De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 20 juni pagina 7

20 juni 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

20 jon! '15. No. 1982 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ^Quatre-Bras en Waterloo 1815 15-18 Juni 1915 Nog eens was Napoleon op het wereldtooneel teruggekeerd en had in Frankrijk zijn keizerlijken troon hersteld. Door de vorsten uitgeworpen en door de mogend heden niet erkend, door ieder gevreesd en door weinigen geliefd, vond hij gansch Europa tegen zich in de wapens, terwijl men zijne gezanten niet doorliet en op zijne vredesbetuigingen geen acht sloeg. Zoo schoot dezen Prometheus, die eenmaal ge heel den middelmatigen Europeeschen vorstenhemel van licht en glans had beroofd, niét anders over dan een hachelijke kamp, ook al zou ook voor hem, mocht hij onge lukkig zijn, de kluistering aan eene eenzame rots zijne toekomst zijn. Op den 15den Juni 1815 rukte Napoleon, na' de Kamers te Parijs te hebben geopend, zonder voorafgegane oorlogsverklaring, aan het hoofd van een leger ter sterkte van 128,000 man plotseling naar de Zuidelijke Prins Willem van Oranje na den Slag bij Waterloo. Nederlanden op. Vooraf vaardigde hij een legerorder uit, waarin hij zijne soldaten herinnerde aan de roemrijke veldslagen, eertijds door hem op den 14den Juni ge wonnen, te weten die van Maren go en Friedland, doch in het bijzonder die van Jena, waar zij eene-zoo schitterende over winning op de Pruisen hadden bevochten. Voor iederen Franschman" zoo besloot de Keizer is het oogenblik gekomen om te overwinnen of te sterven"! Zoo bezielde Napoleon, .met de fierheid die hem van ouds eigen was, met de her innering ook aan een grootsch en roemrijk verleden,, het hart van den Franschen sol daat En, waarlijk, deze opwekking was wel noodig, omdat het Fracsche leger eene 4*roote overmacht tegenover zich zou kunnen vinden. Wel bestond het Engelsch-Nederlandsch-Hannoveraansche leger uit niet meer dan 90 h 95,000 man, doch een Pruisisch leger onder Blücher, niet minder dan 117,000 man sterk, kon zich daarmede vereenigen, teneinde met groote overmacht de Fran schen te weerstaan. Voor Napoleon hing nu alles af van de vraag, of het hem gelukken zou de legers der bondgenooten vór hunne vereeniging afzonderlijk te overwinnen. Daarom wilde hij eerst het leger onder Blücher aanvallen, om daarna dat van den Hertog van Wel lington te verslaan. En werkelijk, reeds den loden Juni, zoodra de groote Fransche armee, thans in drie legercorpsen onder d'Erlon, Napoleon zelven en Girard verdeeld, naar de Sambre oprukte, werden de Pruische voorposten teruggedrongen en vielen Char leroi en de overgang der Sambre bij Marchiennes in Fransche handen. Aan den avond van dien dag waren de Pruisen reeds tot Sombref teruggegaan, de Fran schen daarentegen tot Fleurus, in de rich ting van Quatre-Bras, doorgedrongen. Daarop ontving Ney het bevel om den vijand in de richting van Brussel op te du wen en stelling te nemen bij Quatre-Bras. Intusschen gaf Wellington dien avond een order uit om de verspreide afdeelingen van zijn leger bij Nivelles samen te doen trekken en niet bij Quatre-Bras, waar hij zoo dicht mogelijk het Pruisische leger zou genaderd zijn. Hij hechtte volgens verouderde strate gische begrippen te veel aan de bescher ming der hoofdstad Brussel. Te Nivelles nu bevond zich op dat tijd stip eene brigade van het Nederlandsche leger onder Van Bylandt; de andere brigade onder bevel van prins Bernard van SaxenWeimar was te Frasnes door Ney aange vallen en daarop, al vechtende, tot Quatre-Bras teruggeweken. Reeds had generaal De Perponcher aan prins Bernard van SaxenWei mar het bevel doen toeko men om te Quatre-Bras stand te houden, waar hij trachten zou hem met de brigade onder Van Bylandt te ondersteunen, toen hij even na middernacht uit het hoofdkwartier den last ontving om Quatre-Bras te doen ontrui men en zijne troepen te Nivelles te vereenigen., Doch De Perpon cher, die van de opvolging van dit bevel eene minder gunstige stelling voor de alsdan saamgetrokken troepen duchtte, had den moed niet te gehoorzamen en naar eigen inzicht te handelen. En terecht! Immers later schreef generaal Von Gnesenau aan den koning van Pruisen: Zoo gene raal De Perponcher de order van den hertog van Wellington had opgevolgd, wanneer hij naar Nivelles ware opgerukt en niet [bij Quatre-Bras] zulk een goe den weerstand had geboden, dan had de maarschalk Ney, te Quatre-Bras aankomende, rechts kunnen afslaan en in den rug kunnen komen van het leger, dat bij Ligny onder vorst Blücher vocht en aldus de vernietiging daarvan kunnen veroorzaken." Aan het hoofd van het eerste legercorps, waartoe generaal De Perponcher met zijne troepen behoorde, stond de Prins van Oranje, later Koning Willem H. Deze zag dadelijk de juistheid van het besluit van De Per poncher in en hechtte daaraan zijne volle goedkeuring, waarop ook Wellington zelf in den loop van den 16en Juni verschillende gedeelten van zijn leger tot versterking der bij Quatre-Bras staande troepen zond. Niemand minder dan Napoleon zelf heeft later de houding van den Prins van Oranje geroemd. Zonder het heldhaftig besluit van 'den Prins van Oranje",schreef Napoleon op St. Helena, die met een hand vol soldaten stelling heeft durven nemen bij Quatre Bras, had ik het Engelsche leger overvallen en was overwinnaar geweest als bij Friedland. De Prins van Oranje heeft op dien dag het bewijs gegeven, dat hij het genie van den oor log bezit. Alle eer van dien veldslag komt hem toe; zonder hem was het Engelsche leger vernietigd en Blücher zou slechts aan de overzijde van den Rijn een toevlucht hebben kunnen vinden". Intusschen werd Blücher dienzelfden 16en Juni bij Ligny verslagen en begon Ney op last van Napoleon den aanval bij QuatreBras, door slechts 6000 man voetvolk met 16 stukken geschut onder den Prins van Oranje bezet. Maarschalk Ney, die over 16000 man infanterie, 5000 man cavalerie en Jan Mankes (ROTTERDAM, PROTECTOR) I. Soms gebeurt hét u, dat ge de schilders niet enkel meer in hun schilderijen ziet, hoewel dór hun schilderijen. Ze rijzen dan zedig, of uitbundig, of jongensachtigbrutaal op, of ze treden aan met den af wezigen tred van hen, die hun Droomen zoeken langs de duinpaden der Stilte en der Eenzaamheid. Hun ziel kaatst zich dan in het landschap; het landschap spiegelt zich dan in hun geest. Ze zijn dan, weer eens op nieuw, de droeve of teedere Tasters naar't eigen Verlangen, en ze bidden, sprake, loos, om verwerkelijking". Zij zijn als die willen baren, en nog niet baarden. Ze zijn als kinderen, die haast aan den rand van 't opge zochte water kwamen, en nog niet dien oever aanroerden. Ze zijn zielen, met en zonder vreugd, moedeloozen of buit-zoekenden. Wie is dat niet eens in zijn leven ? Het is de gang der Daaglijksche Dingen...'. II. Mankes, wat zoekt hij ? Sprakeloos heid, die gaat spreken; stof, die hij niet stoffelijk meer zien wil; eenzaamheid, die, vol kleur, is en droomt. Hij is een schuwe. - Soms lijkt het mij dat den Schuwen het Koninkrijk der aarde is. Zij vatten alle dingen zachtkens aan. Dat is het beste. Niemand der meer brutalen weet hoe banglijk zich gebaren, hoe wijfelend de stille dingen zijn, die rond ons staan, den ganschen dag door; den wijden, open nacht lang. We zijn te gewoon geworden, die dingen te denken als levenloos ? Maar wat is levenloos, wat blijft levenloos, dat we met alle innigheid bezien? Is de schelp, die voor mij ligt, zonder leven, in haar blauwen spiraal, waarop dwars, weer d'evenwijdige lijnen staan ? Is de rozemarijn, het eenzame takje van de plant, die ik nooit nog bloeien zag, dood in 't waterlooze glas, of schuilt er niets in de kransen van de blaadjes, die als stekels zijn, en aan harden grond doen denken, die moeilijk voedsel geeft? Het lijkt mij, dat den schuwen meer dan n koninkrijk ge geven is. 's Avends tellen ze, wanneer ze stille zitten, de Rozen van den Dooden Dag, en 's uchtends, als een nieuwen rozen-krans, her-tellen zij de dingen, die naast hen weer staan, met de verwachtende gezichten van hen, die toegeproken gaan worden want deze Schuwen zijn de ware toe-sprekers. Hun stem, is als hun handen, koel, maar resonneert. Hun kleur is als hun stem: zij is diep, maar beeft; zij draagt d Innigheid mee, zooals de Zon de glorie. Zij weten, dat zij een leven kunnen schennen, wanneer ze niet-innig de stille dingen verplaatsen, en dat zich tusschen stoel en bloeme-vaas en avend en in avendlicht verzinkende kamer een web bij wijlen spon, dat teeder is als de stem der Bekentenissen. Zij, de schuwen, verraden hunne liefde nooit. Zij raken haar niet aan den vlinder vleugel aan, en het kleurig stof blijft onge schonden. Sprakeloos haast, zijn ze zeker zonder verraad. Rijk aan vruchtbare Stilte, zijn ze geefsch met hun rijkdom. Diep, halen zij nieuwe diepten en dieren en kris tallen van diepte uit alles op.... III. Mankes is een schuwe. Ge bespeurt deze schuwheid, die niet zonder vastbera denheid behoeft te zijn, in de schilderijen hier. Zijn teekeningen (soms oud-duitsch van beschouwing in de koppen) blijken niet zijn zuiverste uiting. Mankes is sterker en innerlijker in het geschilderde. Hij is kleurvpl, en heeft niets overladens. ns heeft hij tegen het overladene, dat de stof voor hem had, in gevaarlijken ijver gevochten. Het werk had er bloedeloos van kunnen worden. Dit is niet gebeurd. Hij heeft zich tijdig gewend, en is ook tijdig gekeerd van te veel verneveling. n fout heeft hij nog typisch : Zijn werk mist het spel der d.epten, soms. Wellicht verwint hij deze fout. Toch is deze tentoonstelling een bewijs voor zijne beschaving van kleur, en voor zijn inner lijkheid. Er is belangrijker en minder be langrijk werk, maar hij, Mankes, is nooit banaal. Hij bezit de afzonderlijkheid in de houding, die in der jeugd bezeten, later tot een bekorende persoonlijkheid en natuur 50 stukken geschut beschikte, had hier verre de overmacht. Toch hield de Neder landsche divisie, die hier den spits had af te bijten, moedig stand. Aangevuurd door den moed van den Prins van Oranje en de onverschrokke doodsverachting zijner on derbevelhebbers, wist de kleinere Neder landsche afdeeling van geen wijken, ondanks de zware verliezen, vooral door de Fransche cavalerie en artillerie aan de grootendeels nog jeugdige soldaten toegebracht. Tegen vier uur in den namiddag ontvingen de Nederlandsche troepen de eerste verster king door de aankomst van Picton's divisie, een van de beste troepenafdeelingen van het Engelsche leger. Deze werd weldra ge volgd door de Brunswijkers, aangevoerd door hun dapperen hertog die op dit slag veld zou sneuvelen, terwijl later op den dag steeds meerdere versche troepen op de kampplaats verschenen, de laatste onder den hertog van Wellington die nu het opper bevel op zich nam. Thans kwam Ney in de minderheid, daar Wellington door al deze versterkingen eene gezamenlijke troepenmacht van 30.000 man onder zich had gekregen, zoodat hij het of fensief kon hernemen en aan de Franschen verschillende reeds veroverde punten, o. a. het bosch van Bossu en de hoeve Germioncourt, ontweldigen. Het gevolg was, dat in den avond van den 16den de troepen van Ney en Wellington ongeveer dezelfde stel lingen bezet hielden, welke zij voor het be gin van den aanval hadden ingenomen. Doch Napoleon had zijn plan bereikt; hij liet door generaal Grouchy het geslagen leger van Blücher achtervolgen en kon zich met man en macht tegen het leger van Wel lington keeren; waarom hij dan ook met zijn leger naar Quatre Bras oprukte, alwaar hij in den middag van den 17en aankwam. Wellington had intusschen zijne voortdurend versterkte troepen, thans 68000 man tellend, op een voor de verdediging uiterst geschikt terrein bijeengebracht nabij het gehucht Mont Jean, een half uur ten zuiden van het dorp Waterloo, slechts drie uren van Wavre, het middenpunt der Pruisische krijgsmacht ver wijderd. Zoo kwam Napoleon, indien Grouchy niet voldoende zijn plicht deed, tusschen twee vuren te staan en werd het door hem verkregen voordeel in zijn nadeel veranderd. Voor hem was het dus zatk Wellington ten spoedigste aan te vallen en toen op den 17den wegens de hevige regens en het inmiddels ingetreden avonduur een aanval op Wellington's legermacht niet meer kon plaats hebben, vreesde hij niets zoo zeer dan dat Wellington des nachts zou aftrekken, zonder zich aan een veldslag te wagen. De Hertog van Wellington in den Slag bij Waterloo. Prins Frederik in 1815. lllllllfliniMIIIIIIIHIIIIIItlllMIIIIUIIIIHttlllllllllllNllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIMinillllHIIIIIIMIIIIIIIMinilMIIIIIIIIIIIIIIIMMMIIMIIIIMniMIMU Wellington dacht echter aan geen terug tocht. Hij wachtte in zijne uitnemend gekozen stelling den aanval der Franschen in den mor genvan den 18en Juni af. Doch de onophoude lijke regen had 's nachts de wegen in een modderpoel herschapen, zoodat de aanval eerst tegen den middag kon plaats hebben. Maar toen werd deze ook ondernomen met al de dapperheid, aan de Franschen in die dagen eigen, afgeslagen echter met dien onwrikbaren heldenmoed, die slechts een voor vaderland en vrijheid vechtend leger bezielen kan. Hougoumont, een der sterkste punten van Wellington's leger, was weldra in een puinhoop herschapen, La Haye Sainte viel tegen zes uur den Franschen in handen. De gebouwen van Frichemont, eveneens voor de slaglinie van Wellington's leger gelegen, moesten gedeeltelijk door den prins van Saxen-Weimar worden ontruimd. Op die wijze hadden de Franschen tegen zeven uur eenige voordeelen behaald, hoewel elke storm, door de Fransche troepen op de door Wellington's legermacht bezette hoogten ondernomen, tot dan toe zegevierend was afgeslagen, zij het ook ten koste van zware verliezen. Maar ook de Franschen hadden zwaar geleden en met spanning wachtte Napoleon op het legercorps van Grouchy, dat hij even na den middag naar het slag veld had ontboden. Doch Grouchy kwam niet, wel de geheele Pruisische legermacht onder Blücher. Dat besliste natuurlijk het lot van het Fransche leger. Hoe dapper de Franschen ook vochten, hoe moedig carréna carréook den dood inging, met hoeveel lan de Fransche ruiterdrommen ook chargeerden, alle aanvallen werden nu door de verbondene legers afge slagen; het einde van den dag bracht de volkomen nederlaag der Franschen en Napoleon's vlucht. Dat de Nederlanders in dezen slag zich nog eens hun ouden roem waardig hebben getoond, kan men in alle geschiedwerken vermeld vinden. Met zijn bloed bezegelde Prins Willem van Oranje dien gedenkwaardigen 18en Juni 1815 het nieuw verbond tusschen Oranje en Nederland, op den 2en December 1813 gesloten. Terwijl hij in eigen persoon zijne Nassauers in het vuur bracht, werd hij door een matten musketkogel in de borst gewond en half bewusteloos van het slag veld gedragen. En ook Chassë, De Perpon cher, Van Bylandt en anderen, hebben zich dien dag als helden gedragen; het Neder landsche leger mocht klein zijn, doch 't bracht veel bij tot de overwinning. Zoo werd b.v. eene met groote doodsverachting uitgevoerde charge van Fransche ruiter benden tot elf malen toe door de EngelschiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiimiiliiimtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii lijkheid der kunst kan worden. Hij is nauw keurig in de details, en houdt het licht vlagend genoeg om geen nuchtere afbeeld sels te maken. Hij is droomerig, en toch, daar-achter, niet onbepaald. Hij is gevoelig maar sober. Hij is soms rijk-zwaarmoedig van kleur, maar niet moedwillig, dik daar voor van verwen. Dit zijn de eigenschappen die hij vertoont. Ter zuivere plaatsbepaling zij hierbij ge schreven, dat hij geen groote meester is, maar dat hij van een kleine het regelmatige in 't gehalte kan krijgen, en de niet weifelende zorg om nooit beneden zekeren standaard iets te laten gaan. Hij hee>t geen zwier, maar de getrouwheid der innerlijkheid; hij heeft van den schuwe het bedachtsame. PLASSCHAERT De Kritikus pro arte" De kritikus is de betwiste, en de noodza kelijke. Hij is de betwiste door hen, waar over hij oordeelt; hij is de noodzakelijke, zoo zijn aard hem tot oordeelen drijft, en zoo hij levend en zuiver ondergaat, wat hij hoerende geniet, ziende ondergaat, en tas tende zich vindt. Hij is niet alleen de Inleider, de Uitlegger hij is de Opwekker, Zoo hij geen zielen door zijn woorden fatsoeneeren kan, is hij nutteloos. Zoo hij juist karakteri seert, is hij de gehate. Ook dit is een nood zakelijkheid. Het onechte is zijn afkeer, de kunstlooze pose" zijn haat. De daemonische en de apollinische eigenschappen zijn hem tot lust. Hij wil deze zien. Hij wil deze van den bodem af, en over de wijde pleinen heen, volgen en hun zwierigheid door-zien, doortasten en doorvoelen. Hij is de genieter van het Evenwicht; hij leeft mee met de Hartstochtelijken. In hem resonneeren de diepe toonen en hij vergezelt de stoutmoe digheid tot den witsten top. Hij is vol in stincten (nascitur, non fit), en vol rust. Hij is niet abstract; hij geniet. Hij is geen ge heugen, maar telkens nieuwe waarneming. Zijn innerlijke hoogte bepaalt zijn waarde als alle innerlijke hoogten. Hij ziet in een werk den maker; hij leest daarin hoe deze handelt; hoe hij liegt tegen zich zelven, hoe hij de waarheid opbloeijen laat, of willige boomen te angstig kandelaart." Hij is de kenner der psychplogieën ; hij gevoelt hoe de componenten zich schikten tot het kunst werk. De alledaagsche psyche (o, arm-zaligen) bekoort hem weinig ; hij is fel op den geest in werking. Hij is de Adam, die telkens moet proeven van den Boom der Kennis maar niet ten Zonden-val, ter hemeltocht. Hij moet menschen-wijs zijn, en kunstgewis. Hij is de schitter van het koren en het wankruid; de zever van het beste en van het geringe. Hij is een opzoeker en een betuiger van eerbied; een voor-speller, en een lof-tuiter. Hij eert het Verscholene, dat werkelijk is, en verstoot het openbare, dat valsch is. Hij moet honing maken van het stuifmeel; voedsel van de schimmelig-bloeijende tarwe. Hij is een Waarschuwer; van den Toren van zijn Inzicht zingt hij de wer kelijke uren af; en de melodiescheHalve-uren en de kort-ruischende kwartieren. Hij mag geen tijdelijke voorkeur billijken, zoo deze niet ongestoord 's harts boom ontrees, en om een kristal te vinden, ijs op klinkende hoogte, zij geen tocht hem te ver. . . Dit is de kritikus, en dit is een karakte riseering pro arte." PLASSCHAERT Onze Schilders VII J. S. H. KEVER Een stille in 't land van Rembrandt". Zeker n van de bescheidensten, ook n van de gevoeligsten, zoo zonder gerucht, zoo zonder zucht naar uiterlijkheid en ver toon, alleen tevreden met te kunnen werken, te vertellen de intimiteit van de eenvoudigen. Die innigheid, Kever heeft ze wel geheel doorleefd. Zelf, tot het heengaan van zijn lieve vrouw en 't nog thuis zijn van zijn jongens, opgaande in 't familieleven, voelt hij mee met alles wat de huiselijkheid geeft, vooral met moeder en kinderen; ziet hij 't groote en schoone in haar opoffering en overgave, in hun kinderlijkheiden vertrouwen. Wie zoo sympathiek stond tegenover der gelijk leven, kon, met zijn schilderskwali teiten in een omgeving zoo pittoresque als Nederlandsche carrés infanterie afgeslagen. Men zou gezegd hebben" schreef de Fransche generaal Foy, een ooggetuige, dat zij in den grond geworteld stonden." Niet minder dan 3200 Nederlandsche man nen en jongelingen 't was als altijd de groote tragedie van den krijg bedekten als gesneuvelden het slagveld. Ook nu was, gelijk eenmaal Vondel zong, de vrijheid van ons Vaderland gevestigd in 't rood ciment van 't bloed der helden". Maar hoe ook te betreuren, dit bloed onzer zonen was niet vergeefs verspild! [Het had ons toch ivoor De Hertog van Wellington. goed helpen bevrijden van de nachtmerrie eener nieuwe Napoleontische overheersching en tevens voor de oogen van Europa het goed recht van ons zelfstandig herkregen nationaal bestaan bewezen, een feit, waar aan de Pruisische staatslieden en geleerden, men denke slechts aan hunne houding op het Weener Congres en aan Niebuhr, maar reeds al te veel hadden getornd. En het is juist om deze tweevoudige beteekenis, dat we ook in dit jaar, zoo vol van oorlogswee en diepe ellende, ernstig deze gebeurtenis uit onze landshistorie mo gen herdenken, zoomede overwegen de sedert eene eeuw nu reeds blijvende ge volgen onzer nationale herleving, begonnen op 17 November 1813 en bekroond op den 18en Juni 1815 door den veldslag bij Quatre Bras en Waterloo. HENDR. C. DIFEREE iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiifiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiium 't Gooi, niet anders dan mooie dingen maken. Kever was n der eersten, zoo niet de eerste, die Laren ontdekten. In 1878 kwam hij er reeds, (2 a 3 jaren vór Mauve) en was er de eenige, (Neuhuys was er alleen eenige weken geweest). Alle schoonheid, alle puurheid, al 't ongerepte en eenvoudige heeft hij er dus meegemaakt en ik die 't Gooi nog onbedorven gekend heb, kan mij. voorstellen, hoe 't hem te moede moet ge weest zijn, toen hij Laren en omgeving lang zaam aan zag civiliseeren. Hierdoor en om grooter reden lijkt het mij, dat zijn werk dieper, geestelijker is geworden. 't Is de weemoed, de herinnering, de droom, 't is de traan, die in veel van zijn later werk tot mij spreekt en mij roert. Ook zijn kleur, van huize uit voornaam, is nog verfijnder geworden; zelfs in zijn bloemen, (die hij veel, tusschen 't intérieur door, schildert) mogen sterke kleuren voorkomen, toch zijn ze ingehouden, 't Werk is onstoffelijker, ruimer geworden, de samenhang, 't samen spel tusschen zijn licht omstraalde figuren grooter en 't gefluister zoo roerend. Ook de voordracht, hoe warsch Kever altijd is geweest van 't gecompliceerde, is nog eenvoudiger geworden; met zoo weinig middelen bereikt hij 't geen hij zeggen wil. Kever werd den 19den |uni 1854 te Am sterdam geboren en kreeg er zijn eerste onderricht op de teekenacademie in de oude manhuispoort onder Craayvanger. Van 70-73 bij P. F. Greive en ten slotte van 77-78 werkte hij op de academie te Antwerpen onder Verlat. Zeker van grooten invloed zullen zijn bezoeken, als jongen, bij Jozef Israëls geweest zijn, die in dien tijd nog op de Prinsengracht bij de Leidschekruisstraat te Amsterdam woonde. Eiken Zondag morgen mocht hij hem zijn werk toonen, en op een zoo ontvankelijken leeftijd zal hij zeker wel veel van Israëls opmerkingen, mee naar huis genomen hebben. Nu de groote Hagenaars bijna allen zijn heengegaan, een tijdgenoot en vriend als Poggenbeek niet meer is, past 't ons kun stenaars als Kever in eere te houden. Zijn fijnbesnaarde kunst, zijn geregeld en hard werken, om méte deelen van 't schoone, dat in en om hem leeft, geven alle reden tot groote en oprechte waardeering. F. BOBELDIJK.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl