De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 23 mei pagina 7

23 mei 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

23 Mei '15. No. 1978 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Elaine". Blijspel in 3 bedrijven door Harold Chapin. (?Die Haghespelers"). Of Verkade ook in de gunst staat van de Engelsche tooneelschrijyers! Ziehier een blijspel zoo noemt hij het althans van den schrijver van Opzet en Toeval", dat nog niet in Engeland is opgevoerd, en waar van, in 't Hollandsch vertaald, Verkade de primeur heeft gekregen! Het is weer een society-stuk", het fort van Verkade, en wel een, waarin, evenals Shaw dat doet, maar minder bijtend, ik zou bijna zeggen ietwat goediger, de moraal, vooral de moraal in zake liefde en de daar van afhankelijke eer", over den hekel wordt gehaald. Hoe zou het toch komen, dat op 't tooneel zulke dingen pas zoo laat behandeld worden ? Toen ik, nu meer dan 10 jaar geleden, in een werk De Leugen der Eer" waar ik overigens allesbehalve reden heb om trotsch op te zijn dergelijke moraal uit elkaar rafelde was ik eigenlijk al bang, open deuren in te rameien, en nu, in 1915, komen ze op 't tooneel met premières er over aan. Zin netjes ongeveer als deze (er mag hier en daar een lettertje aan ontbreken, ik schrijf ze uit 't geheugen op): 't Verschil tusschen «en vrouw die zich in 't huwelijk voor het hoogste bod verkoopt en een, die een'?be schermer" zoekt is zoo groot niet" en Vrouwen kijken op gevallen zusteren neer omdat die voor een lageren marktprijs te krijgen waren" en Schaamte, is niet dat, waarvoor men zich schamen moet, maar dat wat men aan de maatschappij verplicht is" enz. enz. karakteriseeren dit society-stuk volkomen. Het gaat hierom John Curtis, een schatrijk koopman van een reclame-consumptie artikel, die, zelf al in de vijftig, sedert vijf jaar met een jonge, mooie, elegante vrouw, die hij gekocht" heeft, buiten echt leeft. Zij heeft hem niet genomen omdat hij geld heeft alzoo des schrijvers stelling maar omdat zij gén geld had. Als lady opge voed, ongeschikt tot werken, altijd op een deftige young lady-kostschool geweest, en enz., was zij, toen haar moeder stierf, zonder kapitaal overgebleven, terwijl ze juist door een rijke vangst", evenals andere ladies van haar stand, door haar echtgenoot mama nieuw kapitaal moest opleveren. Haar kost schoolvriendin Violet dochter van Johns zuster, nu lady Philox is, piepjong, met en ouden, rijken, tandeloozen lord ge trouwd, om zijn geld, hetgeen in de society" fatsoenlijk is. Maar zij, Elaine, is niet fat soenlijk, ofschoon ze precies 't zelfde deed, alleen de Burgerlijke Stand ontbrak, enz. enz. Dat kenden we heusch 10 jaar geleden al. Laat John Curtis met zijn jonge vrouw, of zoo ge wilt maitresse Elaine nu op een stil badplaatsje toevallig zijn zuster die hij in jaren niet gezien heeft thans lady Philox, en haar man den rev. Sir Peter ont moeten, laat in die zuster de savage" societymoraal in al haar hechtheid als in de geincarneerde Mrs. Grundy belichaamd zijn, laat er ook een jong dichter zijn, die, zopals gebruikelijk, smoorlijk op Elaine verliefd wordt en zij op hem, laat een leuke halve idioot en halve raisonneur-komiek Michael vriend van den dichter wezen, en alle ge gevens voor een blijspel, zelfs een satyre zijn er, al gaat het nu en dan den kant van 't serieuze tooneelspel op. Uit de diverse gesprekken en situaties ontspinnen zich wat men zou kunnen noemen geheele menuetten en sarabandes van geestigheden en hekelarijen, waardoor de moraal van Mrs. Grundy op 't laatst als een fricadelletje in stukken gehakt ligt. Het publiek dat, weinig genomen, voor twee derde zelf tot over de ooren in 't gewone leven onder Mrs. Grundy's moraal ademt, en eet, «n drinkt vindt het allergrappigst. Er komt nog een kostelijke vondst bij, een ware trouvaille, die, zoover ik weet, nog niet op 't tooneel gebruikt is. De jonge dichter, doodelijk van Elaine, (die natuur lijk! niet gelukkig kan zijn met zoo'n veel ouderen brompot van een man als John Herinneringen van een Onaf hankelijke Vrouw DOOR ADA GERLO *) Een verhaal ontstaat uit illusie en herin nering, uit verlangen en ontgoocheling. Het bereikte, dat wat is, geldt niet voor den literairen kunstenaar. Wie uit het onmid dellijk omringende schept, de tastbare stof van het oogenblik omkneedt, bindt zich, kan nooit geheel ontstijgen aan het geval". Aan den einder van het verlangen, achter het voetlicht der herinnering ligt het gebied voor den schrijver. Onder een dezer beide titels: verlangen" of herinnering", zou feitelijk elke roman te rangschikken zijn. Ada Gerlo koos Herinneringen", doch zij duidde daarmee slechts den vorm van haar boek aan, het wezen van dit werk is: ver langen. Levensdrang, die tot de spon uit barst", levensdorst, ongestild en schier onleschbaar, die nog de lippen tot aan het bewogen verleden" brengt. De klare rust der mémoires" echter vinden wij in dit opstandige boek niet. In drie afgeronde fragmenten, welke onder ling slechts los verband houden, geeft het drie beslissende perioden uit een jong vrquweleven, de liefde die vriendschap heet, de liefde die hartstocht is, en de liefde, die oprechte trouw" bedoelt; alle in het kader, fijn, als met de naald geëtst, dat zij be hoeven. De onafhankelijke vrouw" blijven we in deze verhalen zoeken, doch nadat we het boek gesloten hebben, verschijnt ons, gelijk een droombeeld vaag en ontroerend-teer: een heel jomg meisje. En op dat meisje, ze moge Ada heeten of Lotte, zoo modern vroeg rijp en wijs, zou het oude vers van Heine: Die bist wie eine Blume", weder verrassend toepasselijk zijn. Ontluiken, bloeien en vergaan. Ik zou op dit oogenblik geen boek kunnen noemen, waarin het jonge meisje, kind van haar tijd, zoo verrukkelijk jong en naïef van wijsheid, zórein und *) Uitgave W. B. Curtis enz. enz.) wil haar schaken, en, daar zij ook smoorlijk van hém is, wordt de vlucht afgesproken. Daarna moet, volgens 't gebruikelijke recept volgen: echtscheiding en hertrouwen. Dat doet men zoo in een geordende society." Even vór de vlucht echter komt hij van zijn vriend pas te weten, dat Elaine niet Johns vrouw, maar zijn maitresse is. Men zou zoo zeggen: dat ver gemakkelijkt de situatie, de echtscheiding vervalt er door, en hertrouwen kan trouwen worden. Maar neen, nu is Elaine een eerlooze" vrouw voor den dichter, volgens Mrs. Grundy's wetboek, en het plezier is er voor hem af. Men loopt allén met getrouwde vrouwen weg, niet met maitresses. En als Elaine verschijnt, gekleed en wel, om in de auto te stappen, krijgt ze van haar dichter den wind van de society-moraal van voren! Toch heeft dit stuk een allerzedelijkst slot. De goede, oude John, een schijnbaar brompot-type, maar met het traditioneele hart van goud" troost zijn arme, afgewezen vrouwtje, dat weer een toevlucht bij hem zoekt, laat alweer kostelijk gevonden! den dichter bij zich komen en vertelt hem dat hij een ploert is, om nu niet meer weg te willen loopen met zijn maitresse maar wel met zijn vrouw! en eindigt (zóodat Mrs. Grundy toch eigenlijk over de geheele linie triomfeert) met haare in alle eer en deugd naar den Burgerlijken Stand te brengen. De jonge poëet is eerst door Elaine, waar haar man, toen nog haar beschermer" bij is, met verachting de deur uit gewezen. Elaine trouwt nu ook niet met haar gopd old John om geld, dat hij wél of zij niet heeft, maar omdat ze hem, zooals ze erkent, in twee minuten", de minuten van zijn schrobbeering aan den poëet, heeft liefgekregen. Alzoo bijna de coup de foudre". Ik heb er onmogelijk serieuzer over kun nen schrijven dan hierboven, omdat ik al de in dit stuk opengerameide heilige huisjes van Mrs. Grundy al meer dan tien jaar ge leden open heb zien staan, en al dit nieuwe toch eigenlijk al zoo oud is voor ietwat verlichte menschen. Toch is het een ernstig teeken, dat juist in Engeland, met zijn inge metselde moraal en zijn médipcre maatstaf van gentleman" zijn of niet zijn, zulke tooneelspelen worden geschreven en opgevoerd. Er gebeurt nog iets anders op 't oogenblik dan oorlogvoeren. Er staat een moraal op haar wrakke grondvesten te wankelen. De wereld, zelfs de society-wereld, wil zich niet langer tragedies en misère-lasten opleggen door een huwelijks- en liefde-moraal, die het menschdom ellendig maakt en in waan ver strikt houdt. Het wetboek van Mrs. Grundy is ten doode opgeschreven en moet voor een nieuw plaats maken. Er is geen beter middel om tot een nieuwe moraal te komen dan van het tooneel af de oude uit te rafelen aan al de flarden, waar zij in geraakt is, geen verhandeling, geen roman werkt zoo direct pp publiek in als een tooneelstuk. Al is hiermede de dramatische waarde niet bepaald en die vind ik van Elaine" nu niet zoo bijzonder het stuk krijgt er toch een sociale waarde door. Ik geloof dat de clou" van Elaine" een tooneel uit het 2e bedrijf zal zijn, waarin het op idylles nog altijd beluste publiek als door een telescoop hél in de verte, in medaillon-vorm, door een kunstige tooneel-truc, wél aan Ver kade toevertrouwd, Elaine hoog boven zee ziet gezeten, in een zeer smart" roze strandtoilet, tegen de rossige rots, onder een blauwen hemel, met den dichter in wit flanel aan haar voeten, die, in poëtisch ver voeren, een vers van Shakespeare leest. Een tableau-vivant, badende in schattigheid", met sprekende beelden. In dit stuk Enny Vrede in al haar pracht van smart dresses", met al haar charme en elegantie, maar ook al haar gebrek aan diepte, ondanks een laag stern-timbre nu en dan, dat bij mevrouw Mann zoo tragisch kan zijn; Verkade op zijn best, in een som tijds aandoenlijk type van cynisch egoïst naar buiten en coeur d'or" van binnen; Cor Ruys wat al te komiek nu en dan, maar goed bewegelijk en los, en Verbeek, de dichter, als altijd wat onbeholpen en jon gensachtig. Hetgeen, volgens een dame, die het weten kan, nu juist Verbeek's groote charme is. Over een jeune premier kunnen mannen" niet oordeelen, zeide zij, en wat wij mannen" in hem onvolmaakt vindenis juist dat, wat de vrouwen betoovert. HENRI BOREL schön und hpld" ondanks alle emancipatie, haar afhankelijkheid belijdt. Scherp-omlijnd, een figuur, is zij niet gewor den, het was vooral onze eigen verbeelding die haar schiep. Het overheerschend beeld is dat der schrijfster zelve, van een in zelf analyse zich martelend en louterend ik". En de schoonheid van dit martelaarschap sommigevrouwen opgelegddoordenprachtigwreeden tijd, die het bewustzijn wekte is in dit boek zoozeer verruimend en ver rijkend tot uiting gekomen, dat wij eigenlijk ongaarne aan dit werkje eener moderne" vrouw andere eischen stellen, dan die waar aan het naar zijn aard voldoet. Och neen, van karakterteekening kunnen we nauwelijks spreken en ook de verbin dende atmosfeer ontbreekt... De drie mannen, elk vertegenwoordigend, een man-type, missen persoonlijk relief. Ze zijn gezien door de oogen van een vrouw, aangepast aan het meisjes-ideaal van telkens een anderen leeftijd: de vriend, de minnaar, de echtgenoot, doch geen van drieën mensch. Ik geloof noch in de abstractie. Ru", noch in Joost, die de gretige Ada in Brussel op zijn kamer logeerde en zich als der reine Thor" gedroeg, noch eindelijk in den degelijken Gerard, die het eene oogenblik verbluffend van grove nuchterheid is, en het volgend, alle vooroordeel der schrijfster ten spijt, een man van omzichtige kieschheid. De man, die zijn liefde verklaart als hij, (op blz. 265) en dan besluit: Het gebaar, waarmee een beschaaf de vrouw een kop thee reikt, de wijze, waarop ze naar buiten ziet en de wijze, waarop ze glimlacht... het is alles een weldaad voor een eenzaam man", is voor mij een ander dan de verloofde, die met zijn meisje aan de toonbank de verlovingsringen gaat koopen en tot den winkelbediende bluft: Dat zijn meisje zpo'n bijzonder fijn vingertje heeft". Wat is dat voor een barbaar", vragen we ons af, als hij bij het bezichtigen der aanstaande echtelijke woning tegenover zijn verloofde, die het meubelplan ontwerpt, en passant, oppert: Ja, maar, als daar aan jou kant dan nog eens een wieg moet staan, en de deur gaat net" Op de onmiddellijk volgende bladzijde Hollandsche Kunstenaars kring JAN SLUYTERS Op Arti heeft Jan Sluijters een groote staande figuur. Ik besprak het schilderij nog niet, omdat ik het met zijn werk van deze tentoonstelling in n karakteriseering omyaemen wou. Want n wat hij hier heeft n wat hij daar laat zien vertoont dezelfde eigenschappen bij hetzelfde gevaar. Sluijter is een schilder binnen wiens talent een vurige soms fijne kleur ligt (zie: Zoogende Moeder en sommige Stillevens), soms zelfs een kleurensamenstel, dat een rijke rouw vertoont (zie de figuur op Arti). Hij kan daarenboven modelleeren (zie de twee kinderen, die van een juiste, fransche opmerkingsgave getuigenis geven). Hij is Zoogende moeder als geest lenig, hoewel niet diep. Hij is als geest te vlot en niet oprecht genoeg jegens zichzelf. Dit laatste is, door een gebrek aan diepe persoonlijke oorspronkelijkheid, zijn gevaar. Hij is vol bravoure, maar van een bra voure, die even goed als de anderen zich zelf verwonderen wil; zichzelf overtroeven" wil. Hij is niet oprecht; hij is niet zuiver uit Portret MIIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIHIMII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIItllll echter lezen wij, hoe wankel-van-binnen en bedroefd deze zelfde man is: Hij zuchtte en streek met een verstrooid gebaar door zijn haar: Ik heb 't zoo zeker geweten. Maar ik word er zoo moe van, altijd allén te moeten vertrouwen," en wij gelooven niet meer, dat hij een paar minuten te voren, in dezen twijfel, de zakelijke berekening van die wieg heeft kunnen uitspreken. Het is de schrijfster, die ons wilde toonen, met alle middelen: Zie, zoo'n man was nu die Gerard! Is zin voor humor een gevaar? Voor deze schrijfster geloof ik haast van wel... Misschien voor elke vrouwelijke schrijfster, wier scherts zoo licht charmeert en bijval vindt, dat de onschuldige coquetterie dien bijval even aan te hitsen, haar verraderlijk overvalt. Deze Herinneringen" zijn vol humor en vol coquetterie. Door de ontstel lend oprechte uitingen eener fijne, angstiggevoelige ziel slingeren zich arabesken van overdrijving. Een ziele-naaktheid, waarbij we ons onze tegenwoordigheid bijkans als een indiscretie schamen, en daarnaast een opsmuk, welke ons glimlachend de schouders doet ophalen. De zuiverste eenvoud in het groote, het hachelijkst rafinement in het kleine Ada op reis met die drie eendere tantetjes". Of dit: Op blz. 208 is ze naar Brussel getogen naar Joost, die haar riep. 's Middags maken ze een wandeling naar buiten. Het decor is voldoende champêtre: ommelette, geitenmelk, poes, kippen, enz. Dan lezen we: Joost vertelde van een ezeltje dat hij een zomer, toen ze buiten waren, van zijn grootmoeder had gekregen en ik over een pop, die slapen kon en mama" zeggen, en die echt" haar had." Deze jonge man, lieve lezer, is medicus en het meisje sedert eenige jaren studente in de philologie. Het geheele séjour met Joost in Brussel komt mij niet zeer betrouw baar voor. Maar afgescheiden van de feiten hoeveel echts is er nochtans in deze be minnelijke onechtheid. Waarlijk subliem, de gepersonifieerde schuchterheid en plotseling diep beklagenswaardig is Ada, wanneer zij, voelend hoe Joost haar, wijl zij hem te weinig vrouw schijnt, ontglipt, overweegt hem uit eigen beweging den kus te geven, op de onbevooroordeelde weergave van zijn gevoelens; hij wil met deze weergave verbazen. En niemand die op deze verkeerdheid uit is, wint den eindelijken strijd. Waarom? Elk kunstwerk heeft een dadelijk geopen baarde schoonheid, en eene, die langzaam zich openbaart. De langzame is de rijke; en zij is het, die het dringen van den tijd weerstaat. Waarom weer? Omdat die langzame zij is, die uit de groote verten van het hart en van het gevoel komt, en, daarvan komend, reuken en waarden van de inner lijkheid meebrengt, zonder wie geen uiting durend leeft. En deze langzame wil groeien op d'eigen wijze, die de persoonlijkheid ook is. Zij heeft een eigen weg in alles; een eigen richting gaat ze. Zij wil ongestoord vol worden en, niet gehinderd, wil ze bloeien. Jan Sluijters stoort deze langzame, en deze stil-opstijgende. Virtuozen doen dat dikwijls. Sluijters heeft sommige dingen van een virtuoos. Hij heeft daarbij, het zij herzegd en herhaald, de neiging zich (om welk flauw succes toch ?) buitensporiger, modieuzer voor te doen dan hij is; hij speelt de parvenu van 't eigen talent. Dit is te betreuren, om het schilderij op Arti, om enkele teekeningen hier, om de vurige fijne kleur die hij heeft, om de elas ticiteit, waarvan meestentijds het werklevend, bekoorlijk is. PLASSCHAERT Louis Bouwmeester op de Film Louis Bouwmeester op de film, dat is Joachim spelende op een kinderviool uit een tweeguldensbazaar. Dat is Goliath vechtende in de kleeren van David. Dat is een walvisch rondzwemmende in een vijver van het Sarphatipark. De film Fatum, die in het Union-zaaltje gedraaid wordt is niet beter dan vele andere films en zeker niet slechter. De regie valt te prijzen, al is de techniek der belichting maar zoo-zoo. En Bouwmeester speelt erin, dat je soms een golf van bewondering door je lichaam voelt gaan. Maar het is een treurige reclame voor den bioscoop als her scheppingsmiddel van het drama. Want al mis je veel, als je Bouwmeester ziet spelen in een armzalig tooneelstuk pp een tooneel, hoeveel meer mis je thans niet, nu je dezen man met de niet-te-volprijzen plastiek zijn titanische kracht ziet verspillen aan een pover, ontwoord dramaatje. Uitgezonderd het gekinematografeerd mimo-drama bestaat er geen bioscoop, die als herscheppings middel voor dramatische kunst artistieke mogelijkheid bezit. Een film-scenario is een gecastreerd tooneelspel. Het is altijd een grof en pover bedenksel, dat tot kunst staat als margarine tot boter. Al zeer hel staat deze waarheid te schit teren als men een man als Bouwmeester, die nooit grof is in zijn reuzenkracht, die zijn fijne ziel doet uitschemeren in elk van zijn gebaren, ziet spelen in een gekinematogra feerd film-scenario. Het is of men Achilles laat strijden met een jongens-catapult. Er is weliswaar hier en daar een enkel moment van schoonheid, zoo hevig soms van ont roering, dat je er even van rilt. Dan verheft Bouwmeester de concrete gebeurtenissen van het nietig, ontwoord tooneelstuk tot de hoogte der meer abstracte hartstochten van het mimo-drama. Doch dat gebeurt slechts een enkel oogenblik. En daarna mis je het ge sproken woord des te meer. Zoolang de meester onzer groote kunste naars nog zoo weinig verantwoordelijkheids^ gevoel bezitten moest men hen, scheppende zoowel als herscheppende artiesten, door een wet tegen henzelven beschermen, en hun beletten hun werken of talenten te verkoopen als surrogaat. SIMON B. STOKVIS Onze Schilders VI ISAaC ISRAËLS Heeft 't veel voor, uit een schilders milieu voort te komen, reeds vroeg doordrongen te worden van de scheppende sfeer en geest van een dergelijke omgeving, daarbij de zoon te zijn van n onzer grootste meesters, 't heeft ook zijn bezwaren. Voor degenen, die tevreden zijn met den naam hun nage laten, waardoor hun entree in de wereld van zelf gemakkelijk gemaakt wordt, is 't waarom hij niet vraagt. Zou hij mijn gebaar begrijpen? of nóg eens, en nu te wreeder me laten staan met mijn trillenden mond? De kracht ontzonk me, ik wilde het plan al opgeven, toen ik me herinnerde, hoe ik in eenzaamheid naar hem had verlangd (ik spatieer) en hoe zalig de herinnering zou zijn als ik weer thuis was. Ik sloeg mijn arm onhandig om zijn hoogen hals, en zoende hem, kort en vluchtig, achter op zijn wang, bij het oor." Speelt in II de humor Ada parten, is in III het advocaatje aan het woord, dat door dik en dun de in vrijheidstelling van haar vrouwelijk hart bepleit, in I berust de fantaisie op jeugdige sentimentaliteit. Doch maar zelden schaadt ze aan dit boekje. Met hoeveel plezier lezen we, om nog een voor beeld te noemen, blz. 76. Ada heeft met veel moeite (door het verkoopen van haar boeken o.a.) het geld bijeengekregen om haar vriend uit de schulden te helpen. Ik zette mijn hoed op, schoof alle Bijeengegaarde guldens en rijksdaalders en muntbiljetten in een couvert, gaf het jongetje van de juffrouw n kwartje om chpcolaadjes te koppen en den drankzuchtigen baliekluiver, die altijd over de brug dom melde twee, om er eentje te pakken op mijn gezondheid" hoe goed is het voor het heil van onze medemenschen dat we maar zelden zoo boven alle hemelen ge lukkig zijn kocht toen een bos rozen voor hém en twee zandtaartjes voor mezelf, en stormde, juist toen het carillon speelde zijn donkere (ik spatieer) trappen op". Al heeft ze nu misschien in dat oogenblik de zandtaartjes niet gekocht, hoe voelen wij de verlichting zweven, de vreugde draven door dit fragment. En hoe lief is ons de, nu ja, een beetje doorslaande kameraad in Ada. Toch, een enkele maal, schaadt het te vele. Als hij vond", schrijft Ada en deze hij" is dan Ru, haar eerste liefde, dat ik heel mooi gelezen had, nam hij, vór ik wegging, mijn twee handen in de zijne, en wanneer hij maar mijn ne gedrukt had, was ik boos en ontevreden over mezelf, omdat ik niet meer mijn best had gedaan." Dit is tooneel. niet zoo moeilijk, maar zij die van die rente niet willen leven, voor hen is de inspanning dubbel bezwaarlijk en die zich zelf naast dien naam er n verwerven, verdienen zeker een waardeering naar verhouding. De geschiedenis kent weinig voorbeelden van zoons, die naast hun beroemde vaders genoemd worden en als jongen was 't mij een teleurstelling, als zij niet gelijkwaardig waren aan hun groote vaders. Zoo ook, dat TitusvanRijnnietsmeekreegvanRembrandt's genie en alleen voort bestaat door 't geen zijn vader naar hem maakte. Bij Isaac gaat dat beter. Niet door een portret van vaders hand, maar door n van eigen kunnen *) zullen latere geslachten zeggen: zózag hij er uit, die met zijn vader Hollandsch kunst hoog hield. Is 't wonder, dat Jozef Israëls trotsch was op zijn zoon en is 't niet aandoenlijk, dat hij, die zich toch zeker wel bewust is geworden van 't geen hij waard was, zich zelf in zijn enthou siasme voor Isaac ter zijde stelde? Met zijn, vader Hollandsch kunst hoog houdend, maar op zich zelfstaand. Toch is hun ontwikkelingsgang een zelfde, sluit ieder zich in zijn tijd bij de heerschende kunst uiting aan, om ten slofte door de woelingen heen, zich zelf te worden. De jonge Israëls is in zijn eerste soldaten schilderijen (1883) geheel in de lijn van de groote mannen van dien tijd en in zijn landschap achtergronden (militaire begrafenis) heeft hij een fijnheid als va,n Mauve, 't Bevredigt hem echter niet en eenmaal van uit den Haag in Amsterdam komt hij ontegenzeggelijk onder den indruk van Breitner. 't Welverzorgde, 't in details afmaken van zijn vroeger werk maakt plaats voor de rake schets en evenals Breitner haalt hij zijn onderwerpen uit, laat hij zich be geesteren door 't groote stadsleven. Echter ook in dien tijd zoekt hij een eigen uiting, een eigen gegeven en danken wij er aan zijn pracht schetsen, ontstaan in de danshuizen van Warmoesstraat en Zeedijk. Meer en meer zoekt en gaat hij zijn eigen weg; zijn strand ezeltjes met luchtig licht gekleede kleine meisjes; zijn paskamers bij Hirsch, die van zelf de gedachte doen ont staan naar Parijs te trekken en in de groote zoo niet grootste modemagazijnen daar, vindt hij de stof voor een reeks van knappe schil derijen. Zich bepalen bij een onderwerp daar voor is hij te rijk, te krachtig en 't leven zelf, waar 't zich aan hem vertoont, moet uitgebeeld worden. Van daar die drift, 't lan, om 't oogenblikkelijk waargenomene in n keer vast te leggen, van daar dat zijn werk reeds aantrekt door de bruisende vitaliteit, die er uit tegemoet komt; voeg daarbij een ras-echten schilderszin en n in de laatste jaren haast feestelijke kleurgevoeligheid en 't verwondert niet, dat saac Israëls onder de beste en meest aparte schilders van onzen tijd gerekend mag worden. De laatste jaren wisselde hij zijn verblijf in Parijs af met Londen en t gevolg zijn flonkerende en blij schitterende dingen; 't geraas, gerommel en gerij, 't door en tusschen elkaar heen-geloop, van Londensch druk verkeer; jonge meisjes die dansles krijgen, f gekleed worden; zich sminkende tponeelridders, en last not least, zijn paardrijdsters en ruiters in Hyde-Park. In 1865 geboren, ontving hij zijn eerste opleiding (als men bij hem ten minste kan spreken van eerste) op de Haagsche-Acade mie, daarna in Amsterdam eenigen tijd onder Prof. Allebé. Bevriend mét de mannen van '80" zijn deze zeker van invloed geweest op zijn verdere vorming, en te midden van heel veel gezeur op kunstgebied gaat hij, hard werkend zijn gang en maakt mooie dingen. F. BOBELDIJK *) In 't Rijks-Museum. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIIIItllllllllHIIIIIIIIIIIII De Tooneelschool Naar inzicht en wensch van Beroepstooneellsten De belangstelling der beroepstooneelisten in het vór of tegen een tooneelschool, in het onderwijs, in de keuze van een directeur, in de eischen, aan welke deze hebben te beantwoorden, en in het figureeren van leerlingen aan eenig gezelschap, is, oordeelende «aar de vele en ernstige antwoor den, zeer groot. Deze belangstelling eert de artiesten. Van de tot dusver ingekomen beantwoorIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIflIlIIIIIII En stel daar nu eens tegenover de van verbijsterende eerlijkheid rauwe bladzijden 243?44, waarin het ouder-wordend meisje zich aldus uit: Ik had mij een stralende, uittartende. opgewektheid aangewend, die misschien alleen te vaak onder woorden werd gebracht om waarschijnlijk te zijn, en mijn gedachten hielden zich hartstochtelijk met deze eene vraag bezig: hoe moet ik kijken, hoe moet ik zitten en praten en doen, om niet zielig" te zijn?" Prachtig gaaf en echt is deze bladzijde, die culmineert in Ik waagde het in dien tijd nauwelijks naar kleine kinderen te kijken." Van dergelijke navrante bladzijden, waarin o. a. schitterend de verhouding van meisjes-onder-elkaar wordt geschetst, is dit boek vol. Dat in deze Herinneringen" behaive een uiterst gevoelige vrouw en scherpe psycho loge, ook een eerste-rang-schrijfster aan het woord is, moge nog blijken uit de volgende en laatste aanhaling uit III, het belangrijkste der drie fragmenten. Ada heeft, na radeloos wikken en wegen, voor zichzelve dan maar besloten het aanzoek van Gerard, dien zij niet liefheeft, te aanvaarden. En alles wat op dat moment in haar omgaat, de afstand van haar liefste illusiën om dit reëele heil (het eigen huis, het gezin) te ver overen, de leegte in deze plotselinge volheid, het is samengevat in nen zin: Mijn man, dacht ik, mijn man, zonder me er eigenlijk Gerard bij voor te stellen". En hoe voelen wij de scheeve triomf, de behoefte aan koes tering die zich eindelijk uitvieren mag, het verraad aan zich zelf n de sprong in het duister, in deze laatste vergelijking, wadrin de laatste aarzejing oplost: Als een poes sloop ik naar mijn schrijftafel en zocht naar postpapier". Wie zoo iets spontaan neerschrijft, wie heel dit fel, grillig, gedachten- en gevoelsrijk boekje, in dezen stijl te geven vermocht, is onder eiken schuilnaam te herkennen. Het moge wat bezijden de literatuur vallen, de literatuur zal zich eeren met het binnen te halen". TOP NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl