De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 13 juni pagina 2

13 juni 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Juni '15. No. 1981 terug te keeren. Voorloopig kunnen zij nog voorwaarden vragen,* l maar hebben wij eerst de groote afrekening met Engeland en Frankrijk achter den rug, dan zullen wij eischen stellen. De Duitsche economische macht zal door die aansluiting eene waardevolle afronding, krijgen, want het is een onding, dat het stroomgebied van den Rijn en 't voor naamst industriegebied van het Rijk, door tol grenzen van de zeehavens is afgesloten. Bovendien zijn de beide dialecten, het Hollandsch en het Vlaamsch te zwak, om een onafhankelijk geestelijk leven mogelijk te maken, (l? vert.) Duitsche professoren wor den reeds vaak naar de Nederlandsche Univer siteiten geroepen, uit gebrek aan eigen krach ten, evenals dit in Zweden en Noorwegen is. En eindelijk kunnen de Nederlanden met hun klein gebied in de gewapende wereld geen zelfstandige politiek bestaan meer voeren. Het land is nu slechts een invalsweg voor de Engelsche industrie, en reeds in 1870 heeft Duitschland de gelegenheid ver zuimd, de aansluiting bij het Rijk te vorderen. Toen hadden Holland en België nog zelf standig om opneming in het Duitsche Rijk kunnen vragen. Nu zal na den op den ko menden oorlog volgenden vrede de toetre ding van de beide landen, onder het Hollandsche koningshuis, door Europa besloten worden. Rotterdamlen Groningen worden elk standplaatsen van een armeecorps (evenals Antwerpen en Luik); de universiteiten wor den erkend en richten zich in als de duitsche, op-de lagere scholen wordt duitsch de tweede taal. De bewoners van Waalsch België moet Frankrijk overnemen, en het leegkomende land wordt met duitsche vete ranen bevolkt. De Nederlandsche kolonies worden eigen dom van het Duitsche rijk, behalve Java, dat een afzonderlijk Nederlandse!) bezit blijft. Holland kan toch het groote koloniale rijk niet beheeren, en moet ze wel ter be scherming aan het Duitsche Rijk toever trouwen, zooals het de verdienste is van het Utrechtsche Provinciaal Dagblad (toen onder redactie van mr. Valckenier Kips vert.) in Nederland ook reeds verkondigd te hebben. Uit: Bernhardi, Deutschland und der nachste Krieg, 1913: Zoolang de Hollanders in voortdurenden strijd met de zee hunne krachten staalden en voor geloofsvrijheid en zelfstandigheid vochten, waren zij eene beteekenisyolle natie; nu leven zij slechts voor profijt en genot, zonder doel en zonder strijd. Zij zullen eerst weer beteekenis krijgen, als zij partij trekken in den strijd der kultuurnatie's. En met dat al is Duitschland van zijn na tuurlijkste hulpbronnen, zelfs van den Rijn mond beroofd. Onze politieke invloed kan slechts toenemen, wanneer wij met open hartigheid onze kleine naburen er op wijzen, dat aansluiting bij Duitschland in hun be lang is, en het Drievoudig Verbond tot een Middeleuropeesch Verbond wordt uitge breid." Uit: Holland Deutscher Bundesstaai? door Groh. 1918: Verbond met Duitschland? Neen, alleen onvoorwaardelijke aansluiting kan Holland rustig zijn koloniaal bezit waarborgen. Zit Duitschland eenmaal in Holland, dan heeft het den kop van den vraatzuchtigen Engelschen polyp bij de hand. Wij kunnen het eeuwige Engelsche verzet, dat wij overal op de wereld ontmoeten, slechts breken door macht ter zee, en verbinding met Holland. Wat een bedroevende zaak, bij voorbeeld dat nu Duitschand geen invloed heeft op de beslissingen der Staten-Generaal. En tot slot een tevens voor onze nationale zielkunde belangwekkende klank, gebracht door Wenn Ich der Kaiser war" van Daniel Frymann. Ook hierin werd in 1913, heel wat van 't geen 1914/1915 brachten weten schappelijk vooruit gevoeld; een boek, dat veel opgang heeft gemaakt, en waarvan 't voor mij liggend exemplaar reeds tot het 25ste duizendtal behoorde: België en Holland zullen moeten begrijpen, dat de naderende oorlog over hun toekomst beslist. Er zou alles voor te zeggen zijn, dat zij aansluiting zochten echter. Voorloopig schijnt het dat zij, onyerstandigerwijze, naar de tegenstanders neigen. Zij zullen ons echter even lief zijn als de dwarshoofdige Alemannen van den Elzas, al zullen zij waar schijnlijk dezelfde fout maken als Hannover in 1866 en zich tegen het Rijk verzetten. Toch garandeeren wij hun bestaan, en ware dit verloren, wanneer wij overwonnen mochten worden. Genoegen zal ons de annexatie heusch niet doen! Het Nederlandsche volk is door eeuwenlange kleine politiek geestelijk z verarmd en kleinzielig geworden, en onder het gedachtenlooze koopmansbestuur (Kra merregiment), zoo tuchteloos, dat hunne opneming in het Rijk voor ons waarlijk geen hapje zal zijn. Te minder omdat niet valt aan te nemen, dat die menschen nog ooit miiniiinnwiiiiiiiiinuyiniiiiHiiiniiiii .iiiiiityiiiiiiiiiiiiMriii'iiiiiiiyiiiyiiiiniiiiiii DE POP DOOR H. BOONZAJER In een hooggaande ruzie hadden zij het eruit geflapt, 'r collega's, 'r kameraden van de gracht: dat ze niet zoo'n verbeelding most hebbe, met 'r onechte kind?" Hadden ze het haar gezegd, hetgeen eerst in tal van stiekeme, lijntrekkende onder onsjes, vde lasterende koppen bij mekaar gestoken, dat er de brave melkboerhondenhaarpieken van trilden, wat zondigen fleur had gebracht in haar verzeepte- en verkachelpotloode levens. Ze savoureerden een fel-kittelende laster vreugd, als ze haar onder het kleedjekloppen voorbij zagen gaan met haar knappe, bleeke gezicht, waar verdriet al een stoeren trek in gevreten had. Ze lieten die meid" en bloc haar minachting gevoelen, een min achting uit afgunst geboren, omdat ze vaag door 't leven in een machtigen staat weer tot orde, tucht en offervaardigheid zullen kunnen worden opgevoed l (vert.) En met België is het dito. Wanneer wij beide landen ondanks alles in eenigen vorm bij ons staatswezen annexeeren moeten, is het slecht door den drang der noodzakelijkheid. Het is ons onmogelijk, de Rijnmonden on der engelsfh-fransche invloeden te latenWij zullen dus, zoodra het naderend Europeesche conflict met Engeland en Frankrijk, zal zijn opgelost, de twee landjes voor de keus stellen. Worden zij ten slotte nog ver standig, dan kunnen zij Bondstaten worden. Anders worden zij bij Pruissen geannexeerd. In elk geval moeten.de koloniën onder be heer van het Rijk gesteld worden. Op deze wijze zou het Duitsche volk zijn oer-oud bezit aan de Noordzee hernemen, zonder enthousiasme en ronde sentimen taliteit. Het neder-duitsch zal in stand blijven, maar 't hoog-duitsche legertaal. Deze gedachten leven trouwens ook in Nederland zelf reeds in een kleinen, uiterst intellektueelen kring. Nog onlangs sprak ik een beschaafden en zeer schneidigen hollandschen hoofdofficier (is die man nóg in dienst, mijnheer de Minister van Oorlog? vert.), die zijne denkbeelden omtrent de duitsch-Nederlandsche betrekkingen uiteen zette, en welke zich bijna woordelijk met de boven uiteengezette opvatting dekken. Het