Historisch Archief 1877-1940
f.' ';
KVI980
Zondag 6 Juni
AM915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRJUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr?Dr. FREDERIK VAN EEDËN, Mr. G. KELLER, Secretaris.
Abonnement per 3 inaanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.126
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels ?1.25, elke regel meer .. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel ...............
?0.25
,0.30
0.40
BERICHT
In gemeenschappelijk overleg kwamen de
dag- en weekbladen overeen den volgenden
maatregel in te voeren:
Het innen der abonnementsgelden zal
voortaan aan het begin van het halfjaar
geschieden.
Ten einde een geleidelijken overgang te
bewerken zal de inning telkens een paar
maanden vervroegd worden tot het
gewenschte resultaat verkregen is.
Over het abonnementsgeld van het eerste
halfjaar 1915 (l Jan.?30 Juni) zal in Juni
beschikt worden, over het tweede halfjaar
(l Juli?31 December) begin October enz.
Wij verzoeken onzen abonné's beleefd
doch dringend hiermede rekening te houden.
De Uitgevers
VAN HOLKEMA & WARENDORF
filiiiliiiiiiiiliiiiiiiiiiiitiiiiiltiiiiiiitiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiii
INHOUD: Blz. l: Jnnibeweging, door y. H.
Oorlogstacht en Vredestuoht, door Ha.be. Con
fetti.?2: Boitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp.
Uit de Parlementaire Sfeer, door Kamer-raad.
Leuvensen Boekenfonda, door X. Y. Z. Feuil
leton : Henriëtte (slot) naar het Dnitsoh van Panl
Zech. 3: Een heuglijke overweging", door J.
H. W. Leliman. Knltur" ou Culture? door
Adr. Laatère. 5: Voor Trouwen, door Elis. M.
Rogge. - Uit de Natuur, door Jao. P. Thtisse.
V6: Feestavond van het Kunstenaars verbond, door
Simon B. Stokvis. Tooneelschool-enqnête, III,
(slot) donr J. H. Bössing. 7 : Samuel Prout,
door' A. Plassehaert. Dr. A. W. van Benterghem,
door Fred. v. Eeaen. Van genot dat ontaarding
is, door Henri Borel. Sint Lncas, door A. Plas
schaert. Teekeningen van Qabriël, door H.
8: Een voorloopige geschiedenis van den oorlog,
door prof. H. Brugmxns. 9: Fin. en Econ. Kroniek,
door J. D. Santilhano. 10: Leekenspiegel.
Toekomstvreezen, teekening van O. v.Baemdonck.
Spreekzaal. 11: De voorgestelde zending naar
het Vaticaan, teekening van Joh. Braakensiek.
Haegsche Brieven, IV. Schaakspel, red. dr. A.
G. Olland. Damrubriek, red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Zwaan, kleef aan... teekening van
Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii
JUNIBEWEGING
Het zijn in lange niet geziene dingen,
en gehoorde woorden geweest, die daar
nu op verschillende plaatsen, in tot den
laatsten man gevulde vergaderingen zijn
vernomen; waar Ds. Krop en Ds. Kip
en andere collega's hun gehoor in be
weging hebben gebracht tegen het Room
sche gevaar, gewaarschuwd tegen den
knieval voor den paus", en voor Neder
land en het Huis van Oranje, alle ge
meenschap met Rome" afwezen; waar men
uiteenging onder het zingen der
geuzenliederen, en de oude leuzen der Refor
matie geestdriftigen bijval vonden.
Naar aanleiding van het
regeeringsvoorstel tot zending van een tijdelijk
gezantschap bij den Paus.
Het leken waarlijk klanken der
Aprilbeweging, die weer opleven. Van April
1853, toen met medewerking van 't liberale
ministerie Thorbecke de Paus in Holland
en Brabant" (1) de bisschoppelijke orga
nisatie herstelde, die sinds driemaal
honderd jaar ten onzent afgedaan had;
toen tienduizenden requestranten zich
tot den Koning wendden tegen de on
verschilligheid der regeering .en het grie
vende van de pauselijke besluiten; toen
het land in de branding was, en de
buitenlandsche pers zelfs een sensationeele
crisis voorspelde; toen het ministerie
vallen moest, de kamer ontbonden werd;
en protestantsche mevrouwen in grooten
getale aan roomsche meiden den dienst,
aan roomsche leveranciers de klandizie
opzegden.
't Is waar, er valt nu geen kale roode
drijver" gelijk Thorbecke te kantelen; en
geene oppositie-partij, conservatief of
anderszins.zoekt de gretige gelegenheid om
uit godsdienstige geschillen politieke ver
andering te brouwen; er klinken van uit
Rome voorhands geen krenkende woorden
als in de toenmalige allocutie's en breves,
welke de dwaalleer van Calvijn", het
onkruid" noemden, door den vijandigen
mensch gezaaid"; en die stoften op de
onophoudelijke vorderingen der H. Kerk
hier te lande". Ook hebben jaren van
vrijzinnige verdraagzaamheid eerst, van
rechtsche coalitie bovendien, de beweeg
lijke gevoelens rustig ingekapseld.
De Junibeweging zal geen Aprilstorm
meer worden; hoogstens een briesje blij ven.
***
De oppositie heeft in hare beweging
tegen het pauselijke gezantschap onge
twijfeld ongelijk. Zij zoekt er teveel
achter, en, vooral: zij ziet de gevaren
aan den verkeerden kant. Hetzelfde zou
men willen zeggen' tot den geest van
bedenking en bezwaar, die zich blijkens
het karnerverslag in de volksvertegen
woordiging heeft voortgezet.
En het zou zér onverkwikkelijk zijn,
wanneer het door de protesteerenden
gewekte briesje, onder ons Neder
landers sluimerende vonken van on
verdraagzaamheid en godsdienstigen
hoogmoed of tweespalt opgloeien deed!
Maar laat ons, dit alles goed voorop
gesteld, erkennen, dat daarnevens door dit
briesje ook een gezonde kracht speelt,
die niet moet worden miskend. Ook wie
er zelf niet aan mee zou doen, moet in deze
bijeenkomsten van Ds. Krop en Ds. Kip
en de hunnen, een rasechten
pud-vaderlandschen geest, met al zijne eigenaardig
heden, onderkennen; de herinnering aan
een Nederland, in stoere ketterij geboren
en getogen, en dat het moederteeken is
blijven dragen van de vrijheid en het
verzet der reformatie.
Wanneer wij dit bijwijlen wat ver
geten waren, heeft het zijn goeden kant,
dat de geuzengeest weer eens spreekt;
de geest, die toch het: Oranje in 't hart
en niemands slaaf", heeft gesmeed. Een
geest, die zich zeker nu met anderen
heeft te verdragen, en anderen te res
pecteeren. Maar die toch op zijn tijd
een kracht blijft in de Nederlandsche
wapenrusting.
Daarom ligt er ook eene ver-verlichte
kortzichtigheid in, zooals sommigen ge
daan hebben, nu slechts van gekakel"
en koude drukte van predikanten te
spreken. Dit is dezelfde onverschilligheid
voor innerlijke volksgevoelens, welke
toen juist de fout der Thorbeckianen is
geweest, en waar nd-Thorbeckianen ook
nog wel eens aan lijden l
** *
Gelijk heeft overigens o.i. de oppo
sitie tegen het regeeringsvoorstel onge
twijfeld niet.
Wij zullen hier niet in herhalingen
treden van 't geen op deze plaats reeds
voor eenige weken is gezegd: dat de
mogelijkheid van pauselijke invloeden
voor of bij de vredesonderhandelingen,
zoowel wegens de positie als wegens den
persoon des Pausen, (en waarin ook het
meedoen van Italië niet zó'n breuk
heeft gemaakt) alleszins bestaat; en
daarom voor Nederland tevens de
wenschelijkheid, ook naar dien kant tijdig
een anker uit te brengen, dat misschien
wel, misschien niet, van dienst zal
kunnen zijn.
Veel meer toelichting zal men van de
Regeering ook bezwaarlijk kunnen ver
wachten, omdat het in dezen slechts om
eventualiteitspolitiek gaat, waar men
later niemand boos om mag aankijken,
als er niets van komt; veeleer wel, als
zij er niet bijtijds aan heeft gedacht.
En dat hiermede ook maar eenige voet
val" voor het Roomsche kerkgezag zou
worden gedaan, kan toch kwalijk wor
den beweerd.
Doch daarnevens staat dan in beginsel
de vrees voor toeneming van clericale
invloeden, door nadere officieele ver
standhouding tusschen Nederland en het
Vaticaan.
Wat dit betreft, is het nu juist goed, in te
zien, dat deze invloeden veeleer minder
gevaarlijk worden, bij duidelijker ver
houdingen. Dit moge paradoxaal klinken,
maar er ligt in deze zaken misschien
nu altijd iets paradoxaals. Het gaat hier
toch om de werkelijkheid, en niet om
de theorie. Bedenkelijke ultramontaansche
stroomingen werken het sterkst, waar de
bedding het meest ongeregeld is.
Dit wijzen ook voorbeelden nog het
beste uit. Toen voor eenige jaren het
bekende Motu proprio" alom de vrees
wekte,, dat het pauselijk bevel de geeste
lijke personen wilde stellen buiten de bur
gerlijke rechtspleging, en dit aan katholieke
leeken en rechterlijke ambtenaren oplegde,
onttrok toen niet nze minister Regout
zich tegenover de Kamer aan elke be
moeiing, op grond dat de Regeering den
paus niets te vragen had ; en waren het
niet juist de Staten met diplomatiek ver
keer, wier regeeringen althans voor hun
land geruststellende verzekeringen konden
uitlokken?
Ook bij de voor het protestantisme
krenkende passages in de
Borromaeus-encycliek, bereikten de bij het Vaticaan
vertegenwoordigde regeeringen, dat die
werden ingebonden, terwijl alweer de
andere slechts moesten laten begaan.
In dit opzicht levert trouwens alweer de
staatkundige geschiedenis van onze
Aprilbe weging reeds een eigenaardig voorbeeld.
Het toen van protestantsche zijde ge
wraakte herstel der hiërarchie, bleek b
egeerd door de meer liberale richting
onder de Katholieken en doot.de notabele
leeken, terwijl de geheele zaak plaats
vond tegen den zin der eigenlijke
clericale elementen en de machtige
congregatie's te Rome.
Een en ander is thans niet aan de orde,
omdat nog slechts van een tijdelijke
zending sprake is. Maar het is toch wel
goed, zich er al eens rekenschap van
te geven, of voor eene onafhankelijke
Nederlandsche staatkunde op kerkelijk
gebied, ook een duurzaam herstel van
de diplomatieke verhoudingen, wel zoo
verkeerd zou zijn, als in deze
Juni-beweging wordt gedacht; en of een vorme
lijke verhouding met het Vaticaan, niet
veiliger is dan géne.
En dat dit daarbij onzen Katholieken
landgenooten eene voldoening zou zijn,
mag toch niemand er toe leiden, het hun
te misgunnen.
v. H.
Oorlogstucht en Vredestucht
Wij zullen niet trachten eene omschrijving
te geven van hetgeen onder tucht wordt
verstaan. Dit zou ons te ver voeren en boven
dien kans geven op onvolledigheden. Ieder
een weet trouwens wat met tucht wordt
bedoelt en beseft, dat tucht noodzakelijk is,
zoodra meerdere menschen te samen moeten
arbeiden. Doch meestal houdt hiermede de
kennis op. Over de wijze toch, waarop de
tucht verkregen en gehandhaafd poet worden,
loopen de denkbeelden zeer sHrk uiteen, en
ofschoon wij nu allemaal aanspraak willen
maken op het bezit der waarheid, zullen wij
toch trachten een duidelijk licht te werpen
op het hoe en waarom" der tucht.
Krijgstucht is oorlogstucht, d. w. z. tucht
voor den strijd, dus voor de moeilijkste
omstandigheden waarin de mensch kan
yerkeeren. Wanneer alle menschen ten alle tijde
hun plicht deden, was tucht onnoodig, men
kon dan volstaan met het geven van bevelen.
Doch zoo is het helaas niet. Er schuilt altijd
eenig kaf onder het koren.
Wanneer wij de menschen ten opzichte
van hun plichtgevoel in groepen zouden
willen verdeelen, dan zouden wij hierbij tot
de volgende groepeering kunnen komen:
1. Zij, die zich bewust lederen plicht ver
zaken.
2. Zij, die hoewel in beginsel geneigd hun
plicht te doen, van deze plicht toch maar
een zeer zwak begrip hebben, zich gemak
kelijk laten verleiden hun plicht te verzaken
of wel vele plichtverzaking niet als zoodanig
opvatten.
3. Zij, die ten alle tijde hun plicht doen,
doch hiermede hun taak voor afgedaan hou
den (passief plichtbesef.)
4. Zij die ten alle tijde hun plicht doen,
en trachten hunne omgeving ook tot plicht
besef te brengen (actief plichtbesef).
Zoodra nu een groot aantal menschen
tezamen komt, treedt de zoogenoemde
psychologie de l'a foule" op, d.w.z. de
mensch, deel uitmakende van deze massa,
legt een groot deel van zijne gewone
eigenschappen af en neemt geheel andere
meestal minder goede van zijne omgeving
over. Wij kunnen op dit oogenblik niet
verder hierop ingaan, hoe belangrijk dit
zielkundige vraagstuk ook is, doch zullen
het alleen als feit aanvaarden, waarmede
vooral in het leger rekening moet worden
gehouden. Het leger toch is eene verzame
ling menschen, die onder buitengewone
omstandigheden tegen hun zin worden
tezamen gebracht, voor wie dit
tezamenbrengen bijna altijd groot materieel nadeel
medebrengt, en welk tezamenbrengen hen
bovendien verplicht onder vreemde onge
zellige en bovendien ongewone zware en
vermoeienden omstandigheden te leven. De
kans dat de psychische besmetting, uitgaande
van de groep zonder plichtsbesef, de zwakke
broeders van groep II zal aangrijpen is dus
zeer groot. Wel vermag de indruk van het
oorlogsgevaar tijdelijk als tegendruk te
werken, doch zoodra de ontbering, de ziekten,
de sterfgevallen en ellende optreden, houdt
deze opvoeding op. Dan is alleen de tucht
in staat de zwakke broeders in het rechte
spoor te houden, doch wil dit mogelijk zijn,
dan moet het aantal tuchthandhavers groot
genoeg en van voldoende kwaliteit zijn. Is
dit niet het geval, dan is het handhaven
van de tucht onmogelijk.
Dit handhaven van de tucht is een zeer
onaangenaame en zware arbeid, welke
veel plichtsbesef vordert, daar men nimmer
lof, wel veel blaam kan oogsten. De eenige
belooning welke men vindt is het besef zijn
plicht te hebben gedaan tegenover de ge
meenschap en tegenover zijn land.
Wordt de tucht toch niet voldoende ge
handhaafd, dan treden spoedig de slechte
eigenschappen van de massa naar voren;
vooral bij overwinningen of nederlagen,
wanneer de troep tijdelijk uit de band
springt zijn de gevolgen verschrikkelijk.
Brandstichting, plundering, verkrachting,
roof en doodslag enz. zijn dan aan de orde
van den dag. Gewoonlijk tracht men over
deze zaken zoo weinig mogelijk te spreken,
de krijgsgeschiedenls zwijgt ze meestal dood
hetzij uit preutschheid, hetzij om andere
redenen. Waren ze meer bekend, dan zouden
vele menschen anders over de waarde der
tucht en tuchtmiddelen oordeelen dan thans
het geval is en daarbij den handhavers der
tucht het leven niet zoo moeilijk maken.
Wij zeiden het reeds, dat het leven van
deze laatste zwaar en moeilijk is en dus de
neiging om te schipperen zeer groot. En
juist dit schipperen brengt de verschrik
kelijkste gevolgen.
Bekend is vermoedelijk het antwoord, dat
generaal Pichegru gaf aan enkele
ZuidNederlandsche burgers, welke hem genade
kwamen vragen voor twee jonge tamboers,
die een burger van zijn hoed hadden be
roofd. Het antwoord luidde: Wanneer ik
aan uw smeeken gevolg gaf, zijt ge binnen
enkele dagen uw leven niet meer zeker," en
al moge in deze woorden wellicht eenige
overdrijving schuilen, toch is de kern er van
waar. De Pransche legers kwamen berooid
in ons land aan en toch was de discipline
uitstekend; geen klachten kwamen gedurende
de eerste jaren in over roof en plundering.
Doch hoe veranderde de toestand, toen Na
poleon een ander stempel op zijn soldaten
drukte. De misdaden in Woerden en Bommel
door de Franschen in 1814 gepleegd, die
van de ons bevrijdende Kozakken in 1815
in de Betuwe, die van de terugkeerende
Fransche troepen in 1814 in hun eigen land,
die van de Fransche en andere vreemde
Regimenten onder Napoleon in Spanje ge
pleegd, zijn slechts enkele grepen, en de
woorden, welke de toenmalige kapitein
Scharnhorst, de latere groote Duitsche leger
hervormer, in 1794 aan zijne vrouw schreef,
toen hij de misdaden van het terugtrekkende
Duitsche leger in ons land, waar het toch
als vriend vertoefde, had medegemaakt en
welke luidde: Der Mann ohne Beldung ist
doch en wahres Vieh, ein grausames Thier"
hebben nog niets van hunne waarde verloren.
De tucht in een leger dient dus niet alleen
voor het gevechtveld, zij heeft voor een
groot deel tot taak de massaziel te
beheerschen en daardoor in de juiste richting te
leiden; haar doel is bovendien het niet strij
dend gedeelte, behalve de ellende, welke
de oorlog brengt, de nog veel erger ellende,
veroorzaakt door de uitspattingen eener ruwe
soldateska te besparen. En gelukt dit, dan
staat het leger als strijdorgaan ook hooger,
daar het dan steeds een betrouwbaar strijd
middel blijft. Zoowel het leger, als het niet
strijdend gedeelte, zelfs de felste
anti-militairisten hebben dus belang bij een goede
tucht; de kwestie der oorlogskinderen b.v.
alleen is reeds genoeg om zulke ramp verre
van ons te wenschen. En, vergeten wij het
niet, de geschiedenis toont het steeds door
dat niet alleen de vijandelijke soldaten zich
aan zulke uitspattingen schuldig maakten.
Vooral in oorlogstijd moet dus een goede
tucht heerschen, doch wil deze tucht goed
zijn, dan moet haar noodzakelijkheid iedereen
duidelijk voor onze oogen staan. Is dit laatste
het geval, dan kan de tucht met minder
moeite gehandhaafd worden, wijl zij hoofd
zakelijk alleen verzet zal ondervinden van
de Ie groep, welke gelukkig slechts een klein
procent van een volk uitmaakt. Het is dus
de allereerste taak van een legerbestuur te
zorgen, dat nooit andere tuchtmaatregelen
genomen worden, dat nooit aan den soldaat
andere eischen worden gesteld, dan die welke
stipt noodzakelijk zijn; iedere maatregel,
iedere eisch, welke niet noodzakelijk is, lokt
verzet uit en ondermijnt dus de tucht.
Doch aan de andere zijde moet ook dit
bestuur er voor zorg dragen, dat deze maat
regelen stipt opgevolgd, dat aan deze eischen
algeheel voldaan wordt. Immers deze eischen
zijn in den door ons geschetsten toestand
absoluut noodzakelijk; een overtreding of
niet opvolging heeft dus zeer ernstige gevol
gen en moet dus zwaar worden gestraft.
Van schipperen, van goede raadgevingen,
van opvoeden enz. kan hier geen sprake zijn.
Het leger is in oorlogstijd eene organisatie,
die ieder oogenblik strijdvaardig moet zijn;
waarvan op elk moment de hoogste opoffe
ring moet kunnen worden gevorderd.
Onbruikbare elementen moeten onherroe
pelijk worden uitgesloten of onschadelijk
gemaakt. De psychische besmetting van ver
keerde elementen, welke in zulke tijden van
sterke zenuwoverspanning zoo licht zich
verspreidt, moet met alle macht worden belet;
ongeveer op gelijke wijze als indere besmet
telijke ziekte wordt bestreden. Ook hier wacht
men niet met den patiënt af te zonderen voor
er vele slachtoffers zijn gevallen. Het stand
punt der ziekelijke sentimentaliteit is in dit
geval reeds lang verouderd, alleen in half
beschaafde streken moet men helaas dikwijls
met de vooroordeelen der bevolking rekening
houden, waardoor een actieve bestrijding
wordt belet. Moge men gaan inzien, dat
het handhaven der tucht in oorlogstijd op
den zelfden grondslag benut.
De tucht in oorlogstijd moet dus door
strenge straffen worden gehandhaafd; deze
straffen werken dus niet opvoedend hier
voor ontbreekt de tijd en de gelegenheid
dochalleen afschrikwekkend enhebben boven
dien ten slotte de taak den overtreder voor
de omgeving onschadelijk te maken. Zij staan
dus op het standpunt van het ouderwetsche
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseerèn aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: ,ConfettC'.
Het dragen van onbeschermde
hoedepennen is verboden."
(Bordje in gemeentetramwagens)
Heer (wiens oog zoo juist uit de kas
is gewipt door een hoedepen): Oh, mevrouw,
mag ik u even mijn zakdoek leenen om uw
hoedepen schoon te maken? Het is wel
zaak, dat u het kostbare voorwerp in het
vervolg beter beschermt tegen zulke be
vuiling!"
De Minister .van Marine roept op:
sollicitanten voor ingenieur of adjunct
ingenieur der Marine, en stelt onder de
voorwaarden waaraan deze gelukkigen moe
ten voldoen om in 's Ministers smaak te
vallen:
dat hij niet op eenigerlei wijze behoort
tot de Marine-Reserve, den vrijwilligen
Landstorm of het,Reservekader."
Vooral in den tegenwoordigen tijd is het
eigenaardig op deze wijze
weerbaarheidsambitie als blijk van ongeschiktheid aan te
kondigen.
Men zou den Minister ook in overweging
kunnen geven dat de sollicitanten, die kun
nen lezen, schrijven, rekenen of Nederlandsch
spreken ook reeds uitgesloten zijn.
De Duitschers juichen het optreden en
de houding van Italië, die ten slotte op een
oorlogsverklaring zijn uitgeloopen, van harte,
toe. Men zou het nauwelijks gelooven, maar
het kan naar officieele bronnen worden ge
constateerd. Ziehier het verslag van de
jongste rede van den rijkskanselier in den
Rijksdag: De regeering van Italië onder
schrijft nu zelf haar trouwbreuk met bloe
dige letters en onvergankelijk in het
boek der wereldgeschiedenis. (Levendige
toejuichingen).
Hoezeer de oorlog de gevoelens doet
omslaan, blijkt uit 't geen de Kreuzzeitung
dezer dagen schreef over Napoleon, dien zij
vroeger als Duitschlands monsterachtigsten
vijand beschouwde:
Op den sterfdag van Napoleon I komt
de figuur van dezen grooten man voor ons
in een ander licht dan wij ten minste in
Pruisen tot nog toe gewoon waren. Terwijl
de gedachte aan de onderdrukking van het
vaderland en de zegepralende bevrijding
van den overheerscher er van, steeds op
den voorgrond trad, zoo gevoelen we thans,
nu Engelands strijd om zijn economische
wereldheerschappij zich in de eerste plaats
tegen Duitschland richt, gelijk weleer
tegen Frankrijk, eerst recht, hoezeer het
Napoleon te doen was om Engelands
oppermacht te vernietigen. Nu we door
den huidigen wereldoorlog bewust zijn ge
worden omtrent aard en doel der wereld
politiek van Engeland, hebben we ook een
anderen kijk gekregen op de wereldpolitiek
van Napoleon. In hem zien we thans den
kampvechter voor de bevrijding van Europa
van het economische juk van Engeland en
van dit oogpunt uit hebben we ook een
andere opvatting gekregen omtrent het Con
tinentale stelsel van Napoleon We vol
gen slechts zijn voetspoor wanneer wij, na
de overwinning onzer wapenen, ons er toe
aangorden door krachtige concurrentie een
eind te maken aan Engelands opperheer
schappij op economisch gebied en daarmede
zijn mac^t op zee van haar financieelen
grondslag te berooven."
Napoleon verdediger der nationale vrij
heden. .. het zou den grooten Corsicaan ver
moedelijk in de eerste plaats verbazen zich
aldus van Duitsche zijde gekenmerkt te zien!
In Indië mogen de militaire muziek
corpsen Tipperary" niet meer spelen, op
last van den legercommandant. Het gaf te
veel deining." Toen is dadelijk van parti
culiere zijde heel Indië voorzien geworden
van Tipperary"-woorden met muziek en
nu zingt heel Indië toch lekker het officieel
gewantrouwde, maar aan burgermenschen"
niet te verbieden lied. Men is dus de wereld
daar volstrekt niet in
groote-menschelijkheid" voor. Wat dan ook een heel onaan
gename positie zijn zou. Maar wel is Indië
hierin het moederland voor, dat onder de
palmen kunst een regeeringszaak is gebleken.
De Britsche censuur heeft uit de tele
grammen, naar Indische bladen gekabeld,
ook geschrapt de mededeeling, dat Redjang
Lebong zoo of zooveel dividend uitkeeren
zou dit jaar. Dividenden van andere mijn
bouwmaatschappijen en cultuurlichamen heeft
de censuur ongehinderd laten passeeren.
Daar steekt wat achter. Met de enkele con
stateering, dat er met dat Redjang Lebong
alevel wat raars is, zijn we er niet. Doch
waarom geschiedde dit dan ? Ja, waarom?
Voor de aandeelhouders was het troosteloos.
Die hooren toch al zoo weinig van den gang
van hun zaak, en als er nu eens wat wordt
meegedeeld, dan grijpt de Britsche censuur
dat weg!