Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Juni '15. No. 1981
terug te keeren. Voorloopig kunnen zij nog
voorwaarden vragen,* l maar hebben wij
eerst de groote afrekening met Engeland
en Frankrijk achter den rug, dan zullen wij
eischen stellen.
De Duitsche economische macht zal door
die aansluiting eene waardevolle afronding,
krijgen, want het is een onding, dat het
stroomgebied van den Rijn en 't voor
naamst industriegebied van het Rijk, door
tol grenzen van de zeehavens is afgesloten.
Bovendien zijn de beide dialecten, het
Hollandsch en het Vlaamsch te zwak, om
een onafhankelijk geestelijk leven mogelijk
te maken, (l? vert.) Duitsche professoren wor
den reeds vaak naar de Nederlandsche Univer
siteiten geroepen, uit gebrek aan eigen krach
ten, evenals dit in Zweden en Noorwegen is.
En eindelijk kunnen de Nederlanden met
hun klein gebied in de gewapende wereld
geen zelfstandige politiek bestaan meer
voeren. Het land is nu slechts een invalsweg
voor de Engelsche industrie, en reeds in
1870 heeft Duitschland de gelegenheid ver
zuimd, de aansluiting bij het Rijk te vorderen.
Toen hadden Holland en België nog zelf
standig om opneming in het Duitsche Rijk
kunnen vragen. Nu zal na den op den ko
menden oorlog volgenden vrede de toetre
ding van de beide landen, onder het
Hollandsche koningshuis, door Europa besloten
worden. Rotterdamlen Groningen worden elk
standplaatsen van een armeecorps (evenals
Antwerpen en Luik); de universiteiten wor
den erkend en richten zich in als de
duitsche, op-de lagere scholen wordt duitsch
de tweede taal. De bewoners van Waalsch
België moet Frankrijk overnemen, en het
leegkomende land wordt met duitsche vete
ranen bevolkt.
De Nederlandsche kolonies worden eigen
dom van het Duitsche rijk, behalve Java,
dat een afzonderlijk Nederlandse!) bezit
blijft. Holland kan toch het groote koloniale
rijk niet beheeren, en moet ze wel ter be
scherming aan het Duitsche Rijk toever
trouwen, zooals het de verdienste is van het
Utrechtsche Provinciaal Dagblad (toen onder
redactie van mr. Valckenier Kips vert.) in
Nederland ook reeds verkondigd te hebben.
Uit: Bernhardi, Deutschland und der nachste
Krieg, 1913:
Zoolang de Hollanders in voortdurenden
strijd met de zee hunne krachten staalden
en voor geloofsvrijheid en zelfstandigheid
vochten, waren zij eene beteekenisyolle
natie; nu leven zij slechts voor profijt en
genot, zonder doel en zonder strijd. Zij
zullen eerst weer beteekenis krijgen, als zij
partij trekken in den strijd der kultuurnatie's.
En met dat al is Duitschland van zijn na
tuurlijkste hulpbronnen, zelfs van den Rijn
mond beroofd. Onze politieke invloed kan
slechts toenemen, wanneer wij met open
hartigheid onze kleine naburen er op wijzen,
dat aansluiting bij Duitschland in hun be
lang is, en het Drievoudig Verbond tot een
Middeleuropeesch Verbond wordt uitge
breid."
Uit: Holland Deutscher Bundesstaai? door
Groh. 1918:
Verbond met Duitschland? Neen, alleen
onvoorwaardelijke aansluiting kan Holland
rustig zijn koloniaal bezit waarborgen. Zit
Duitschland eenmaal in Holland, dan heeft
het den kop van den vraatzuchtigen
Engelschen polyp bij de hand. Wij kunnen het
eeuwige Engelsche verzet, dat wij overal
op de wereld ontmoeten, slechts breken door
macht ter zee, en verbinding met Holland.
Wat een bedroevende zaak, bij voorbeeld dat
nu Duitschand geen invloed heeft op de
beslissingen der Staten-Generaal.
En tot slot een tevens voor onze nationale
zielkunde belangwekkende klank, gebracht
door Wenn Ich der Kaiser war" van Daniel
Frymann. Ook hierin werd in 1913, heel
wat van 't geen 1914/1915 brachten weten
schappelijk vooruit gevoeld; een boek, dat
veel opgang heeft gemaakt, en waarvan 't
voor mij liggend exemplaar reeds tot het
25ste duizendtal behoorde:
België en Holland zullen moeten begrijpen,
dat de naderende oorlog over hun toekomst
beslist. Er zou alles voor te zeggen zijn, dat zij
aansluiting zochten echter. Voorloopig schijnt
het dat zij, onyerstandigerwijze, naar de
tegenstanders neigen. Zij zullen ons echter
even lief zijn als de dwarshoofdige
Alemannen van den Elzas, al zullen zij waar
schijnlijk dezelfde fout maken als Hannover
in 1866 en zich tegen het Rijk verzetten.
Toch garandeeren wij hun bestaan, en ware
dit verloren, wanneer wij overwonnen
mochten worden.
Genoegen zal ons de annexatie heusch
niet doen! Het Nederlandsche volk is door
eeuwenlange kleine politiek geestelijk z
verarmd en kleinzielig geworden, en onder
het gedachtenlooze koopmansbestuur (Kra
merregiment), zoo tuchteloos, dat hunne
opneming in het Rijk voor ons waarlijk
geen hapje zal zijn. Te minder omdat niet
valt aan te nemen, dat die menschen nog ooit
miiniiinnwiiiiiiiiinuyiniiiiHiiiniiiii
.iiiiiityiiiiiiiiiiiiMriii'iiiiiiiyiiiyiiiiniiiiiii
DE POP
DOOR
H. BOONZAJER
In een hooggaande ruzie hadden zij het
eruit geflapt, 'r collega's, 'r kameraden van
de gracht: dat ze niet zoo'n verbeelding
most hebbe, met 'r onechte kind?"
Hadden ze het haar gezegd, hetgeen eerst
in tal van stiekeme, lijntrekkende onder
onsjes, vde lasterende koppen bij mekaar
gestoken, dat er de brave
melkboerhondenhaarpieken van trilden, wat zondigen fleur
had gebracht in haar verzeepte- en
verkachelpotloode levens.
Ze savoureerden een fel-kittelende laster
vreugd, als ze haar onder het kleedjekloppen
voorbij zagen gaan met haar knappe, bleeke
gezicht, waar verdriet al een stoeren trek
in gevreten had. Ze lieten die meid" en
bloc haar minachting gevoelen, een min
achting uit afgunst geboren, omdat ze vaag
door 't leven in een machtigen staat weer
tot orde, tucht en offervaardigheid zullen
kunnen worden opgevoed l (vert.)
En met België is het dito.
Wanneer wij beide landen ondanks alles
in eenigen vorm bij ons staatswezen
annexeeren moeten, is het slecht door den
drang der noodzakelijkheid.
Het is ons onmogelijk, de Rijnmonden on
der engelsfh-fransche invloeden te
latenWij zullen dus, zoodra het naderend
Europeesche conflict met Engeland en Frankrijk,
zal zijn opgelost, de twee landjes voor de
keus stellen. Worden zij ten slotte nog ver
standig, dan kunnen zij Bondstaten worden.
Anders worden zij bij Pruissen geannexeerd.
In elk geval moeten.de koloniën onder be
heer van het Rijk gesteld worden.
Op deze wijze zou het Duitsche volk zijn
oer-oud bezit aan de Noordzee hernemen,
zonder enthousiasme en ronde sentimen
taliteit. Het neder-duitsch zal in stand
blijven, maar 't hoog-duitsche legertaal.
Deze gedachten leven trouwens ook in
Nederland zelf reeds in een kleinen, uiterst
intellektueelen kring. Nog onlangs sprak ik
een beschaafden en zeer schneidigen
hollandschen hoofdofficier (is die man nóg in
dienst, mijnheer de Minister van Oorlog?
vert.), die zijne denkbeelden omtrent de
duitsch-Nederlandsche betrekkingen uiteen
zette, en welke zich bijna woordelijk met
de boven uiteengezette opvatting dekken.
Het is wel niet noodïg, hieraan nog
veel toe te voegen. Er is bij dit alles
geen woord Latijn, en ieder kan er de
beteekenis aan hechten, die hij gepast
acht. Maar niemand meene, dat het
op zichzelf staande en excentrieke
meeningsuitingen zijn. Het zijn integendeel
woorden van n grooten, misschien deels
onbewusten, maar daarom niet minder
sterken zin, en wat men zoo verneemt,
is inderdaad het hardopdroomende
Duitschland.
Is 't dan wonder, dat de oude
gedenkklank opsteekt: o, Nederland, let op
uw saeck?"
v. H.
Dr. R. P. Mees R.A.zoon f
door Dr. A. PLATE
Nu ik, op verzoek van de redactie van dit
weekblad, eenige woorden ga wijden aan de
nagedachtenis van mijn ouderen vriend,
schijnt het mij wenschelijk toe in enkele
trekken den parlementairen levensloop van
dezen in vele opzichten merkwaardigen man
in herinnering te brengen. Mees heeft zich
ten gevolge van een hem overkomen ongeval
reeds een tiental jaren geleden uit het open
bare leven teruggetrokken; in de periode,
die vooraf ging, heeft hij zich meer doen
kennen als eene stille kracht, van wie groote
invloed uitging, dan als politiek leider of
redenaar. Het is begrijpelijk zoo zijn beeld
niet allen duidelijk, voor oogen staat.
In 1873 werd Mees op 39-jarigen leeftijd
voor het eerst door het kiesdistrict Rotter
dam naar de 2e Kamer afgevaardigd. Hij
was werkzaam geweest in verschillende
commissiën, had ook een korten tijd aan
het hoofd gestaan van eene financieele in
stelling, ten behoeve van den middenstand.
Hij gold algemeen als een bekwaam man,
met grooten wetenschappelijken aanleg. Zijn
candidatuur werd wel in hoofdzaak voor
bereid door een kleine groep van jongere
intellectueelen, die in het toenmalige Rot
terdamsche Spreekgezelschap een
vereenigingspunt zochten. Op een der avonden was de
welbekende Alberdingk Thijm uitgenoodigd
stellingen te komen verdedigen en Mees was
als het ware aangewezen tegenover hem en
ten aanhoore van vele leden en
geintroduceerden de eer van het gezelschap in eer
lijken strijd op te houden. De wijze, waarop
een kracht en een goddelijke overgave in
die onkuischheid vermoedden, waarvoor zij
instinctmatig voelden.te braaf-ordinairte zijn.
Toen Rieke het lasterend kliekje zag staan,
waartegen zich gisteren haar verschopt
moederlijk gevoel had verzet, had ze wel
terug willen gaan, maar te trotsch om haar
bangheid te toonen, liep ze door, het ste
kende kijken nog voelend, toen ze allang
voorbij was.
Dat zoo'n scène als gisteren juist moest
gebeuren, nou Frans 'r zoo vaak van de
gracht haalde! Hoe licht kon er niet n
wat zeggen, wat naroepen!... God!... God!..."
Van agitatie was ze vlugger gaan loopen,
zette een zenuwachtige blos haar wangen
in vlam.
Ze moest 't dan zelf maar zeggen, ook
al raakte 't dan uit... In Godsnaam ... in
Godsnaam dan maar! Zoo kon't niet langer,
ze werd nog gek zoo!"
Het besluit had haar wat rustiger gemaakt,
en toen ze haar boodschappen gedaan had,
vond ze weer kracht, nogmaals de
spitsroeden der braafheid te loopen.
... Maar toen ze 's avonds met Frans liep,
en bijwijlen in 't lantaarnlicht z'n
knapmannelijk gezicht opschimde, toen hij haar
vertelde, dat hij wel gauw kwartiermeester
hij zich van die taak kweet, zoowel wat
vorm als inhoud betreft, bracht zijn naam
op den voorgrond.
De zetel, hem in 1873 toevertrouwd, heeft
Mees met eene zeer korte tusschenpoos van
slechts enkele maanden bekleed tot in
1905.De tusschenpoos, waarvan hier sprake is,
viel in het jaar 1897. Bij de verdeeling der
gemeente in vijf kiesdistricten hadden de
liberale kiesvereenigingen gemeend voor'het
toenmalige zwakste en steeds door groote
wijziging der bevolking veranderlijk ge
bleven district V Mees te moeten aan
wijzen. Dit bleek een fout te zijn. Terwijl
de overige districten voor de liberale partij
behouden bleven, ging het district, voor
Mees bestemd, verloren.
Persoonlijk gegriefd door deze nederlaag
was Mees allerminst, al was er voor hem
wel aanleiding geweest zich te beklagen
over de onoordeelkundige leiding der kies
vereenigingen. Gaarne had hij de jaren, die
hem overbleven, meer uitsluitend willen
wijden aan wetenschappelijken arbeici. Vooral
het philosophisch gebied trok hem aan.
Reeds in 1896 had hij zijne vrienden ver
rast met zijne Opmerkingen over de
vorming en den aard onzer kennis" later
gevolgd door ^e Mechanische Verklaring
der Levensverschijnselen" en Wetenschap
pelijke Karakterkennis".
Toen hem dan ook uit verschillende
plaatsen des lands een candidatuur werd
aangeboden bedankte hij even beslist als
hoffelijk. Toen echter te Rotterdam spoedig
daarop een vacature ontstond, is hij ten
slotte gezwicht voor den aandrang zijner
vrienden zoowel in als buiten de Kamer.
Zij, die hem van nabij kenden, weten dat
dit besluit niet zonder strijd genomen werd.
En daartoe was zeker aanleiding.
In de eerste plaats maakte zijn veelal
zwakke gezondheid het heen en weer trekken
naar den Haag en vooral de lange zittingen
gedurende de begrootingsdebatten tot een
bezwaar. Zijn afnemend gezichtsvermogen
hinderde hem zeer. En eindelijk moest wel
de geheele Kamer-atmosfeer voor hem aan
aantrekkelijkheid verliezen, al bleef de samen
werking met oude vrienden een door hem
nooit onderschat genot. Trouw heeft hij zijn
ambt tot het laatst vervuld, met nauwgezet
heid en toewijding, al nam hij minder deel
aan de beraadslagingen.
Gedurende de parlementaire periode, door
Mees doorleefd, is veel gewijzigd. Het is
hier de plaats niet om te onderzoeken, of
die wijziging ten gunste of ten ongunste
van onze politieke zeden spreekt; misschien
valt hier te loven en te laken. Maar Mees
werkte liefst op zakelijk terrein, fn wat hij
noemde de neutrale zone. In het avondblad
van de N. R. Courant van 4 Juni wordt er
terecht aan herinnerd, dat deze uitdrukking
het eerst door hem gebezigd werd en sedert
burgerrecht verkreeg. Het moest hem ver
drieten, dat steeds meer en meer aan die
neutrale zone onttrokken werd en tot onder
werp van politieken partijstrijd gemaakt werd.
De thans vrijwel ofh'cieele verdeeling
der partijen in verschillende groepen, heeft
Mees in de Kamer niet medegemaakt. Zeer
zeker zou hij in de groep der vrij-liberalen
zijne naaste geestverwanten gevonden heb
ben, maar pok herinner ik mij zijne zoo
menschkundige vraag, of al die verschillen,
die het breedst uitgemeten worden indien
het niet de partij maar de fractie geldt, niet
dikwijls terug te voeren zijn tot een kwestie
van temperament, meer dan van beginsel.
De een gevoelt behoefte om maatschappelijke
nooden in de felste kleuren te schilderen,
maar is onmachtig de middelen aan te
wijzen, die tot verbetering kunnen leiden.
De ander zwijgt, om eerst de middelen te
beramen die tot verbetering kunnen leiden.
Waar is hier het verschil in beginsel? En
van Mees zal niemand beweren, dat zijn
zwijgen berusting of onverschilligheid
beteekende.
Dit geloof ik te kunnen zeggen, dat Mees
de man niet was om zich te binden aan
een in onderdeelen vastgelegd partij-pro
gramma. Hoe gaarne hij ook in overleg trad
met geestverwanten, zijn volkomen vrijheid
wist hij steeds te bewaren. Dit toonde ook
zijne houding bij de kieswet Tak. Tegenstan
der van de wet, zpoals die ingediend werd, is
aan Mees allerminst te wijten, dat de poging
tot uitbreiding van het kiesrecht in het zand
verliep. Niet alleen heeft hij werkelijk op
bouwende kritiek geleverd, maar zijne vrien
den steeds gewezen op het gevaar uitsluitend
aanvallend op te treden.
Mees was zeker een wetenschappelijk ge
vormd man en het eeredoctoraat in de
staatswetenschappen, hem door de Utrecht
sche Universiteit verleend, kan slechts de
bevestiging heeten van het aanzien door
hem reeds verworven. Maar daarmede is
allerminst gezegd, dat hij zich in de studie
der abstracte wetenschappen verdiepte om
de eischen van het bedrijvige leven uit het
oog te verliezen. Begrip voor hetgeen voor
verwezenlijking vatbaar is, kennis van het
maatschappelijke leven was bij hem in hooge
mate vereenigd. Zijn praktische zin maakte
hem tot gewaardeerd bestuurder van
ambachts- en industrieschool. Hij zocht den
omgang met mannen uit het bedrijvige leven,
lokte hunne voorlichting uit en merkwaardig
zou worden, toen hij haar vroeg, wanneer
hij nou naar 'r ouders zou gaan, had ze de
kracht niet gehad 't te zeggen, was ze ter
nauwernood flink genoeg geweest om haar
angst te verbergen, dat hij het zoute weten
komen. Op alles had ze ontwijkend geant
woord, en toen hij vroeg wat haar scheelde,
maar wat hoofdpijn voorgewend.
Hij had haar dan maar wat vroeger naar
huis gebracht...
Eenmaal in bed, bleef ze den halven nacht
wakker, lei ze te woelen, in haar angst haar
Frans te verliezen.
Zeg, Terwiel," zei den volgenden morgen
de lange rooie Gerfaas, een matroos van
zijn bak, tegen Frans, heb ik jou gister
avond niet gezien met zoo'n lange meid?"
Ja, wat zou dat?" vroeg Frans verwonderd.
Nou ! Zeg, kom 's even hier!...
Ja kijk 's... hm... nou ja, ik wil 't je toch
zeggen, want je bent al zoo verkikkerd
op d'r"...
Toen bot-onhandig: Wist jij, dat ze 'n
kind heeft?"
De lange rooie loog nooit, dat wist Frans.
Als die iets zei, was 't om bestwil. En nou
had ie gezegd ... Rieke !... Heere God!...
De lange Gerfaas was geschrokken van
z'n wilden oogopslag,trachttehemtetroosten:
is het na te gaan, hoe hij zich in het debat
bij voorkeur bewoog op volkomen zakelijk,
zelfs technisch* terrein met een detailkennis
die getuigde van grondig onderzoek.
Daarvan legde reeds zijn eerste rede in
de Kamer getuigenis af, toen hij sprak naar
aanleiding van het voorstel tot het houden
eener enquête over [den toestand onzer
koopvaardijvloot, waarin hij misschien niet
ten onrechte eene terreinverkenning zag ten
bate van directen steun uit de staatskas.
Maar ook later, zoo dikwerf de suiker-accijns
wetgeving aan de orde kwam, bleek telken
male hoe dit netelige vraagstuk geen geheimen
voor hem verborg en hoe hij de beweringen
der direct belanghebbenden op hunne juiste
waarde wist te schatten. Meer dan n
Minister van Financiën heeft zijn raad in
gewonnen, werd verblijd door zijn steun.
Die steun werd eerlijk en loyaal verleend
zonder politieken bijsmaak.
Het terrein der Financiën had voor Mees
wel de grootste aantrekkelijkheid. Bij onder
werpen als bankpolitiek en belastingwezen
kpn men hem steeds onder de gezaghebbende
sprekers rekenen. Hij mag zeker gerekend
worden tot de voorzichtige financiers voor
wie goede politiek afhankelijk was van den
staat der financiën.
Mees, ofschoon goed en gemakkelijkspreker,
was allerminst wat men noemt een volks
redenaar. Hij beschikte slechts over een zwak
geluid, nog dikwijls door heeschheid ge
temperd. De hoogst enkele malen, dat hij
in den verkiezingsstrijd gedwongen was in
het publiek op te treden beperkte hij zich
veelal tot eene korte uiteenzetting van zijn
politi;k standpunt zonder de krijgstrompet
te hanteeren. Misschien was hij wat al te
keurig in zijn woordenkeus, het juiste woord
verkiezende boven het pakkende. Oratorisch
succes, zich uitende in handgeklap en
voetgetrappel, is hem bij die gelegenheden niet
ten deel gevallen, al gevoelden de meer
ontwikkelden zeer zeker de superioriteit van
den man die ook in den verkiezingstijd zijn
rechtmatig gevoel van eigenwaarde wist te
handhaven.
Tot spreken in de Kamer was Mees bij
uitstek geroepen. De Kamer verlangt geen
redenaarstalenten, die overweldigen doch
vermoeien. De Kamer eischt rustpunten bij
het spreken die gelegenheid tot nadenken
bieden. Banaliteit, die tot hilariteit aanleiding
geeft, staat achter bij fijne ironie die eene
goedkeurenden glimlach uitlokt. Mees bezat
alle kwaliteiten, die de Kamer tot luisteren
dwong. In de eerste plaats wegens den inhoud
van het gesprokene, maar ook wegens den
vorm. Zuiver improviseeren, noodzakelijk
leidende tot onnoodige lengte der redevoe
ringen, deed hij alleen indien hij onverwachts
in het debat betrokken werd. Gewoonlijk
had hij losse aanteekeningen op het papier
gebracht, inkleeding en uitwerking aan de
ingeving van het oogenblik overlatende, maar
steeds zoo dat iedereen gevoelde hoezeer
aan het gesproken woord grondig onderzoek
was vooraf gegaan. Zijne redevoeringen
waren nooit dor of koud. Altijd wist hij
verrassende of geestige opmerkingen in zijn
betoog te vlechten. Het wapen der fijne
ironie was hem niet vreemd. Het is de ge
woonte bij de algemeene beschouwingen
over de staatsbegrpoting de bespreking van
het geheele regeeringsbeleid tevens aan de
orde te stellen, met het gevolg dat de ge
heele bespreking der begrooting op den ach
tergrond geraakt. Wie van zijn toenmalige
collega's herinnert zich niet, hoe Mees zijn
verontschuldigingen kwam aanbieden omdat
hij bij deze gelegenheid de vrijheid wilde
nemen ook eenige cijfers der begrooting in
het debat te brengen!
Mees is terecht steeds een verdraagzaam
man genoemd. Die verdraagzaamheid sproot
voort uit den adel van zijne persoonlijkheid
die ieder krenkend woord en zelfs iedere
krenkende gedachte buitensloot. Maar ook
uit eerbied voor de meening van anders
denkenden. Zij, die met hem zitting hebben
genomen in de Tweede Kamer, weten, hoe
zijn vriendschappelijke omgang zich wer
kelijk niet beperkte tot den kring zijner
naaste geestverwanten, maar hoe hij genieten
kon van een gedachtenwisseling met de
besten zijner politieke tegenstanders ook
zonder dat de verschilpunten vermeden wer
den. Eene uitzondering werd daarbij gemaakt
zoowel voor tegenstanders als voor mede
standers, en ik wijs daarop omdat wel eens
beweerd is, dat de verdraagzaamheid van
Mees meer een uiterlijke vorm was, voort
spruitende uit aangeboren hoffelijkheid. Deze
meening is onjuist. Mees was eerlijk man
in merg en been; iedere nevenbedoeling
was hem vreemd. Hij was verdraagzaam
tegenover iedere van de zijne afwijkende
meening, maar hij eischte wederkeerig, dat zij
wel overdacht en eerlijk beleden werd. Hoe
dikwerf heb ik hem hooren toornen tegen
zinledige frases, tegen politieke manoeuvres,
tegen gebrek aan ernst.
De invloed van Mees op ons parlementair
leven is groot geweest. Meer nog dan door
zijne adviezen in de Kamer gegeven, door
de stille kracht die van hem uitging en
doordrong tot de regeering. In de oplossing
van menig conflict, van menige crisis is zijn
invloed te bespeuren.
Was het zijn zwakheid of zijn kracht, dat
Ja, ik dee 't om bestwil, ik wist niet, dat
je 't zóerg op zou nemen."
Dondert niet," zei Frans, la-me maar
even." Verdomde slet," vloekte 't in hem,
om hem zoo te bedriegen! Was ie niet
bedonderd, zich aan zoo'n meid te ver
gooien ? ... Nou, nou... nou dan !... Vort
er dan mee!"
Aangemaand door den bootsman, ging hij
weer aan 't dekzwabberen, werktuigelijk
droeg hij puts na puts water aan.
's Avonds op post aan den valreep, was
hij er wat overheen.
Peinzend stond hij te staren in 't donker,
waar je alleen de toplichten der booten
schokloos zag glijden, met soms een flauwe
schim van het vaartuig daaronder, dat
verderweg 'n wazigdonkere vlek leek op 't
zwart-glanzende water, waar de lantarens
der bakens trillende lichtpilaren in kuilden.
Hier was je aan den zelfkant der stad.
Het roepen der schippers en dekknechten
verstierf in de donkere verte, versmeltend
met de nauw-hoorbare kabbeling der golfjes.
Aan den anderen kant, den kant van den
wal, patsten fel de reclame-lichtbundels, het
scherpe licht der openbare gebouwen, door
de duisternis.
Hooger, boven de rustig-donkere
bovengedeelten der huizen, kleurden ze de lucht,
als had 'n reuzig monster zich na z'n
gruhij zich wegens zijn wankelende gezondheid
voor eene ministerieele portefeuille, ofschoon
aangeboden, niet beschikbaar kon stellen?
Niemand kon hem ooit verdenken een greep
naar het gezag te willen do^n. Dit verhoogde
zijne positie. Maar het gevoel zich altijd tot
kritiek te moeten beperken en niet de
verantwoordelijkgeid te kunnen dragen voor
eigen initiatief, heeft toch zeker geschaad
aan zijne vrijheid tot spreken.
Mees was een ridderlijke figuur. Eens
dat de stemming naderde over een wets
ontwerp, waaraan de geheele Rotterdamsche
deputatie meende hare goedkeuring te moe
ten onthouden, niettegenstaande van invloed
rijke Rotterdamsche zijde sterke invloed in
tegenovergestelden zin was uitgeoefend, was
Mees ongesteld. Hoe menigeen zou een
dokter's advies als welkom middel aange
grepen hebben om zich van stemming te
kunnen onthouden. Maar tot verbazing zijner
collega's was Mees op het oogenblik der
stemming aanwezig. Hij wilde zijne mede
afgevaardigden niet alleen laten, maar in de
verwijten, die hun zouden toevloeien, zijn
deel dragen.
Ziehier in korte trekken de man geschetst
wiens geheele leven dooi eenvoud, door toe
wijding, door kennis een voorbeeld is ge
weest voor velen.
Rotterdam, Juni 1915.
In mijne jcud was er op de lagere school
een jaartallenboekje voor vaderlandsche
geschiedenis in gebruik van Pieter Best.
Veel van wat daarin stond, zal ook de tegen
woordige jeugd nog van buiten hebben te
leeren; 1600. Slag bij Nieuwjjoort" wordt
haar wis en vast nog dagelijks ingeprent.
Minder zeker ben ik ervan, of een jongen
van 12 jaar nog even goed vertrouwd is,
als wij het indertijd waren, met het jaar
van den heldendood van Reynier Claesz of
met het jaar, waarin het eerste haringnet
te Hoorn werd gebreid; maar ik zou er een
lief ding om willen verwedden, dat hij in
geen geval, zoodra de meester: 375 na
Christus" zegt, onmiddellijk laat volgen:
De naam Batavier verdwijnt uit de geschie
denis." In onzen schooltijd speelden wij het
klaar om die wereldschokkende gebeurtenis
op te zeggen", zonder er een spier bij te
vertrekken en zonder er iets bij te denken.
Het denken kwam later wel. Eerst veel
later heb ik de scherpzinnigheid van Pieter
Best leeren bewonderen, die wel is waar
niet tot op de maand en den dag, maar
dan toch tot op het jaar af, precies had
vastgesteld wanneer de naam Batavieren
uit de geschiedenis" verdween; eerst veel
later heb ik begrepen hoezeer zijn eenvou
dig boekje getuigde van het paedogogisch
inzicht van den schrijver. Voor de jongens
zoo moet Pieter Best gedacht hebben
die ettelijke malen reeksen van jaartallen
uit mijn boekje gedachtenloos hebben
opgedreund, breekt eenmaal het oogenblik aan,
dat zij zich de vraag gaan stellen: hoe komt
het toch, dat wij later nooit meer iets ge
hoord hebben van die in uitgeholde boom
stammen den Rijn afzakkende en hunne
vrouwen en kinderen verdubbelende Bata
vieren ? Waarop zij dan onmiddellijk zich
zelf hét antwoord kunnen geven: dat is
waar ook, die zijn immers anno 375 na Chr.
uit de geschiedenis verdwenen.
Dat is het eerste stadium der bezinning,
waarin de mensch zich nog niet met een
kluitje in het riet laat sturen. Later be
grijpen ze wel Pieter Best is nog altijd
aan het redeneeren dat het jaartal maar
een foefje van mij was om hun, tot de jaren
des onderscheids gekomen, deze levens
wijsheid in te prenten : geef niet je aandacht
alleen aan de menschen en dingen, die in
de geschiedenis optreden", maar ook aan
de menschen en dingen die nooit verdwij
nen" ; wat niet meer gebeurt, is niet minder
interessant dan wat nog altijd gebeurt of
wat voor het eerst gebeurt.
Gedachtig aan deze les, willen wij ditmaal
eens schrijven over enkele dingen, die sedert
het begin van dezen oorlog uit de geschie
denis zijn verdwenen."
Het zijn er heel wat. Zooals de lezer zal
bemerken, wanneer hij zich even te binnen
wil brengen, welke personen en onderwer
pen uit de geschiedenis van andere volken
het opschrift van deze rubriek verbiedt ons,
het Nederlandsche volk in deze herinnering
te betrekken hem in de eerste helft van
het jaar 1914 plachten te interesseeren.
In Frankrijk bv.: de strijd van Briand en
de zijnen tegen de aanhangers van Caillaux,
het programma van Pau," de afloop der
welijk dagleven, in een bloeddamping van
zweet te slapen gelegd.
Eigenlijk, eigenlijk was het een stakkerd !
gingen broksgewijze z'n gedachten, als je
het eens goed naging... ja het kon den
beste gebeuren; waren wij zonder zonden?"
Het plassen van riemen leidde hem af,
dwong hem, nauwlettend de uit het duister
opdoemende schim van een sloep te
bestaren. Een oogenblik later galmde z'n
officier aan boord !" over het dek, snerpend
beantwoord door het kwartiermeestersfluitje
en diens antwoordende roep: officier aan
boord!" die in hooge, heldere tonen over
het water echode.
Wat zop'n meid geleden moest hebben,"
piekerde hij weer. Dat was het dus, wat
'r zoo bleek maakte, dat 'r deed kijken als
een hond, die een trap verwachtte. Maar
nou zou ie naar d'r ouders, daar moest
maar een mouw aangepast l"
Even gnuifde hij, bij de gedachte aan zijn
listigen zet, den vorigen avond, om haar
adres te weten te komen.
Niet-te-weten, dat ie 't nou al noodig
had!'
Hij monterde er. heelemaal van op.
Dan vestigden z'n gedachten zich weer
op haar, overwoog hij de moeielijkheden,