De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 6 juni pagina 2

6 juni 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

> i :" . ' ' ' ? ) -i i i i t 11111- ,i l-i i S '.j,i 't-i'v 'M t .o l -l 11 l .',1 l', l 3 i. 'l :,1---1 IJ 1.1-1 1.A ,-..; .AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6,Juni.'15. - No. 1980 ,. -i*.., -VI'. **" . iv' i "** "'"^"t recht en zijn dus in wezen verkeerd. Gedu rende lange jaren aangewend zouden' de gevolgen steeds minder goed worden; doch de oorlog is een noodtoestand; is ifzonr dering, geen regel. De mensch is in dien tijd niet normaal, reageert alleen op sterke prikkels; voor dezen mensch helpen dus alleen sterke middelen. In vredestijd ligt de zaak geheel anders. Dan is de eerste taak van het legerbestuur den soldaat voor de tucht te winnen, hemjop te voeden, hem het hoe en waarom der tucht te doen begrijpen. Men mag aannemen dat het overgroote deel alsdan zondigt uit on wetendheid, men heeft bovendien den tijd met hem te. spreken en hem de verkeerde gevolgen van zijne handelwijze te tponen. Bovendien zijn de groote misdaden, welke in oorlogstijd de massa zoo dikwijls begaat, in vredestijd uitgesloten. De geregelde toe stand, de publieke opinie en bovendien de steeds zoo kleine legersterkte maken deze onmogelijk. Straffen moeten dus in vredestijd hoogst zeldzaam zijn; zij moeten evenals het gif in de geneeskunde slechts zelden worden aangewend. Een voortdurend gebruik maakt den soldaat er steeds ongevoeli ger vór. Wordt in vredestijd op deze wijze alge meen in het leger gehandeld, wordt ook dan niets .van den. soldaat geeischt, dan' hetgeen strikt noodzakelijk is, dan zal in dat leger een goede tucht heerschen; vooral wannetr men daar naast niet schroomt van den soldaat de zwaarste inspanning te vergen/ mits dat slechts inspanningen zijn, die hij zich eveneens in oorlogstijd zal moeten ge troosten. Dan zal de soldaat gaan inzien dat het in het leger hooge ernst is, hij zal' eerbied krijgen voor de tucht en voor het legergezag en zich in oorlogstijd vrijwillig. aan de tuchteischen onderwerpen, wijl hij weet, dat niets van hem gevorderd wordt, dan hetgeen noodzakelijk is. Deze toestand is echter alleen mogelijk, wanneer in het geheele leger eerbied van opvatting heerscht en dus niet de eene chef een feit zwaar straft, hetwelk een ander ongestraft laat. Op het gebied van tucht mogen geen verschilpunten heerschen; de opvattingen over de handhaving der tucht moeten bij alle chefs volkomen dezelfde zijn. Een feit is ernstig of niet, want vergeten wij niet, in oorlogstijd is het doel van de tucht het zoo goed als onmogelijk maken van overtredingen, niet het verbeteren van het individu. In een noodtoestand heerscht noodrecht, en wie in oorlogstijd denkt te mogen rekenen op de goede wil en het groote plichtsbesef der massa komt deerlijk bedrogen uit. Zij, die van den beginne af onze mobi lisatie hebben medegemaakt zullen dit ver moedelijk onderschrijven. Voor velen is dit tijdperk een tijdperk van bittere ontgooche ling geweest, en thans,nu de toestand zoo veel verbeterd is, durven wij te zeggen, dat het met de krijgstucht in die dagen volgens onze meening Tjitter treurig was gesteld. Het is thans niet de tijd hierop dieper in te gaan; dat blijve aan later tijd overgelaten. Doch noodig is dit thans neer te schrijven, wijl zich reeds - symptomen vertoonen, dat enkelen in den lande, nu het oorlogsgevaar geweken schijnt, weer' pressie willen gaan uitoefenen om het met de tucht niet zoo nauw te