De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 4 juli pagina 3

4 juli 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

4 Juli '15. No. 1984 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD' VOOR NEDERLAND der armen alleen dan een physiologischRUnstige werking wordt verkregen, indien de schouders daarbij omlaag worden gehonden, dat een rompbuiging achterwaarts uitsluitend in het borst-gedeelte van de wer velkolom moet plaats hebben enz. enz.) daarom is ook bij gymnastiek fle vorm der bewegingen niet afhankelijk van het individu, en is die vorm tot in bijzonderheden vast gesteld. Het is te meer van belang, om bij gym nastiek te streven naar maximum physiologisch effect van elke beweging, omdat de tijd, welke daaraan besteed kan worden, toch al zoo karig is toegemeten. ^Het streven naar maximum inspanning leidt voorts tot localisatie der bewegingen, hetgeen intusschen geenszins hetzelfde is als localisatie der spieractiviteit of localisatie van effect, zooals door onbevoegden steeds wordt verkondigd. Integendeel, localisatie der bewegingen noodzaakt tot het vastzetten" d.w.z. tot het onbewegelijk houden van lichaamsdeelen, die bij een meer gemakke lijke, doch waardelooze uitvoeringswijze mede zouden bewegen; localisatie van be wegingen leidt dus tot meerdere spier-acti viteit en wel tot zoogenaamde statische contractie van andere spieren dan die welke de beweging zelf bewerkstelligen. Terwijl goede gymnastiek onder deskundige leiding ons de absolute waarborg geeft voor eaie harmonische lichaamsontwikkeling, juist omdat mtn zich nauwkeurig rekenschap kan geven van den physiologischen invloed van elke beweging en men dus er voor kan zorgen, juist die bewegingen te doen, welke van het meeste nut zijn, bestaat bij sport beoefening het gevaar voor eenzijdigheid en specialiseeren (zie ook mijn artikel in De Amsterdammer van 14" Febr. j.l.) ; hier doet men liefst die bewegingen, welke men het best kent, dus het minst noodig heeft. Wij zien dus, dat gymnastiek en sport principeel verschillend zijn. Zij kunnen elkander dan ook niet vervangen, maar vul len elkander wederzijds aan. *.* Thans terugkomende op de in den aanhef van dit artikel gestelde vraag, welke mid delen tot een harmoaische lichaamsontwik keling leiden, moet het antwoord luiden: 1. Gymnastiek en 2. Alzljdige beoefening van spelen, sport en athletiek. Met opzet liet ik het woord afzijdig vet drukken. Immeis het is juist de alzijdigheid van sport beoefening, welke de onmisbare voorwaarde vormt voor eene harmonische, zij het dan ook niet altijd systematische lichaamsont wikkeling. En juist voor die alzijdigheid bestaat bij sportbeoefentng-zonder-meer niet de minste waarborg. Integendeel zij leidt meestal tot eenzijdigheid en, zooals reeds gezegd, tot specialiseeren. Teneinde dus de alzijdige beoefening van spelen, sport en athletiek, d. w. z. de beoefe ning van 'verschillende takken van sport, wier physiologische invloeden elkander aan vullen, te .bevorderen was een bijzondere prikkel noodig en gewenscht. Het Neder landsen Olympisch Comitéheeft dien prik kel in het leven geroepen, door het instellen van het zoogenaamde vaardigheids-diploma. Over dit diploma en zijne beteekenis hoop ik in een volgend artikel het een en ander te schrijven. W. P. HUBERT VAN BL1JENBURGH llllllllltllllHlllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMlIIIIIIIIIIIIIIII BOEKBESPREKING Een coquette vrouw *) De titel is prachtig gevonden voor een uitgever, en het publiek denkt zich allicht iets pikants, iets prikkelend?. Mama's hou*) Een coquette vrouw, door CARRY VAN BRUGGEN. (Amsterdam, P. N. van Kam pen & Zn. 2 dln.) IIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII G IJSJE DOOR R. VAN GENDEREN STORT Gijsje was het eenig zoontje van Mevrouw Wharte. Zij was een nog jonge vrouw van even dertig jaar, schoon heur haar reeds rijkelijk grijsde en zij altijd in het donker gekleed ging. Zij had, heel jong, een dertig jaar ouderen man getrouwd, dien een heftig temperament en een sterke intellectualiteit beide kenmerkten, maar die, weinige jaren na zijn huwelijk, door dementia paralytica overvallen, gestorven was na een lijden waarbij slechts stilte voegt. Mevrouw Wharte was broos en nerveus, en zelfs leek zij, bij eerste kennismaking of bij oppervlakkigen omgang, zwakzinnig schier. Zij sprak weinig en schaarsch wa ren degenen, die haar hadden zien lachen. Hetgeen zij zeide was vaag en vaag was de uitdrukking harer groote en donkere, droomende oogen. Zelfs zij, die haar het best waanden te kennen, vermochten niet te zeggen, of de verschrikking, die zij door staan had haar innerlijk verlamd of verstard had, dan wel, integendeel, over haar heen gegleden was zonder haar eigenlijk te deeren. Zij hield veel van Gijsje, meende men. Maar het scheen een liefde zonder warmte, zonder teederheid of innigheid. Zij vervulde nauwkeuriglijk haar moederlijke verplich tingen en het zoude bezwaarlijk zijn geweest haar eenigerlei aanmerking te making. Egbert Rivalen, een neef en een bijzonder vriend van Gijsje, een jonge man, die, schoon magister^ zich meer bepaaldelijk met literatuur onledig hield, had eens haar ge voelsleven vergeleken met een herfstelijk landschap, waarvan de boomen ontbladerd stonden en waarvan de verre duinen zich verloren in een ijlen nevel, terwijl een fletse zon , in een grijzen hemel glom. Maar Olivier Morgan, zijn groote vriend en zoo Gijsjes vriend almede, had integendeel, ge waagd van een veeleel vulcanische natuur, waarvan echter door den verren afstand, de voorbijzeilenden het geheimvol karakter niet vermochten te bepalen. Waarop beiden elkaar heftiglijk hadden aangegrepen en ge wikkeld in een dialectisch dispuut, om zich den een boek met zoo'n titel weg voor hun dochters. Men bereidt zich voor op een troublant, luchtig, gracieus spel van geraf fineerde coquetteriën, in een zwoele sfeer, zwaar beladen met de amour," waar ik het de vorige week over had, toen ik Adrienne de Lautrec s verzen besprak. (Eén van die verzen bezingt Le Désir de Plaire", en dit Is de coquetterie, die schoonheid is...) Weest gerust, mama's en deftige Hollan ders, Carry van Bruggen heeft een zér fatsoenlijk boek geschreven, en de coquetle vrouw" is eerder een fatsoenlijke juffrouw, die steeds met hollandsche bespiegelingen over burgerlijke moraal en huwelijkstrouw haar niet zeer gevaarlijke flirtation binnen de perken weet te houden. Er valt hier en daar, zeer sporadisch, een enkel buiten echtelijk zoentje, maar bepaald ernstige on gelukken komen niet voor. Ina, de onbegrepene, miskende, blijft een zér fatsoenlijke vrouw haast schreef ik weer juffrouw en is aan 't slot van het boek juist met haar kind allén over, zonder zelfs maar 't ge ringste spoor van een amant," en door haar snooden man wreedelijk verlaten. Neen, van Een coquette Vrouw" heeft dit boek niets. Een Onbegrepene" of De Verlatene" of zoo iets dergelijks ware beter geweest. Zou Carry van Bruggen zou n hollandsche vrouw? eigenlijk wel weten wat een coquette vrouw en wat co quetterie is? Ik heb het onlangs gehad over de lourdeur" en de zwaarwichtigheid van hollandsche schrijvers. Na in geen lange maanden een hollandsch boek te hebben gelezen heusch, men blijft er bij in leven t viel het mij weer op, toen ik deze twee dikke deelen van Carry van Bruggen doorworsteld had. Er wordt zoo eindeloos in bespiegeld en geanalyseerd en overwogen (welke werkelijk coquette vrouw doet dit nu?) en zoo telkens en telkens maar weer op nieuw wordt een sncode man in al zijn snoodheid tegenover een onbegrepen, edelaardige vrouw gesteld, dat het boek zwaar op de hand wordt van herhaling op herhaling derzelfde situaties en gemoeds-uitrafilingen. Deze Coquette Vrouw" in stede van werkelijk coquet te zijn en die coquetterie als een fonkelend schittervuur, zwaar beladen met liefde-aroom, van zich uit te doen stralen en spatten, houdt ellenlange burgerlijke bespiegelingen en jeremiades, en doet geen enkelen daad maar snoept hoogstens even met de punt van een vinger even wat van de randjes der liefde-taart, om dan weer direct fatsoenlijk aan de huwelijkstafel te gaan zitten naast haar snooden man. De pièce de résistance" van het boek is niet de coquetterie van de vrouw, Ina, maar is de geschiedenis, twee dikke deelen vol uitgesponnen, van een zoogenaamd onge lukkig huwelijk," waarin natuurlijk! zoo goed als al het ongelijk aan den kant van den wreeden, cynischen man is. Ja, z slecht, en zóbruut, en zózwart wordt die man er in afgeschilderd, dat wij sym pathie met hém krijgen in plaats van met de vrouw. Vooral ook daarom, omdat die vrouw zoo veel over haar zelf praat en be spiegelt en nu en dan jeremieert, maar zoo weinig charme en gratie toont, en zoo wei nig werkelijk groote innigheid als vrouw, als moeder, of desnoods als amante. Zelfs al had ze alleen maar geraffineerde coquet terie gehad deze zoogenaamde ondeugd kan door eene fransche vrouw tot de hoogte van een kunst verheven worden dan zou zij de sympathie tot zich getrokken hebben. Men vergeeft een vrouw, die charme en gratie heeft, en die in 't fijne coquet is vél, bijna alles. Maar men vergeeft een vrouw niet, die zwaar op de hand is, en dat is Ina, die niet eens den durf heeft van hartstocht of liefde, maar steeds fatsoenlijk" blijft, al vergaat ze van begeerte om de verboden vrucht te plukken. Ik kan het niet helpen, maar ik vind eenige situaties in dit boek, HMIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIII dan al spoedig, vermoeid, te verbroederen, gelijk sceptici betaamt. Maar beiden waren het eens, dat het ge heim van dit leven zooal van geheim dan sprake mocht zijn met den tragischen dood van den oogenschijnlijk krachtigen man verloren was gegaan, die, na een te brandenden levensdag, bij het eerste koelen van den avond deze droomgestalte met welken diepen speurzin ? tot blijvende gezellin verkozen had. Gijsje was klein voor zijn dertien jaren. Hij was zelfs ietwat mismaakt, want de bijna logge schouders van zijn overigens veeleer schrale lichaam drongen te hoog in zijn nek, zoodat zijn hoofd een weinig achterover scheen te staan. Hij had een stil, wit ge zichtje, dat bij eersten aanblik onbeduidend scheen, was het niet, dat twee diepe en klare, denkende oogen, de werkelijkheid openbaarden van gevoelens en gedachten, die kinderen toch gemeenlijk vreemd plegen te zijn. Op school was Gijsje een middelmatig leerling en in een klasse van vijf en twintig of dertig knapen dobberde zijn rangnummer doorgaans in het midden. Hij hield zich afgezonderd en mengde zich niet in de luid ruchtige spelen zijner makkers. Zoo vond hij weinig genegenheid, die hij overigens niet zocht. Maar evenmin ondervond hij vijandschap, want steeds bleef hij onzijdig, en wanneer bij geval de knapen hem zweetend en blazend omringden en zijn uitspraak wenschten in een of anderen twist, dan ge schiedde dit altijd met een wonderlijken, zij het vagen eerbied. De heusche vrienden van Gijsje waren, gelijk gezegd, Egbert Rivalen en Olivier Morgan, beide jongelie den, die zoo zoetjes aan het eind van het derde decennium huns levens naderden. Egbert Rivalen kende Gijsje van zijn geboorte schier en naarmate de zeldzame natuur van het kind zich weliswaar niet sprekender, integendeel zwijgender openbaarde, had hij hem met stijgende belangstelling gevolgd. Gijsje was nog eenvoudig weg een broe kenmannetje, toen Egbert Rivalen al heel wijsgeerige gesprekken met hem voerde, gesprekken overigens, waarin zich alleen de welhaast onnatuurlijke intelligentie van het kind verried, maar die zijn zooveel ouderen vriend onkundig lieten van zijn eigenlijke persoonlijkheidje. Want Gijsje sprak nooit over zichzelf, en Egbert Rivalen ried, dat Gijsje nooit over zich zelf sprak, niet omdat hij omtrent zich zelf niets zou hebben mede te deelen, maar omdat hij niet wilde. En waarom hij niet wilde, dat ried Egbert Rivalen nooit en Olivier Morgan evenmin om van de anderen niet te spreken. BOUWT TE NURSPEET. Mooie boschrrjke terreinen. Spoor.Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen Mfl. .DE VELUWE", Nunspeet. (iKANDS VINS E CHAMPAGNL Rerrier-Jouet ?/. "»?* ^irnayCon.ceftion'najres.v, Satiter & Polfs; Maastricht. - American -Eau déCologne wordt het MEEST gevraagde Merk. Imp.; JEAN MULDER, Sloterdijk. TAMINIAU'S ? JAM VRAA$T TANDMIDDCUEN TRAOE MARK. Le Cognac Martell est garant! comme tant Ie prodnit naturel des vins récoltés et distillés dans la région de COGNAC. Agents: KOOPMiNS ei BRUINIER, AMSTBttDAJI. [nitiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiniMiiiiiiiiiAiiliiiiHii^jOf^itiiiMfiiHiiiiniiiiiiHMlii dat de geheele 446 bladzijden lang fatsoen lijk" blijft, onzedelijker dan menjgen zooge- ?. naamden onzedelijken roman. Vier honderd zes en veertig bladzijden vol onbegrepenheid en ongelukkig huwelijk en snooden echtgenoot en belagers der onbe grepen echtelijke onschuld, en dan toch nog dór en door fatsoenlijk en geen idee van (heet het zoo niet?) overspel"! Heb ik te vél gezegd onlangs, toen ik sprak van de hollandsche degelijkheid der juffrouwen en meneeren, en dat ze hier niet weten wat amour" laat staan coquetterie is? Men begrijpe mij alstublieft goed, Ik wil lllllllimiMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIMtlllllllllllMMIIIIMIIIIIIIimillllliillllM Later ontmoette Gijsje ook Olivier Morgan en op dezelfde wijze als Egbert Rivalen voelde zich Olivier Morgan tot Gijsje aan getrokken. Langzamerhand werd Gijsje een vertrouwde, een intieme van deze jongelie den. Des Woensdag- en Zaterdagmiddags wanneer hij geen school had, vergezelde hij hen vaak op hun wandelingen en ook des avonds, wanneer hij met zijn huiswerk ge reed was, kwam hij dikwijls bij Egbert Rivalen praten, of liever luisteren, waar hij dan gemeenlijk ook Olivier Morgan vond. Hij zette zich dan op den grooten divan, waarop hij wel erg klein leek. en hij legde zijn petje naast zich. En soms glimlachten de jongelieden achter hun thee of hun siga ren, wanneer zij de wonderlijkheid van dit tri-clinium bedachten. Op straat of elders, wanneer zij kennissen ontmoetten, verzuim den zij nooit Gijsje voor te stellen en niet met neerbuigende, beschermende vriendelijk heid van den ouderen tegenover den zooveel jongere, maar op een gewone, natuurlijke wijze. Want Gijsje was hun gelijke. Zoo werd Gijsje de aandachtige toehoor der van tallooze gesprekken, waarin deze wereldsche en intellectueele jonge lieden hun mistroostigheid analyseerden en. telken male, tot de ijdelheid aller gebeurtelijkheden en bestrevingen besloten. Want zij waren, beiden, in de gevaarlijke jaren tusschen vijf en twintig en dertig, waarin zij, na hun eerste illuziën omtrent sentimenteele heerlijkheden en intellectueele zeker heden te hebben prijs gegeven, nog niet tot het besef waren ontwaakt, dat in den daad, veeleer dan in de bespiegeling, de zin des levens zich in waarheid openbaart. Het was met voorliefde tegen de. geslach telijke grillen, die de tot zelfbedrog geneigde menschen verbloemden en verkunstelen tot verheven liefden, dat zij hun critische ironieën richtten. De gevoelswereld, zoo betoogden zij, werd alsmede beheerscht door dezelfde wetten, die de gedachtenwereld beheerschten. Ook daar bleek het absolute onvindbaar en het bleef altegader benadering en schommeling tussehen oud geloof en nieuwen twijfel en ouden twijfel en nieuw geloof. Zoo was hun elk sentimenteel avontuur, gelijk elke intel lectueele evolutie een microcosmische spie geling van de diverse aera's, waarin zich de wereldgeschiedenis verdeelen laat. Tantalos werd hun de symbolische vertegen woordiger van het menschelijk geslacht, Tantalos, de verdoemde, waarin elk denkend mensch zichzelf herkende en weenend wedervond. Zoo sijpelde het pessimisme al heel vroeg in Gijsje's ontvankelijke ziel en het scheen, dat hij in de uitspraken der jongelieden zrjn LIBER GEÏLLUSTREERDE OPRUIMINCSCATALOCÜS FRAMCO BELANCRVKE PRYSVERLAGIMC OPRUIMING BELAMCRYKE PRYSVCRLACIMC VOORTZETTING MAANDAG 5 JULI MP"TT 9 (ë? LEIDSCHESTRAAT'AMSTERDAM D B EB l AiCtVi»A HOOGSTRAAT IO 'S GRAVENHACE lllllllllllllllllllllllUlllllllllllllliniHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIItlMIIMIIMItlllllllllllllllllllllllllllllltlllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIUII hiermede niet onze schrijfsters den slechten raad geven, onfatsoenlijk te gaan schrijven hetgeen haar bovendien toch niet staan" zou en haar niet af zou gaan en ik wil ook allerminst de fransche overspel" succade in de huiselijke zoetekoek der hollandsche romanliteratuur doen bakken, maar ik word kriebelig als Een coquette vrouw" die niets van de eerste beginselen der coquetterie afweet, als zoodanig poseert in een titel, en als van een exquise, vreemde taart, die op de huiselijke hollandsche literatuurtafel niet inheemsch is, even de schuimpuntjes met een bange vinger worden afgesnoept zonder haar royaal heelemaal op te eten. Dan maar liever gén taart. Dat is wat ik bedoel, niets anders, en k wilde ik nog. even opmerken, dat huiselijk ongenoegen en huwelijkskrakeelen, zonder twijfel, zeer be langrijk zijn voor de betrokkenen, maar, opgedischt in een roman, alleen dan voor den literair ontwikkelden lezer belangrijk kunnen zijn, als ze tot de sfeer van de schoonheid worden opgeheven. Hetgeen in dit boek, met zijn indirferenten, meestal traditioneelen romanstijl niet het geval is. Hier zijn een paar voorbeelden, niet uit gezift, maar terloops onder 't lezen aan gestreept: Ina had haar lessen niet hervat, na het gesprek met Egbert was ze gaan twijfelen en gaan vreezen dat de uit komst niet aan hare verwachtingen be antwoorden zou. Haar geestdrift slonk ineen voor de overweging dat hij gelijk zou kunnen hebben"... Of dit: En toen het nu vaststond dat ze trouwen zou, en nadat ze hem door haar samenwonen met Egbert in weken niet had ontmoet, nam ze een diep en vast besluit, ze wilde dien jongen niet meer zien en de herinnering aan de bekoring van zijn vereering uit zich wegsnijden." Of dit, goed begonnen, maar weer direct bedorven: iliilimiiilllliiillllimiillliiiiliiimiMHiiilllllUHiiiimiimillllllilMiiillll eigen nog onbestemde en onbepaalde aan voelingen versterkt en verduidelijkt weer vond. Zij hadden meermalen onder elkaar de mogelijkheid besproken in hoever derge lijke gesprekken voor Gijsje een gevaar vertegenwoordigden, maar het zoude hun allermoeilijkst zijn geweest, bijvoorbeeld, omtrent Gijsje's gemoedstoestand een ook maar eenigszins zekere diagnose te stellen. Hij klaagde nooit en wanneer zij hem al eens vroegen, hem stiller vindend dan ge woonlijk, of hem verdrietig te moede was, dan ontkende hij altijd en toonde of veinsde opgewektheid. En zij zochten dan ook niet verder, want zij wisten, dat het eigensteen geheimste van een mensen zich toch niet raden laat en dat een menschelijke ziel on kenbaar blijft in allen tijd en eeuwigheid. Spraken niet uit elk woord, dat hij zeide, de verstomde monden der talloozen, die sedert den aanvang aller tijden hem in leed en kommer waren voorgegaan en waarvan zijn miserabele geboorte het noodzakelijk gevolg was geweest. In elk geval, in elke gedachte herleefden gedachten en gevoelens van ongekende en onkenbare voorouders; zoo ontging aan het eigen individu de ge heimenis zijner ziel; hoe zoude zij niet ont gaan aan degenen, die hem voorbij gingen en, hetzij, eenige oogenblikken bij hem verwijlden? Op een avond dat Gijsje met Egbert Rivalen alleen was, zij verwachtten Oli vier Morgan elk oogenblik, had hij zijn ouderen vriend gevraagd in' welk geval hem de zelfmoord geoorloofd dacht. . Hij zat weer als gewoonlijk, heel klein, op den grooten divan, zijn petje naast zich. Egbert Rivalen zat aan tafel, onder de lamp, rookend en theedrinkend. Buiten schemerde het nog en de overgordijnen van het deurraam waren nog niet dichtgeschoven. Het woei, een sterke wind, die zware regen wolken aandreef van over de zee en af en toe luid ruischte in de nog niet ganschelijk ontbladerende populieren der naburige tuinen. Nooit vergat Egbert Rivalen deze oogen schijnlijk onbelangrijke bijzonderheden. Hij had geantwoord, eenigszins verwonderd over de categorische vraag van Gijsje, dat hij in drie gevallen den zelfmoord gewettigd achtte, ten eerste wanneer de zelfmoordenaar was aangetast door een ongeneeslijke kwaal, die den zetel zijner menschelijkheid, zijn brein, bedreigde, ten tweede, wanneer hij, beseffend, dat hij beheerst werd door een hartstocht of ondeugd, waartegen hij zich machteloos voelde, ei gen smadelijken onder gang tot eiken prijs voorkomen wilde, ten derde wanneer de zelfmoord als logisch en tevens practisch uitwerksel eener gerijpte negatieve levensbeschouwing, een intellecWant onbewogenheid trok voorbij als bloemen en getijden, en liet alleen de nagedachten der vergankelijkheid, maar het starre, onbewogene, zichzelf van dag op dag gelijk, het bleef, en het scheen onvergankelijk en daardoor als iets , en daardoor als hooger in aard en waarde." Het is niet bepaald Islecht, maar het is taai en geesteloos, en deze soort stijl 446 bladzijden dór te moeten verdragenjwordt vermoeiend op den duur. Ja, het wordt hoog! tijd dat die Revue komt, waar ik het laatst over had, en dat wij, Hollanders, eens geregeld vél fransch gaan lezen. We hebben het bar en bar noodig. Charme, esprit, en nog wat meer van die goede gaven, onze hollandsche auteurs missen ze maar al te zeer. Ze maken allemaal een redelijk opstel. Zoo iets waar je op school een zes" voor kreeg, en met den stijl daarvan worden romans gevuld, die door de vriendjes, de zelf k precies zoo romanschrijvende recensenten-schoolmee sters, die al de opstellen nazien, met een gunstige" recensie gelijkstaande met een zes op 't schoolrapport geschat wor den. Maar charme, esprit, finesse, dat alles moet.hoognoodig eens uit ons aller tweede litteraire vaderland, la belle France, hier geïmporteerd worden. Ik heb hier en daar, sporadisch, gedeelten gevonden, vooral in 't begin van 't eerste deel, die mij op een hoogere stijging deden hopen. Zó, die passages, waar Ina's zaligzijn beschreven wordt met de vereering van den onbekenden bleeken jongen man (overi gens gén coquetterie, maar iets veel hoogers), en die, waarin Ina's onrust in de lente verteld wordt, en Egberts cynische verklaring er van, maar deze enkele ge deelten kunnen geen kracht genoeg geven, den indirferenten stijl van dit boek twee dikke deelen dór te blijven verdragen. HENRI BOREL IIIIIIIIIHIIIIIIII III ........ Illlllllllllll ........... luim tueele daad, een daadvanvrijheidbeduid.de. Dan had hij Gijsje gevraagd, met vrien delijk verwijt in zijn stem, hoe hij er toe kwam hem deze vraag te stellen. Maar Gijsje had niet geantwoord, zijn gezicht had zich vertrokken en opeens was hij gaan weenen, bitterlijk en jammerlijk, zooals een kind kan weenen, in volslagen wanhoop, als een lang verkropt verdriet eindelijk uit breekt. Egbert Rivalen, ongerust, was bij hem komen zitten, had hem gevraagd, ge drongen, toch te zeggen, welke kommer hem zoo deed vertwijfelen. Maar Gijsje had maar het hoofd geschud en zuchtend en snikkend herhaald, dat er heusch niets was en dat hij het zelf niet wist. Egbert Rivalen echter had hij niet overtuigd. Eenige dagen later hing Gijsje zich op, geheel naakt, in zijn kous. Zijn moeder vond hem, bij het binnenkomen den volgenden morgen, aldus. Zij werd dienzelfden dag naar een zenuwinrichting vervoerd. Waarom Gijsje zich ophing, heeft niemand met nauwkeurigheid geweten. Hij liet geen erlei verklaring na en zelfs Egbert Rivalen en Olivier Morgan, die hem toch het best gekend hadden, moesten zich tot gissingen bepalen. Egbert Rivalen en Olivier Morgan volgden, hooggehoed en zwartgejasd, temidden der schaar verwanten en kennissen de kleine kist, die langzaam naar den versch gedolven kuil gedragen werd. Zij toefden, toen de plechtigheid voorbij was en allen waren heengegaan, nog eenigan tijd op dezen doodenakker, waar zij reeds meermalen te vroeg gestorvenen ter laatste rust hadden begeleid.' Zij wandelden zwijgend onder de hooge boomen, waarin de herfstwind zijn palinodieën zong en zij voelden een doodelijke droefenis hun hart beklemmen. Na eenigen tijd stond Egbert Rivalen stil en zag Olivier Morgan aan, als wilde hij wat zeggen. Veel wilde hij zeggen, veel had hij zich zelf gezegd, deze laatste dagen, maar nu hij een ander zeggen zou, wat hij zich zelf gezegd had, voelde hij opeens een vreemde machteloosheid, begreep hij opeens, dat het toch nutteloos zijn moest, wat hij zeggen kon. Zoo zagen zij elkaar een oogenblik zwij gend aan, en elk zag het gezicht van den ander ernstig, bleek en strak. Dan sloeg Egbert Rivalen "met zijn stok in de herfst bladeren, die terzijde van het pad waren. geveegd, zoodat enkele warrelend opvlogen. Hij ging, Olivier Morgan volgde. Eerst toen zij in de buurt der stad kwamen, begonnen zij weer te spreken. 31 8 S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl