De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 6 juni pagina 7

6 juni 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

6 Juni '15. No. 1980 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ANTWERPEN Samuel Prout (1783?1852) I. Het winter-nummer de Studio" bevat ?de architectuur-teekeningen van Samuel Prout uit Frankrijk, België, Italië, Zwitserland en Duitschland. De keuze van den teekenaar vind ik verwonderlijk. Toch is deze Studio" om twee redenen belangrijk: omdat ze de ge legenheid geeft over het teekenen van archi tectuur te schrijven, en omdat ik er een oordeel van Ruskin in vind (?his renderings of old buildings, such as that spire of Calais, are as perfect and as heartfelt as I can conceive possible; nor do I suppose that any one else will ever equa Ithcim"), welk oordeel met meer andere, 't zij zacht maar niet zonder drang gezegd, mij verbaast en verbaast... II. Het teekenen van voorwerpen van architectuur geniet bij velen zekere voor rechten: Dit is natuurlijk billijk, zoolang het teekenen niet geschiedt uit en om de zui vere reden van schoonheid, maar zoolang de teekeningen de maten-opgevende voor stellingen zijn van het gebouw, de plannen. is dit niet het geval meer, dan houden de voorrechten op voor mij. Dan wordt de quaestie document" ondergeschikt aan de vraag: is de teekening goed? Is ze verant woord als teekenwerk ten eerste? Is zij UTRECHT Charge door S. O. Dr. A. W. van Renterghem (9 Juni 1845?1915) Een van de stellingen, waarop ik in 1886 in de [medicijnen promoveerde, luidde als volgt: De onderzoekingen van Bernheim, Richet, Charcot e. a. omtrent hypnotisme en sug gestie verdienen groote belangstelling". Toen ik dat schreef wist ik van de the rapeutische waarde van hypnose en suggestie nagenoeg niets. Ik had de hypnose alleen te Parijs in de clinieken van Charcot en Debove leeren kennen. Had ik toen geweeten wat de school te Nancy in die richting had gedaan, dan had ik mij terstond op die praktijk toegelegd. Maar eerst nadat ik een jaar de gewoone dorpspraktijk had waargenoomen, kreeg ik een brief van mijn vriend Dr. C. M. van Deventer, den bekenden che micus en platonicus, toenmaals docent te Goes, meldend dat er in de stad zijner inwooning een zeekere Dr. van Renterghem beezig was wonderen te doen en dat het hoog noodig was dat ik eens ooverkwam om die zaak te bestudeeren. Ik liet toen geen tijd verlooren gaan en bezocht Goes en de Cliniek van v. Renterghem, die hij daar geoopend hak in navolging van Liébault te Nancy. Eerst toen werden mij de oogen geoopend voor de moogelijkheid van een methodische toepassing der psychotherapie. De rivaliteit der beide schooien Parijs en Nancy had mij in Frankrijk weerhouden naar Nancy te gaan, daar geen der parijsche psychologen aan het werk der geleerden van Nancy een uiting van kunst en leeft, zooals werkelijk werk leeft ? Daarna komt is ze topographischnauwkeurig? De teekeningen van Prout worden hier zoo goed als geheel naar voren gebracht (in de beschouwingen) als schoonheidsuitingen (ik geef toe: met verborgen restric ties). Hier en daar wordt de meening vol halfheid verdedigd, maar meestentijds is de lof groot. Is die lof verdiend? De teekeningen van Prout, zooals ze hier liggen, verdienen in geenen deele de lof. Naar hun soort en naar hun tijd bekeken, zijn er teekenaars te over, die beter (scher per, eleganter, afwisselender, vlotter) en even nauwkeurig werk leverden. Het gevoel, dat ge in al deze werken vindt, is van ne hoogte. Deze hoogte" is met goede maat gemeten ter nauwernood de middelmaat. Eer daaronder. De teekening is romantischyertellend; zonder zwier en verheffing. De figuren zijn van dezelfde zwakheid. Ook zij zijn van dat fatsoenlijke" werk, waarin fatsoen" hetzelfde is als levenloosheid. Er is geen enkle groepeering in, die buiten dat komt, waarvan wij een afkeer hebben. Noch constructie, noch ander doordringen verbaast of verrukt. Het muisachtige gezichtje van den schilder doet evenmin iets beters veriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiimiiiiiiiiHiiimmimii eenige waarde scheen toe te kennen. Van Renterghem echter was zoo wijs geweest met zijn eigen oogen te kijken en in na volging van hem ging ik toen ook terstond naar Nancy om te zien wat hij gezien had. Met van Renterghem besprak ik de wenschelijkheid om de methode in een groote stad toe te passen en wij kwamen terstond oovereen met het oog op de moeilijkheid om deeze vreemde zaak te verdeedigen teegen den argwaan van publiek en collega's om gemeenschappelijk op te treeden. En zoo stichtten wij te samen de cliniek voor psycho therapie te Amsterdam, waarvan van Ren terghem tot heeden toe nog steeds met groot succes de leiding heeft. Door dit voorbeeld is de verdienste van van Renterghem reeds voldoende aangeduid. Hij heeft twee zeer bultengewoone eigen schappen. Ten eerste de ruime blik en het volslagen gemis aan vooroordeel, waardoor hij voor elk nieuw denkbeeld op weetenschappelijk gebied terstond ontvankelijk is. En ten tweede het taaye geduld waarmee hij dat nieuwe denkbeeld in de praktijk doorzet. Beide qualiteiten zullen de oorzaak zijn dat zijn naam altijd met eere genoemd zal worden- in de geschiedenis der medische weetenschap. Eer hij zich op de psycho therapie toelegde was hij leerling van den Belgischen geleerde Burggrave. Deeze was ook een baanbreeker en stichter eener nieuwe methode. Hij wilde de toediening van ge neesmiddelen brengen op zuiver weetenschappelijke hoogte, daar de tot nog toe heerschende wijze, waarop de pharmacie werd uitgeoefend, met haar lange recepten en het werken met allerlei halfbekende stoffen hem onweetenschappelijk voorkwam. Hij diende dus alleen chemisch zuivere stoffen toe waarvan de werking naauwkeurig was onderzocht en die op volkoomen exacte wetenschappelijke wijze waren bereid. Zij werden zorgvuldig, fabriekmatig gedoseerd en in granules verstrekt. Deeze methode heette dosimétrie en is door van Renterghem nog niet geheel verlaten. Ook in deeze dosiraetrie heeft van Renterghem een ge weldige arbeid geleeverd. Hij heeft nl. van alle therapeutisch aangewende stoffen, waaronder de zwaarst bekende vergiften, die de meeste geneesheeren niet durven toe dienen, een ooverzicht gegeeven in een lijvig boekdeel en daarbij elke stof op eigen lichaam toegepast totdat hij de eerste vergiftigingsverschijnselen kon con stateeren. Wat dit zeggen wil kan misschien alleen een geneeskundige begrijpen, maar ik meen niet te overdrijven wanneer ik het een weetenschappelijke heldendaad noem, die in de annalen der medische weetenschap met eere genoemd zal worden. In de zeven jaren dat van Renterghem en ik hebben samengewerkt hebben wij bij veel succes, waarvoor wij dankbaar mogen zijn, ook natuurlijk menige teleurstelling onder vonden. De psychotherapie is niet zoo gemakkelijk en niet zoo eenvoudig als zij wel eens in den aanvang schijnt. Hoe meer wij haar toepassen, des te meer zien wij, dat zij nog geheel In haar kindsheid is en dat zij eerst dan volle vlucht kan neemen, wanneer de geheele psychologie een gron dige herziening heeft ondergaan. Eevenals de medische wetenschap niet vooruit kan koomen onder deugdelijke kennis der hulpweetenschappen, zoo lijdt de psychotherapie altijd nog aan het gebrekkig inzicht van den wachten. Ook dat is keurig, maar noch fleurig noch innerlijk. Er is geen innerlijk in deze teekeningen. Geen atmospheer, noch van het land, noch van hartstocht, noch van bespiegeling. Alles is koud-opgebouwd, brokkelig-geteekend. Er is geen kleur in en geen strakheid. Ge gevoelt een onderwij zende vaardigheid, die buiten de groote werkelijkheden blijft. Er is eentonigheid, omdat er geen hartstocht was. En er was toch reden om met hartstocht (of met meer) aan te grijpen en in de teekeningen te trachten te verwerven. Want aan deze dingen die van maten bestaan (bouwsels), die abstract zijn (als ruimte) en concreet (als afschei dingen van de algemeene ruimte) is inner lijkheid te over: geestesspel, verwonnen moeite, bloed van veel bedenken, en omdat ze oud zijn, is er een kleurspelen bij, dat den schilder-teekenaar moet wekken en lokken... III. Wat trok Ruskin, den aesthetikus in dit werk en tot dit werk? In den slechten zin is zijn kritiek ver rassend; het is iets wat ik met groote zekerheid durf schrijven. Deze verrassing is zoo groot, dat zij een ongewone werd. Kleiner gebleven, was zij