nemen. Wanneer de oorlog eens over ons zou komen, zouden de gevolgen van deze handelwijze zich beter wreken en in de allereerste plaats zouden hieronder de niet strijdenden te lijden hebben. Wij hopen van harte, dat deze vuurproef aan ons land bespaard moge blijven, doch dat tevens de groote eenheid, welke de leiders van ons volk in de Augustusdagen bezielde, ook in deze zoo moeilijke dagen ten opzichte van onze weermacht bestendigd moge blijven. HAB imiiiittiiimiiiiiiiiiniiiiii Wat, de Duitsche Staatslieden zeggen, is op het oogenblik van minder belang dan wat de Duitsche legers verrichten, maar in de laatste dagen zijn er toch in den Rijksdag en in den Pruisischen Landdag woorden gesproken, die de opmerkzaamheid vooral van ons, Nederlanders, verdienen. Toen op den ,28sten Mei de zitting van den Rijksdag was geopend, nam Bethmann Hollweg terstond het woord. Voor het eerst na de oorlogsverklaring van Italië aan Oos tenrijk. Dus hield hij een strafpreek tegen Italië. Zijne rede werd telkens door storm achtige toejuichingen onderbroken, zooals sinds het begin van den oorlog pleegt te geschieden met elke groote redevoering van eiken eersten minister in elk parlement van elk oorlogvoerend volk. HEN RIET T E Een verhaal van den Nederrijn Naar het Duitsch, van PAUL ZECH Geautoriseerde vertaling door E. Bukowsky (Slot). Krischau hielp haar binnen brengen, toen stuurden ze hem weg. Hij ging niet meer naar zijn werk toe, maar zette zich op de bank neer, die voor het raam stond en zat daar tot den avond, in elkaar, gehurkt als een hond. Hij zag de menschen komen en gaan als een muggenzwerm, walgelijk zoemend, en met ontelbare armen en beenen die met hun bewegen zijn zinnen verwarden. En gehuld in de monotonie van de eentonige geluiden en den zinkenden avondnevel liet hij het hoofd achterover zinken en viel in een apathischen halfslaap. Toen de weduwe kwam, schudde zij hem wakker. Zij bracht hem in huis en zette hem in een stroozetel. Het eten liet hij staan. Hij staarde als een dronken man in het licht en stootte onver staanbare klanken uit. . ? , .. .. > Wat hij zei was dan ook juist wat men wenschte te hooren; wat men eergisteren in de couranten had gelezen; wat men giste ren' zelf had gezegd: trouwbreuk, met bloe dige letters voor altijd in het boek der wereldgeschiedenis geschreven; voor het Duitsche eerlijkheldsgevoel bijna onmoge lijk om aan zulk een keer van zaken te gelooven; maar Italië altijd niet goed te vertrouwen geweest; altijd voorliefde getoond voor een extra-dansje; ook nu weer twee Ijzers te yuur; gewetenlooze oorlogsstokers; goud van d Triple Entente; de straat tot bloeddorst op gezweept; het verstand kwam niet meer aan het woord; de koning met revolutie, alle gematigden met geweld en moord be dreigd, wanneer zij niet mede de oorlogstrpmpet wilden steken enz. Wanneer men zulke redevoeringen leest onverschillig of zij werden uitgesproken door een Engelsch of een Fransch of een Duitsch minister dan betreurt men het wel eens, dat zij niet op een. andere plaats werden gehouden. Het is waar, in elk land kan men ze den volgenden dag lezen; maar de indruk van het gesproken woord is toch' zooveel dieper; wat een geweldige uitwer king zou de rede van Bethmann Hollweg niet gehad hebben, wanneer zij gehouden was in de Italiaansche Kamer van Afgevaar digden! Het schijnt gewaagd om aan te nemen, dat deze dan besloten zou hebben de oorlogsverklaring aan Italië te herroepen: een vergadering komt nu eenmaal niet gaarne op vroeger genomen besluiten terug. Maar wie weet of die oorlogsverklaring niet zou zijn uitgebleven, wanneer het Italiaansche parlement, voordat het de buitengewone be voegdheden aan de regeering verleende, Beth mann Hollweg had kunnen hooren redevoe ren, in plaats van Salandra of Sonnino, en door hem had hooren uiteenzetten, hoe verderfelijk voor Italië het samengaan met de Triple-Entente was! Wij bevelen de gedachte in de overweging van den AntiOorlog-Raad aan: voordat een volksverte genwoordiging volmacht tot een oorlogs verklaring geeft, heeft zij eerst een|redevoering aan te hcoren van den eersten minister van een land, dat alle redenen heeft om dien oorlog niet te wenschen. In de rede Van Bethman Hollweg was er n passage, die ons vooral deed betreuren, dat zij niet door een ander parlement was aangehoord. Toen de rijkskanselier er over kwam te spreken, dat het edelmoedige Oostenrijksche aanbod door Italië niet was aan genomen, omdat het te laat kwam en men er bovendien geen vertrouwen in stelde, zeide hij: De Italiaansche staatslieden had den niet het recht om aan de betrouwbaar heid van andere natiën denzelfden maatstaf aan te leggen, dien zij voor hun eigen trouw aan gesloten verdragen hadden gevormd. Duitschland stond er met zijn woord voor in, dat de aanbiedingen zouden worden ge stand gedaan. Hier was dus geen plaats voor wantrouwen." In den Rijksdag werden deze woorden toe gejuicht; er werd zelfs zeer juist!" en. hoort! hoort!" geroepen. Maar de redenaar had toch nog recht op een ander succes; het Duitsche volk heeft nu eenmaal niet den naam van een bijzonder ontwikkeld gevoel voor humor te hebben en in de gegeven omstandigheden kon -men vooral niet verwachten, dat de Rijksdagsleden goedlachs zouden zijn; in de Fransche Kamer van Afgevaardigden zou er meer vroolijkheid door zijn woorden gewekt zijn. De verzekering, dat Duitschland's woord niet gewantrouwd behoeft te worden, zou echter de allergrootste uitwerking gehad hebben, wanneer de kanselier van het Duitsche Rijk haar had kunnen afleggen in een vergade ring van Belgische volksvertegenwoordigers; zoo ergens, dan zou men daar zulk een verzekering op haar juiste waarde hebben weten te schatten en er den weerklank op hebben laten hooren, dien zij verdiende. Intusschen, wat wij tot dusverre uit de redevoering van Bethmann Hollweg mede deelden, verklaart nog niet waarom deze vooral de opmerkzaamheid van ons, Neder landers, verdient. Wat voor ons merkwaardig is, is het slot: Hoe grooter het gevaar is, waaraan wij, van alle zijden door vijanden besprongen, het hoofd moeten bieden, hoe dieper de vaderlandsliefde in onze harten schiet; hoe grooter onze zorgen zijn voor kinderen en kindskinderen, des te standvastiger moeten wij volhouden, tot wij ons alle mogelijke waarborgen hebben verzekerd en de zeker heid hebben, dat geen onzer vijanden, noch alleen, noch vereenigd, nogmaals tegen ons naar de wapenen grijpt." De laatste woorden over de waar borgen" zijn herhaald in de rede waar mede Graaf von Schwerin, de voorzitter van den Landdag, de zitting dezer verga ring op l Juni heeft geopend.In den Landdag gaven voor zooverre ons thans bekend is die woorden nog geen aanleiding tot betuigingen van instem ming of tegenspraak. In den Rijksdag wel. iiiiiiiimmiiil iiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii De weduwe probeerde hem door allerlei vragen uit zijn apathie op te wekken, maar hij knikte alleen en verdraaide zijn oogen. Langzaam sloop hij naar de slaapkamer en gooide zich geheel gekleed op bed. Midden in den nacht, werd de vrouw, die in de kamer naast hem sliep, door een luiden gil. gewekt. Zij schoot haastig een onderrok aan, sloop voorzichtig in Krischau's kamer en stak licht op. Hij lag met gesloten oogen en sloeg met armen en beenen om zich heen. Schuim was op zijn lippen en koud zweet schitterde op zijn voorhoofd als groote, pasgesmolten hagelkorrels. De weduwe wachtte een'poos met het licht in haar hand. Plotseling kwam een gorgelend geluid als van een verdrinkende over zijn blauwe lip pen. De oogen gingen wijd open. En b-ij gilde: Henriëtte ... Henriëtte...." Het was als de. gil van een waanzinnige. Van schrik liet zij het licht vallen en vloog de kamer uit, grendelde de deur en Ademde opgelucht. Hij schreeuwde den heelen nacht door, zoo, dat niemand kon slapen en de kinderen in het huis daarnaast wakker werden. Toen het al een beetje schemerde, werd de droomkoorts het hevigst. In een bloedrood licht verscheen hem de boot. Verdronken menschen omhelsden hem met kille armen en trokken hem omlaag naar de duistere diepten. . : _ Toen werd het heel stil ' .'.:' 's Morgens, toen de weduwe het fornuis En wat er in den Rijksdag over werd ge zegd, héft de verdienste, dat het den sluier, dien de rijkskanselier nog over de wezen lijke waarborgen" liet hangen»wegtrok. De sociaaldemocralen toonden te hebben begrepen, dat .er .mede werd bedoeld:. uit breiding' van gebied. Hun woordvoerder Ebert zei: Wij zijn het met de breede kringen voor alle volken in dit opzicht eens, dat wij een vrede willen zonder een ander volk te overweldigen. Slechts na een zoodanigen vrede is vruchtbare samenwerking van alle beschaafde volken duurzaam moge lijk. Daarom kanten wij ons tegen elk streven, dat den vrede van allerlei ver overingen afhankelijk wil maken. Dat wij deze bereidwilligheid om vrede te sluiten uitspreken, kan niemand als zwakheid be schouwen, omdat het economische en mili taire weerstandsvermogen van ons volk schitterend is gebleken en onze dappere troepen een gunstigen toestand op de ge vechtsterreinen hebben .bevochten." Maar de conservatieven en de nationaalliberalen denken er anders over. Uit hunne kringen zijn in de laatste maanden de stem men opgegaan, die te verstaan gaven dat België niet weer moest worden losgelaten. België wïnt daarom gaat het in de eerste plaats, als men in Duitschland spreekt over waarborgen" oftewel gebiedsuitbreiding. De conservatieve woordvoerder in den Rijksdag Westarp verheelde het niet, wat waarborgen" beteekent. In de eerste plaats liet hij weten', dat bij het vaststellen van de vredesvoorwaarden niet gerekend behoefde te worden met sociaal-democratische ideeën omtrent het ongeoorloofde van de overwel diging van een ander land. Vervolgens gaf hij namens de conservatieven te kennen: Wij stellen ons volkomen op het standpunt, dat de rijkskanselier gisteren heeft ingeno men. Wij moeten ons alle mogelijke waar borgen verzekeren, dat niemand het meer waagt tegen ons naar de wapenen te grijpen. Dat kunnen wij slechts bereiken, als wij alleen de militaire, economische en politieke belangen van het Duitsche Rijk laten gelden en c.q. ook voor gebiedsuitbreiding, die voor dat doel dienstig kan zijn, niet terug schrik ken." Waarop de nationaal-liberaal Schetter namens zijne partij volkomen instemming met deze woorden betuigde. Daarbij is het debat over de waarbor gen" gebleven. De Rijksdag is tot 10 Augus tus verdaagd; vór dien tijd zal dus uit deze vergadering geen nieuw licht opgaan over de waarborgen". Maar wat wij nu daarover te hooren kregen, is reeds voldoende. Conservatieven en nationaal-liberalen hebben verklaard, dat Duitschland, zoo het de vredes voorwaarden kan voorschrijven, gebiedsuit breiding moet eischen; van de andere burgerlijke" partijen heeft geen enkele dit tegengesproken; de sociaal-democraten zijn de eenige geweest, die dezen waarborg" verwierpen; zij alleen zullen echter niet kunnen beletten, dat Duitschland, zoo het de macht ertoe heeft, zich in het bezit stelt van de voor zijne militaire, economische en politieke belangen noodige gebiedsuitbrei ding. Uit alles, wat tot dusverre door de voor standers van gebiedsuitbreiding Ballin, Dernburg, Bassermann in interviews en redevoeringen is gezegd, uit alles, wat de conservatieve en nationaal-liberale pers daarover heeft geschreven, blijkt dit: bij ge biedsuitbreiding heeft men in de eerste plaats België' op het oog; misschien nog meer, maar België zeker. Dit raakt ons. Om allerlei redenen, maar in de eerste plaats om deze: zoo België Duitsch wordt, is het, niet met ons voort bestaan als een eigen staat, maar met onze zelfstandigheid gedaan. Maar er is meer. Uit een telegram, door den Duitschen Staatssecretaris van buitenlandsche zaken op 4 Augustus 1914 tot den Duitschen gezant te Londen gericht, met de opdracht het ter kennis te brengen van Sir Edward Grey, blijkt dit: annexatie van Belgisch grondgebied brengt, naar de meening der Duitsche regeering, de noodzakelijkheid mede om ook een stuk Nederlandsch grond gebied te veroveren." Wij hopen thans duidelijk gemaakt te hebben, waarom het gesprokene in den Rijksdag en den Pruisischen Landdag de opmerkzaamheid verdient vooral van ons, Nederlanders. In het bijzonder bevelen wij de over weging van die woorden aan diegenen onzer landgenooten aan, die, omdat zij bewonde ring of achting of sympathie voor het Duitsche volk gevoelen en het is vol komen begrijpelijk, dat zeer vele Neder landers zulke gevoelens koesteren zich tot dusverre nog geen rekenschap ervan hebben gegeven, wat voor Nederland een vo komen overwinning van Duitschland in dezen oorlog zou beteekenen. G. W. KERNKAMP 2 Juni 1915 iiiitiiiiiiiiiiiiHiiiiimiiiiimiimiiiitiiiiiiiiiiimiii aanmaakte, kwam Krischau binnen. Rechtop en met luide stappen. Zijn haar was sneeuwwit. De weduwe sloeg haar handen in elkaar en begon te huilen. Krischau waschte ziehen ontbeet zwijgend. De vrouw durfde ook niets te zeggen. Hij zal geschrokken zijn bij het ongeluk", dacht zij. Maar haar verbazing werd nog heviger, toen Krischau tusschen den middag naar huis kwam en een andere jas aantrok. He, Krischau, moet je naar 't gemeente huis? Of is er een begrafenis vandaag?" Neen, ik ga eens kijken, hoe het met dat meisje gaat", antwoordde hij en sloeg de deur hard achter zich dicht. De vrouw zette een teleurgesteld gezicht en pijnigde haar hersens af. Haar oogen werden donker, als wateren, waar een regen bui overheen gaat. De ingehouden hartstocht van al die troostelooze, leege jaren werd in haar wakker. III. Het geredde meisje was nog steeds in een toestand van apathie ..en Krischau mocht alleen op den drempel van de ziekenkamer komen. Tusschen de roodgeruite kussens zag hij het witte gezicht met de gesloten oogen. Een paar minuten stond hij als vastgeworteld. Als een kleine vogel, die zijn vleugels uitslaat, zoo 'vloog zijn hart op tot in zijn wangen. De beide vrouwen, die het meisje veriormamint-Tabletten vernietigen de bacteriën in | mond en keel en beschermen Besmetting. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllllllllllIIIMI Uit de Parlementaire Sfeer F. Lieftinck Dinsdag, viert de nestor der Tweede Kamer zijn tachtigsten jaardag. Het is weinigen gegeven, op dien leeftijd zoozeer de frischheid van geest te behouden, als waarvan de heer Frans Lieftinck in het Parlement nog dezer dagen blijk gaf. De Kamer had bij het debat over het buiten gewone crediet voor oorlog, de. eindelooze klachtenreeks van Ter Laan, de jeremiades van Duymaer en Scheurer met Jobsgeduld aangehoord. In lijdzaamheid bezat zij haar parlementaire ziel, van de 100 volksvertegen woordigers waren er op zijn minst 90 ge vlucht van de groene banken. De stemming was saai, landerig, miezerig. Tot Lieftinck het woord nam en de Kamer zich spitste tot luisteren. Minister Bosboom overdreef niet, toen hij die speech een frissche bries noemde, die woei door de Kameratmosfeer. Hij typeerde daarmede treffend Lieftinck's parlementaire leven. Steeds wist deze door een rake interruptie, door een origineele speech de aandacht te trekken. Humor en sarcasme dongen om den voorrang. Maar ook als de tegenstander hem te na was gekomen, wist hij met kracht van argumenten den aanval af te slaan en zette de diepe ernst eener eerlijke overtuiging zijn betoog gloed bij. Men kan zich de Kamer niet denken zonder Lieftinck. Geen heeft als hij de parlementaire historie als kamerlid sinds langer dan een kwart eeuw medegemaakt. Tientallen heeft hij er ter rechter- zoowel als ter linkerzijde zien gaan en komen. Van de 100 kamer leden, die in de negentiger jaren zitting kregen, zijn er nauwelijks tien meer over. Doch hij is gebleven, toonbeeld van oudHollandsche kloekheid, symbool van den oude van dagen, die jeugdig bleef van hart en geest als zeer, zeer weinigen. Wij hopen den nestor der Kamer nog meer malen de leuke speech te hooren houden, waarmede hij bij de opening der zitting in September den voorzitter voor het nieuwe zittingsjaar installeert! KAMER-RAAD lllllllllllllllllillHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIJMIIHIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIItll Leuvensch Boekenfonds Toen het bekend was geworden, dat de oude Academiestad Leuven door zulk een wreed lot was getroffen en daarbij de vooral door zijne zeldzame en belangrijke manu scripten en incunabelen zoo vermaarde bibliotheek door brand was vernield, kwamen te 's-Qravenhage twee personen nl. de Algemeene Rijksarchivaris prof. mr. R. Fruin en de Referendaris bij de Afdeeling Kunsten en Wetenschappen van het Departement van Binnenlandsche Zaken mr. M. I. Duparc, onafhankelijk van elkander, op het denk beeld om althans iets te doen om de Leuvensche Universiteit na afloop van den oorlog eenigermate schadeloos te stellen door pogingen aan te wenden tot hernieuwing van de verloren gegane boekerij. De heeren stelden zich met elkander in verbinding en verzochten den H.H. dr. J. Kalf, secretaris der Rijkscommissie tot inventariseering en beschrijving van de Neder!, monumenten van Geschiedenis en Kunst, prof. dr. W. Martin, Buitengewoon Hoogleeraar aan de pleegden, keken hem verbaasd aan, maar zij zeiden niets, hoewel zij verwonderd waren over hem. Zonder naar iemand om te zien, sloop hij heen. En lederen middag kwam hij op hetzelfde uur, rekte zijn hoofd uit en zocht het witte gezicht in de kussens. Maar het meisje kon zijn stomme vragen en smeeken niet voelen. Soms zag hij een witten arm, dien zij even omhoog stak en weer liet zinken. Een zonneglimp schoot door het raam, en in dien bevenden schijn stond het ziekbed en het profiel in de kussens blonk daartusschen uit als een madonna in een koor venster. Dan vouwde hij zijn handen. Dat was zijn godsdienst, lederen dag. De vrouwen glimlachten tegen elkaar. Toen Krischau op een middag weer kwam stond het meisje midden in de kamer met groot-open oogen, die hem recht in het ge zicht zagen, zonder te knippen. Zij had zeker van de vrouwen gehoord, dat hij de man was, die haar in het huis gedragen had en toen iederen middag was komen kijken. Zijn hardnekkig zwijgen was uitdagend. Hij draaide al maar zijn muts in zijn handen rond. Een glimlach was strak om zijn mond hoeken. Zijn borst ging hevig op en neer, een heele poos. Eindelijk scheen het meisje te begrijpen. Zij stak haar hand uit en glimlachte. De koelheid week tusschen hen. Dat was erg onverwacht voor Krischau. Zijn gezicht vertrok zenuwachtig, maar toch nam hij de hand, een enkele seconde maar. Rijksuniversiteit te Leiden en Directeur van het Mauritshuis te 's Gravenhage en prof. dr. S. J. de Vries, Buitengewoon Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden en Biblio thecaris der Universiteitsbibliotheek aldaar, om zich met hen tot eene commissie te constituèeren. Deze heeren verklaarden zich onmiddellijk bereid, zoodat de commissie in de maand September van het vorige jaar tot stand kwam onder voorzitterschap van prof. Fruin, terwijl mr. Duparc met het penningmeesterschap werd belast en als Ie en 2e secretaris respectievelijk werden toe gevoegd de heeren dr. M. Rooseboom, secretaris van den Nederlandschen Oudheid kundigen Bond, en mr. J. A. G. Verspyck Mijnssen, secretaris der vereeniging Die Haghe", beiden te 's Gravenhage. Alvorens met haar werk aan te vangen vaardigde de commissie twee harer leden af om den minister van Buitenlandsche Zaken met het voornemen in kennis te stellen en tevens te vragen, of Z.E. met het oog op de neutraliteit van Nederland bedenkingen tegen het plan koesterde. Zij mochten van den minister de verzekering ontvangen, dat het plan de volle instem ming van Z.E. wegdroeg, te meer nadat was medegedeeld, dat het in de bedoeling lag een gelijken oproep als hier te lande te richten tot die landen, die niet bij den oor log betrokken waren. Daarop wendde de commissie zich tot een zeventigtal personen uit de wetenschap pelijke, litteraire en kunstwereld in ons land met verzoek om hun adhaesie te betuigen. Het aanvankelijk plan was om van de instelling van de commissie geenerlei mededeeling te doen, alvorens de adhaesiebetuigingen waren ingekomen. Toen evenwel bleek, dat in de Figaro, voor zoover Frank rijk en Engeland betrof, reeds een oproep in gelijken zin als door de commissie bedoeld, was geschied, kwam het wenschelijk voor, dat die mededeeling reeds vroeger plaats had. Op denzelfden dag, waarop in de och tendbladen het bedoelde Figaro-bericht was vermeld, verscheen in de avondbladen de mededeeling omtrent de instelling van de in Nederland gevormde commissie. De commissie mocht tot hare groote vol doening zien, dat zij van bijna alle personen, tot wie zij zich had gewend, een gunstig antwoord mocht ontvangen. Slechts een tweetal personen konden zich niet op zulk een hoog wetenschappelijk standpunt stellen om officieel hun instemming te betuigen; hoewel zij eenerzijds het verlies ten zeerste betreurden, konden zij toch niet vergeten, dat het hier eene katholieke Universiteit gold en aan wederopbouw konden zij met het oog op hunne christelijk-historische tradities niet medewerken. Verder hebben o. a. twee bibliothecaris sen geweigerd, naar men vermoedt op grond van persoonlijke geraaktheid, omdat men wél den LeidschenUniversiteit-blibliothecaris prof. dr. S. G. de Vries en niet hen in de commissie van uitvoering had genomen. Deze mededeeling is daarom niet van belang ontbloot, omdat wij vermoeden, dat, als de Bibliothecaris der Amsterdamsche Universi teitsbibliotheek, mr. dr. C. P. Burger Jr. zulks had geweten, hij in de rubriek mededeelingen" van Het Boek" (Jaargang 1914 bladz. 447) wellicht de ietwat schampere opmer king had achterwege gelaten, dat namen van bibliothecarissen slechts sporadisch voorkwamen." Immers naast den Leidschen Bibliothecaris is de circulaire mede onderteekend door jhr. mr. dr. E. A. van Beresteijn, Burgemeester van Veendam en Voorzitter van de Centrale Vereeniging voor Openbare Leerzalen en Bibliotheken en mr. H. H. R. Roelofs Heyrmans, Bibliothecaris der Biblio theek der Technische Hoogeschool en Voor zitter der Vereeniging van Nederlandsche Bibliothecarissen, terwijl, als de namen der beide bovenbedoelde bibliothecarissen er bij hadden gestaan, het percentage van autori teiten op het gebied van het bibliotheek wezen toch nog al bevredigend ware geweest. Wij vinden het voornamelijk noodig hierop te wijzen, omdat de praesumptie niet ge waagd voorkomt, dat aan gemelde uitlating van dr. Burger niet vreemd is het voorstel van B. en W. van Amsterdam om niet tegenstaande ook dit college, evenals cura toren der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en de Universiteitsbibliothecaris eene circulaire van de commissie hebben ontvangen weliswaar boeken na den oorlog voor hetzelfde doel af te staan, doch zich rechtstreeks met het Leuvensche Universi teitsbestuur in betrekking te stellen. Wij vermoeden, dat als de commissie de han digheid had gehad, om ook een verzoek om adhaesiebetuiging tot dr. Burger te richten, bedoeld voorstel niet aan den Amsterdatnschen Raad gedaan ware. Doch wij zijn overtuigd, dat de Leuvensche commissie zich hier allerminst gepasseerd acht. Zoo slechts de Amsterdamsche Universiteit eene groote collectie boeken wil afstaan voor hetzelfde doel, waarvoor de commissie werk zaam is, zal het haar wel onverschillig zijn, Ik dank je," zei hij, verliet het huis en kwam niet weer. De oude Holst lag in het ziekenhuis en mocht in de eerste vier weken nog niet opstaan, zei de dokter. Zoolang moest het meisje nog bij de schippersfamilie blijven. Maar het beviel haar niet erg. Ze vond er alles erg verve lend, de vrouwen en de eindelooze gesprek ken. Overdag ging ze in de kolonie en langs de haven wandelen. Op een avond, toen Krischau weer op zijn bank zat en op de nachtwacht wachtte, zijn hoofd in de handen, voelde hij, dat iemand hem aan zijn mouw trok. Toen hij opkeek, zag hij het meisje. Zij was nog wat bleek, maar haar oogen schitterden. Ben je altijd hier," vroeg zij. Heb je mij gezocht?" Neen, ik zoek niemand. Maar wil je niet wat met me gaan wandelen in de kolonie? Ik ken hier niemand en jou vertrouw ik." Wou je me dat zeggen ? Dat ?" Zijn stem beefde zwak en pijnlijk. Neen, ik wou niets zeggen. Maar omdat je zoo anders bent, heb ik het gezegd." Hij aarzelde een oogenblik. Wat moest hij in Godsnaam tegen haar zeggen ? Maar ineens sprong hij op en zei: Als je wilt, kom dan maar!" Toen gingen ze samen door de kolonie en verder de velden in. De popels in de laan welkten in de brandende zon. De heldere stem van het meisje vloog als een vlinder voor hen uit. En Krischau

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl