De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 30 mei pagina 5

30 mei 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

30. Mei'15. No. 1979 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Schrijïhand en Handschrift Nu het tegenwoordig niet meer chic" staat een onleesbare hand te schrijven, is het misschien van pas het een en ander over calligrafie en over een goede schrijfhand in 't algemeen te zeggen. Evenals fraaie handwerken moest ook de fraaie handschriftkunst een deel uitmaken van de opvoeding der jonge meisjes, niet alleen om geen zoogenaamde keukenmeidenhand te schrijven (ofschoon ik keukenmeisjes wel eens beter heb zien schrijven dan menige dame), maar ook om later een bron van prettige bezigheid te hebben in het schrijven en 'eenvoudig versieren van alle mogelijke voorwerpen, die zich tot calligrafie leenen. Is men de kunst meester, dan is er zelfs een aardige bijverdienste uit te halen, totdat eenmaal misschien ook in Nederland de handschriftkunst weer zoo in eere komt, dat men zijn bestaan kan vinden in het sierlijk schrijven van boeken, opdrachten, oorkonden, herinnefings-albums, en alles, wat voor een bepaalde gelegenheid moet dienen, en waar van dus een deel der waarde ligt in het unicum". Ieder kan het tot op zekere hoogte in deze kunst brengen; ieder, die zich wat ttjd wil gunnen zich te oefenen; ieder, die zich doordringen wil van de gedachte, dat sierletters niet geteekend, maar geschreven worden. Onze tegenwoordige lettervormen zijn gebaseerd op de Romeinsche, waaruit zich eerst een loopend schrift heeft ontwikkeld onder den naam Unciaal-schrift. Terwijl in een groot deel van Europa hieruit het Gothisch schrift is voortgevloeid, bleef men in Italië den oorspronkelijken lettervorm meer getrouw en ontstonden daar, in den tijd der Humanisten, de schoonste manuscripten. Die letter heeft ook den grondvorm gegeven aan onze drukletter, die er weliswaar in den loop der tijden niet mooier op werd, maar die in onze eeuw een herleving doormaakt, te danken aan het teruggaan tot den ouden Italiaanschen lettervorm. Maar vooral ons handschrift is zeer afgeweken van het dui delijke en fraaie Unciaal-schrift, en een der hoofdfactoren van dit achteruit gaan ligt in 't gebruik der stalen pennen met spitse punten. Om dus weer een goede schrijfhand te krijgen moest men de pen met breeden bek weer gaan gebruiken, zooals ook de Middeleeuwers zich bedienden van de breedgesneden veeren pen. Al dadelijk krijgt het gewone schrift dan een meer verzorgd aan zien (zie afb. 1). tLen bre&de. pen -punt fl&ft? zender drttA^, dikke, ne&diükn, #i> vermoeit dus de. hand minder dan een aen^ Afb. 1. Loopend schrift Voor opschriften, spreuken enz. die op eenigen afstand gelezen moeten worden, is echter een grooter duidelijkheid gewenscht, en daaraan voldoet meer het staande schrift, dat men Modern-unciaalschrift noemt, (de minuskels heeten Half-unciaal), (zie afb. 3). Waarom nu is dit schrift zooveel duide lijker, en daardoor beter, dan bijv. het zoo geliefde Rondschrift met zijn tallooze schuine, dunne ophalen en kronkelende hoofdletters, of het wel zeer decoratieve, maar haast on leesbare Gothische schrift? (zie afb. 2). Een goed letterschrift moet sober zijn, zooveel mogelijk slechts den essentiëelen vorm geven, zonder meer, van de Latijnsche letters, zooals wij ze kregen van de Romei nen. Hoogstens kan dan de breedte van de IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMI Eene merkwaardige Neder landsche Cultuur Voor vele akkerbouwbedrijven op zeeklei hier te lande is in de laatste jaren meeren meer van beteekenis geworden een gewas, waarvan de verbouw met recht eene merkwaardige Nederlandsche cultuur mag worden genoemd. Ik bedoel de karwij, eene tot de familie der schermbloemigen behoorende plant. Het merkwaardige van deze teelt bestaat niet in de oppervlakte, welke zij in beslag neemt, want deze bedroeg tot dusver in de gunstigste jaren nog niet l pCt van het in Nederland aanwezige bouwland, maar in de omstandigheid, dat de hier verbouwde karwij een' aanzienlijk deel van de wereldproductie uitmaakt, zoodat Nederland de karwijmarkt vrij wel beheerscht. Dit laatste neemt intus schen niet weg, dat de bijzonderheden van deze teelt en de bestemming van het zaad alles behalve algemeen bekend zijn hier te lande en er zelfs onder de telers velen voorkomen, die niet weten, waar hun pro duct heen gaat en waarvoor het wordt gebruikt. Ik stel mij voor over de geschiedenis der karwijteelt en het gebruik van het zaad hier eenige mededeelingen te doen, waartoe ik aanleiding vind in een uitvoerig rapport, door dr. K. Zijlstra, Afdeelingschef aan het Instituut voor veredeling van Landbouw gewassen te Wageningen onlangs gepubli ceerd in de Mededeelingen der Rijks Hoogere Land-, Tuin-en Boschbouwschool. Aan dezen arbeid is dan ook een groot deel van 't geen hier volgt ontleend. De karwij was reeds in de oudheid als specerij en als geneesmiddel bekend. DiosAfb. 2. Onduidelijke sierletters pen wat afwisseling in de uitvoering bren gen. Verder hangt veel af van de houding der pen; is men die eenmaal goed meester, dan is het, zonder overdrijving; of de pen vanzelf schrijft. Ofschoon de punten der pen breed zijn, worden de diagonale op halen toch steeds dun; het is echter een ieeken van slap schrift, wannneer er te veel ophalen in voorkomen, zooals in het randschrift, het geeft er iets onrustigs aan. Men houde de pen dus zoo vast, dat zoowel de vertikale als de horizontale halen dik worden. Het Gothische schrift heeft dit dikte principe echter overdreven, door de neer halen zoo dicht bij elkaar te plaatsen, dat er voor de dunne ophalen nauwelijks plaats was. Heeft men nu eenige geoefendheid in het eenvoudige schrift verkregen, dan volgen hieruit vanzelf de eerste beginselen der illumineerkunst. Verluchting en schrift toch moeten hand aan hand gaan. Schrijft men een zware letter, dan kan de begeleidende versiering ook krachtig uitgevoerd worden, is het schrift echter luchtiger, fijner, dan moet de omranding, of wat het ook zij, in toongraad hiermee overeenkomen. Het zeker ste gaat men hierbij te werk, door schrift en versiering met dezelfde pen uit te voeren; de meest primitieve verluchting bestaat dan in regel-vullingen, verlengde eindletters, grootere beginletters, of: (zie afb. 3) ,EN HOOFD met d£grovere pen g& schreven, verluchti ng? dL£,skehts door contrast van Ujnzwaarte; verschil in kuur sugqerccrtrr* 72 Afb. 3. Staande Uncialen Is echter de teekening gegeven, waarbij men een verklarenden tekst heeft te schrijven, dan kieze men een letter, die in zwaarte van uitvoering aan de hoofdzaak, de tee kening, geen afbreuk doet. Een plaat en silhouet" eischt dus een veel zwartergeschreven tekst, dan bijvoorbeeld nevenstaande afbeelding: (zie afb. 4) Er zou nog zeer veel over dit onderwerp te zeggen zijn; en wie er zich aan wijdt, zal ook bemerken, dat vele moeilijkheden zich niet alleen onder 't werk oplossen, doch soms zelfs in voordeelen veranderen. Hiertoe moet men zich evenwel met alle aandacht aan die kunst geven. Nog altijd zijn de woorden waar, die Jan Boendale, schepen,_ denbreidel hiertevieren, Jt/n aeate-haden.; T allearaptea te bestieren, In. orde, en kant nu _.danaieder JNlaereischüan tour en. stoet corides, een Grieksch geneesheer van grooten naam, denkelijk uit de tweede helft der eerste eeuw n. C, wiens werk over de geneesmid delen eeuwen lang geraadpleegd werd, noemde de plant Karos, waarschijnlijk naar de landstreek Karië in Klein-Azië, vanwaar zij over Europa is verspreid. Dat het gewas in de Middeleeuwen in West-Europa bekend was, blijkt in de eerste plaats hieruit, dat Karel de Groote bij het geven van voorschriften betreffende het be heer zijner landgoederen, ook de karwij opnam onder de gewassen, die hij wenschte dat geregeld verbouwd zouden worden. Voorts vindt men vermeld, dat in de 12de eeuw door de Arabieren karwij werd ver bouwd in Spanje en Marokko, terwijl het kar wij zaad als geneesmiddel wordt genoemd in de Duitsche medicijnboeken van de 12de en 13de eeuw en ook in Nederland omstreeks 1300 voor dat doel reeds in gebruik moet zijn geweest. Aanvankelijk bepaalde zich de teelt hier te lande tot tuinen voor eigen gebruik. Wanneer men is begonnen hier de karwij als landbouwgewas op den akker te ver bouwen, valt niet met juistheid te zeggen. Vast - staat echter wel, dat reeds in het laatst van de 18de eeuw in de provincie Noordholland geheele akkers karwij voor kwamen, waarvan het zaad naar elders werd verkocht. In de landbouwverslagen wordt voor het eerst in 1815 kar wij zaad genoemd onder de 'fijne zaden, die voornamelijk in de buurt der Langendijker dorpen" werden geteeld.' Omstreeks het midden der 19de eeuw was de be teeken is van deze cultuur intusschen nog niet groot. Dit blijkt wel hieruit, dat in 1851 nog slechts 55 H.A. met karwij werd beteeld, hoofdzakelijk in West-Friesland. Men zaaide hier toen op omgescheurd gras land veelal bruin mosterdzaad en daaronder karwij. Nadat deze het tweede jaar was ge oogst, liet men het land weer als grasland lig gen. Tegenwoordig neemt in de kleine akker bouwbedrijven dezer streek, die een overgang vormen van land- tot tuinbouw, de karwij nog eene belangrijke plaats in naast vroege 1}ondel. Afb. 4. Prinsenhof te Amsterdam klerk te Antwerpen, in 't jaar 1330 neer schreef, en die aldus in iets gemoderniseerder taal zouden luiden: Geen kunst kan wel subtieler wezen Dan schrijfkunst, noch ook maar geprezen. Bij ander handwerk, moet ge weten, Kan men wel lachen, spreken, eten, Maar, als men de pen wil voeren, Mag men nauw een lid verroeren, Peinzen, lachen, zoo min als zingen, Noch aan iets denken dan aan die dingen, Welke den inhoud van 't schrift aangaan; Daarop moet al uw zinne staan. De arbeid, weet dit ook gewis, Die tot het schrijven noodig is, Vermoeit zeer al 's menschen leden, Van boven af tot naar beneden; Zoodanig, dat geen zulks vermoedt, Dan hij, die het gewoonlijk doet. Hoofd en schouders, rug en beenen, En het lichaam in 't algemeene, Worden alle moe geschreven; Toch beweegt geen lid zich even Dan slechts de hand, die schrijven moet,... Schrijvers weten 't al te goed." G. TE WINKEL * * * Het Vakonderwijs voor Dienstboden Met groote vreugde vernam ik dat de 2de Werk- en Leerschool spoedig hare leer lingen zal kunnen ontvangen. Er wordt hier toch voorzien in een zeer groote behoefte, want jaarlijks werden er zeer vele kinderen afgewezen uit plaatsgebrek. Er is wel is waar tot toelating op die school een vergelijkend examen, zoodat de besten altijd werden ge plaatst, maar de niet geslaagden behoorden zeker niet altijd tot de minst intelligenten. En waar moesten dan die niet geslaagden heen ? Te jong nog om dadelijk reeds een dienstje te vinden, werden ze meestal ge plaatst op een atelier of fabriek, om costuumof linnennaaister te worden, maar de meeste van die kinderen brengen 't niet ver en moeten ten slotte toch een betrekking zoeken als dienstbode. Zij kennen dan niets van huis houding, daardoor krijgt men 't getob, want dan moet de vrouw hen zelf alles leeren en dit gaat met veel moeite en zorg gepaard. aardappelen en allerlei tuinzaden. Van WestFriesland uit verbreidde zich de karwijteelt naar de Anna Paulowna- en Waard en Groet polders, waar het gewas thans zeer veel wordt verbouwd. Eerst omstreeks 1870 kwam de karwijteelt ook langzamerhand in andere proviciën in zwang. Zoo vermeldt dr. Zijlstra, dat zij in 1868 voor het eerst in de provincie Gro ningen werd beproefd en wel te Pieterzijl door een landbouwer, die deze cultuur in Noordholland had leeren kennen. Weldra begon men ook in Zuidholland, Zeeland en op de zeeklei van Noordbrabant karwij te telen. Sedert heeft de verbouw zich voortdurend uitgebreid en neemt de karwij thans in de meeste akkerbouwgebieden op de zeeklei eene plaats onder de gewassen in. Op de rivierklei wordt zij niet geteeld, althans niet noemenswaard. Vermoedelijk zou zij daar echter ook wel verbouwd kunnen worden, want in het wild wordt zij er vrij algemeen aangetroffen. Terwijl in de periode 1871/1880 hier te lande nog slechts jaarlijks gemiddeld 1500. H.A. met karwij werd beteeld, nam zij in de jaren 1901/1910 gemiddeld pl.m. 5400 H.A. in beslag. Over 't algemeen schommelt de bebouwde oppervlakte van jaar tot jaar vrij sterk. Dit komt eensdeels doordien het ge was nogal eens mislukt en dientengevolge moet worden omgeploegd, anderdeels door dien bij den beperkten afzet gemakkelijk overproductie ontstaat. Noordholland neemt, wat dit gewas be treft, nog altijd de eerste plaats in. Van de bovengenoemde 5400 H.A. vond men ruim 2100 in deze provincie en 1200 in Groningen. Het overige was verdeeld over Zeeland, Noordbrabant, Zuidholland en Friesland. De uitbreiding der karwijteelt in de laatste 30 jaren is vooral te danken aan twee om standigheden, n.l. aan de ontwikkeling van de industrie der aetherische oliën en aan de geschiktheid van deze cultuur voor het kleibouwbedrijf. Wat dit laatste punt betreft, kan in de eerste plaats worden opgemerkt, dat de verbouw van karwij over 't algemeen een Zij die eènig begrip hebben van het on derwijs op de Werk- en Leerscholen voor meisjes uit den werkmanstand, kunnen be seffen, dat die kinderen eenmaal daar haar opleiding genoten hebbende, die dus den tweejarigen cursus volgden,voor haar geheele leven bezorgd zijn. In aansluiting met dien tweejarigen cursus is er nog een tweejarige avondcursus, die dan door de leerlingen gevolgd kan worden. Op 14- of 15-jarigen leeftijd hebben zij dus haar diploma, kunnen overal als 2de of 3de meisje een betrekking krijgen, 't zij van 8 tot 4 uur of 8 uur en kunnen dan 's avonds die lessen nog bijwonen. Zij hebben dan geleerd netjes werken, tafeldienen, poet sen, naaien, verstellen en mazen, koken, wasschen en strijken, en hebben eenig be grip van voedingswaarde. Die meisjes staan dus geheel anders in 't leven dan de kinderen die dadelijk van de school in een dienstje moeten gaan, vaak voor alles en nog wat borden gebruikt, niets grondig leeren, en geen goede leiding hebben. Hoe kan men dus verwachten dat daar goede dienstboden uit groeien? Welk een geluk dus voor haar die de Werk en Leerscholen konden bezoeken. Zij zullen daar niet leeren dat een dienstbode minder waardiger is dan een naaister of werkster op atelier, integendeel, men leert haar daar, dat een goede dienstbode overal met genoegen zal worden ontvangen en dat zij, wanneer zij haar vak goed kennen, bij vele families een goed onderkomen krijgen, veel geld kunnen verdienen en ook een aangenaam tehuis vinden. En nu las ik onlangs 't verslag van de vergadering gehouden in Hotel Americain, alwaar de onder-directeur van de Arbeids beurs eenige punten behandelde betreffende het dienstboden-vraagstuk. Wat was ik verbaasd te lezen dat er zoo vele dames haar verwondering te kennen gaven dat er werd aangedrongen om onze dienstmeisjes bijv. eenmaal per maand een vrijen middag te geven tot het doen harer inkoopen. In dezen , tijd, nu ieder inziet, en men er hoe langer hoe meer van doordron gen is, dat de toestanden van onze minder bevoorrechten moeten worden ver beterd, lijkt 't mij dat wij vrouwen moeten beginnen om in onzen kleinen staat of huis houding verbetering te brengen, vooral waar 't onze dienstboden betreft. Dan zal men langzamerhand een beter soort meisjes vormen en geen last meer hebben van onwillige, onbeschaafde, of bru tale dienstboden. Of men haar met den naam van juffrouw, huishoudster of meisje aan spreekt, wat is het verschil? Wanneer men maar in huis alles zógedaan krijgt als men 't wenscht en in alles zooveel mogelijk medehelpt. Wanneer we onze dienstmeisjes eens per maand dien vrijen middag toestaan en met haar de werklijst opmaken, dan zal dat in iedere huishouding kunnen geschikt worden. Wij kunnen eiken dag onze inkoopen doen, waarom dan niet dien nen middag iets voor haar uit de hand genomen? En zoo zou ik verder kunnen gaan, maar ik wenschte alleen in korte trekken aan te geven dat wanneer onze werkmanskinderen een bétere opleiding gehad hebben en wij vrouwen ons meer zullen toeleggen om die meisjes verder te bekwamen, het dienstbodenvraagstuk na eenige jaren een geheel andere wending zal genomen hebben. Moge er dus spoedig een 3de Werk- en Leerschool komen; de tweede zal zeer zeker weer gauw te klein blijken. ILNA * 5" * Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden: Koninginneweg 93, Haarlem. iliiimmimnmiiiMii Minimi iiiiillniliiiiiii iiiiiin Doei Uw inkoopen in hei JMagazijn. DE BIJENKORF AMSTERDAM 6O AFDEELINGEN LUNCHROOM LEESBIBLI OTM EEK Groote sorteering. Prima kv/alifeiten. /f*^\ Billijke prijzen. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIlMIIIIIMMIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIItllllllMIUIIIIIMIIMMIHIIIIII zeer bevredigend financieel resultaat geeft, al loopen de prijzen van jaar tot jaar ook zeer uiteen. Voorts kan het gewas reeds eind Juni of begin Juli, dus vór de granen, geoogst worden. Dit is van zeer veel beteekenis, daar het streven der landbouwers er bij de keuze der gewassen zooveel mogelijk op ge richt moet zijn, dat de oogstwerkzaamheden zich niet al te zeer in een kort tijdsbestek ophoopen, maar over eene zoo lang mogelijke periode zijn verdeeld. Ten slotte acht men het een groot voor deel, dat de karwij zoo vroeg het veld ruimt, zulks met het oog op het bewerken van het land en het zaaien van een volgend gewas. Tot het opkomen der industrie van de aetherische oliën, omstreeks 1884, werd de karwij hoofdzakelijk gebruikt als specerij en als geneesmiddel. Ook thans is dit nog voor een deel het geval. Als specerij wordt het zaad aangewend in kaas, zuurkool en worst en vooral in Duitschland ook in brood en gebak. Zoo las ik dezer dagen in eene beschrijving van het gedeeltelijk uit aard appelmeel gebakken Duitsche oorlogsbrood, dat men, om dit brood zijn flauwen smaak te ontnemen, door het deeg een weinig karwij of karwijolie mengde. Ook heeft het gebruik van het karwijzaad als geneesmiddel zich tot heden weten te handhaven, al komt het sedert 1871 in de Nederlandsche pharmacopoeën niet meer voor. Tegenwoordig wordt verreweg het grootste deel van het karwijzaad gebruikt om er karwijolie uit te distilleeren. Deze industrie heeft vooral haar zetel in Duitschland. In Nederland zijn volgens dr. Zijlstra slechts een tweetal fabrieken, waar karwijolie wordt vervaardigd. De karwijolie is eene vluchtige, kleurlooze vloeistof, die bestaat uit een mengsel van twee stoffen: carvon en limoneen. In den regel wordt de olie dadelijk in hare beide bestanddeelen gesplitst. Hare waarde hangt voornamelijk af van het gehalte aan carvon, dat haar ook den eigenaardigen geur geeft. Het carvon wordt in de derde plaats ge bruikt om er, met brandewijn vermengd, een in Duitschland veel gebruikt en onder den naam Kümmel" bekende likeur uit te bereiden. Vór het distillatieproces ingang had gevonden, werd deze likeur reeds direct uit het zaad bereid. Het limoneen vindt vooral aanwending bij het parfumeeren van zeep, terwijl het, evenals het carvon, ook in de geneeskunde wordt gebruikt. Zooals reeds werd opgemerkt, geeft Neder land op de karwijmarkt den doorslag. Behalve hier te lande wordt de karwij ook geteeld in Engeland (Essex en Kent), Pruisen, Rus land, Finland, Noorwegen en Marokko. De Nederlandsche karwij is zeer gezocht. De reden hiervan ligt eensdeels in het betrek kelijk hooge oliegehalte en anderdeels in d betere kwaliteit van de olie. Wat de oorzaak van dit hooge gehalte en deze goede kwali teit is, schijnt nog niet te zijn uitgemaakt. Wellicht spelen de geaardheid van den grond en het klimaat in dezen eene rol. Ook is het waarschijnlijk, dat de behandeling van het gewas invloed uitoefent. Zoo blijkt uit door den heer Zijlstra genomen proeven, dat een ruime stand der planten zaad geeft met een hoog oliegehalte en een hoog gehalte aan carvon. Aan den ruimen stand meent hij dan ook te moeten toeschrijven, dat de in Noord-Holland verbouwde karwij zulk goed zaad geeft. Het is voorts wel waarschijnlijk, dat meer ondersoorten bestaan, waarvan de een hier en de ander daar beter gedijt. Ten slotte nog eene enkele mededeeling over onzen export van karwijzaad. In de laatste jaren werd gemiddeld per jaar onge veer 6 millioen Kg. uitgevoerd. De prijs schommelt zeer, zoodat b.v. in 1897 de 50 Kg. f9.50 kostte en in 1907 f25. Neemt men als gemiddelden prijs f 15 per 50 Kg., dan vertegenwoordigt de even genoemde uitvoer eene waarde van 1.8 millioen gulden, een cijfer, dat, in verband met de betrek kelijk geringe uitgestrektheid, die het gewas inneemt, nog al iets beteekent. J. SMID

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl