Historisch Archief 1877-1940
20 jon! '15. No. 1982
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
^Quatre-Bras en Waterloo
1815 15-18 Juni 1915
Nog eens was Napoleon op het
wereldtooneel teruggekeerd en had in Frankrijk
zijn keizerlijken troon hersteld. Door de
vorsten uitgeworpen en door de mogend
heden niet erkend, door ieder gevreesd en
door weinigen geliefd, vond hij gansch
Europa tegen zich in de wapens, terwijl
men zijne gezanten niet doorliet en op zijne
vredesbetuigingen geen acht sloeg. Zoo
schoot dezen Prometheus, die eenmaal ge
heel den middelmatigen Europeeschen
vorstenhemel van licht en glans had beroofd,
niét anders over dan een hachelijke kamp,
ook al zou ook voor hem, mocht hij onge
lukkig zijn, de kluistering aan eene eenzame
rots zijne toekomst zijn.
Op den 15den Juni 1815 rukte Napoleon,
na' de Kamers te Parijs te hebben geopend,
zonder voorafgegane oorlogsverklaring, aan
het hoofd van een leger ter sterkte van
128,000 man plotseling naar de Zuidelijke
Prins Willem van Oranje na den Slag
bij Waterloo.
Nederlanden op. Vooraf vaardigde hij een
legerorder uit, waarin hij zijne soldaten
herinnerde aan de roemrijke veldslagen,
eertijds door hem op den 14den Juni ge
wonnen, te weten die van Maren go en
Friedland, doch in het bijzonder die van
Jena, waar zij eene-zoo schitterende over
winning op de Pruisen hadden bevochten.
Voor iederen Franschman" zoo besloot
de Keizer is het oogenblik gekomen om
te overwinnen of te sterven"!
Zoo bezielde Napoleon, .met de fierheid
die hem van ouds eigen was, met de her
innering ook aan een grootsch en roemrijk
verleden,, het hart van den Franschen sol
daat En, waarlijk, deze opwekking was wel
noodig, omdat het Fracsche leger eene
4*roote overmacht tegenover zich zou kunnen
vinden. Wel bestond het
Engelsch-Nederlandsch-Hannoveraansche leger uit niet meer
dan 90 h 95,000 man, doch een Pruisisch
leger onder Blücher, niet minder dan 117,000
man sterk, kon zich daarmede vereenigen,
teneinde met groote overmacht de Fran
schen te weerstaan.
Voor Napoleon hing nu alles af van de
vraag, of het hem gelukken zou de legers
der bondgenooten vór hunne vereeniging
afzonderlijk te overwinnen. Daarom wilde
hij eerst het leger onder Blücher aanvallen,
om daarna dat van den Hertog van Wel
lington te verslaan. En werkelijk, reeds den
loden Juni, zoodra de groote Fransche armee,
thans in drie legercorpsen onder d'Erlon,
Napoleon zelven en Girard verdeeld, naar
de Sambre oprukte, werden de Pruische
voorposten teruggedrongen en vielen Char
leroi en de overgang der Sambre bij
Marchiennes in Fransche handen. Aan den
avond van dien dag waren de Pruisen
reeds tot Sombref teruggegaan, de Fran
schen daarentegen tot Fleurus, in de rich
ting van Quatre-Bras, doorgedrongen.
Daarop ontving Ney het bevel om den
vijand in de richting van Brussel op te du
wen en stelling te nemen bij Quatre-Bras.
Intusschen gaf Wellington dien avond een
order uit om de verspreide afdeelingen van
zijn leger bij Nivelles samen te doen trekken
en niet bij Quatre-Bras, waar hij zoo dicht
mogelijk het Pruisische leger zou genaderd
zijn. Hij hechtte volgens verouderde strate
gische begrippen te veel aan de bescher
ming der hoofdstad Brussel.
Te Nivelles nu bevond zich op dat tijd
stip eene brigade van het Nederlandsche
leger onder Van Bylandt; de andere brigade
onder bevel van prins Bernard van
SaxenWeimar was te Frasnes door Ney aange
vallen en daarop, al vechtende,
tot Quatre-Bras teruggeweken.
Reeds had generaal De Perponcher
aan prins Bernard van
SaxenWei mar het bevel doen toeko
men om te Quatre-Bras stand
te houden, waar hij trachten zou
hem met de brigade onder Van
Bylandt te ondersteunen, toen hij
even na middernacht uit het
hoofdkwartier den last ontving
om Quatre-Bras te doen ontrui
men en zijne troepen te Nivelles
te vereenigen., Doch De Perpon
cher, die van de opvolging van
dit bevel eene minder gunstige
stelling voor de alsdan
saamgetrokken troepen duchtte, had den
moed niet te gehoorzamen en
naar eigen inzicht te handelen.
En terecht! Immers later schreef
generaal Von Gnesenau aan den
koning van Pruisen: Zoo gene
raal De Perponcher de order van
den hertog van Wellington had
opgevolgd, wanneer hij naar
Nivelles ware opgerukt en niet
[bij Quatre-Bras] zulk een goe
den weerstand had geboden, dan
had de maarschalk Ney, te
Quatre-Bras aankomende, rechts
kunnen afslaan en in den rug
kunnen komen van het leger,
dat bij Ligny onder vorst Blücher
vocht en aldus de vernietiging
daarvan kunnen veroorzaken."
Aan het hoofd van het eerste legercorps,
waartoe generaal De Perponcher met zijne
troepen behoorde, stond de Prins van Oranje,
later Koning Willem H. Deze zag dadelijk
de juistheid van het besluit van De Per
poncher in en hechtte daaraan zijne volle
goedkeuring, waarop ook Wellington zelf
in den loop van den 16en Juni verschillende
gedeelten van zijn leger tot versterking der
bij Quatre-Bras staande troepen zond.
Niemand minder dan Napoleon zelf heeft
later de houding van den Prins van Oranje
geroemd.
Zonder het heldhaftig besluit van
'den Prins van Oranje",schreef Napoleon
op St. Helena, die met een hand
vol soldaten stelling heeft durven nemen
bij Quatre Bras, had ik het Engelsche
leger overvallen en was overwinnaar
geweest als bij Friedland. De Prins van
Oranje heeft op dien dag het bewijs
gegeven, dat hij het genie van den oor
log bezit. Alle eer van dien veldslag
komt hem toe; zonder hem was het
Engelsche leger vernietigd en Blücher
zou slechts aan de overzijde van den
Rijn een toevlucht hebben kunnen
vinden".
Intusschen werd Blücher dienzelfden
16en Juni bij Ligny verslagen en begon Ney
op last van Napoleon den aanval bij
QuatreBras, door slechts 6000 man voetvolk met
16 stukken geschut onder den Prins van
Oranje bezet. Maarschalk Ney, die over
16000 man infanterie, 5000 man cavalerie en
Jan Mankes
(ROTTERDAM, PROTECTOR)
I. Soms gebeurt hét u, dat ge de schilders
niet enkel meer in hun schilderijen ziet,
hoewel dór hun schilderijen. Ze rijzen
dan zedig, of uitbundig, of
jongensachtigbrutaal op, of ze treden aan met den af
wezigen tred van hen, die hun Droomen
zoeken langs de duinpaden der Stilte en
der Eenzaamheid. Hun ziel kaatst zich dan
in het landschap; het landschap spiegelt
zich dan in hun geest. Ze zijn dan, weer
eens op nieuw, de droeve of teedere Tasters
naar't eigen Verlangen, en ze bidden,
sprake, loos, om verwerkelijking". Zij zijn als die
willen baren, en nog niet baarden. Ze zijn als
kinderen, die haast aan den rand van 't opge
zochte water kwamen, en nog niet dien
oever aanroerden. Ze zijn zielen, met en
zonder vreugd, moedeloozen of
buit-zoekenden.
Wie is dat niet eens in zijn leven ? Het
is de gang der Daaglijksche Dingen...'.
II. Mankes, wat zoekt hij ? Sprakeloos
heid, die gaat spreken; stof, die hij niet
stoffelijk meer zien wil; eenzaamheid, die,
vol kleur, is en droomt.
Hij is een schuwe. - Soms lijkt het mij dat
den Schuwen het Koninkrijk der aarde is.
Zij vatten alle dingen zachtkens aan. Dat
is het beste. Niemand der meer brutalen
weet hoe banglijk zich gebaren, hoe
wijfelend de stille dingen zijn, die rond ons staan,
den ganschen dag door; den wijden, open
nacht lang. We zijn te gewoon geworden,
die dingen te denken als levenloos ? Maar
wat is levenloos, wat blijft levenloos, dat
we met alle innigheid bezien?
Is de schelp, die voor mij ligt, zonder
leven, in haar blauwen spiraal, waarop dwars,
weer d'evenwijdige lijnen staan ?
Is de rozemarijn, het eenzame takje van
de plant, die ik nooit nog bloeien zag, dood
in 't waterlooze glas, of schuilt er niets in
de kransen van de blaadjes, die als stekels
zijn, en aan harden grond doen denken, die
moeilijk voedsel geeft? Het lijkt mij, dat
den schuwen meer dan n koninkrijk ge
geven is. 's Avends tellen ze, wanneer ze
stille zitten, de Rozen van den Dooden Dag,
en 's uchtends, als een nieuwen rozen-krans,
her-tellen zij de dingen, die naast hen weer
staan, met de verwachtende gezichten van
hen, die toegeproken gaan worden want
deze Schuwen zijn de ware toe-sprekers.
Hun stem, is als hun handen, koel, maar
resonneert. Hun kleur is als hun stem: zij
is diep, maar beeft; zij draagt d Innigheid
mee, zooals de Zon de glorie. Zij weten,
dat zij een leven kunnen schennen, wanneer
ze niet-innig de stille dingen verplaatsen,
en dat zich tusschen stoel en bloeme-vaas
en avend en in avendlicht verzinkende kamer
een web bij wijlen spon, dat teeder is
als de stem der Bekentenissen.
Zij, de schuwen, verraden hunne liefde
nooit. Zij raken haar niet aan den vlinder
vleugel aan, en het kleurig stof blijft onge
schonden. Sprakeloos haast, zijn ze zeker
zonder verraad. Rijk aan vruchtbare Stilte,
zijn ze geefsch met hun rijkdom. Diep,
halen zij nieuwe diepten en dieren en kris
tallen van diepte uit alles op....
III. Mankes is een schuwe. Ge bespeurt
deze schuwheid, die niet zonder vastbera
denheid behoeft te zijn, in de schilderijen
hier. Zijn teekeningen (soms oud-duitsch
van beschouwing in de koppen) blijken niet
zijn zuiverste uiting. Mankes is sterker en
innerlijker in het geschilderde. Hij is
kleurvpl, en heeft niets overladens. ns heeft
hij tegen het overladene, dat de stof voor
hem had, in gevaarlijken ijver gevochten.
Het werk had er bloedeloos van kunnen
worden. Dit is niet gebeurd. Hij heeft zich
tijdig gewend, en is ook tijdig gekeerd van
te veel verneveling. n fout heeft hij nog
typisch : Zijn werk mist het spel der d.epten,
soms. Wellicht verwint hij deze fout. Toch
is deze tentoonstelling een bewijs voor zijne
beschaving van kleur, en voor zijn inner
lijkheid. Er is belangrijker en minder be
langrijk werk, maar hij, Mankes, is nooit
banaal. Hij bezit de afzonderlijkheid in de
houding, die in der jeugd bezeten, later tot
een bekorende persoonlijkheid en natuur
50 stukken geschut beschikte, had hier
verre de overmacht. Toch hield de Neder
landsche divisie, die hier den spits had af
te bijten, moedig stand. Aangevuurd door
den moed van den Prins van Oranje en de
onverschrokke doodsverachting zijner on
derbevelhebbers, wist de kleinere Neder
landsche afdeeling van geen wijken, ondanks
de zware verliezen, vooral door de Fransche
cavalerie en artillerie aan de grootendeels
nog jeugdige soldaten toegebracht.
Tegen vier uur in den namiddag ontvingen
de Nederlandsche troepen de eerste verster
king door de aankomst van Picton's divisie,
een van de beste troepenafdeelingen van
het Engelsche leger. Deze werd weldra ge
volgd door de Brunswijkers, aangevoerd
door hun dapperen hertog die op dit slag
veld zou sneuvelen, terwijl later op den dag
steeds meerdere versche troepen op de
kampplaats verschenen, de laatste onder den
hertog van Wellington die nu het opper
bevel op zich nam.
Thans kwam Ney in de minderheid, daar
Wellington door al deze versterkingen eene
gezamenlijke troepenmacht van 30.000 man
onder zich had gekregen, zoodat hij het of
fensief kon hernemen en aan de Franschen
verschillende reeds veroverde punten, o. a.
het bosch van Bossu en de hoeve
Germioncourt, ontweldigen. Het gevolg was, dat in
den avond van den 16den de troepen van
Ney en Wellington ongeveer dezelfde stel
lingen bezet hielden, welke zij voor het be
gin van den aanval hadden ingenomen.
Doch Napoleon had zijn plan bereikt; hij
liet door generaal Grouchy het geslagen
leger van Blücher achtervolgen en kon zich
met man en macht tegen het leger van Wel
lington keeren; waarom hij dan ook met
zijn leger naar Quatre Bras oprukte, alwaar
hij in den middag van den 17en aankwam.
Wellington had intusschen zijne voortdurend
versterkte troepen, thans 68000 man tellend,
op een voor de verdediging uiterst geschikt
terrein bijeengebracht nabij het gehucht Mont
Jean, een half uur ten zuiden van het dorp
Waterloo, slechts drie uren van Wavre, het
middenpunt der Pruisische krijgsmacht ver
wijderd. Zoo kwam Napoleon, indien Grouchy
niet voldoende zijn plicht deed, tusschen
twee vuren te staan en werd het door hem
verkregen voordeel in zijn nadeel veranderd.
Voor hem was het dus zatk Wellington
ten spoedigste aan te vallen en toen op den
17den wegens de hevige regens en het
inmiddels ingetreden avonduur een aanval
op Wellington's legermacht niet meer kon
plaats hebben, vreesde hij niets zoo zeer
dan dat Wellington des nachts zou aftrekken,
zonder zich aan een veldslag te wagen.
De Hertog van Wellington in den Slag bij Waterloo.
Prins Frederik in 1815.
lllllllfliniMIIIIIIIHIIIIIItlllMIIIIUIIIIHttlllllllllllNllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIMinillllHIIIIIIMIIIIIIIMinilMIIIIIIIIIIIIIIIMMMIIMIIIIMniMIMU
Wellington dacht echter aan geen terug
tocht. Hij wachtte in zijne uitnemend gekozen
stelling den aanval der Franschen in den mor
genvan den 18en Juni af. Doch de onophoude
lijke regen had 's nachts de wegen in een
modderpoel herschapen, zoodat de aanval
eerst tegen den middag kon plaats hebben.
Maar toen werd deze ook ondernomen met
al de dapperheid, aan de Franschen in die
dagen eigen, afgeslagen echter met dien
onwrikbaren heldenmoed, die slechts een
voor vaderland en vrijheid vechtend leger
bezielen kan. Hougoumont, een der sterkste
punten van Wellington's leger, was weldra
in een puinhoop herschapen, La Haye Sainte
viel tegen zes uur den Franschen in handen.
De gebouwen van Frichemont, eveneens
voor de slaglinie van Wellington's leger
gelegen, moesten gedeeltelijk door den prins
van Saxen-Weimar worden ontruimd. Op
die wijze hadden de Franschen tegen zeven
uur eenige voordeelen behaald, hoewel elke
storm, door de Fransche troepen op de door
Wellington's legermacht bezette hoogten
ondernomen, tot dan toe zegevierend was
afgeslagen, zij het ook ten koste van zware
verliezen. Maar ook de Franschen hadden
zwaar geleden en met spanning wachtte
Napoleon op het legercorps van Grouchy,
dat hij even na den middag naar het slag
veld had ontboden. Doch Grouchy kwam
niet, wel de geheele Pruisische legermacht
onder Blücher.
Dat besliste natuurlijk het lot van het
Fransche leger.
Hoe dapper de Franschen ook vochten,
hoe moedig carréna carréook den dood
inging, met hoeveel lan de Fransche
ruiterdrommen ook chargeerden, alle aanvallen
werden nu door de verbondene legers afge
slagen; het einde van den dag bracht de
volkomen nederlaag der Franschen en
Napoleon's vlucht.
Dat de Nederlanders in dezen slag zich
nog eens hun ouden roem waardig hebben
getoond, kan men in alle geschiedwerken
vermeld vinden. Met zijn bloed bezegelde
Prins Willem van Oranje dien
gedenkwaardigen 18en Juni 1815 het nieuw verbond tusschen
Oranje en Nederland, op den 2en December
1813 gesloten. Terwijl hij in eigen persoon
zijne Nassauers in het vuur bracht, werd
hij door een matten musketkogel in de borst
gewond en half bewusteloos van het slag
veld gedragen. En ook Chassë, De Perpon
cher, Van Bylandt en anderen, hebben zich
dien dag als helden gedragen; het Neder
landsche leger mocht klein zijn, doch 't
bracht veel bij tot de overwinning. Zoo
werd b.v. eene met groote doodsverachting
uitgevoerde charge van Fransche ruiter
benden tot elf malen toe door de
EngelschiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiimiiliiimtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
lijkheid der kunst kan worden. Hij is nauw
keurig in de details, en houdt het licht
vlagend genoeg om geen nuchtere afbeeld
sels te maken. Hij is droomerig, en toch,
daar-achter, niet onbepaald. Hij is gevoelig
maar sober. Hij is soms rijk-zwaarmoedig
van kleur, maar niet moedwillig, dik daar
voor van verwen.
Dit zijn de eigenschappen die hij vertoont.
Ter zuivere plaatsbepaling zij hierbij ge
schreven, dat hij geen groote meester is,
maar dat hij van een kleine het regelmatige
in 't gehalte kan krijgen, en de niet weifelende
zorg om nooit beneden zekeren standaard
iets te laten gaan. Hij hee>t geen zwier,
maar de getrouwheid der innerlijkheid; hij
heeft van den schuwe het bedachtsame.
PLASSCHAERT
De Kritikus
pro arte"
De kritikus is de betwiste, en de noodza
kelijke. Hij is de betwiste door hen, waar
over hij oordeelt; hij is de noodzakelijke,
zoo zijn aard hem tot oordeelen drijft, en
zoo hij levend en zuiver ondergaat, wat hij
hoerende geniet, ziende ondergaat, en tas
tende zich vindt. Hij is niet alleen de Inleider,
de Uitlegger hij is de Opwekker, Zoo hij
geen zielen door zijn woorden fatsoeneeren
kan, is hij nutteloos. Zoo hij juist karakteri
seert, is hij de gehate. Ook dit is een nood
zakelijkheid. Het onechte is zijn afkeer, de
kunstlooze pose" zijn haat. De daemonische
en de apollinische eigenschappen zijn hem
tot lust. Hij wil deze zien. Hij wil deze van
den bodem af, en over de wijde pleinen
heen, volgen en hun zwierigheid door-zien,
doortasten en doorvoelen. Hij is de genieter
van het Evenwicht; hij leeft mee met de
Hartstochtelijken. In hem resonneeren de
diepe toonen en hij vergezelt de stoutmoe
digheid tot den witsten top. Hij is vol in
stincten (nascitur, non fit), en vol rust. Hij
is niet abstract; hij geniet. Hij is geen ge
heugen, maar telkens nieuwe waarneming.
Zijn innerlijke hoogte bepaalt zijn waarde
als alle innerlijke hoogten. Hij ziet in een
werk den maker; hij leest daarin hoe deze
handelt; hoe hij liegt tegen zich zelven, hoe
hij de waarheid opbloeijen laat, of willige
boomen te angstig kandelaart." Hij is de
kenner der psychplogieën ; hij gevoelt hoe
de componenten zich schikten tot het kunst
werk. De alledaagsche psyche (o, arm-zaligen)
bekoort hem weinig ; hij is fel op den geest
in werking. Hij is de Adam, die telkens
moet proeven van den Boom der Kennis
maar niet ten Zonden-val, ter hemeltocht.
Hij moet menschen-wijs zijn, en
kunstgewis. Hij is de schitter van het koren en
het wankruid; de zever van het beste en
van het geringe. Hij is een opzoeker en een
betuiger van eerbied; een voor-speller, en
een lof-tuiter. Hij eert het Verscholene, dat
werkelijk is, en verstoot het openbare, dat
valsch is. Hij moet honing maken van het
stuifmeel; voedsel van de
schimmelig-bloeijende tarwe. Hij is een Waarschuwer; van
den Toren van zijn Inzicht zingt hij de wer
kelijke uren af; en de melodiescheHalve-uren
en de kort-ruischende kwartieren.
Hij mag geen tijdelijke voorkeur billijken,
zoo deze niet ongestoord 's harts boom ontrees,
en om een kristal te vinden, ijs op klinkende
hoogte, zij geen tocht hem te ver. . .
Dit is de kritikus, en dit is een karakte
riseering pro arte."
PLASSCHAERT
Onze Schilders
VII
J. S. H. KEVER
Een stille in 't land van Rembrandt".
Zeker n van de bescheidensten, ook n
van de gevoeligsten, zoo zonder gerucht,
zoo zonder zucht naar uiterlijkheid en ver
toon, alleen tevreden met te kunnen werken,
te vertellen de intimiteit van de eenvoudigen.
Die innigheid, Kever heeft ze wel geheel
doorleefd. Zelf, tot het heengaan van zijn
lieve vrouw en 't nog thuis zijn van zijn
jongens, opgaande in 't familieleven, voelt
hij mee met alles wat de huiselijkheid geeft,
vooral met moeder en kinderen; ziet hij 't
groote en schoone in haar opoffering en
overgave, in hun kinderlijkheiden vertrouwen.
Wie zoo sympathiek stond tegenover der
gelijk leven, kon, met zijn schilderskwali
teiten in een omgeving zoo pittoresque als
Nederlandsche carrés infanterie afgeslagen.
Men zou gezegd hebben" schreef de
Fransche generaal Foy, een ooggetuige,
dat zij in den grond geworteld stonden."
Niet minder dan 3200 Nederlandsche man
nen en jongelingen 't was als altijd de
groote tragedie van den krijg bedekten
als gesneuvelden het slagveld. Ook nu was,
gelijk eenmaal Vondel zong, de vrijheid van
ons Vaderland gevestigd in 't rood ciment
van 't bloed der helden". Maar hoe ook te
betreuren, dit bloed onzer zonen was niet
vergeefs verspild! [Het had ons toch ivoor
De Hertog van Wellington.
goed helpen bevrijden van de nachtmerrie
eener nieuwe Napoleontische overheersching
en tevens voor de oogen van Europa het
goed recht van ons zelfstandig herkregen
nationaal bestaan bewezen, een feit, waar
aan de Pruisische staatslieden en geleerden,
men denke slechts aan hunne houding op
het Weener Congres en aan Niebuhr, maar
reeds al te veel hadden getornd.
En het is juist om deze tweevoudige
beteekenis, dat we ook in dit jaar, zoo vol
van oorlogswee en diepe ellende, ernstig
deze gebeurtenis uit onze landshistorie mo
gen herdenken, zoomede overwegen de
sedert eene eeuw nu reeds blijvende ge
volgen onzer nationale herleving, begonnen
op 17 November 1813 en bekroond op den
18en Juni 1815 door den veldslag bij Quatre
Bras en Waterloo.
HENDR. C. DIFEREE
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiifiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiium
't Gooi, niet anders dan mooie dingen maken.
Kever was n der eersten, zoo niet de
eerste, die Laren ontdekten. In 1878 kwam
hij er reeds, (2 a 3 jaren vór Mauve) en
was er de eenige, (Neuhuys was er alleen
eenige weken geweest). Alle schoonheid, alle
puurheid, al 't ongerepte en eenvoudige
heeft hij er dus meegemaakt en ik die 't
Gooi nog onbedorven gekend heb, kan mij.
voorstellen, hoe 't hem te moede moet ge
weest zijn, toen hij Laren en omgeving lang
zaam aan zag civiliseeren.
Hierdoor en om grooter reden lijkt het mij,
dat zijn werk dieper, geestelijker is geworden.
't Is de weemoed, de herinnering, de droom,
't is de traan, die in veel van zijn later werk
tot mij spreekt en mij roert. Ook zijn kleur,
van huize uit voornaam, is nog verfijnder
geworden; zelfs in zijn bloemen, (die hij
veel, tusschen 't intérieur door, schildert)
mogen sterke kleuren voorkomen, toch zijn
ze ingehouden, 't Werk is onstoffelijker,
ruimer geworden, de samenhang, 't samen
spel tusschen zijn licht omstraalde figuren
grooter en 't gefluister zoo roerend.
Ook de voordracht, hoe warsch Kever
altijd is geweest van 't gecompliceerde, is
nog eenvoudiger geworden; met zoo weinig
middelen bereikt hij 't geen hij zeggen wil.
Kever werd den 19den |uni 1854 te Am
sterdam geboren en kreeg er zijn eerste
onderricht op de teekenacademie in de oude
manhuispoort onder Craayvanger. Van 70-73
bij P. F. Greive en ten slotte van 77-78
werkte hij op de academie te Antwerpen
onder Verlat. Zeker van grooten invloed
zullen zijn bezoeken, als jongen, bij Jozef
Israëls geweest zijn, die in dien tijd nog
op de Prinsengracht bij de
Leidschekruisstraat te Amsterdam woonde. Eiken Zondag
morgen mocht hij hem zijn werk toonen, en
op een zoo ontvankelijken leeftijd zal hij
zeker wel veel van Israëls opmerkingen,
mee naar huis genomen hebben.
Nu de groote Hagenaars bijna allen zijn
heengegaan, een tijdgenoot en vriend als
Poggenbeek niet meer is, past 't ons kun
stenaars als Kever in eere te houden.
Zijn fijnbesnaarde kunst, zijn geregeld en
hard werken, om méte deelen van 't
schoone, dat in en om hem leeft, geven alle
reden tot groote en oprechte waardeering.
F. BOBELDIJK.