De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 20 juni pagina 2

20 juni 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Juni '15. No. 1982 r f''-' ' !v t, l' TE VOET VAN TILBURG NAAR AMSTERDAM De officieren en de sergeant van Gasteren, onder wier leiding de afstandsmarsch Tilburg?Amsterdam heeft plaats gehad, worden in het Stadion aan generaal .Ophorst voorgesteld iiiiiiiiiiiiiiiHiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiimmiiMiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiii verte-sprong die hindernis nemen ? Welke jager zal, wanneer hij in het terrein een hekje ontmoet, daarover springen en niet klimmen? De gymnastische en athletische spring-qualiteiten. van een soldaat zijn hem slechts van indirect nut, in zooverre zij bewijzen, dat hij over een goed stel beenen beschikt en hij zich dus in het terrein ook makkelijker zal kunnen bewegen. Van eene uitvoering van eene Amerikaansche hoogtesprong zal echter bij het overschrijden of doorworstelen van eene ijzerdraad-versper ring weinig komen! Op de absolute nutteloosheid van de oefe ningen aan rekstok, ringen en brug voor den aanstaanden soldaat, behoeft niet meer te worden gewezen. *) Wanneer men dan ook te kiezen heeft tusschen een stijven, houterigen en zwaren boerenzoon, die alle gymnastische behendig heid mist, doch daarentegen beschikt over uitstekend functionneerend hart, longen en spijsverterings-organen en, ten gevolge daar van over veel uithoudings- en weerstands vermogen, en een behendigen gymnast, die echter physiologisch-onvoldoende is ontwik keld, moet ongetwijfeld de voorkeur aan eerstgenoemden worden gegeven. De evenwichts- en klim-oefeningen kunnen voor den soldaat van practisch nut zijn. Maar is dit niet evenzeer het geval voor burger-personen ? Ook in dit opzicht is er dus geen principieel verschil tusschen de algemeene lichamelijke opvoeding en de militaire lichamelijke opvoeding. De verhouding tusschen beide wordt het beste weergegeven door de woorden van een Fransch generaal: Envoyez-nous des hommes et nous en ferons des soldats." M.a.w. zendt ons in het Leger physiologischjuist gevormde mannen, dan zullen wij in het Leger van die mannen-in-den-vollen-zinvan-het-woord soldaten maken. Het aanleeren van de uit een practisch oogpunt be langrijke bewegingen zal dan in korten tijd kunnen geschieden. Dan zoude ook het gymnatiek onderwijs in engeren zin, IN het Leger niet of slechts in beperkte mate noodig zijn en zoude men zich kunnen beperken tot toegepaste oefeningen d.w.z. specifiek mili taire oefeningen, waaronder ook sport en athletiek, als uitstekend middel tot verhoo ging van het physiek en moreel weerstands vermogen, moeten worden begrepen. Intusschen zijn wij in Nederland helaas nog zoo ver niet, dat de jongelieden, die in het Leger worden opgenomen werkelijk des Hommes" zijn. En zoo lang zulks niet het geval is, zullen wij in het Leger eerst moeten trachten van die recruten des Hommes" te maken, *) Ik heb hier natuurlijk alleen het oog op de oefeningen, die karakteristiek zijn voor die toestellen. ondersteunde voetboog geen bezwaren mede en blijft zelfs gewoonlijk onopgemerkt, doch dit neemt niet weg, dat het uit physiologisch oogpunt een gebrek blijft. In dit verband zij er op gewezen, dat de verschillende kunst matige passen, waarvan er vooral in het Zweedsche gymnastiekstelsel zoo'n groote verscheidenheid is, geenszins worden beoe fend, omdat het kunnen marcheeren met die pas op zich zelf eenig nut zou afwerpen en evenmin, omdat eene dergelijke marsen eenig mooi effect zou maken; de groote beteekenis dezer kunstmatige passen ligt hierin, dat zij een uitstekend middel vormen tot versterking van de spieren, die de voet boog ondersteunen. Een tweede voorwaarde, behoorende tot de marschvaardigheid, is dat de soldaat over voldoend uithoudingsvermogen moet be schikken om, indien noodig, aanzienlijke af standen in een versneld tempo of in de looppas af te leggen, zonder dat hij daarna buiten staat is, met de noodige kalmte en trefzekerheid vuur af te geven. Maar ook hiertoe kan hij in staat worden gesteld door een voldoende ontwikkeling van hart en longen. De marschvaardigheid van den soldaat berust dus geheel op factoren van physiologischen aard. Het bestand zijn tegen vermoeienissen en het behoud van eene goede gezondheid na langdurige ontberingen of na een dagen- en wekenlang verblijf in de loopgraven, waarbij de beweging veelal niet noemenswaard is, hangt af van eene goede spijsvertering en stofwisseling. Het recuperatieve vermogen van het menschelijk lichaam berust op het al of niet goed functioneeren der spijsver terings-organen, welke een maximum van voedingswaarde uit de genoten voedings middelen door het bloed moeten doen op nemen. Ook hier geven dus physiologische factoren den doorslag (invloed van eene degelijke ontwikkeling der buikspieren op de stofwisseling.) Thans tot de practische eisenen van voorgeoefendheid overgaande, moet al dadelijk er op' worden gewezen, dat deze eischen slechts indirecte beteekenis hebben. Het is duidelijk, dat de jongeling, die, in athletiekcostuum gekleed, in staat is om bijv. 6 M. vér te springen, geenszins tot een dergelijke prestatie in staat zal zijn, wanneer hij in uniform gekleed en met de volle uitrusting behangen is, of dat de soldaat, die tegen een hoogte-sprong van 1,40 M. niet opziet, er in veld-tenue met ransel zelfs niet over zal denken, over een hekje van 0,70 M. te springen. Hij zal er eenvoudig overheen stappen of klimmen. In het algemeen wordt de practische waarde van springoefeningen dikwijls overschat; welke man zal, wanneer hij op straat een plas tegen komt, met eene Dagen van Vrees en van Vreugde te Amsterdam in 1815 Woensdag den Isten Maart 1815 landde Napoleon met een klein aantal getrouwen op de kust van Provence. In onze dagen zou de telegraaf dit bericht onmiddellijk over de geheele wereld hebben verbreid; toen duurde het meer dan een week eer het bui tenland er iets van vernam. Te Londen had hien er den lOden tijding van; te Frankfort eerst den 12den. Te Amsterdam wist men het den Uden. Overal verwekte het bericht groote verslagenheid. Men had nog slechts zoo koit van de zegeningen van den vrede genoten: zal het nu pp nieuw beginnen?" dat was de vraag die op aller lippen be stierf. Le monstre est relaché" schreef de 20-jarige Willem de Clercq in zijn dagboek, en hij drukte met deze woorden de gedachte uit, die geheel Europa doortrilde. De daad van Napoleon oefende grooten Invloed op het besluit van den Souvereinen Vorst om zich de kroon der Vereenigde Nederlanden op het hoofd te zetten. Aan alle aarzeling was plotseling een einde ge maakt. Den 16den Maait verscheen de Prins in de vergadering der Staten-Generaal en deed daar de mededeeling dat hij den tilel van Koning der Nederlanden en Hertog van Luxemburg had aangenomen; nog denzelfden dag werd dit besluit bij proclamatie den volke bekend gemaakt. Te Amsterdam had de afkondiging in den middag van den volgenden dag met groote plechtigheid plaats: door den koning van wapenen, omstuwd door zijne herauten, werd de proclamatie eerst in tegenwoordigheid van het stedelijk be stuur, van het balkon van het Paleis voor gelezen; daarna trok een kleurrijke stoet door de stad om hetzelfde stuk achtereen volgens op de Westermarkt, het Koningsplein, de Botermarkt, in de Plantage, op Kattenburg en op de Nieuwmarkt af te kondigen. Intusschen had zich het stadsbestuur naar de grens van het stadsgebied, op den Haarlemmerweg bij de Tweehonderd Roe, be geven om den Koning en de Koningin te ontvangen; te vijf ure bereikte de koninklijke stoet het Paleis en klonken voor het eerst de kreten leve de Koning" tereere van een MlltllimilMIHIIIMIII vorst uit het Oranjehuis over den Dam. Den volgenden avond sprak de beroemde tooneelspeler Westerman in den Schouwburg den Koning in een lierzang" toe: Ontzagg'lijk rijst het nieuwe rijk, Omstuwt van zilvren plassen; Geen woestaard vindt er heul of wijk; Geen dwingland zal 't verrassen. Hier bralt geen beul in Vorsten schijn, 6 Neen, het prachtig hermelijn Dekt Willems fiere schoudren. Zijn hand omvat het roer van staat, Hij is der volken toeverlaat En waardig aan zijn oudren". Na des Zondagsochtends in de Westerkerk onder het gehoor van den predikant De Haan Hugenholtz, te zijn geweest en daarna eene troepen-inspectie op den Dam te hebben gehouden, verliet de Koning in den loop van den middag de stad. De berichten waren sinds eenige dagen vrij gunstig; men beweerde dat Napoleon teruggeslagen was; de Amsterdamsche Courant van 18 Maart bevatte een brief uit Parijs van den 12den, waarin het heette de gezigtseinder heldert zich ongemeen op." Woensdag den 22sten Maart in den avond, kwamen er voor het eerst geruchten dat Napoleon in Parijs was, doch de Amsterdamsche Courant kon Donderdagavond nog slechts mededeelen dat Bonaparte zijn marsch vervolgde, met de vrij dwaze geruststellende toevoeging: doch naarmate bij voorwaarts rukt verminderen zijne lieden". Dienzelfden dag werd in par ticuliere brieven gemeld dat Lodewijk XV11I Parijs had verlaten. Zondag en Maandag, 26 en 27 Maart was het Paschen, en verschenen er geen couran ten, doch den tweeden Paaschdag kon men in Doctrina uit de Fransche bladen vernemen dat alle troepen Napoleons zijde kozen. De courant van 28 Maart, naar het mij toeschijnt den vorigen avond gedrukt, bevatte eindelijk het bericht uit Parijs van 20 Maart: De groote ommekeer is gebeurd. Napoleon Bonaparte is weder binnen onze muren". In hetzelfde nummer vindt men ook eene proclamatie van den teruggekeerden Keizer. Ondertusschen koesterde menig Amster dammer de vrees dat de regeering niet waarbij aan de gymnastiek in engeren zin als een belangrijk middel daartoe, meer aan dacht moet worden geschonken dan thans het geval is. Deze gymnastiek in het Leger blijft echter altijd een, zij het dan ook in de tegenwoordige omstandigheden zeer nood zakelijk, redmiddel; men moet nu eenmaal redden, wat nog te redden valt. De achter stand ten gevolge van ISjarige verwaarloozing kan echter niet in eenige weken worden ingehaald. Nu in deze dagen van verschillende zijden op maatregelen wordt aangedrongen, die moeten leiden tot een onmiddellijk weer baar makeni'van ons geheele volk, mag er ook "'wel eens op worden gewezen, hoe daartoe een'der allereerste voorwaarden is, dat onze manlijke bevolking daartoe physiek geschikt zij, dat onze manlijke bevolking bestaat uit des Hommes." Zoolang dit niet het geval is, blijft de algemeene volksweerbaarheid, evenals de verkorte oefeningstijd, eene illusie of half werk. W. P. HUBERT VAN BLIJENBURGH iiiimiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiimi Friesch Leven Het oogenblik lijkt thans, nu men blijkens verscheidene uitingen en beloften in het werk van Friesche jongeren binnen afzienbaren tijd in Friesland meer levend letterkundig streven en energiek-doorzetten van den taal strijd mag verwachten, wel g»komen om de poging in Holland belangstelling te wekken voor de kwijnende taal, te hernieuwen. Te meer, wijl men voorziet dat de Friesche jongeren zich zeer beslist-zullen verzetten tegen door sommigen voorgeslagen aan sluiting bij de Hollandsch-Vlaamsche letter kunde en zich nieuwe banen gaat kiezen, waarvan men het bestaan nog niet ver moedde, zoodat men zich tevens kan voor bereiden op een verwonderende herleving der Friesch-nationale idee. In Friesland toch is e ke letterkundige beweging, die zich uitleeft in aanbidding voor het tooverend flonkeren van het woord, zonder zorg te kennen voor de voortleving der eigen taal en dus in zekeren zin de levensvatbaarheid van eigen wil en daad, ten eenenmale ondenkbaar. Zoo de persoon lijke uiting van domineerende aandoeningen niet ware de natuurlijke vrucht van krachtigen levensdrang, en dus de kunst niet buiten en boven, zoo te zeggen, commercieele invloeden stond, zouden vele Friezen zelfs de stelling verdedigen, dat men den jongen kunstenaars, die zich uitsluitend wijdden aan de zuivere verfijning van het woord, blindheid voor de ongunstige om standigheden der taal zeer euvel mocht dui den; want de Friezen stellen, in hun geval volkomen terecht, de bloei der gesproken taal ver boven die der letterkunde, wijl zij inzien dat de eerste voor de laatste beschouwd mag worden als libbensbitingst": bestaans voorwaarde. De jongeren in ons klein land, kernigFriesch en vastberaden-zelfstandig niet het minst in dit opzicht dat zij zich meer wenschen te richten naar wat het verstand raadt dan naar den wenk van het gevoel, zijn zoo opgegroeid tot menschen, wier groot ver langen het is zoowel in rein en zuiver woord hun ontroeringen te uiten, als zich moedige, fiere strijders te betoonen in den dienst van hun taal, gelijk die voortleeft onder het Friesche volk. Inderdaad strijders, schoon de ernstige heeren met grijzend haar, aan wier het dient gezegd nauwlettende en lievende zorg onze taal geruimen tijd toevertrouwd was, het woord strijd" zoch ten te vervangen door de irenischer betiteling beweging", beducht wellicht, anders,de liên over de zee, voor wie zij zoo niet vriendschap, dan toch een schuchter en schuw gouverne mentsontzag gevoelden, te krenken; immers al was de ethnologisch onmogelijke eenheid van het rijk der Nederlanden allerminst hun heilige liefde, zij blikten verschrikt rond zoo een warhoofd hen verweet, gezegde onvol prezen eenheid te belagen. Mededoogen te willen wekken voor eigen beginsel getuigt voorzeker van zwak en weinig manlijk vertrouwen op zelf-gevoerde verdediging: toch dient er op gewezen.dat zelden een taal zoo harden kamp had te doorstaan voor haar meest elementaire rech ten, zoo grievend onrecht ondervond van wie zij glimlachend haar vrienden waande, werkzaam genoeg was. De notaris J. Fabius schijnt daarover iets te hebben losgelaten aan zijn vriend Falck; wat dezen den 24en Maart tot den volgenden lang niet vriendelijken uitval bracht: Zoo heeft dan het domme, veelhoofdige monster.dat men publiek noemt, veel te zeggen over gebrek aan maatregelen? En weet het dan welke maatregelen geno men zijn, of op het punt staan genomen te worden ? Moeten wij ons over den kop wer ken? Heeft men met het bestuur gedurende deze vijftien maanden zoo weinig eer inge legd, zoo weinig vertrouwen verworven, dat zij ons van lafheid of luiheid moeten ver denken, omdat wij niet als charlatans dag en nacht voor de tent staan, en de kunsten uitschreeuwen, die wij vertoonen zullen. In ernst, ik schaam mij menigmaal over de kinderachtigheid mijner natie, of liever van de Natio Amstelodamensis, want dat is een apart ras". De courant van 20 Maart had intusschen reeds enkele berichten over de maatregelen tot verdediging gebracht; bij voorbeeld over de approviandeering en het in staat van verdediging brengen van verschil lende vestingen. Bij Koninklijk Besluit van 17 Maart was de n obilisatie bevolen van 30 bataillons infanterie en jagers, 10 eska drons cavalerie en 10 batterijen artillerie. En de commandant van het eerstgenoemd com mando, luitenant-generaal Leopold graaf van Limburg-Stirum (de medestander in Novem ber 1813 van Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam) maakte in de courant van 29 Maart bekend, dat aan zijn Hoofd kwartier, Heerengracht bij de Vijzelstraat, de inschrijving van vrijwilligers was geopend. Ook de drukpers deed het hare. Mr. Jacobus Scheltema gaf onmiddellijk na het be kend worden van Napoleons landing eene Bemoediging der Nederlanders" in het licht, terwijl hij na het overgaan van Parijs, in eene brochure ter .opwekking na de be moediging", de vraag beantwoordde: Wat willen, wat zullen nu de Franschen, wat moeten wij doen ?" Ds. J. L. Wolterbeek deed een stichtelijk woord hooren naar aan leiding van Exodus 17:16: de oorlog des Heeren zal tegen Amalek zijn". Woensdag 23 Maart, van 12-1 uur, was op last der regeering een biduur gehouden: de Engelsche predikant Mac-Intosh, de Hersteldzoo gore verguizing van wie haar kenden noch trachten te kennen, maar vooral: dat zelden een taal, aangevreten van zoo ver dervende invloeden, zulk een onverwoest bare levensvatbaarheid vertoonde. Overge leverd, beangstigend-dikwijls althans, aan de weinig smakelijke verzorging van wie door zeer onvolmaakte ontwikkeling en ge brek aan tactisch inzicht, in geen andere letterkunde zich een geëerden plaats hadden weten te veroveren, in geen geval zich als gevierd schrijver hadden kunnen handhaven, toevertrouwd aan de onbezielde liefde van een volk dat lange eeuwen haar beschouwde als een ideëel goed, waarvoor het onnoodig was zich moeite te geven, en dat eerst inden laatsten tijd langzamerhand gaat zien hoe het niet buiten zijn taal kan, wil het niet geestelijk dood zijn, gaf zij blijk van zulk een echt-Noorsche onvermoeidheid in den strijd, dat immer weer warme bewon dering opbloeide. Toch ware het onedel moedig, zoo de Friesche jongeren die zich in jeugdig enthousiasme haar uitverkoren strijders weten, besloten heel den strijd toe te vertrouwen aan haar taaie levenskracht. En evenzeer ware het eigenwijs indien zij waanden keer-in-den-strijd te kunnen be werken, uitsluitend door eigen optreden, moge zulk een eigenwijsheid verontschul digend te verklaren zijn uit overgroot overigens prijzenswaardig zelfvertrouwen. Wanneer de Friesche jongeren zich dus in den vreemde bondgenooten zochten, behoort men dittoete schrij venaan gelijksoortige over wegingen als waardoor de Vlamingen geleid werden, toen zij aansluiting zochten bij het volk ten Noorden van de Schelde, en is het verstandeloos-onbillijk dit te wijten, gelijk sommigen deden, aan een dilettantisme in staatkundige zaken, wier geheime wegen de Friesche jongeren wel nimmer zullen leeren kennen. Alleen uitinnigverlangendeFriesche taal en het onafscheidelijk daarmede ver bonden volksbewustzijn te steunen en aan te moedigen, werd herboren de idee van een Groot-Friesland, in eerste instantie zeer hechte aansluiting beoogend met de Noordfriesche eilanders, een denkbeeld reeds voor het midden der 19de eeuw verdedigd door den genialen H. Sytstra en in het laatste tiental jaren door de Friesche leiders over genomen en krachtig doorgevoerd. Maar deze laatsten, menschen met vrome liefde voor de zaak, waarover zij krachtens hun op den voorgrond tredende positie geacht mogen worden de voogdij uit te oefenen, maar met geenszins zwakker zin voor het concreetpractische, waren allerminst tevreden met de voorspoedig verkregen aansluiting met de blonde bewoners van Sylt en Föhr, en stelden zich, weliswaar nog niet scherp omlijnd, een tweede aansluiting voor,1 deels uit zakelijke overwegingen en deels door instinctief bewustzijn van gemeenschappe lijke afkomst. Zij poogden betrekkingen aan te knoopen met wie wonen aan gene zijde van de Noordzee, de volkeren van Angelsaksischen stam. Vooral deze aansluiting, die wordende was in den aanvang er Jong friesche beweging, wordt door de jongeren energiek en met klem verdedigd, ten profljte der roerende eensgezindheid in de familie niet steeds. Tevens neemt men maatregelen om te voorkomen, dat het lebendige Stammesbewustsein" onder de Friezen, waarvan prof. Bremer spreekt, niet zal insluimeren onder den verstijvenden adem van het cosmopolitisme, een gevaar dat, voorloopig althans, meer rondspookt in het verwarde brein van pessimisten dan zich realiseert in den levenden toestand. Van minder belang voor de gesproken taal dan voor de woordkunst lijken de literaire opvattingen, gehuldigd en verdedigd door de Friesche jongeren, van wie som migen zich opmerkelijk-vast ontwikkelen. Terwijl aansluiting met Noord-Friezen en Engelschen ten doel heeft het leven der taal in volgende jaren aann-rnelijke omstandighe den te scheppen zal het de plicht der Friesche jongeren als leterkundigen zijn onze literatuur op te voeren tot zulkeenhoogte.dat eenige invloed daarvan in den vreemde merkbaar wordt. Edoch zal dit eerst dan mogelijk zijn wanneer een ferme, moedig-ondernomen letterkundige revolutie het vernederend be wind van de rijmelaarsbent heeft doen storten in dnistere diepten, vanwaar het denkelijk niet weer opdoemt. Wijl een Luthersche Jacobi en de Remonstrantsche Westerbaen gaven de door hen bij die ge legenheid gesproken woorden in het licht. De laatstgenoemde wekte op tot het vormen van een ringmuur om onzen Koning, zijn Doorluchtig geslacht en wijze Raden. Dien ringmuur nimmer geopend, dan waar onze lijken vallen. Beter bedorven dan verloren land!" Mr. jan ten Brink gaf een betoog, dat de mogendheden gerechtigd en verplicht" waren Napoleon met geweld van wapenen te verdrijven. Bilderdijk deed een schellen Wapenkreet" hooren; mevr. Elter-Woesthoven gaf een Lierzang", B. Klijn Bzn. Krijgszangen'', Warnsinck eene Opwekking", enz. enz. Er kwam ook een oogenblik sprake van de oprichting van een officieus dagblad, waarin de Regeering artikelen zou kunnen doen opnemen, die men moeielijk in de Staats-courant kon zetten. Er werd over gecorrespondeerd tusschen professor D. J. van Lennep, den staatsraad Elout en Falck. De eerstgenoemde achtte den Amsterdamschen rector Bosscha een geschikt redac teur; Elout wees op Jacobus Scheltema, die echter volgens Van Lennep daartoe niet logisch en bedaard genoeg was. Ten slotte kwam van de geheele zaak niets. De 29sten Maart richtten Burgemeesteren eene oproeping tot de burgerij, om een fonds te stichten tot vermeerdering van het handgeld voor de vrijwilligers, dat uit de gemeentekas werd betaald en f 40 bedroeg. Op 31 Maart, l en 3 April zou men ten Stadhuize daar voor op lijsten kunnen inschrijven. Er werd vlijtig en veel" geteekend. Van 4?8 April werd vervolgens aan het Commissariaat voor de Militaire zaken gevaceerd, tot het in schrijven dier Braven, welk»zich als vrij willigers aan den dienst van het Vaderland zouden willen wijden". Deze braven" moch ten niet jonger zijn dan 18 en niet ouder dan 34 jaar, en moesten eene lichaamslengte hebben van minstens 5 voet en 2 duim, Rijnlandsche maat. Ter bevordering der vrijwillige dienst neming strekte ook de oprichting van het nog heden ten dage bestaande Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de ge wapende dienst''. Dit fonds is een vrucht van de kerk. Op den eersten Paaschdag had ?ormamint-Tabletten F* vernietigen de bacteriën in mond en keel en beschermen | tegen Besmetting. digressie van ettelijke kolommen noodig ware om heel het letterkundig program der jonge Friezen, dat krachtig wortelt in 't verleden, voldoende toe te lichten en te bewijzen, dat veje hunner stellingen niet zoo belachelijk-naief, wantvan-zelf-sprekend zijn, als ze schijnen?zoo b.v. dat dringend noodig is een waarachtige, doorvoelde critiek waartegen sommige Friesche leiders (o het slechte geweten!) zich vastberaden verzetten moet hier volstaan worden met het aan duiden van het belangrijkst principe. Men kan den heer Adama van Scheltema, die indertijd uit pure en alleszins noodige reactie is gaan verkondigen, dat men z diende te schrijven dat het groote publiek zonder afmattende inspanning kon begrijpen en de auteur dus invloed van het volk op zich mag toelaten, geenszins genoeg aan bevelen een verzameling aan te leggen van de misvormde gewassen onder den nevelzegen van deze leer ge'eeld in wat een onzer afgrijselijkste bombastici de Friesche lettertün1' gelieft te noemen. De bekende prozaïst W. Dijkstra, bij wiens verscheiden plecht statige en beminnelijk-conventioneele Hollandsche bladen zoo roerende lofzangen kweelden, die helaas een weinig uit den overigens stichtendentoon vielen, trok steeds zijn gelaat in afkeurende, soms zoowaar vertoornde plooi, indien hij een boek ont dekte dat zich niet met malle trippeldansjes en lachwekkend gewauwel aankondigde als een volksboek. Wijl nu een groot aantal Friesche schrijvers niet meer was dan een marionetten-theater, handelend op zijn albeslissenden wenk, werd het logisch gevolg, dat op weinige lofwaardige uitzonderingsmenschen na, niemand der Friesche schrijvers het meer bestond werk te leveren, waarvan men niet a priori kon vermoeden dat een breed publiek een homerisch gelach zou aanheffen of een zilte tranenbeek zou doen vloeien. Dit onzalig verschijnsel, thans nog als overwinningssymptoon bejubeld door de valsch-zingende poëtasters en onbeholpenstamelende prozaïsten van n onzer weinige Friesche periodieken. Sljucht en Rjucht" zal ras, dank zij het verwonderend worden der Jongfriesche bewegingen haar trotschen moed, beschouwd mogen worden als het glinsterend slijmspoor eener slakken-kolonie, wier traag gewandel dra een einde neemt. Want de jongere Friezen, onverzettelijkFriesch ook in zooverre dat zij geenerlei dwang dulden noch van een bot publiek, noch van gevenereerde mismaakte afgoden, begrijpen, velen verbaasden rijmelaars en dergelijke vreemdsoortige vleermuizen ten spijt, dat wil men klagend wijzen op ver onachtzaming der Friesche zaak, noodig is een wei-verzorgde letterkunde, die slechts mogelijk is door van den dichter te eischen persoonlijke uiting van een persoonlijke ontroering, beide zoodanig dat zij den toets van een eerlijk kriticus kunnen doorstaan. Ik heb alleenlijk kunnen wijzen pp de meest markante beginselen der Friesche jongeren en wensch dus dit opstel niet beschouwd te zien als een volledig program, maar als een aan duiding van de meest teekenende lijnen, die zeer zeker in het verder verloop dezer be scheiden, maar vastberaden beweging zullen worden uitgewischt noch gewijzigd. De verantwoordelijkheid op de jonge Friezen rustend, moge zwaar zijn, wijl van hen afhangt of in later tijden van deze beweging gesproken zal worden als van een doodaankondigende stuiptrekking dan wel van een spierenrekken na zwaren slaap; zij voelen zich krachtig n door het besef een schoone jeugdtaak te volvoeren n door onderlinge vriendschap. D. KALMA * * * ds. J. Teissèdre l'Angein de Walenkerk eene geestdriftvolle toespraak gehouden, naar aanleiding waarvan hij van twee zijden, en wel van deheeren H.Croockewitenjb.Danckerts het verzoek kreeg tot een onderhoud. Den tweeden Paaschdag werd daarop ten huize van den genoemden predikant besloten tot het bijeenbrengen van een fonds om de vrijwillige krijgsdienst aan te moedigen en den moed van den krijgsman in het algemeen aan te vuren". Als middelen daart»e werden aangewezen: eereblijken, jaarlijksche gratificatiën voor bekomen wonden, onderstand aan betrekkingen van gesneu velden en zoo mogelijk het vestigen van een invaliden-huis. Op den Isten April werd in het Sint-Jorishof in de Spinhuissteeg eene commissie geconstitueerd van 20 leden. Als voorzitter trad op graaf Van Limburg Stirum, terwijl jhr. mr. J. Huydecoper van Maarsseveen en prof. pavid Jacob van Lennep als vice-voorzitters fungeerden. Reeds 4 April werd eene oproeping aan alle landgenooten, van de hand van ds. L'Ange, gepubliceerd. Vier maanden later, 10 Aug., deed de commissie hare eerste verantwoor ding. Zij had ontvangen f\ 19754:5:4, waar onder f 101508:5:0 uit Amsterdam. Bovendien was in de hoofdstad een bedrag van ? 5166:6:0 aan jaarlijksche bijdragen toegezegd. Een aantal jongelui van goeden huize bood zich aan tot de vorming van een corps vrij willige jagers, om op eigen kosten te dienen. Ongeveer 140 namen vindt men vermeld. Niet allen echter schijnen voldoende middelen te hebben bezeten; daarom werd door eenige notabele ingezetenen" een som van f 37000 geschonken voor hunne uitrusting. Bij Koninklijk Besluit van 28 April werd voorts het corps vrijwillige jagers van Roose boom, dat bij de belegering van Naarden belangrijke diensten had bewezen en daarna was ontbonden, hersteld; hoewel met de toezegging dat het slechts in zeer beden kelijke omstandigheden" zou behoeven dienst te doen. In het laatst van Maart en het begin van April had bovendien de aangifte voor de georganiseerde schutterij en de eerste in schrijving voor de nationale militie plaats gehad. Zoo leefde men dus als het ware voortdurend in een militaire sfeer. De Am

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl