Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Juni '15. No. 1982
Het Zomer-f eest der Artisten
(met teekenlngen voor De Amsterdammer"
van Frans Langeveld)
SÏ demaln, oabliant d'éclore,
te jour manquait, eh blenl demain
quelque fou trouveralt encore
w flambeau pour te genre humain.
(DE BÉRANQER)
In het Amsterdamsche Stadtonjiet
feesteIflke sportpark bij uitnemendheid, is dan,
...Men schrikt van de geweldige
krijgsmanskoppen van Pisuisse...
verleden Zondag, het zomerfeest der Artisten
gecelcbreerd.
En inderdaad, een feest was het, en zomer
bleek het ook zoo tamelijk te zijn; ontegen
zeggelijk waren het daarbij artisten, die hun
feest vierden, onder de oogen van vele
andere artisten en artistieke en luim-beluste
toeschouwers... vieux soldats de plomb
que nous sommes, au cordeau nous alignant
tous...
Hoe zouden zij het ook anders kunnen
vieren, dan onder die vele duizenden oogen,
hun feest; al die menechen, die artisten zijn,
dat wil zeggen, wier steigende of dalende
levenslijn van willen en slagen zich onder
de oogen van zoo vele honderdduizenden
ontwikkelt?
Zou het dat gemeenschapsgevoel geweest
zijn, dat hen zoo broederlijk en zusterlijk
tesamen deed feesten voor wat voor hen
allen, het publiek" is?, Louis Bouwmeester
naast Heintje Davids, Pietje Kohier met
Frans Hogerwaard, en Pisuisse in gezelschap
van vele Venetiaansche kooplieden ?
B Maar het.prettigste, en daardoor misschien
wel het meest aantrekkelijke van dergelijke
feestelijkheden is wel qu'il n'y a plus
de rampe: de menschen
van-voor-en-achterhet-voetlicht
dwarrelen
dooreen, en
en zoo was
het ook, dat
in de midden
loge de
serieus-donkere
hooge-zij
denhoed van bur
gemeester
Teilegen iet
wat schalksch
glimmerend
afteekende
tegen de weel
derige, zo
en van Tourniaire mersch-helle
Bij 't Licht van de Oorlogsvlam
VII Vrijheid en Recht
Aanvankelijk was het krijgsmotief van het
sterke, maar niet zeer contemplatieve volk
der oude Romeinen: zelfhandhaving". Onder
hun koningen, de beste krijgshelden hunner
gemeenschap, vochten ze voor hun bestaan,
voor buit, voor slaven en vrouwen.
Toen kwam de Republiek met het glorie
tijdperk. Alle burgers treeden gezamenlijk
voor Eer en Gezag. Met wijs instinct poogden
ze daarbij het lagere zelf, de aardsche zin
nelijkheid, zooveel mogelijk te beperken
door strenge wetten en zeeden.
Eeven als de Japansche Samoerai hechtten
ze de hoogste waarde aan sooberheid, een
voud, zelfbeheersching en zelfverloochening.
Maar toen, bij gewonnen gezag en eer,
kwam de noodlottige wending, waarbij die
eer en dat gezag in representatieve persoonen
werd geconcentreerd.
Deeze enkellingen, de Imperatoren, konden
die geweldige driften van een Imperium in
zich alleen niet dragen. Ze vervielen tot
tirannie en brooddronkenheid. De een na
den ander, hoe noobel ook van
oorspronkelijken aanleg, werd het offer van deeze
ondragelijke last.
Marcus Aurelius, de eedelste en
wijsgeerigste van alle keizers, had tot aangenoomen
zoon en opvolger d.'n beestachtigen
Comrnodus. Zoo sloop telkens weer de ontaar
ding binnen en het groote rijk, steunend op
een rotte spil, viel uiteen, veel sneller dan zijn
innerlijke leevenskracht zou doen verwachten.
Teegenoover het krijgs-motief Eer en
gezag" kwam onmiddelijk te staan het motief
Vrijheid". Al vór de opkomst van het
Romeinsche Rijk was vrijheid" staande
teegenoover tirannie", tot oorlogsleuze ge
worden. En in alle latere oorloogen ging
het om de vrijheid, politiek of religieus,
meestal van een kleine groep volk, teegen
oover de despotie van een autokratische macht.
Nu is het begrip vrijheid niet absoluut en
niet onveranderlijk. Wat Shelley verstond
onder Freedom", Liberty", was nog iets
meer en iets anders dan de Vrijheid waar
voor de Helleenen streeden. In de door
Shelley gedachte menschheid was geen
plaats voor kooningen, voor priesters en
voor slaven. Zoover ging Plato niet.
Maar men kan toch zeggen dat de vrijheid
als krijgsleuze in historischen tijd altijd
beteekend heeft dat de menschheid eerbiediging
eischte van elk ego, elke individualiteit, ook
de neederigste en kleinste als iets dat niet
mag verkracht en overweldigd worden.
Ons rechtsgevoel eischt eerbied voor elk
menschelijk Ik, en dus ook voor elke groep
waarin de ego's, door een sterk groeps
gevoel verbonden, elkanders zelfstandigheid
beschermen. Het bestaansrecht der zwakke
individuen, en der kleine groepen wordt
erkend. En de oorloogen die voor dit recht
gestreeden worden, hebben onze sympathie
en onze bewondering. De strijd der kleine
Helleensche groepen teegen de groote Perzische
autokratie is hiervoor typisch. Marathon,
Plataea, Thermopylae, Salami's dienamen
kunnen ook nu nog den meest
vreedelievende mensch een aandoening van schoon
heid en geestdrift geeven.
De kamp der Zwitsersche en Vlaamsche
robe van mevrouw
Mann-Bouwmeester,
die schuin achter hem
zat.
...Dat, toen de stoet
van met-edele-metalen
rinkinkelende knapen
uit Indische gewesten
voorbijkwam, en de
Sportpark-president
van Aalst zich lachend
omwendde, zijn blik
die van Mien
Duymaer's spot-blijë oogen
ontmoette ?|
. -. Dat wethouder
Jitta zich kostelijk ver
maakte in den kring
van deze lieden, wier
beroep het nu eenmaal,
? , , , evenals het zijne,
medeJ ( \ t brengt, dat zij de
^?fW <u zwaarte van l het juk
van het armwe
zen" ten duidelijkst
beseffen?
...En dat generaalj[Ophorst's rozeroode
hoofddeksel zoo wonderwel tintte tegen
mevrouw Lobo's allerliefste rozenhoedeke?
...Zelfs de nieuwe hoofdbrandmeester
bracht, zij het dan ook slechts op de
adreshet meisje...
De dirigent met de expressive
disloqatie van de bovenarm
burgers teegen de feudaal georganiseerde
ridders, van Neerland teegen het Spaansche
Imperium, van Hofer's Tirolers teegen het
Fransche, van de Amerikaansche en
ZuidAfrikaansche kolonisten teegen het Engelsche,
en nu eindelijk die der Belgen teegen het
Duitsche Imperium die noemen wij, nu
nog, schoon en rechtvaardig.
En wij zijn thans, in de waereldoorlog
der 20ste eeuw, zóver, dat geen volk dit
vrijheidsmotief durft loochenen en dat
alle regeeringen, terecht of ten onrechte,
hun strijdende volken voorhouden dat ze
voor de handhaving der vrijheid vechten.
Filips de tweede van Spanje kon nog
zeggen, dat hij voor zijn goddelijke rechten
vocht. Wilhelm de tweede van Duitschland
vecht voor hetzelfde, maar hij kan er niet
oopenlijk voor uitkoomen. Hij moet
beweeren dat hij vecht voor de vrijheid van
het Duitsche volk. Zelfs het meest
autokratische land ter waereld, Rusland, moet
van vrijheid spreeken, voor Poolen en Jooden
omdat men anders in het volk geen
strijdlust genoeg zou vinden.
Een menschengroep, verbonden door die
vorm van liefde die groepsgevoel moet
heeten, wil alleen strijden wanneer ze zeeker
meent te weeten dat het recht aan hare
zijde is.
De menschheid heeft tot nog toe zopiets
als een goddelijk recht van sommige indi
viduen erkend. Zij zag in sommige persoonen
het genie, de bron van goddelijke
oopenbaring en van geestelijke instrooming.
Die heldenvereering, die eerbied voor het
genie, bestaat nog, en de geschiedenis van
Napoleon is er het sterkste voorbeeld van
in nieuwen tijd.
Maar zelfs Napoleon moest zich als
vrijheidsheld doen kennen. Als zoodanig alleen
vond hij steun. Toen hij zijn eigen ego
gewelddadigopdrong, als het almachtig genie,
toen moet hij vallen. Hij heeft, naar de
juiste expressie van Fichte, nooit het diepe
verlangen der menscheid begreepen even
min als de machthebbers in Duitschland
van thans.
Demokratie teegenoover autokratie
beteekent het streeven naar de zelfstandigheid
en onschendbaarheid aller ego's, zelfs van
de neederigsten en 'armsten. De mensch wil
wel het genie erkennen, maar alleen dan als
het ieders ego ruimte en
uitbreidings-moogelijkheid geeft, en het niet verduistert of
onderdrukt.
De mensch wil samensmelting door vrij
willig geeven, van allen, niet door
eigenmachtigen dwang van enkelen.
Aangezien alles onderling verbonden en
door elkander bepaald, is, zoo kennen wij
ook geen volkoomen vrijheid. Wij zijn slechls
vrij, in zoover wij goddelijk zijn. Maar de
betrekkelijke vrijheid die aan elk ego de
grootst moegelijke kans op verheldering en
uitbreiding geeft die is het die wij
rechtvaardig" noemen.
De materialistische sociologen ontkennen
het bestaan van een absolnut recht. Volgens
schrijvers als Franz Oppenheimer .of
Steinmetz heeft de weetenschap niets te maken
met recht of onrecht, goed of kwaad.
Dit zou kannen gelden voor Wet en Zeede,
die inderdaad gestadig veranderen. Bij de
Egyptenaren was het huuwelijk tusschen
Brondgeest aanwezig,
toujours ..Belhomme"
seering van zijn
invitatiekaart, een
naam mede, die in
de tooneelwereld
als een goede, oude
bekende gelden
mag.
Het feest zelve:
Dan zij direct ge
constateerd, dat de
Grieksche toonlad
ders, uit het koper
van het orkest, even
triomfaal schalden
over het wijde sta
dion, als vele volks
liederen dat daar
plachten te doen,
en blijde ontroering brachten over de
hoogwijkende tribunen-ring.
En op het vlakke groen was in rhytmisch
bewegen de dans van vele, zacht-wapperend
omgaasde kinderfiguurtjes, om de vier blanke
Grieksche zuilen van de offcrplaats, waar
de lierspeelsters medebewogen in den cadans
van Gluck's en Sully's wijzen, en die van
Rameau.
Neen, waarlijk, over dit deel van het
programma kan ik niet, zooals over nage
noeg den geheelen rest, den lof der zotheid
zingen.
Dit was werkelijk blij-beschaafd feest
vieren ; zelfs de daarop volgende huldiging
van den dirigent-dansmeester was in stijl,..
geen
joelend-lollerig ronddragen
op de schouders
zooals dat ten
slotte den Patas
tortigas, den
torero Pedro K
hlero, mocht ten deel
{vallen neen,
een gewarrel van
sluiers en gazen,
en daarboven uit
,?-- wuivende palmen
en juichend ge
heven armen, die
den kleinen
gerokten man met
de krampachtige
bewegingen ten
eenenmale onzichtbaar maakten.
Het is ook, of de natuur dat medegevoeld
heeft, door warme zon over dit alles te laten
glansen.,. slechts ten ongerieve van de
schonkige trekpeerden van Salomo's zegekar.
En wat te zeggen van het overige?
Torero
... In heur ingénu
matrozenkleedeke...
Waart ge op het
feest van het vorig
jaar, waarvan de
strekking zuiverder
omlijnd was in.de
aankondiging
sportfeest ?"
Welnu, ook toen
hebt ge de altijd be
koorlijke
JopieTourniaire heur vierspan
zien voortgeeselen,
Pisuisse fier te
paard mogen f zien
hobbelen, Sophie de
Vries'
triomfen.medegevierd. en veler
lei snakerijen geno
ten.
En op lichame
lijk opvoedkundig
gebied is er vél
gepresteerd; behal
ve de blijde
incomste van sergeant
van Gasteren aan
Sophie
het hoofd der Tilburgsche wandelaars»),
moet genoemd worden de trom-trom
looppas-entrée van tallooze kunstenaren,
voorvoorafgegaan door de gevierde Heintje
Davids in heur ingénu matrozen kleedeke,
van boksende en worstelende planken helden,
van Kohier, op diens spreekwoordelijk ge
raakten rooden motor", van Jo Tourniaire
op een werkelijk zeer genietbaar volbloedje,
Men kan geen snelheid acteeren als de paarden
niet willen
Bravo!
Onze groote Louis
van'Pedro
Beukman in de
harddraverswagen... maar
waartoe * deze
opsomming...
gij wilt mij
vrijelijk gelo
ven, dat het
fraai en veel
zijdig was.
Ten slotte
dan het stieren
gevecht, dat
door Piet van
der Hem's
revue-achtige af
fiches zooveel verwachten deed.
Nadat een arabischen paardenren", uit
te voeren door den heer H. ^Cheval (die
blijkbaar ook voor deze gelegenheid niet
A Cheval kon geraken) afgelast was, begon
de Qran corrida extraordinaria de toros.
Het is slechts jammer, dat deze meest
groteske der zotheden geen zonbelichting
heeft genoten.
Het uit een pictoraal oogpunt zoo dank
bare motief zou er ongetwijfeld aan ge
wonnen'hebben. Nu bleef het een aangename
snakerij, waarvan de ensceneur alle eer heeft,
en waaraan de medewerkers niets spaarden,
dat boert, luim, jok, gein, of wat hun verdere
Pédicure
persoonlijke aanleg hen ten beste mocht doen
aanwenden, mocht heeten.
Maar het was een feest, en zoo tamelijk
zomer, en, voor alles, het waren artisten,
wier gezonde levensblijheid lustig dartelde
over het groene gras; was hunne vertoening
ook zot dan is het toch maar weer de
Béranger met wien wij hen toeroepen:
Si des rangs sortent quelques hommes,
Tous nous crions: A bas les fous!
On les persécute, on les tue;
Sauf, après un lent examen,
A leur dresser une statue,
Pour la gloire du genre humain".
MELIS STOKE
*) Zie de elders in dit nummer gere
produceerde foto van dit feit.
IIMIIIMIIIMIIItllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIlnlIlllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllltlltllllltllllllllllllll
llllltlllUtlMIIUHIUIIIimiu
broer en zuster geoorloofd, soms zelfs
gebooden. De polygamie is goed en recht
vaardig geweest en wordt thans veroordeeld
terwijl wij weer tolerantie hebben voor
vergrijpen zooals Godslastering, die
vroeger met den dood werden gestraft.
Maar daarmee is niet gezegd dat het
Recht, als richting, niet constant en absoluut
zou zijn, of dat de weetenschap deeze rich
ting zou moogen negeeren.
Dat is eeven dwaas als het negeeren van
Noord en Zuid, booven en onder, kou en
warmte, positief en negatief-electrisch.
Bij al deeze begrippen gaan wij van ons
ego uit, stellen wij het ego als middenpunt.
Zonder het ego als absoluut midden is er
noch booven noch onder, noch kou noch
warmte, noch Noord noch Zuid en ook
noch goed noch kwaad. Maar het ego is
inderdaad een absoluut midden, dit is niet
te loochenen noch te ontwijken; zelfs niet
in gedachte en de Socioloog die goed
en kwaad negeert doet eeven dom als de
physicus die zegt dat er geen positieve of
negatieve electriciteit bestaat.
Het Recht is een ideale, absoluute Richting.
En als men aanneemt dat de afwijkingen
van die richting zonde" heeten, dan heeft
men in de lichtstraal het duidelijkst beeld
van Zonde en Recht. De lichtstraal schiet
met ondenkbare snelheid voort in zuiver
rechte Richting, en trilt toch onnoemelijk
snel heen en weerom de ideale richtingslijn.
Dat wil zeggen dat het ego nooit abso
luut rechtvaardig is, maar steeds afwijkt
van de zuiver rechte weg, en toch op dien
weg voort gaat.
Wat zonde" heet is noodzakelijk en on
vermijdelijk totdat de volstrekte Harmonie,
het op gaan in het Al bereikt is, en de uit
slag der trillingen om de ideale richtingslijn
oneindig klein is geworden.
Dit schommelen om een evenwichtslijn
symboliseert ook de teegenstelling waarheid
en leugen. Wij zoeken steeds waarheid en
weeten toch dat er voor ons geen waar
heid moogelijk is. Wij trachten waar te
zijn, maar kunnen het niet, door onver
mogen tot expressie, en door onvermogen
tot zelf-kennis.
Hoe kan de mensch geheel eerlijk zijn,
die maar een klein deel van zichzelf verlicht
ziet door zijn besef ?
De huichelaar kan zich verbeelden geheel
oprecht te spreken. Zijn handelingen strij
den met zijn woorden omdat, ze ontstaan
in zijn diepere natuur, waarvan hij zelf niets
weet.
Daarom is ons de mensch die ronduit
voor zijn zwakten uitkomt, sympatieker, en
minder gevaarlijk dan de schijnheilige, die
idealen vasthoudt waaraan hij niet kan be
antwoorden.
In deezen oorlog schelden alle oorlogvoe
renden hun tegenstanders voor leugenaars,
met verbazing en verontwaardiging over
het aantal en de verdorvenheid der schur
ken, leder volk, iedere regeering heet, vol
gens den tegenstander, op infame wijze te
liegen en te bedriegen.
Deze leugenachtigheid is echter een nood
zakelijk gevolg van de neiging tot gezag
die men Imperialisme noemt, en die zoowel
in de persoon als in de groep tot dezelfde
gevolgen voert.
Een imperialistisch mensch is een bazig
heerschzuchtig mensch, die zijn ego met
dat van anderen wil versmelten door op
dringing, door dwang, door zelf-asseitie en
agressie.
Maar hij weerstaat de agressie van een
ander ego. Hij keurt dus in anderen af
wat hij zelf doet. Dat brengt hem, onver
mijdelijk, in een conflict tusschen zijn daden
en zijn bedoelingen. Hij stelt als algemeen
recht vast, dat men een ander ego niet
moet dwingen, en hij schendt dat recht zelf
voortdurend, geleid door zijn bazigheid.
Dus maakt hij noodwendig den indruk van
valschheid, van perfiditeit.
Deeze valschheid ontstaan door onvolle
dige zelfkennis, gepaard aan een sterke nei
ging tot gezag en macht, zal men eigen
vinden aan alle imperialistische groepen en
hun representatieve personen.
Hoe lang heeft men niet gesproken van
het perfide Albion"?
De Engelschman zelf begreep daar niets
van. Hij meent juist bizonder eerlijk van
aard te zijn. Fair play" is zijn leuze. Our
weakness is blundering honesty", zeide mij
een aanzienlijk Engelschman in 1899.
En nu zien wij dat Duitschland, thans
verkeerend in zijn imperialistische faze,
precies dezelfde perfiditeit vertoont die het
vroeger in Engeland veroordeelde. Terwijl
het aanvalt, huichelt het vreedzaamheid en
beklaagt zich oover een complot van vijanden.
En toch acht het Duitsche volk zich, met
evenveel recht als het Engelsche voor een
bizonder eerlijk en oprecht volk.
Deeze verschijnselen duiden op een toe
stand van snellen oovergang.
Ooveral waar de Vrijheid bevochten wordt,
waar het Recht gestadig beeter wordt vast
gesteld als de gemeenschappelijke Richting
de polarisatie der ikheeden daar toonen
de achteraankoomenden dit symptoom van
valschheid, omdat ze meenen beeter te zijn
dan ze zijn. Ze voelen het Recht alleen als
het teegen henzelve gaat. Hun neiging drijft
hen steeds er toe datzelfde recht bij anderen
te schenden.
En wanneer nu de volken meer en meer
zelfbewust worden en voor hun ego de
Vrijheid en de erkenning verlangen dus
een demokratische organisatie zoeken
daar zijn hun verteegenwoordigers, vorsten
of diplomaten, nog bij het volk ten achter.
Ze vertoonen de heerschzuchtige beginselen
eener oude, verdwijnende rechts-orde. Maar
om het volk achter zich te krijgen moeten
ze spreeken naar het hart des volks en
Vrijheid" en Recht" roepen al strookt
dat in 't geheel niet met hun ware bedoeling.
Daarbij meenen ze wijzer en beeter te
zijn dan het volk, geroepen en in staat de
meenigte te leiden en te bestuuren. Maar
als ze Iponen zooals thans de eigen
lijke zuivere aspiraties van het volk niet te
vertegenwoordigen, dan is hun vonnis
geteekend, al hadden ze honderdvoud het
organiseerend genie van Napoleon.
FREDERIK VAN EEDEN
*
Uitzicht
door MATTHIEU WIEGMAN
Mijn raam breekt naar de wijde landen open,
die vloden van de hooge grijzen duinen
uit over d'aard tot verste zienbaarheid.
En onder wisselende luchten komen,
als lange rij van blijd'en en droeve kindere,
uit diepste einden van der oogen spanning,
de jonge dagen zwijgend aangeschreden,
en gaan voorbij, en noemen niet uw naam.
Verraadt een kind de eigen moeder niet
door eendre glimlach of het stil gebaren
van hoofd en handen op dezelfde wijs;
en is niet iedre dag en ieder uur
het uit uw lijf geboren, aan uw borst
gevoede kind? Zoo in hun gangen heb
ik u herkend en weet u steeds nabij
en toch zoo eindloos teer, o Eeuwigheid.
C. NOORDÜYN Jr.
Bergen, Maart 1915.
*
The Lusitania
Down, down to the bottom of the sea
with her engines going, went the Lusitania.
They could not stop the whirling screw,
it churned to foam the waters blue,
it churned the blood of babies too
And down to the bottom of the sea
with her engines going, went the Lusitania.
Down to their death went the faithfulmen,
down the pale-faced women then,
down went two hundred babies and ten,
when down down to the bottom of the sea
with her engines going, went the Lusitania.
And down went another ship from vievr,
a mightier ship than the Lusitania;
A ship of state with a pirate crew
Kultur, Politik and Kaiser too
Down, down to the bottom of the sea
has gone Germania!
UPTON SINCLAIR
IIIIMIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIHlIIIHimtlll
Nieuwe boeken van deze week
J. SIBINGA MULDER, De Rir(suikerindustrie
op Java. Serie Onze Koloniale Landbouw, i,
(Tweede druk) 105 pag., f 1.50. Haarlem.
H. D. Tjeenk Willink & Zn.
Dr. J. J. B. DEUSS, De Theeculluur. Serie
Onze Koloniale Landbouw, VI. (Tweede
druk) 105 pag., f 1.50. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink & Zn.
Zevende Jaarverslag van de Nederlandsche
Kamer van Koophandel te Johannesburg
(niet in den handel).
MARTIN PERMYS, Helia, tragedie in n
bedrijf. Amsterdam, De Moderne boek
handel."
* * *