binnen de normen; nu is zij dat niet. Ik weet dat bij allen, die IIIIHIIIIIIIIIII samenhang tusschen geestes- en zieleleeven en de meer materieele verschijnselen. Tot nog toe is die weetenschap door bekrom penheid en Ingeroest vooroordeel belem merd, maar van Rentherghem is eevengoed oovertuigd als ik dat haar grondbeginsel juist is, dat ons streeven ging in de goede rich ting en dat de methode door uitbreidingen geduldige observatie nog een groote toe komst tegemoet gaat. Zeven jaar lang heb ik met van Renterghem op de aangenaamste wijze samengewerkt en toen het verschil in ons beider aard en krachten een scheiding noodzakelijk maakte, geschiedde dat met volle waardeering van elkanders motieven. Van Renterghem heeft de hem aangeweezen taak pp de meest eer volle wijze voortgezet. Hij zou met zijn zeventigste jaar volle recht hebben op een otium cum dignitate, maar ik denk wel dat zoowel de veele patiënten die op zijn per soonlijke hulp vertrouwen als zijn eigen pnverzadelijke werklust hem nog meenig jaar in frissche arbeidzaamheid zullen doen voortgaan. FREDERIK VAN EEDEN Illllllllllllllllllllllltlllllllll S^.«kW«?o^o?<^[ ?KUNTE Een gezicht Ik heb mijn lief gezien bij 't eerste donkren, Als in het Oosten enkle sterren flonkren, En ver in 't Westen, waar slechts Venus blinkt, Een purpren waas omfloerst de zon die zinkt; Als 't landvolk rust, de meerelaar zijn zang Uit 't loover zendt door louter schenkensdrang. Ik hoorde, 'k zag het hoe de sterren fluistren Bij 't zien van haar, hoe zachtkens zuchtend luistren De jonge bloempjes en de oude boomen Naar haren tred, hoe d' avondzuchtjes schromen, Om te verlaten 't hoofd, dat zij omspelen, En voorjaarsgeuren haar de slapen streelen. Nu stond zij stil en richtte peinzend 't oog Naar 't avondgoud en naar de ster omhoog; Dan zag ik, hoe zij hoorde in de luchten Den wiekslag van onzichtbre vogelvluchten. Ik aarzeld' als betooverd en ik staarde Vol eerbied naar wat 't schoonste scheen op aarde. Daar wendde zij het blondgelokte hoofd Naar mij. O, gansche schepping, wees geloofd Voor dezen stond; in 't vragend oog blonk liefde; 't Was of mijn ziel d'azuren aether kliefde Op breeden adlaarswiek. Mysterie-oogen! 'k Heb 't diepste leven uit dien blik gezogen. S. ROZEMOND BRUGGE niet altijd genoeg uitgaan van de eerste wezenstrekken der schilderkunst, de moge lijkheid der eenzijdigheid is, en dat wij allen overschatten kunnen, niet altijd willens, maar soms onwetend. Er zijn dingen onder de voorwerpen onzer beschouwing, d_ie ons gemaklijksr vlijen dan andere (ons is hier dativus, en vleien is zich leggen); die wij met williger instincten bezien. Dit volgt uit de figuraties, die onze (geestelijke) persoonlijk heden zijn, maar moet, zelfs bij iemand als Ruskin, voldoen aan een ingeworteld verlan gen, de scherpte van kritiek zoozeer vermin deren, dat hij wat niet meer dan middelmatig zeker is, zeker veel maal overschat? Dit is de tweede reden, waarom ik over Prout hier schrijf: de verrassing van Ruskin. En wat hier Ruskin overkwam in de felheid van zijn overtuiging, voelde ik mogelijk in andere felle overtuigingen: dat we, wat van den tijd is, te veel eeren; wat te veel enkel en alleen van den tijd is, dat we dat te ruim soms overschatten. Dit is voor mij het nut van dit nummer: dat het strak wijst door een fout, die we erin vin den op wat we niet moeten vergeten, en dat het keuren met innerlijke en blijvende waarden de daad is der zuivere kritiek. PLASSCHAERT Illllltllllliillillllllililllilinillilllii Van Genot dat Ontaarding is Het is niet speciaal over een theater voorstelling, dat ik het dezen keer hebben zal, maar over een bioscoop-tractatie, door Duitsche tooneelspelers, waaronder enkelen van grooten naam, in scène gezet, en door het Hollandsche publiek met een enorme, bijna schrijf ik: beestachtige graagte, ver slonden. Het onderwerp is nu, door den massa moord op de Lusitania" weer actueel ge worden, want ik bedoel de film Atlantis", naar een roman van dienzelfden naam van Hauptmann. De hoofdschotel van die film vormde de ondergang, in vollen oceaan, van een groote mailboot vol passagiers. Met reusachtige reclameborden en affiches waarop men ongelukktgen met de golven zag worstelen, en waarop men het schip half onder water zag, met menschen in doodsangst radeloos heen en weer ijlend werd het publiek al te voren lekker ge maakt op het gesmui en genot dat het te wachten stond. Er was de grootst mogelijke moeite ge daan om een scheepsramp, als die met de Titanic" tot in de minste bizonderheden na te bootsen. Men zag de passagiers vreed zaam op het dek zitten, en aan een fijn diner in de eetzaal, en 's avonds, in het donker, zag men de botsing met een ijs berg. Alarm werd geroepen in de gangen, men zag verschrikte passagiers in nacht gewaad uit de hutten ijlen, men zag het debacle op de dekken, hoe van doodsangst half waanzinnige menschen elkander onder den voet liepen er waren moeders met kleine kinderen bij -<? men zag ze vechten om in de booten te komen, men zag het zeewater gudsen in hutten en gangen, waar vrouwen en kinderen neervielen, men zag natuurgetrouw! menschen in zee met reddinggordels rondploeteren, men zag ze, halfgèk van angst, van het zinkende schip in zee springen, men zag het groote schip eindelijk in de golven wegzinken, met overal wrakhout waarop spartelende menschen, enz. enz., kortom, het was een tractatie van belang. Met de Titanic"-ramp nog versch in 't geheugen kon ieder zich nu voor een paar kwartjes het genot verschaffen, met eigen oogen, al die menschelijke ellende van a tot z bij te wonen, en tot in de minste bizonderheden te savpureeren. Ik ben, uit nieuwsgierigheid hoe het zijn zou, na de prachtige recencies" in de cou ranten, dezen film gaan zien, en ik moet eerlijk zeggen, dat ik er bij gerild heb. Ge rild van ontzetting, bedoel ik over het feit, dat de smaak van het publiek en ook van de critiek wel diep verdorven moet zijn, om van dergelijke jammer-tooneelen te smullen. Het waren niet enkel gewone verslaggevers, er waren ook bekende theater recensenten, die deze film toen in de wol ken verheven hebben. Het publiek, en vol strekt geen minder achterbuurt publiek, maar menschen uit de z.g. betere" standen, en zelfs uit de hooge" zat ademloos te genieten van al de doodsangst en den doodsstrijd. Er waren heel wat kinderen onder, die door pa en ma op deze vertoo ning van ellende en jammer getracteerd werden, en die evenals hun ouders, met roode koppen en open mond zaten te smullen van al de verschrikkingen. Laat ik eerlijk zijn en bekennen, dat de jammertooneelen met meesterhand geënsce neerd waren en dat de acteurs en figuranten, die er aan medewerkten, bijna allen van de bovenste plank waren. De regisseur, die dit alles ineen gezet heeft, moet een kraan van belang zijn geweest. Vooral (en dit moest dan ook, niet waar?) in het uitbeelden van angst en doodsstuip werden staaltjes van voortreffelijk tooneelspel gegeven. Het was zoo natuurlijk" mogelijk, de illusie was vol komen. Er ontbrak niets aan de griezelighejd, het publiek kreeg alles, en zelfs nog meer, wat de schreeuwerige reclameborden hadden beloofd. En er is ook geen kwestie van of acteurs van den eersten rang hebben aan deze duitsche film medegewerkt. Er is, toen deze film met reuzen-succes voor uitverkochte zalen in Nederland werd vertoond, voor zoover ik weet nergens een protest opgegaan tegen het onzedelijke en verdorvene van deze kunst" uit Duitsch land. Men heeft toen het is ongeveer een jaar geleden er geen begrip van gehad hoe ernstig en gevaarlijk, als ver schijnsel, deze soort kunst" is, in onze hedendaagsche (ik durf 't woord eigenlijk niet goed neerschrijven:) beschaving". Zulke verschijnselen wijzen namelijk op een decadentie en degeneratie, niet alleen van den smaak, maar ook van het geheele ge voelsleven van de menschheid. Het genot vinden in 't verschrikkelijke lijden, in doods angst en doodsstrijd van honderden medemenschen, het feit dat men gaat smullen en kluiven aan zooiets, met vrouw en kin deren, dit bewijst, dat men geen standaard van genieten meer heeft en, erger, dat het gevoel en het geweten verstompt zijn. Want hier is geen kunstgenot om de schoon heid van leed, maar genot in huiver-leelijk lijden. Er is meer verband tusschen dergelijke filmvertooningen en den laaghartigen sluip moord op de Lusitania" dan men wel zou denken. Menschen, die, met geraffineerde natuurlijkheid zulk een zeeramp in scène brengen, en er al de griezeligheid en ellende met een koel hoofd van uitbeelden, staan vél dichter dan ze zelf weten bij het op zettelijk uitlokken van zoo'n catastrophe. En het is wel zér merkwaardig en vél minder toeval dan men veel vermoedt dat juist het volk, dat de afschuwelijke ,,Atlantis"-film op zijn debet heeft, thans ook in gruwbare realiteit een analoge Lusitania" ramp, met dezelfde koelbloedigheid van regie en enscèneering voorbereid, tot eeuwige schande voor drie duitsche nageslachten, tot opvoering heeft gebracht. Hoe vreemd en onwaarschijnlijk het ook in westersche ooren moge klinken, allen, in geheel Europa, die van de koud-wreede, smaak-ontaardende, afschuwelijk benau wende Atlantis"-film hebben zitten genieten en die daardoor de gedachten en aandoenings-sfeer, waarin de menschheid leeft, hebben mede helpen besmetten en veront reinigen, hebben in zekeren zin schuld aan den misdaad, op de Lusitania" begaan. Alleen in een beschaving", in eene maat schappij, waar zóvreugde- en huivergenot wordt gevonden in doodstrijd en krank zinnige angst en allerhevigst lijden, kon een sluipmoord, zoo gevoelloos en duivelachtig berekend als dien op de Lusitania" voor komen. Er is, behalve de gewone damp kring, waarin wij leven, ook nog zooiets als een atmosfeer van aandoeningen en ge dachten. Ieder ontwikkeld Oosterling kan u dat vertellen. Een maatschappij, die vreugde en genot vindt in rampen en doodstrijd van honder den menschen en die daar opgetogen naar zit te kijken, in genotvol rillen, zulk een maatschappij is rijp voor wreedheden, als in dezen menschonteerenden oorlog. HENRI BOREL iiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiitiiiiiitimmiim SINT LUCAS LIZZY ANSINGH I Eén din g ontbrak op den Hollandschen Kunstenaarskring: een zeeghafte verschijning, waar-om de andere verschijningen zich rhythmisch groepeerden. Een tentoonstelling als deze van St. Lucas is uit te verschil lende elementen saamgesteld om zelfs met een uit-muntende serie werken tot eenheid te worden. Toch overheerscht de inzending van Lizzy Ansingh het overige en is haar drietal werken het hier belangrijke. Deze overwinning van haar is een eigen aardige. Zij is bevochten door de kracht van den geest, Ten tweede heeft deze geest het ver mogen in zich, zich schilderkunstig uit te drukken; enkel gespannen en zich ontspan nende geest was niet voldoende geweest. II De schilderijen: de Zeven Hoofdzonden", De Klok" en Het Verzonken Beeldje", zijn uit 1914 en uit 1915. Zij duiden dus den tegenwoordigen toestand van deze schilderes aan; zij constateeren het tegen woordige. Zoo ge ze karakteriseeren wilt naar een hoofdeigenschap, is te schrijven, dat de Zeven Hoofdzonden het belangrijkst zijn, het meest geschakeerd van intentie en ge dachten; dat Het Verzonken Beeldje" als compositie, als bouw, het meest te waar deeren is, het meest rustig; dat er eigen aardige schrille vondsten van kleur in te vinden zijn naast onderwatersch wezen; dat De Klok" als bouw het minst slaagde maar enkele figuren (die in het rose en in het bruin-roode kleed) vertoont, die uit den Droom een verschrikt of liefelijk gezicht naar het Open Leven heffen. In alle drie deze werken vindt ge een Droom, maar telkens van uit een anderen hoek omhoog gegroeid; ethisch in de Zeven Doodzonden; dramatisch, even dramatisch en theatraal in De Klok", phantastischer dan de anderen in het Verzonken Beeld". In alle drie deze werken is de stof" niet verwaarloosd. Lizzy Ansingh doet dit nooit maar de Zeven Doodzonden zijn rijk van de weergave der stoffen. In de Klok" zijn de de stoffen meer omhuld gegeven en is er niet zoo zeer aangedrongen x>p de ver scheidenheid van het materiaal; globaalst zijn ze gehouden in het Aquariumstuk, dat daardoor iets heeft van eene groote ornamentatie van zich zoekende en zich mijdende lijnen, die door een gelukkig oogenblik zich toch ten slotte rustig maken. III Dit zijn de dingen die deze werken eigen zijn als hoofdzaak: Droom, Phantaisie en Stof-uitdrukking. Deze werken zijn tevens uitingen van schilderkunst: de ontroeringen l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl