerd te dier zake herinnerd aan den tegenwoordigen oorlog uit; dat het bij den vrede geen bezwaar zal maken tegen een gebiedsuitbreiding van Oostenrijk Hongarije op het Balkan-schiereiland deze en soortgelijke eischen zullen vermoedelijk wel zijn gesteld. Maar men kan daarnaar slechts gissen; zooals men ook neg slechts gissen kan naar wat de Triple-Entente van hare zijde aan Italië heeft beloofd. Wanneer de lezer deze regels onder de opgen krijgt, zal Italië naar alle waarschijn lijkheid zijne keuze reeds hebben gedaan. Heeft het oorlog gekozen en de laatste berichten doen dit verwachten wordt daarmede aan Duitschland en Oostenrijk de zwaarste slag toegebracht, die hen kon treffen. Onvoorbereid op dien slag zijn zij niet; zij hebben het met woorden betuigd, zij zullen het vermoedelijk ook met daden bewijzen; maar met recht mag worden be twijfeld, of zij op den duur het hoofd zullen kunnen bieden aan zulk een geweldige macht van vijanden, als dan tegenover hen zal staan. Afgezien nog van de mogelijkheid, dat Italië's partijkiezen voor de TripleEntente ook Roemenië, Griekenland en Bul garije zal meeslepen in den oorlog tegen Duitschland en zijne bondgenooten! 19 Mei 1915 G. W. KERNKAMP iiiiiiiimit mui Mr. W. baron Röell t door Prof. Mr. G. A. VAN HAMEL Hij was een edelman. Men huivert om over dezulken te schrijven, schromend hun te kort te doen, en kan toch niet terugdringen de begeerte om hun een eerbiedige hulde na te dragen op den weg der dooden. ?Buiten mijn persoonlijke herinnering valt zijn werkzaamheid als wethouder van Am sterdam, voor de financiën, van 1880?1888. Maar de herinnering daaraan is ten stadhuize gebleven. Wel werden toen andere tijden beleefd en andere stroomingen gevoeld dan nu, maar ook die tijden brachten hun zor gen aan, ook die stroomingen voerden haar eischen mee en het wekte vertrouwen, te weten, dat de financiën der hoofdstad door een zoo rustig denkend, een zoo zorgvuldig werkend man als dezen wethouder werden beheerd. Maar de werkkrachten van den ontslapene hebben het voornaamste veld voor haren arbeid gevonden binnen den belangwekkenden kring van het provinciaal bestuur. Lid der Provinciale Staten van 1883, Ge deputeerde van 1888, heeft hij tot voor kort aan de schoone provincie Noordhplland een landsdeel van zeer eigenaar dige structuur, met als stedelijk centrum de volkrijke en veelkantige hoofdstad des lands en als landelijk gebied een rijkdom van veelsoortige gronden en wateren, van duinen en weiden, van bouwland en tuingrond, vasteland en eilanden, met daarop een bonte mengejing van Kennemers, West friezen en Gooilanders heeft hij aan die provincie jaren lang onverdeeld en onverzwakt met volle toewijding zijn persoon gegeven. Zijn plichtsbesef, zijn nauwgezet heid, zijn zorgvuldigheid waren onovertroffen. In het College van Gedeputeerden zelf heb ik hem niet meer gekend; maar meer dan eens den naklank van zijne adviezen en van zijne aanwijzingen vernomen. Doch in de vergaderingen der Provinciale Staten of in de bijeenkomsten van ComlUIIIMIIIIIItllllllllll het bezoek, door H.M. de Koningin ten jare 1906 aan deze streken gebracht. Men had ook nog goede herinnering aan de tegen woordigheid van minister Heemskerk bij de opening van de Ambachtschool te Oostburg. Deze inrichting, tot stand gekomen door samenwerking van Staat, Provincie en Ge meente werd in haar aard hoog geroemd en kon reeds bogen op verblijdende uit komsten. Bij haar bloei steekt het zeer pri mitieve ambachtsonderwijs in het naburige Vlaamsche België al heel ongunstig af. En ook ondanks de, straks aangeduide, schrale bedeeling van het 4de district in zake on derwijs is de bevolking, doordat zij zoo pal bij België woont, in de gelegenheid vergelijkingen te treffen, die slecht uitvallen voor het clericaal gefatsoeneerde onderwijs daar te lande en bedankt men ook in dit opzicht voor intellectueele aansluiting bij het Belgenland. Hoezeer ook de lieden van ZeeuwschVlaanderen in graad van ontwikkeling, in verlangen naar kennis, in peil van bescha ving men wordt aangenaam getroffen door het gekuischt en zuiver Nederlandsch en de bedaarde manieren der ingezeten be volking verheven mogen zijn boven het gros der Vlaamsch-belgische landzaten en het te begrijpen valt, dat er wederkeerig weinig waardeering is, wordt het onbe wimpeld verklaard, door een elk, wien men er over vraagt, dat zoo het 4e district al niet volkomen aan België economisch is verbonden, de banden van het stoffelijk leven met België zeer, zeer sterk zijn. Dit feit kan niet worden weersproken, laat het verklaard kunnen worden door de geogra fische ligging, door de richting der verkeers wegen, welke, ongerekend de provinciale stoombootveeren over de Wester-Schelde, alle naar België uitloopen, zoomede door de missiën heb ik herhaaldelijk, telkens weer naar nieuwe indrukken, begrepen en gevoeld de waarde van zijn gezaghebbend oordeel. Verschillende onderdeelen van de veel zijdige werkzaamheid welke die der Gede puteerden is, zijn hem in den loop der jaren toevertrouwd geweest. Maar zeer lang, met bijzondere voorliefde en met uitgebreide kennis van zaken heeft hij de in beteekenis moeilijk te overschatten en daarbij dikwijls uiterst subtiele waterstaatsbelangen der pol ders en bannen en ambachten verzorgd. Als bij elke Statenzitting de daartoe door den Voorzitter aangewezen Commissie de voor drachten voor waterstaatszaken in behande ling nam, was de Gedeputeerde Röell haar betrouwbare wegwijzer. En hij drQng zijm gevoelen niet op noch stelde het uit de hoogte tegenover dat van anderen. Hij gaf ?zijne meening open, ongekunsteld, eenvoudig, met aandachtig aanhooren van anderen en hoffelijk bescheid. Zoo ook waar hij voordrachten te verde digen had in de groote Statenvergadering zelve, en elk zijner woorden, in elke bijeen komst, door oprechte en. onverdeelde toe wijding aan de belangen der Provincie, zoo als hij die na ernstig overwegen inzag, ge dragen werd. Wie Mr. Röell ooit is tegengekomen op zijn wandelingen langs veld en over hei, in de warme zon of in den frisschen wind, in het eenvoudige wandelpak en met den zwa ren wandelstok, soms den hoed in de hand, onvermoeid zwervend en genietend van zoo zeldzame bekoring als hem het buitenleven bood, die heeft toen ook al weer een der teekenachtige trekken van zijn persoonlijk heid opgevangen en een anderen kant ge zien van dienzelfden eenvoud van zin, dien ik zooeven al noemde. En nog weer een anderen kant van diezelfde eenvoudigheid moet hem hebben bekoord die in het Paleis op den Dam bij de Koningin opgaande ter audiëntie, den dienstdoenden kamerheer in buitengewonen dienst aantrof op den drempel van de audientiezaal. Het gouden pak omlijstte het vriendelijk open gelaat niet anders dan het wandelpak het deed, en de groeten van gpede vriendschap werden in die omgeving op geen andere wijze ge wisseld dan bij welke andere ontmoeting ook. Maar uit de ontmoeting in dien kring naamt ge nog een anderen indruk mee, dien van zijn nobele gehechtheid aan het stamhuis derOranjes en aan de draagster der Kroon. Een hoogen leeftijd heeft hij mogen be reiken en het einde is voor hem gekomen zonder lijden, in de eigen woning, in den avond, toen hij ter ruste ging, voor hem zelven en voor zijne huisgenooten ongemerkt; toch niet hem verrassend: zijn vroom ge moed was voorbereid. Hij was een edelman. En zoo komt mij bij dit plotseling sterven voor den geest het slotwoord uit eene van Shakespeare's treurspelen, dat ook mijn slotwoord zij: Hier brak een edel hart." De Zegepraal der Over wonnenen door Dr. ET. GIRAN, Predikant bij de Waalsche Gemeente te Amsterdam In dagen van heroisme heeft de geest behoefte mede te leven de ontroering der helden, die hij bewondert: men zou zijn ziel willen voeden met heldenpoezie. De werke lijkheid is intusschen te gruwzaam dan dat onze gedachten zich goedwillig er van laten losrukken. De vergetelheid, die men tracht te vinden in de bladzijden van een roman, gaat op desertie gelijken. Welke boeken zullen we ter hand nemen? Het zijn er slechts weinige, die onze onverschilligheid op letterkundig of wijsgeerig gebied weten te overwinnen. Laat ik er u voor heden een noemen, dat ons niet bant uit het huidige tijdsgewricht. Het is la Victoire des Vaincus", de zegepraal der overwonnenen, van L. Dumont Wilden en Leon Souguenet (twee Belgische journalisten in Elzas-Lotharingen)> uitgave van A. Fayard te Parijs. Dit werk is met den Lasserre-prijs (8000 frcs) bekroond! door de Academie Frangaise. De eerste uitgave verscheen in 1911. Gaat kennis maken", zeggen de schrijvers, met menschen, die sterker zijn dan het noodlot, met moed, die opgewassen is tegen macht, aanvaardt nederig de welgemeende les van den Elzas," En tot die reis noodigen zij ons. Feitelijk schenen zij er gansch niet op voorbereid om ons tot gids in den Elzas te strekken, want zij hebben het land op wél onverwachte omstandigheid, dat er groote bouwstreken, in Belgische handen zijn. Het verwijt, alsof Nederland zelf zijn Overscheldsche bevol king naar België zou hebben toegeoreven, lijkt ons slechts half verdiend. Naar Bt*gië; gingen vrij van invoerrecht het ongedorschii* graan, het ongezwengelde vlas, de aardappe len en de bieten van het 4de. De boven bedoelde Belgische grondeigenaren, grooten deels van de kanten van Brugge of Gent en . daarom doorgaans ijverig Belgisch katholiek, droegen hun pachters op, slechts voor Belgische fabrieken bieten te teelen, zoodanig dat de pogingen van Nederland sche zijde tot het oprichten van suiker fabrieken te Sluis niet konden slagen. Tengevolge van den staat van beleg en het daarmede samenhangend verbod van uitvoer, hebben de producten van ZeeuwschVlaanderen om niet te spreken van den smokkelhandel weliswaar andere wegen moeten kiezen, mar Rotterdam of elders heen in Nederland maar het algemeen geloof daarginds is, lat hier slechts sprake is van een tijdelijke, niet duurzame ver plaatsing en dat dus na de heropening van de grens de oude betrekkingen met België vrij ongeschonden zullen vorden hersteld. Men wil, dat België Zeeuws:h-Vlaandereni beschouwde zooiets als Italië ijn irredenta en men is van oordeel dat ZeeuwschVlaanderen, kwam het aan België, modemeconomisch een zeer hooge vluctf zou nemen: dat, om iets te noemen, Bresk-ns binnen luttel jaren een eersterangshavei zou wezen en dat de Belgische fabrieks nijverheid in dit land een schitterend gebied van nieuwe uitbreiding zou vestigen, met verdringing of met onderwerping van de landbouwende bevolking aan hare, der nijverheid, doeleinden, (Slot volgt) Dr. CHR. F. HAJE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl