Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Mei '15. No. 1978
Wij zijn een eigenaardig volk en wij eischen
dat men rekening houdt met onze eigen
aardigheden. Men noemt ons anti-militair,
doch dat zijn we niet, anders zonde»we
onzen officieren niet de achting schenken,
welke zij in ons land genieten ; maar we
zijn beslist anti-mllitaristisch. Telkens als
we militarisme hooren, kijken we onwille
keurig scheel naar Duitschland, welk land
als de bakermat geldt van het militairisme.
ledere navolging van Duitsche
legergebrulken, gewoonten, tradities of uiterlijk
heden wordt met achterdocht beschouwd
en als voorlooper van het hatelijk militarisme
gewantrouwd. Teekenend was in dit opzicht
hetgeen werd opgemerkt bij de Invoering
van onze nieuwe militaire uniformen, dus
vór den oorlog. De meeste Hollandsche
dames, wier oordeel ik kreeg te hooren,
spraken haar scherpe afkeuring uit over snit
en model : zoo Duitsch ! ! Het ware te
wenschen dat de autoriteiten rekening hielden
met dergelijke veelzeggende opmerkingen:
de kleêren maken (wel eens) den man. Men
vertelt doch ik heb geen gelegenheid de
juistheid van het vertelsel te toetsen dat
in den Haag meermalen invloeden van bui
ten het leger staanden zich doen gelden,
welke drijven in de richting van nabootsing
van Duitsche militaire toestanden. Indien
zulks waar is, dan is het te bejammeren:
wij moeten vór alles Nederlandsch blijven,
ook e# inzonde/jbeXd in ons leger. .
Om terug te komen op militarisme : Mili
tarisme is een uitwas van iedere krijgs
macht, Zoo waar als het is dat het Duitsche
leger militarisme kweekt in den voor
den burger, inzonderheid voor ? den vrijen
man meest weerzinwekkenden ; voor de
ongegradueerde militairen meest verneder
den; en bijv. in den paradepas meest
burlesken vorm ; even waar is 't dat geen enkel
leger vrij is van militarisme; ook het
Fransche, het Britsche, het Russische, het Ser
vische, het Belgische, het Nederlandsche
niet. Het is, althans tot op heden, voor den
beroepsmilitair buitengewoon moeielijk het
militarisme te bannen uit zijne omgeving
en uit zijne ziel, waarin het geplant werd
door historie en onderwijs ; zich handhaafde
door traditie, ten spijt zelfs van geheel ver
anderde maatschappelijke toestanden; en
terwijl het nog heden 4en dage aanhangers
vindt en maakt door sleur, ijdelheid en
schijnbare versterking van gezag en macht.
Maar het blijft een kwaad ; het is fnuikend,
voor self-respect", belemmert den groei
van het recht en is een hindernis voor een
degelijke, vlugge militaire africhting.
Men moet het daarom leeren onderkennen,
wat niet zoo gemakkelijk is, want al tiert
het welig wijl het onkruid is, het tooit zich
met zoo liefelijk een bloementooi, dat men
wel eens huiverig is het te wieden. Toch
moet het uitgeroeid, of indien zulks te
moeielijk blijkt, moet het teruggebracht
worden tot de denkbaar kleinste proporties,
opdat het niet medewerke om den tegenzin
te versterken, die er bij ons volk valt waar
te nemen in zake den weerplicht.
Hooger in mijn brief somde ik reeds eenige
redenen op, die eene verklaring kunnen
geven van den geringen lust bij onze jonge
lingschap om zich in het leger weerbaar te
maken. Nog een paar andere hoorde ik
vermelden, die wel de moeite waard zijn
hier weergegeven te worden, te meer wijl
zij vrij algemeen gedeeld worden en het
slechts een beetje studie, een groote dosis
ernst en wat meer inspanning zal kosten
om ze te elimineeren.
Zij zijn tweeledig. De eerste is
degewisheid dat het eigenlijke vak van den krijgs
man niet goed' onderwezen wordt in ons
leger. De milicien (men denkt daarbij het
meest aan de infanterie) leert te weinig
van het beroep; zijn technische opleiding
is gebrekkig, in ieder geval onvolledig. Er
wordt in den dienstijd wel een boel gedaan
en zelfs drukte gemaakt, doch er ontbreekt
te vaak organisatie en dientengevolge komt
het essentieele niet tot zijn recht. De tijd
wordt vermorst, bijkomstige zaken krijgen
de voorkeur, het wezenlijke doel wordt niet
benaderd. Officieren en kader geven zich
nog lang niet genoeg moeite, zijn niet allen
doortrokken van den waren geest van de
opleiding, en de enkelen, welke dien geest
wel bezitten, verkeeren in de onmogelijkheid
om hun vleugels uit te slaan. Men (de buiten
het teger staanden) ziet geen tastbaar, geen
waarneembaar resultaat van de opleiding
van den milicien; een ieder voelt: de
opleiding was niet af.
En dat ligt heusch niet aan den daarvoor
geschonken tijd, al willen de vaklieden zich
wel eens daarachter verschuilen.
De tweede reden is: onvoldoende tucht
in het leger. Dékracht van een leger zetelt
voor een groot deel in zijn tucht. Waar die
laatste ontbreekt of onvoldoende aangetroffen
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Zeeuwsch-Vlaanderen
Nederland
u
en
De gehechtheid der bevolking van het 4de
district aan Nederland moet volgens onze
zegslieden op des te hooger waarde worden
gesteld, omdat die bevolking wel weet, hoe
stiefmoederlijk zij door het Rijk is bedeeld.
De Staat heeft zich nooit met ons bemoeid,
wij waren wel goed om lasten op te bren
gen," aldus de opmerking van een Katholiek
ingezetene van IJ zend ij ke, die voorts van
meening was, dat hoezeer zijn
geloofsgenooten door banden van godsdienst en
verzwagering met Belgen verbonden waren en
hoewel dit land beter zou varen bij aan
sluiting aan België, zij desondanks liever
bij Nederland zouden blijven. Wij waren
hier wat men noemt taillables et corvéables
a merci," zeide ons een man van onver
holen Nederlandsche gezindheid, en met
lichte ironie liet hij op deze klacht volgen :
Wat men in den Haag nooit vergat, was
ons een ontvanger te zenden."
Waaruit de grieven dan in hoofdzaak
bestonden, vernamen wij als volgt. Toen heel
Nederland zijn spoorwegen kreeg, kon er voor
Zeeuwsch-Vlaanderen geen enkel lijntje over
schieten. Wel ligt er door het 5de district een
lijn, maar deze is het eigendom van Belgen,
wordt uitsluitend Belgisch geëxploiteerd en
dient Belgische belangen. Tusschen het 4de en
5de was er geen gemeenschap over Neder
landsch grondgebied nu kortelings is er
een tram gekomen zoodat wilde men
bijv. reizen van Aardenburg naar Hulst,
men de reis moest doen met een groote
omweg over Belgisch territoir. De kleine
garnizoenen, die in de grensplaatsen vertier
brachten, werden het een na het ander weg
genomen. De havens liet het Rijk zonder
wordt, verliest het leger (dus ook de dienst
neming erin) zijne voornaamste attracties:
orde, stiptheid, regelmaat, goede
arbeidsverdeeling, rustige kracht, imponeering. Die
onvoldoende tucht in ons, leger hangt nauw
samen met de dagelijks vernomen klachten
over gebrek aan tucht bij ons volk in de
maatschappij en kan alleen grondig verbeterd
worden wanneer tegelijkertijd bij burgerij
en leger de quaestie bestudeerd en aangevat
wordt. Doch het zonderling tegenstrijdige
en daarom komieke in deze is dat de burger
mij zegt tegenzin te hebben in den militairen
dienst omdat het leger niet genoeg tucht
.oefent; en de militair beweert dat het leger
onvoldoende tucht heeft omdat ons volk er
zoo wars van is. Waar wringt nu de schoen?
Over een en ander in een volgenden brief.
G. GRAAFLAND
iiiiiilitiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiHlliiliiiiiiiuimiiiilliiiiiiiiiiMiiiimiiiiiii
Oorlogen ontstaan gewoonlijk plotseling.
Het ondergrondsche werk, dat eraan voor
afgaat, blijft voor de menigte verborgen;
eerst als de lont van de mijn zal worden
ontstoken, wordt er alarm geblazen'.
Wanneer morgen het Italiaansche parle
ment voor de beslissing wordt gesteld, of
Italië oorlog zal voeren dan wel onzijdig
blijven, kan de regeering niet worden be
schuldigd, dat zij de volksvertegenwoordiging
overvalt. Al maanden lang wist een ieder,
dat Italië zich voorbereidde ten oorlog en
dat het behoud van den vrede alleen afhing
van de grootte der offers, die
OostenrijkHongarije zich daarvoor zou willen getroosten.
Nog in een ander opzicht schijnt de oorlog,
dien Italië vermoedelijk zal beginnen, een
uitzondering te maken op den regel. Althans
op wat naar onze meening de regel is: dat
de meerderheid van een volk nooit oorlog
wenscht. Ziehier dan zullen zij zeggen,
die aan dezen regel niet gelooven ziehier
dan toch een oorlog, die door de meerder
heid van het volk niet alleen gewild, maar
zelfs aan de regeering werd opgedrongen!
Is dat wel zoo zeker ? Meent men uit het
straatkabaal te mogen concludeeren, dat er
meer Italianen zijn, die oorlog wenschen
dan vrede? Die gevolgtrekking schijnt uiterst
gewaagd; een minderheid, die zich roert,
heeft herhaaldelijk de allures van een meer
derheid aangenomen- Als vandaag of morgen
de socialisten in de steden van Noord-Italië
een algemeene staking doorzetten, kan het
schijnen, dat zij de groote menigte achter
zich hebben. Maar de meerderheid van het
volk zal noch mee staken niet de socialisten,
noch mee schreeuwen met de oorlogskraaiers;
zij zal doen, wat van ouds de meerderheid
des volks pleegt te doen: zich schikken
naar den wil van regeering ca parlement,
ook als dat parlement anders besluit dan
zij zelf zou wenschen.
Van een oorlog, die door het volk aan de
regeering is opgedrongen, zal men echter in
geen geval kunnen spreken. De manoeuvre
van het kabinet Salandra het aanbieden
van zijn ontslag, zoogenaamd omdat het niet
meer op een meerderheid in het parlement
voor zijne buitenlandsche staatkunde kon
rekenen was een schijnbeweging, met het
doel om te doen uitkomen, dat de tegenstan
ders van zijne politiek niet den moed had
den het roer in handen te nemen. Indien
morgen het parlement tot den oorlog besluit,
dan zal die oorlog door de regeering zijn
voorbereid en uitgelokt, niet aan haar opge
drongen.
Indien het parlement daartoe besluit
want de kans op het behoud van den vrede
moge klein zijn, zij bestaat nog altijd. Zij is
bovendien iets grooter geworden, sinds
Bethmann Hollweg in den Rijksdag heeft mede
gedeeld, Welke concessies Oostenrijk-Hon
garije aan Italië wil doen.
Die mededeeling was bestemd, niet voor
de Rijksdagleden, maar voor de vertegen
woordigers van het Italiaansche volk. Zie
hier, riep de Rijkskanselier hun toe, wat gij
kunt verkrijgen zonder eenige moeite, wat
u niet alleen beloofd wordt door de regeering
te Weenen, maar die te Berlijn blijft u borg,
dat de wissel zal worden gehonoreerd. Be
denkt wel, of gij door oorlog meer zult ver
werven dan wat gij thans kunt verkrijgen
zonder een schot te lossen.
Het is inderdaad buitengewoon veel. Als
aanwinst van land: het gedeelte van Tirol,
waar Italianen wonen; een strook gebieds
over de N.-O.-grens, ten W. van de Isonzo;
het blijvend bezit van het tijdens dezen
oorlog reeds bezette Walona, met de daarbij
iimiimiiiiiimiiiii
IIHIIIIIII IIH
hulp tegen verzanding. Biervliet, Aardenburg,
Sluis, Hulst, Axel, Sas van Gent hadden
vroeger alle verbindingswateren met de
Schelde. Het Rijk deed die wateren inpol
deren en verkocht de inpolderingen, zonder
aan de zoodoende afgesneden gemeenten
iets ter vergoeding te geven, uitgezonderd
dan alleen het havenkanaaltje aan Filippine.
Een groote domheid" werd het gevonden
in onze Regeering, dat zij indertijd haar
medewerking verleende tot verbetering van
het kanaal Terneuzen-Gent, tengevolge waar
van een Nederlandsche havenstad in haar
bedrijf ernstig werd benadeeld ten bate van
het Belgische Gent. Te voren toch laadden
de vaartuigen in Terneuzen over, maar na
die verbetering voeren zij zonder Terneuzen
aan te zien, Terneuzen voorbij.
Algemeen is de klacht over de karigheid,
waarmede althans in het 4de district het
onderwijs wordt bedeeld. Er is niets dan
gewoon lager onderwijs. Alleen Aardenburg
heeft een inrichting voor uitgebreid lager.
Te Oostburg is een normaalschool, die ijve
rig wordt bezocht, wegens de zeldzame
gelegenheid om iets meer dan alledaagsche
kennis te verwerven. Maar men kan zijn
kinderen, voor wie men zulke kennis ver
langt, toch niet alle onderwijzer laten worden.
Wil men zijn jongens doen bekwamen voor
de post, voor de zeevaart, voor Breda, kortom
voor een betrekking, die hen meer met Neder
land over de Schelde in aanraking brengt, of
wil men zijn meisjes een meer intellectueele
of maatschappelijke opleiding doen geven,
dan bestaat hiertoe geen gelegenheid, behalve
voor ouders, die voldoende vermogend zijn
om hun kinderen elders te zenden. Deze
gebrekkige toestand op het stuk van onder
wijs veroorzaakt hier het altijd schadelijk
verschijnsel van een sterke wisseling in het
korps ambtenaren, want geraken de kinderen
behoorende belangensfeer, en het vooruit
zicht om er Albanië, geheel of grootendeels,
bij te krijgen, omdat Oostenrijk-Hóngarije
zich daartegen niet zal verzetten. Triest
blijft Oostenrijksch; maar het zal een vrije
stad worden 'en een bestuur krijgen in
overeenstemming met zijn Italiaansch karak
ter"; er .zal een Italiaansche universiteit
worden gevestigd.
Er is een tijd geweest in het laatst
van 1908 en het begin van 1909 toen
de oprichting van een Italiaansche Univer
siteit te Triest als een concessie van belang
werd beschouwd; een concessie, zógroot,
dat de Oostenrijksche regeering, hoewel
Aerenthal mondeling de belofte reeds had
gedaan, op het laatste oogénblik ervoor
terugdeinsde en Italië afscheepte met de
oprichting van een Italiaansche juridische
faculteit aan de hoogeschool te Weenen.
Thans is de universiteit te Triest slechts
een toegift bij al het andere.
Het bod, door Oostenrijk-Hóngarije gedaan,
is klaarblijkelijk hooger dan door sommige
Duitsche bladen werd verwacht. De
LokalAnzeiger schijnt het zelfs een weinig gênant
te vinden: men mocht ereens uit afleiden,
dat Duitschland en Oostenrijk bevreesd
waren voor Italië's inmenging in den oor
log! Daarom tracht het blad hen, die zulk
een averechtsche conclusie zouden willen
trekken, tot beter inzicht te bekeeren. Het
bod wordt niet, gedaan ter wilie van het
heden, maar va&Me toekomst; de bedoeling
is niet, om het «ogenblikkelijke oorlogsge
vaar af te wenden, maar om het drievoudig
verbond duurzaam en de bondgenootschap
pelijke banden hechter te maken; niet uit
vrees, maar door redenen van
staatsmanswijsheid, niet allen ter wille van de beide
mogendheden van Centraal-Europa, maar ook
in het waarachtig belang van Italië zelf,
wordt aan dit rijk het lokaas voorgehouden.
Een meer opofferende vriendschap" zoo
besluit het blad is in de geschiedenis
nauwelijks te vinden."
Van een vriend, die offers moet brengen,
zou men inderdaad, naar aanleiding van het
Oostenrijksche aanbod, kunnen spreken, maar
in een anderen zin dan de Lokal-Arizeiger
bedoeld. Ter wille van zijn Duitschen vriend
moet Oostenrijk zich afstand van gebied en
het laten varen van zijne eventueele
pretensies op Albanië getroosten. Want al zou
Italië's aanval alleen op Oostenrijk zijn ge
munt, heeft Duitschland er niet evenwel be
lang bij als Oostenrijk, dat Italië niet mede
gaat strijden aan de zijde der Triple-Entente?
Is dit aan Duitschland geen offers waard?
En zoo ja, waarom laat het Oostenrijk dan
alleen voor de betaling opkomen?
Omdat alleen Oostenrijk zoo zou men
kunnen antwoorden heeft, wat Italië
wenscht te krijgen. Een stuk van Pommeren
of Westfalen heeft voor Italië geen waarde;
evenmin zou dit er eenigen prijs op stellen,
dat Duitschland zich b.v. niet geinteresseerd
verklaarde bij het bezit van Antwerpen;
maar Italië's wenschen gaan juist naar land
schappen, die thans nog Oostenrijksch zijn,
en van Oostenrijk ook zou het den grootsten
tegenstand hebben te verwachten bij een
poging om Albanië te annexeeren.
Dit antwoord ontwijkt echter de vraag.
Daarom worde de vraag scherper gesteld:
wanneer alleen Oostenrijk de offers kan
brengen, noodig om Italië buiten den oorlog
te houden, wat heeft Duitschland dan aan
Oostenrijk ter vergoeding daarvoor aange
boden? Daarover heeft Bethmann Hollweg
in den Rijksdag gezwegen; maar men moet
aannemen, dat er niet over gezwegen is bij
de onderhandelingen, die Duitschland met
Oostenrijk heeft gevoerd om het over te
halen tot de concessies aan Italië. Vermoe
delijk zal Oostenrijk schadeloosstelling krij
gen op het Balkan-Schiereiland, ten koste
van Servië en Montenegro; de tijd zal het
leeren of hij zal het niet leeren,
voorloopig althans nog niet, wanneer de bere
keningen van Duitschland en Oostenrijk
falikant uitkomen; in dat geval zal een
geschiedvorscher het nog wel eens uit de
archieven voor den dag brengen.
Er is nog iets, waarover Bethman Hollweg,
zeer terecht, in den Rijksdag geen woord
heeft gerept. Alle concessies van Oostenrijk
heeft hij opgesomd; daarmede kon immers
nog indruk worden gemaakt op de openbare
meening in Italië. Maar zijn, in ruil voor
deze concessies, aan Italië ook eischen ge
steld? Niet de eisch, dat het méoorlog
zou voeren tegen de Triple-Entente; dien
eisch zou de Italiaansche regeering niet
kunnen inwilligen, zonder een revolutie uit
te lokken. Maar de eisch, dat het voortaan
een welwillende" onzijdigheid zal betrach
ten; dat het aan Duitschland en Oostenrijk
allerlei diensten zal bewijzen, die men van
een borfdgenoot mag verwachten, al strekt
dat bondgenootschap zich. dan ook niet tot
van een ambtenaar op een leeftijd, dat zij
hun bestemming zullen moeten kiezen, dan
poogt de vader natuurlijk tot eiken prijs van
hier weg te komen. Kregen wij slechts een
driejarige H. B. S." Dit billijk verlangen werd
ons verzocht met klem te onderstreepen.
Hoe weinig men bij de Regeering afweet
van Zeeuwsch-Vlaanderen, zelfs van de
tegenwoordige geografische gesteldheid daar
te lande, werd ons toegelicht door een paar
staaltjes als de volgende. Er was uit den
Haag gelast, dat de vluchtelingen uit België
een aantal K.M. van de grens moesten af
blijven en er werd aangegeven, hoever de
verboden lijn liep, te weten tot de Aarden
burger haven. Men wist blijkbaar bij de Regee
ring niet meer, dat de Aardenburger haven
was dichtgemaakt en dus niet meer bestond,
sedert den jare 1819. En het gevolg van de
bedoelde order was nu, dat gezegde vluch
telingen wel te Aardenburg binnen de poort
mochten blijven, maar zich daar buiten
niet mochten vertoonen, wijl daar weleer
de Aardenburger haven gelegen had. Uit
het andere staaltje zou kunnen blijken, dat
men in Holland het goede landstadje Sluis
aanzag voor een door marinevaartuigen ge
makkelijk te bereiken haven; immers toen
uit Sluis geklaagd werd, dat daar zoovele
vluchtelingen op schepen moesten verblijf
houden, kwam er ten antwoord een brief,
luidende dat het geschikt zou zijn, ten einde
die schepen te doen opsleepen, de hulp in
te roepen der Marine.
Ten spijt van hun grieven, die het zij ge
zegd op alleszins gematigden toon werden
uitgesproken, waren de heeren, die ons in
lichtten, gaarne bereid te erkennen, dat er
in de laatste tijden wel verbetering was ge
komen in de onverschilligheid van 's Lands
overheid ten aanzien van Zeeuwsch-Vlaan
deren. Erjwerd te dier zake herinnerd aan
den tegenwoordigen oorlog uit; dat het bij
den vrede geen bezwaar zal maken tegen
een gebiedsuitbreiding van Oostenrijk
Hongarije op het Balkan-schiereiland deze
en soortgelijke eischen zullen vermoedelijk
wel zijn gesteld. Maar men kan daarnaar
slechts gissen; zooals men ook neg slechts
gissen kan naar wat de Triple-Entente van
hare zijde aan Italië heeft beloofd.
Wanneer de lezer deze regels onder de
opgen krijgt, zal Italië naar alle waarschijn
lijkheid zijne keuze reeds hebben gedaan.
Heeft het oorlog gekozen en de laatste
berichten doen dit verwachten wordt
daarmede aan Duitschland en Oostenrijk de
zwaarste slag toegebracht, die hen kon
treffen. Onvoorbereid op dien slag zijn zij
niet; zij hebben het met woorden betuigd,
zij zullen het vermoedelijk ook met daden
bewijzen; maar met recht mag worden be
twijfeld, of zij op den duur het hoofd zullen
kunnen bieden aan zulk een geweldige macht
van vijanden, als dan tegenover hen zal
staan. Afgezien nog van de mogelijkheid,
dat Italië's partijkiezen voor de
TripleEntente ook Roemenië, Griekenland en Bul
garije zal meeslepen in den oorlog tegen
Duitschland en zijne bondgenooten!
19 Mei 1915 G. W. KERNKAMP
iiiiiiiimit mui
Mr. W. baron Röell t
door Prof. Mr. G. A. VAN HAMEL
Hij was een edelman.
Men huivert om over dezulken te schrijven,
schromend hun te kort te doen, en kan toch
niet terugdringen de begeerte om hun een
eerbiedige hulde na te dragen op den weg
der dooden.
?Buiten mijn persoonlijke herinnering valt
zijn werkzaamheid als wethouder van Am
sterdam, voor de financiën, van 1880?1888.
Maar de herinnering daaraan is ten stadhuize
gebleven. Wel werden toen andere tijden
beleefd en andere stroomingen gevoeld dan
nu, maar ook die tijden brachten hun zor
gen aan, ook die stroomingen voerden haar
eischen mee en het wekte vertrouwen, te
weten, dat de financiën der hoofdstad door
een zoo rustig denkend, een zoo zorgvuldig
werkend man als dezen wethouder werden
beheerd.
Maar de werkkrachten van den ontslapene
hebben het voornaamste veld voor haren
arbeid gevonden binnen den
belangwekkenden kring van het provinciaal bestuur.
Lid der Provinciale Staten van 1883, Ge
deputeerde van 1888, heeft hij tot voor
kort aan de schoone provincie
Noordhplland een landsdeel van zeer eigenaar
dige structuur, met als stedelijk centrum
de volkrijke en veelkantige hoofdstad des
lands en als landelijk gebied een rijkdom
van veelsoortige gronden en wateren, van
duinen en weiden, van bouwland en
tuingrond, vasteland en eilanden, met daarop
een bonte mengejing van Kennemers, West
friezen en Gooilanders heeft hij aan die
provincie jaren lang onverdeeld en
onverzwakt met volle toewijding zijn persoon
gegeven. Zijn plichtsbesef, zijn nauwgezet
heid, zijn zorgvuldigheid waren onovertroffen.
In het College van Gedeputeerden zelf
heb ik hem niet meer gekend; maar meer
dan eens den naklank van zijne adviezen
en van zijne aanwijzingen vernomen.
Doch in de vergaderingen der Provinciale
Staten of in de bijeenkomsten van
ComlUIIIMIIIIIItllllllllll
het bezoek, door H.M. de Koningin ten jare
1906 aan deze streken gebracht. Men had
ook nog goede herinnering aan de tegen
woordigheid van minister Heemskerk bij de
opening van de Ambachtschool te Oostburg.
Deze inrichting, tot stand gekomen door
samenwerking van Staat, Provincie en Ge
meente werd in haar aard hoog geroemd
en kon reeds bogen op verblijdende uit
komsten. Bij haar bloei steekt het zeer pri
mitieve ambachtsonderwijs in het naburige
Vlaamsche België al heel ongunstig af. En
ook ondanks de, straks aangeduide, schrale
bedeeling van het 4de district in zake on
derwijs is de bevolking, doordat zij zoo
pal bij België woont, in de gelegenheid
vergelijkingen te treffen, die slecht uitvallen
voor het clericaal gefatsoeneerde onderwijs
daar te lande en bedankt men ook in dit
opzicht voor intellectueele aansluiting bij
het Belgenland.
Hoezeer ook de lieden van
ZeeuwschVlaanderen in graad van ontwikkeling, in
verlangen naar kennis, in peil van bescha
ving men wordt aangenaam getroffen
door het gekuischt en zuiver Nederlandsch
en de bedaarde manieren der ingezeten be
volking verheven mogen zijn boven het
gros der Vlaamsch-belgische landzaten en
het te begrijpen valt, dat er wederkeerig
weinig waardeering is, wordt het onbe
wimpeld verklaard, door een elk, wien men
er over vraagt, dat zoo het 4e district al
niet volkomen aan België economisch is
verbonden, de banden van het stoffelijk
leven met België zeer, zeer sterk zijn. Dit
feit kan niet worden weersproken, laat het
verklaard kunnen worden door de geogra
fische ligging, door de richting der verkeers
wegen, welke, ongerekend de provinciale
stoombootveeren over de Wester-Schelde,
alle naar België uitloopen, zoomede door de
missiën heb ik herhaaldelijk, telkens weer
naar nieuwe indrukken, begrepen en gevoeld
de waarde van zijn gezaghebbend oordeel.
Verschillende onderdeelen van de veel
zijdige werkzaamheid welke die der Gede
puteerden is, zijn hem in den loop der jaren
toevertrouwd geweest. Maar zeer lang, met
bijzondere voorliefde en met uitgebreide
kennis van zaken heeft hij de in beteekenis
moeilijk te overschatten en daarbij dikwijls
uiterst subtiele waterstaatsbelangen der pol
ders en bannen en ambachten verzorgd. Als
bij elke Statenzitting de daartoe door den
Voorzitter aangewezen Commissie de voor
drachten voor waterstaatszaken in behande
ling nam, was de Gedeputeerde Röell haar
betrouwbare wegwijzer. En hij drQng zijm
gevoelen niet op noch stelde het uit de
hoogte tegenover dat van anderen. Hij gaf
?zijne meening open, ongekunsteld, eenvoudig,
met aandachtig aanhooren van anderen en
hoffelijk bescheid.
Zoo ook waar hij voordrachten te verde
digen had in de groote Statenvergadering
zelve, en elk zijner woorden, in elke bijeen
komst, door oprechte en. onverdeelde toe
wijding aan de belangen der Provincie, zoo
als hij die na ernstig overwegen inzag, ge
dragen werd.
Wie Mr. Röell ooit is tegengekomen op
zijn wandelingen langs veld en over hei, in
de warme zon of in den frisschen wind, in
het eenvoudige wandelpak en met den zwa
ren wandelstok, soms den hoed in de hand,
onvermoeid zwervend en genietend van zoo
zeldzame bekoring als hem het buitenleven
bood, die heeft toen ook al weer een der
teekenachtige trekken van zijn persoonlijk
heid opgevangen en een anderen kant ge
zien van dienzelfden eenvoud van zin, dien
ik zooeven al noemde. En nog weer een
anderen kant van diezelfde eenvoudigheid
moet hem hebben bekoord die in het Paleis
op den Dam bij de Koningin opgaande
ter audiëntie, den dienstdoenden kamerheer
in buitengewonen dienst aantrof op den
drempel van de audientiezaal. Het gouden
pak omlijstte het vriendelijk open gelaat
niet anders dan het wandelpak het deed, en
de groeten van gpede vriendschap werden
in die omgeving op geen andere wijze ge
wisseld dan bij welke andere ontmoeting
ook. Maar uit de ontmoeting in dien kring
naamt ge nog een anderen indruk mee, dien
van zijn nobele gehechtheid aan het
stamhuis derOranjes en aan de draagster der Kroon.
Een hoogen leeftijd heeft hij mogen be
reiken en het einde is voor hem gekomen
zonder lijden, in de eigen woning, in den
avond, toen hij ter ruste ging, voor hem
zelven en voor zijne huisgenooten ongemerkt;
toch niet hem verrassend: zijn vroom ge
moed was voorbereid.
Hij was een edelman. En zoo komt mij
bij dit plotseling sterven voor den geest
het slotwoord uit eene van Shakespeare's
treurspelen, dat ook mijn slotwoord zij:
Hier brak een edel hart."
De Zegepraal der Over
wonnenen
door Dr. ET. GIRAN, Predikant bij de
Waalsche Gemeente te Amsterdam
In dagen van heroisme heeft de geest
behoefte mede te leven de ontroering der
helden, die hij bewondert: men zou zijn ziel
willen voeden met heldenpoezie. De werke
lijkheid is intusschen te gruwzaam dan dat
onze gedachten zich goedwillig er van laten
losrukken. De vergetelheid, die men tracht
te vinden in de bladzijden van een roman,
gaat op desertie gelijken. Welke boeken
zullen we ter hand nemen? Het zijn er
slechts weinige, die onze onverschilligheid
op letterkundig of wijsgeerig gebied weten
te overwinnen. Laat ik er u voor heden een
noemen, dat ons niet bant uit het huidige
tijdsgewricht. Het is la Victoire des Vaincus",
de zegepraal der overwonnenen, van L.
Dumont Wilden en Leon Souguenet (twee
Belgische journalisten in Elzas-Lotharingen)>
uitgave van A. Fayard te Parijs. Dit werk
is met den Lasserre-prijs (8000 frcs) bekroond!
door de Academie Frangaise. De eerste
uitgave verscheen in 1911.
Gaat kennis maken", zeggen de schrijvers,
met menschen, die sterker zijn dan het
noodlot, met moed, die opgewassen is tegen
macht, aanvaardt nederig de welgemeende
les van den Elzas,"
En tot die reis noodigen zij ons. Feitelijk
schenen zij er gansch niet op voorbereid
om ons tot gids in den Elzas te strekken,
want zij hebben het land op wél onverwachte
omstandigheid, dat er groote bouwstreken,
in Belgische handen zijn. Het verwijt, alsof
Nederland zelf zijn Overscheldsche bevol
king naar België zou hebben toegeoreven,
lijkt ons slechts half verdiend. Naar Bt*gië;
gingen vrij van invoerrecht het ongedorschii*
graan, het ongezwengelde vlas, de aardappe
len en de bieten van het 4de. De boven
bedoelde Belgische grondeigenaren, grooten
deels van de kanten van Brugge of Gent
en . daarom doorgaans ijverig Belgisch
katholiek, droegen hun pachters op, slechts
voor Belgische fabrieken bieten te teelen,
zoodanig dat de pogingen van Nederland
sche zijde tot het oprichten van suiker
fabrieken te Sluis niet konden slagen.
Tengevolge van den staat van beleg en
het daarmede samenhangend verbod van
uitvoer, hebben de producten van
ZeeuwschVlaanderen om niet te spreken van den
smokkelhandel weliswaar andere wegen
moeten kiezen, mar Rotterdam of elders
heen in Nederland maar het algemeen
geloof daarginds is, lat hier slechts sprake
is van een tijdelijke, niet duurzame ver
plaatsing en dat dus na de heropening van
de grens de oude betrekkingen met België
vrij ongeschonden zullen vorden hersteld.
Men wil, dat België Zeeuws:h-Vlaandereni
beschouwde zooiets als Italië ijn irredenta
en men is van oordeel dat
ZeeuwschVlaanderen, kwam het aan België,
modemeconomisch een zeer hooge vluctf zou
nemen: dat, om iets te noemen, Bresk-ns
binnen luttel jaren een eersterangshavei
zou wezen en dat de Belgische fabrieks
nijverheid in dit land een schitterend gebied
van nieuwe uitbreiding zou vestigen, met
verdringing of met onderwerping van de
landbouwende bevolking aan hare, der
nijverheid, doeleinden,
(Slot volgt) Dr. CHR. F. HAJE