is wel niet noodïg, hieraan nog veel toe te voegen. Er is bij dit alles geen woord Latijn, en ieder kan er de beteekenis aan hechten, die hij gepast acht. Maar niemand meene, dat het op zichzelf staande en excentrieke meeningsuitingen zijn. Het zijn integendeel woorden van n grooten, misschien deels onbewusten, maar daarom niet minder sterken zin, en wat men zoo verneemt, is inderdaad het hardopdroomende Duitschland. Is 't dan wonder, dat de oude gedenkklank opsteekt: o, Nederland, let op uw saeck?" v. H. Dr. R. P. Mees R.A.zoon f door Dr. A. PLATE Nu ik, op verzoek van de redactie van dit weekblad, eenige woorden ga wijden aan de nagedachtenis van mijn ouderen vriend, schijnt het mij wenschelijk toe in enkele trekken den parlementairen levensloop van dezen in vele opzichten merkwaardigen man in herinnering te brengen. Mees heeft zich ten gevolge van een hem overkomen ongeval reeds een tiental jaren geleden uit het open bare leven teruggetrokken; in de periode, die vooraf ging, heeft hij zich meer doen kennen als eene stille kracht, van wie groote invloed uitging, dan als politiek leider of redenaar. Het is begrijpelijk zoo zijn beeld niet allen duidelijk, voor oogen staat. In 1873 werd Mees op 39-jarigen leeftijd voor het eerst door het kiesdistrict Rotter dam naar de 2e Kamer afgevaardigd. Hij was werkzaam geweest in verschillende commissiën, had ook een korten tijd aan het hoofd gestaan van eene financieele in stelling, ten behoeve van den middenstand. Hij gold algemeen als een bekwaam man, met grooten wetenschappelijken aanleg. Zijn candidatuur werd wel in hoofdzaak voor bereid door een kleine groep van jongere intellectueelen, die in het toenmalige Rot terdamsche Spreekgezelschap een vereenigingspunt zochten. Op een der avonden was de welbekende Alberdingk Thijm uitgenoodigd stellingen te komen verdedigen en Mees was als het ware aangewezen tegenover hem en ten aanhoore van vele leden en geintroduceerden de eer van het gezelschap in eer lijken strijd op te houden. De wijze, waarop een kracht en een goddelijke overgave in die onkuischheid vermoedden, waarvoor zij instinctmatig voelden.te braaf-ordinairte zijn. Toen Rieke het lasterend kliekje zag staan, waartegen zich gisteren haar verschopt moederlijk gevoel had verzet, had ze wel terug willen gaan, maar te trotsch om haar bangheid te toonen, liep ze door, het ste kende kijken nog voelend, toen ze allang voorbij was. Dat zoo'n scène als gisteren juist moest gebeuren, nou Frans 'r zoo vaak van de gracht haalde! Hoe licht kon er niet n wat zeggen, wat naroepen!... God!... God!..." Van agitatie was ze vlugger gaan loopen, zette een zenuwachtige blos haar wangen in vlam. Ze moest 't dan zelf maar zeggen, ook al raakte 't dan uit... In Godsnaam ... in Godsnaam dan maar! Zoo kon't niet langer, ze werd nog gek zoo!" Het besluit had haar wat rustiger gemaakt, en toen ze haar boodschappen gedaan had, vond ze weer kracht, nogmaals de spitsroeden der braafheid te loopen. ... Maar toen ze 's avonds met Frans liep, en bijwijlen in 't lantaarnlicht z'n knapmannelijk gezicht opschimde, toen hij haar vertelde, dat hij wel gauw kwartiermeester hij zich van die taak kweet, zoowel wat vorm als inhoud betreft, bracht zijn naam op den voorgrond. De zetel, hem in 1873 toevertrouwd, heeft Mees met eene zeer korte tusschenpoos van slechts enkele maanden bekleed tot in 1905.De tusschenpoos, waarvan hier sprake is, viel in het jaar 1897. Bij de verdeeling der gemeente in vijf kiesdistricten hadden de liberale kiesvereenigingen gemeend voor'het toenmalige zwakste en steeds door groote wijziging der bevolking veranderlijk ge bleven district V Mees te moeten aan wijzen. Dit bleek een fout te zijn. Terwijl de overige districten voor de liberale partij behouden bleven, ging het district, voor Mees bestemd, verloren. Persoonlijk gegriefd door deze nederlaag was Mees allerminst, al was er voor hem wel aanleiding geweest zich te beklagen over de onoordeelkundige leiding der kies vereenigingen. Gaarne had hij de jaren, die hem overbleven, meer uitsluitend willen wijden aan wetenschappelijken arbeici. Vooral het philosophisch gebied trok hem aan. Reeds in 1896 had hij zijne vrienden ver rast met zijne Opmerkingen over de vorming en den aard onzer kennis" later gevolgd door ^e Mechanische Verklaring der Levensverschijnselen" en Wetenschap pelijke Karakterkennis". Toen hem dan ook uit verschillende plaatsen des lands een candidatuur werd aangeboden bedankte hij even beslist als hoffelijk. Toen echter te Rotterdam spoedig daarop een vacature ontstond, is hij ten slotte gezwicht voor den aandrang zijner vrienden zoowel in als buiten de Kamer. Zij, die hem van nabij kenden, weten dat dit besluit niet zonder strijd genomen werd. En daartoe was zeker aanleiding. In de eerste plaats maakte zijn veelal zwakke gezondheid het heen en weer trekken naar den Haag en vooral de lange zittingen gedurende de begrootingsdebatten tot een bezwaar. Zijn afnemend gezichtsvermogen hinderde hem zeer. En eindelijk moest wel de geheele Kamer-atmosfeer voor hem aan aantrekkelijkheid verliezen, al bleef de samen werking met oude vrienden een door hem nooit onderschat genot. Trouw heeft hij zijn ambt tot het laatst vervuld, met nauwgezet heid en toewijding, al nam hij minder deel aan de beraadslagingen. Gedurende de parlementaire periode, door Mees doorleefd, is veel gewijzigd. Het is hier de plaats niet om te onderzoeken, of die wijziging ten gunste of ten ongunste van onze politieke zeden spreekt; misschien valt hier te loven en te laken. Maar Mees werkte liefst op zakelijk terrein, fn wat hij noemde de neutrale zone. In het avondblad van de N. R. Courant van 4 Juni wordt er terecht aan herinnerd, dat deze uitdrukking het eerst door hem gebezigd werd en sedert burgerrecht verkreeg. Het moest hem ver drieten, dat steeds meer en meer aan die neutrale zone onttrokken werd en tot onder werp van politieken partijstrijd gemaakt werd. De thans vrijwel ofh'cieele verdeeling der partijen in verschillende groepen, heeft Mees in de Kamer niet medegemaakt. Zeer zeker zou hij in de groep der vrij-liberalen zijne naaste geestverwanten gevonden heb ben, maar pok herinner ik mij zijne zoo menschkundige vraag, of al die verschillen, die het breedst uitgemeten worden indien het niet de partij maar de fractie geldt, niet dikwijls terug te voeren zijn tot een kwestie van temperament, meer dan van beginsel. De een gevoelt behoefte om maatschappelijke nooden in de felste kleuren te schilderen, maar is onmachtig de middelen aan te wijzen, die tot verbetering kunnen leiden. De ander zwijgt, om eerst de middelen te beramen die tot verbetering kunnen leiden. Waar is hier het verschil in beginsel? En van Mees zal niemand beweren, dat zijn zwijgen berusting of onverschilligheid beteekende. Dit geloof ik te kunnen zeggen, dat Mees de man niet was om zich te binden aan een in onderdeelen vastgelegd partij-pro gramma. Hoe gaarne hij ook in overleg trad met geestverwanten, zijn volkomen vrijheid wist hij steeds te bewaren. Dit toonde ook zijne houding bij de kieswet Tak. Tegenstan der van de wet, zpoals die ingediend werd, is aan Mees allerminst te wijten, dat de poging tot uitbreiding van het kiesrecht in het zand verliep. Niet alleen heeft hij werkelijk op bouwende kritiek geleverd, maar zijne vrien den steeds gewezen op het gevaar uitsluitend aanvallend op te treden. Mees was zeker een wetenschappelijk ge vormd man en het eeredoctoraat in de staatswetenschappen, hem door de Utrecht sche Universiteit verleend, kan slechts de bevestiging heeten van het aanzien door hem reeds verworven. Maar daarmede is allerminst gezegd, dat hij zich in de studie der abstracte wetenschappen verdiepte om de eischen van het bedrijvige leven uit het oog te verliezen. Begrip voor hetgeen voor verwezenlijking vatbaar is, kennis van het maatschappelijke leven was bij hem in hooge mate vereenigd. Zijn praktische zin maakte hem tot gewaardeerd bestuurder van ambachts- en industrieschool. Hij zocht den omgang met mannen uit het bedrijvige leven, lokte hunne voorlichting uit en merkwaardig zou worden, toen hij haar vroeg, wanneer hij nou naar 'r ouders zou gaan, had ze de kracht niet gehad 't te zeggen, was ze ter nauwernood flink genoeg geweest om haar angst te verbergen, dat hij het zoute weten komen. Op alles had ze ontwijkend geant woord, en toen hij vroeg wat haar scheelde, maar wat hoofdpijn voorgewend. Hij had haar dan maar wat vroeger naar huis gebracht... Eenmaal in bed, bleef ze den halven nacht wakker, lei ze te woelen, in haar angst haar Frans te verliezen. Zeg, Terwiel," zei den volgenden morgen de lange rooie Gerfaas, een matroos van zijn bak, tegen Frans, heb ik jou gister avond niet gezien met zoo'n lange meid?" Ja, wat zou dat?" vroeg Frans verwonderd. Nou ! Zeg, kom 's even hier!... Ja kijk 's... hm... nou ja, ik wil 't je toch zeggen, want je bent al zoo verkikkerd op d'r"... Toen bot-onhandig: Wist jij, dat ze 'n kind heeft?" De lange rooie loog nooit, dat wist Frans. Als die iets zei, was 't om bestwil. En nou had ie gezegd ... Rieke !... Heere God!... De lange Gerfaas was geschrokken van z'n wilden oogopslag,trachttehemtetroosten: is het na te gaan, hoe hij zich in het debat bij voorkeur bewoog op volkomen zakelijk, zelfs technisch* terrein met een detailkennis die getuigde van grondig onderzoek. Daarvan legde reeds zijn eerste rede in de Kamer getuigenis af, toen hij sprak naar aanleiding van het voorstel tot het houden eener enquête over [den toestand onzer koopvaardijvloot, waarin hij misschien niet ten onrechte eene terreinverkenning zag ten bate van directen steun uit de staatskas. Maar ook later, zoo dikwerf de suiker-accijns wetgeving aan de orde kwam, bleek telken male hoe dit netelige vraagstuk geen geheimen voor hem verborg en hoe hij de beweringen der direct belanghebbenden op hunne juiste waarde wist te schatten. Meer dan n Minister van Financiën heeft zijn raad in gewonnen, werd verblijd door zijn steun. Die steun werd eerlijk en loyaal verleend zonder politieken bijsmaak. Het terrein der Financiën had voor Mees wel de grootste aantrekkelijkheid. Bij onder werpen als bankpolitiek en belastingwezen kpn men hem steeds onder de gezaghebbende sprekers rekenen. Hij mag zeker gerekend worden tot de voorzichtige financiers voor wie goede politiek afhankelijk was van den staat der financiën. Mees, ofschoon goed en gemakkelijkspreker, was allerminst wat men noemt een volks redenaar. Hij beschikte slechts over een zwak geluid, nog dikwijls door heeschheid ge temperd. De hoogst enkele malen, dat hij in den verkiezingsstrijd gedwongen was in het publiek op te treden beperkte hij zich veelal tot eene korte uiteenzetting van zijn politi;k standpunt zonder de krijgstrompet te hanteeren. Misschien was hij wat al te keurig in zijn woordenkeus, het juiste woord verkiezende boven het pakkende. Oratorisch succes, zich uitende in handgeklap en voetgetrappel, is hem bij die gelegenheden niet ten deel gevallen, al gevoelden de meer ontwikkelden zeer zeker de superioriteit van den man die ook in den verkiezingstijd zijn rechtmatig gevoel van eigenwaarde wist te handhaven. Tot spreken in de Kamer was Mees bij uitstek geroepen. De Kamer verlangt geen redenaarstalenten, die overweldigen doch vermoeien. De Kamer eischt rustpunten bij het spreken die gelegenheid tot nadenken bieden. Banaliteit, die tot hilariteit aanleiding geeft, staat achter bij fijne ironie die eene goedkeurenden glimlach uitlokt. Mees bezat alle kwaliteiten, die de Kamer tot luisteren dwong. In de eerste plaats wegens den inhoud van het gesprokene, maar ook wegens den vorm. Zuiver improviseeren, noodzakelijk leidende tot onnoodige lengte der redevoe ringen, deed hij alleen indien hij onverwachts in het debat betrokken werd. Gewoonlijk had hij losse aanteekeningen op het papier gebracht, inkleeding en uitwerking aan de ingeving van het oogenblik overlatende, maar steeds zoo dat iedereen gevoelde hoezeer aan het gesproken woord grondig onderzoek was vooraf gegaan. Zijne redevoeringen waren nooit dor of koud. Altijd wist hij verrassende of geestige opmerkingen in zijn betoog te vlechten. Het wapen der fijne ironie was hem niet vreemd. Het is de ge woonte bij de algemeene beschouwingen over de staatsbegrpoting de bespreking van het geheele regeeringsbeleid tevens aan de orde te stellen, met het gevolg dat de ge heele bespreking der begrooting op den ach tergrond geraakt. Wie van zijn toenmalige collega's herinnert zich niet, hoe Mees zijn verontschuldigingen kwam aanbieden omdat hij bij deze gelegenheid de vrijheid wilde nemen ook eenige cijfers der begrooting in het debat te brengen! Mees is terecht steeds een verdraagzaam man genoemd. Die verdraagzaamheid sproot voort uit den adel van zijne persoonlijkheid die ieder krenkend woord en zelfs iedere krenkende gedachte buitensloot. Maar ook uit eerbied voor de meening van anders denkenden. Zij, die met hem zitting hebben genomen in de Tweede Kamer, weten, hoe zijn vriendschappelijke omgang zich wer kelijk niet beperkte tot den kring zijner naaste geestverwanten, maar hoe hij genieten kon van een gedachtenwisseling met de besten zijner politieke tegenstanders ook zonder dat de verschilpunten vermeden wer den. Eene uitzondering werd daarbij gemaakt zoowel voor tegenstanders als voor mede standers, en ik wijs daarop omdat wel eens beweerd is, dat de verdraagzaamheid van Mees meer een uiterlijke vorm was, voort spruitende uit aangeboren hoffelijkheid. Deze meening is onjuist. Mees was eerlijk man in merg en been; iedere nevenbedoeling was hem vreemd. Hij was verdraagzaam tegenover iedere van de zijne afwijkende meening, maar hij eischte wederkeerig, dat zij wel overdacht en eerlijk beleden werd. Hoe dikwerf heb ik hem hooren toornen tegen zinledige frases, tegen politieke manoeuvres, tegen gebrek aan ernst. De invloed van Mees op ons parlementair leven is groot geweest. Meer nog dan door zijne adviezen in de Kamer gegeven, door de stille kracht die van hem uitging en doordrong tot de regeering. In de oplossing van menig conflict, van menige crisis is zijn invloed te bespeuren. Was het zijn zwakheid of zijn kracht, dat Ja, ik dee 't om bestwil, ik wist niet, dat je 't zóerg op zou nemen." Dondert niet," zei Frans, la-me maar even." Verdomde slet," vloekte 't in hem, om hem zoo te bedriegen! Was ie niet bedonderd, zich aan zoo'n meid te ver gooien ? ... Nou, nou... nou dan !... Vort er dan mee!" Aangemaand door den bootsman, ging hij weer aan 't dekzwabberen, werktuigelijk droeg hij puts na puts water aan. 's Avonds op post aan den valreep, was hij er wat overheen. Peinzend stond hij te staren in 't donker, waar je alleen de toplichten der booten schokloos zag glijden, met soms een flauwe schim van het vaartuig daaronder, dat verderweg 'n wazigdonkere vlek leek op 't zwart-glanzende water, waar de lantarens der bakens trillende lichtpilaren in kuilden. Hier was je aan den zelfkant der stad. Het roepen der schippers en dekknechten verstierf in de donkere verte, versmeltend met de nauw-hoorbare kabbeling der golfjes. Aan den anderen kant, den kant van den wal, patsten fel de reclame-lichtbundels, het scherpe licht der openbare gebouwen, door de duisternis. Hooger, boven de rustig-donkere bovengedeelten der huizen, kleurden ze de lucht, als had 'n reuzig monster zich na z'n gruhij zich wegens zijn wankelende gezondheid voor eene ministerieele portefeuille, ofschoon aangeboden, niet beschikbaar kon stellen? Niemand kon hem ooit verdenken een greep naar het gezag te willen do^n. Dit verhoogde zijne positie. Maar het gevoel zich altijd tot kritiek te moeten beperken en niet de verantwoordelijkgeid te kunnen dragen voor eigen initiatief, heeft toch zeker geschaad aan zijne vrijheid tot spreken. Mees was een ridderlijke figuur. Eens dat de stemming naderde over een wets ontwerp, waaraan de geheele Rotterdamsche deputatie meende hare goedkeuring te moe ten onthouden, niettegenstaande van invloed rijke Rotterdamsche zijde sterke invloed in tegenovergestelden zin was uitgeoefend, was Mees ongesteld. Hoe menigeen zou een dokter's advies als welkom middel aange grepen hebben om zich van stemming te kunnen onthouden. Maar tot verbazing zijner collega's was Mees op het oogenblik der stemming aanwezig. Hij wilde zijne mede afgevaardigden niet alleen laten, maar in de verwijten, die hun zouden toevloeien, zijn deel dragen. Ziehier in korte trekken de man geschetst wiens geheele leven dooi eenvoud, door toe wijding, door kennis een voorbeeld is ge weest voor velen. Rotterdam, Juni 1915. In mijne jcud was er op de lagere school een jaartallenboekje voor vaderlandsche geschiedenis in gebruik van Pieter Best. Veel van wat daarin stond, zal ook de tegen woordige jeugd nog van buiten hebben te leeren; 1600. Slag bij Nieuwjjoort" wordt haar wis en vast nog dagelijks ingeprent. Minder zeker ben ik ervan, of een jongen van 12 jaar nog even goed vertrouwd is, als wij het indertijd waren, met het jaar van den heldendood van Reynier Claesz of met het jaar, waarin het eerste haringnet te Hoorn werd gebreid; maar ik zou er een lief ding om willen verwedden, dat hij in geen geval, zoodra de meester: 375 na Christus" zegt, onmiddellijk laat volgen: De naam Batavier verdwijnt uit de geschie denis." In onzen schooltijd speelden wij het klaar om die wereldschokkende gebeurtenis op te zeggen", zonder er een spier bij te vertrekken en zonder er iets bij te denken. Het denken kwam later wel. Eerst veel later heb ik de scherpzinnigheid van Pieter Best leeren bewonderen, die wel is waar niet tot op de maand en den dag, maar dan toch tot op het jaar af, precies had vastgesteld wanneer de naam Batavieren uit de geschiedenis" verdween; eerst veel later heb ik begrepen hoezeer zijn eenvou dig boekje getuigde van het paedogogisch inzicht van den schrijver. Voor de jongens zoo moet Pieter Best gedacht hebben die ettelijke malen reeksen van jaartallen uit mijn boekje gedachtenloos hebben opgedreund, breekt eenmaal het oogenblik aan, dat zij zich de vraag gaan stellen: hoe komt het toch, dat wij later nooit meer iets ge hoord hebben van die in uitgeholde boom stammen den Rijn afzakkende en hunne vrouwen en kinderen verdubbelende Bata vieren ? Waarop zij dan onmiddellijk zich zelf hét antwoord kunnen geven: dat is waar ook, die zijn immers anno 375 na Chr. uit de geschiedenis verdwenen. Dat is het eerste stadium der bezinning, waarin de mensch zich nog niet met een kluitje in het riet laat sturen. Later be grijpen ze wel Pieter Best is nog altijd aan het redeneeren dat het jaartal maar een foefje van mij was om hun, tot de jaren des onderscheids gekomen, deze levens wijsheid in te prenten : geef niet je aandacht alleen aan de menschen en dingen, die in de geschiedenis optreden", maar ook aan de menschen en dingen die nooit verdwij nen" ; wat niet meer gebeurt, is niet minder interessant dan wat nog altijd gebeurt of wat voor het eerst gebeurt. Gedachtig aan deze les, willen wij ditmaal eens schrijven over enkele dingen, die sedert het begin van dezen oorlog uit de geschie denis zijn verdwenen." Het zijn er heel wat. Zooals de lezer zal bemerken, wanneer hij zich even te binnen wil brengen, welke personen en onderwer pen uit de geschiedenis van andere volken het opschrift van deze rubriek verbiedt ons, het Nederlandsche volk in deze herinnering te betrekken hem in de eerste helft van het jaar 1914 plachten te interesseeren. In Frankrijk bv.: de strijd van Briand en de zijnen tegen de aanhangers van Caillaux, het programma van Pau," de afloop der welijk dagleven, in een bloeddamping van zweet te slapen gelegd. Eigenlijk, eigenlijk was het een stakkerd ! gingen broksgewijze z'n gedachten, als je het eens goed naging... ja het kon den beste gebeuren; waren wij zonder zonden?" Het plassen van riemen leidde hem af, dwong hem, nauwlettend de uit het duister opdoemende schim van een sloep te bestaren. Een oogenblik later galmde z'n officier aan boord !" over het dek, snerpend beantwoord door het kwartiermeestersfluitje en diens antwoordende roep: officier aan boord!" die in hooge, heldere tonen over het water echode. Wat zop'n meid geleden moest hebben," piekerde hij weer. Dat was het dus, wat 'r zoo bleek maakte, dat 'r deed kijken als een hond, die een trap verwachtte. Maar nou zou ie naar d'r ouders, daar moest maar een mouw aangepast l" Even gnuifde hij, bij de gedachte aan zijn listigen zet, den vorigen avond, om haar adres te weten te komen. Niet-te-weten, dat ie 't nou al noodig had!' Hij monterde er. heelemaal van op. Dan vestigden z'n gedachten zich weer op haar, overwoog hij de moeielijkheden,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl