De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 11 juli pagina 2

11 juli 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

i.?i.. I.1AJJ.X TtTT. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 Juli '15. No. 1985 fy: t' r 2; r volk, waarom he$n zich zoowel in tijd van vrede als van oorlog, alle materieele en moreele krachten van het volk zouden moeten groepeeren. Geen leger bestemd tot verordening, allén een tot verdediging. Vervolgens, om door middel van een zoo goed als vol komen doorgevoerde democratiseering van de legerorganisatie, van begin-uit en ook van-uit haren kern, den militairistischen geest voor goed te verbannen. Een sterk demokratisch militieleger; de kazerne niets dan een school en het geheele volk een kolossaal krachtig leger in dienst van de volksautonomie en van den vrede, dit heeft in militair opzicht de bevrijding van Frankrijk te beteekenen. Zoo alleen ware zij makelijk." Aldus Jaurès' bedoeling. Het sprak natuurlijk van zelf, dat, bij het ontwerpen van zijn volksleger organisatie, Jaurès het Zwitsersche legerstelsel, als het ware tot den grondslag voor zijn plan heeft moeten dienen. Dat is toch, zegt hij datgene hetwelk het ideaal van een demokratisch en populair leger, het meest nabij komt. Het is dat leger dat door beperking van het verblijf van de jonge mannen in de kazerne tot een mini mum, door de niet alleen slechts regionale maar ook locale recruteering, door de organisatie van de gansche massa van voor de wapens geschikte burgers in territoriale ëénheden,het militaire aan het burgerlijke leven bet nauwst weet te verbinden." Toch wenschte Jaurès niet een slaafsche navolging van het Zwitsersche stelsel, maar een aanpassing van de hoofdbeginselen daarvan, aan de levensvoorwaarden van het Fransche volk. .*, Artikel I van zijn concept-Volksleger ver langt, dat alle mannen die geschikt zijn om de wapens te dragen, van hun twintigste tot hun veertigste jaar verplicht zullen zijn deel te nemen aan de Nationale verdediging. Van hun twintigste tot hun vier-en-dertigste jaar behooren zij verder dan tot het werke lijke leger; van hun vier-en-dertigste tot hun veertigste tot de reserve en vanaf hun veer tigste jaar ten slotte tot het territoriale leger (Landstorm). Artikel IV geeft dan aan, hoe de vorming van het aktieve leger dient te geschieden. Zij heeft n.l. plaats in drie phazen.' Ie de voorbereidende scholing van de knapen en jongelingen; 2e de vorming van de recruten en 3e de regelmatig terugkeerende oefenin gen in den wapenhandel enz. De voorbereidende scholing onder I vangt, voor gezonde knapen, reeds met hun tiende jaar aan en duurt tot hun twintigste. Zij behelst vór alles een zuiver gymnastische opleiding op breede schaal. Opvoeding tot gezondheid en lichamelijke geschiktheid,door middel van turnen, marcheeren, rhytmische bewegingen, geschiktheids- en behendigheidsspelen en van schietoefeningen. Kortom, tot alles wat leiden kan tot een taktvolle en rationeele harding van het gezonde lichaam. De leiding daarvan moet aan ? officieren en onder-officieren, verder aan onderwijzers en leeraren van de openbare en particuliere scholen worden toevertrouwd, en aan de artsen van de plaats zelf en onder het toezicht staan van een Militaire Opvoedingsraad, bestaande uit dertig leden, die in het recruteeringsgebied van ieder regi ment, door middel van het algemeen stem recht wordt gekozen en uit vertegenwoor digers van alle wapens zal zijn samen gesteld. Artikel VI bepaalt dan de werkelijke oefentijd voor de jonge mannen, die hun een-en-twintigste levensjaar ingetreden zijn, op zes maanden. Deze recruteeringstijd ?moet worden doorgebracht in de meest nabij zijnde garniezoensplaats; in een recruteeringsschool, waar deze mannen hunne individueele en hunne compagniesopleiding zullen ontvangen. Die dienst van zes maanden kan zonder onderbreking, maar ook in twee gedeelten worden vervuld. In ieder geval echter bin nen den tijd van n jaar. De tijd van oproeping moet dan steeds zóworden gekozen, dat oefeningen in het vrije veld en op het maneuvre-terrein mo gelijk zijn. De groepen waarin de recruten worden gevormd' en afgericht, zullen geen organische en duurzame eenheden zijn. Een volgend artikel geeft dan aan, hoe de aktieve dienst verder geregeld wordt. In de dertien jaren die zij zullen verder dienen, worden de soldaten achtmaal opge roepen, tot het houden van oefeningen en maneuvres. Deze oefeningen zijn afwisselend maneuvres van kleine eenheden voor den duur van tien dagen, die in de woonplaat sen der aktief dienstplichtigen zelven plaats moeten vinden, of in het meest nabijzijnde oord; en maneuvres van grootere eenheden, voor den duur van vier-en-twintig dagen, die in verder gelegen oorden of op oefe ningsterreinen plaats hebben. * . * Dit is de kern van het aktieve dienstleger, zooals Jaurès zich dat voor Frankrijk heeft gedacht. OverhetWaarachtigeSchoenpoetsen DOOR BERNARD CANTER Aan Lodewijk Schelfhout, ter eere van de opening zijner tentoonstelling in Pulchri Studio". Zoo dikwijls ik van Rotterdam te Amster dam aankom, bezielt mij, tegelijk als ik de Sint Nicolaaskerk en het ingebouwde scheer derswinkeltje van het Victoria-hötel aan schouw, slechts n gedachte, de Amster dammers te toonen, dat ik mij als Rotter dammer niets minder dan hen waan. Met dezen, zeer persoonlijken waan hebt gij lezer eigenlijk niets van noode, zoo min als met veel van 't geen hierop volgen moet. Maar deze Rotterdamsche fierheid heeft mij tot een ontdekking geleid en deze ontdekking, daar zij zuiver Amsterdamsch is, behoort in dit weekblad vermeld te worden. Dus ik stap fier het stationsplein over en op de brug begeef ik mij tot den schoen poetser, zet eerst mijn linker, daarna mijn Natuurlijk is voor een Volksleger op werkelijk democratischen leest geschoeid 'en uitgebouwd als een zuiver burger-leger, in tegenstelling tot het nog half-feodale staande leger, het kaderprobleem van buitengewoon groot gewicht. En voor een land als Frank rijk, met zijn verminderend, althans niet groeiend bevolkingsaantal, waardoor dus zoovele geschikte en leidende krachten niet of niet heel lang aan het maatschappe lijk leven onttrokken kunnen worden, is het dit niet het minst. Hier wilde Jaurès dan ook de andere band leggen, die het militaire met het burgerlijke leven blijvend moest verbinden. Het kader dat Jaurès zich dacht, zou een nagenoeg volkomen burger-kader moeten zijn. In hoofdzaak zal de vorming van burger-soldaten, die van hun vroegste jeugd tot hun rijpsten ouderdom dient plaats te vinden, onder voorwaarden die het burger lijk leven niet te zeer hinderen, door burger officieren dienen te geschieden, die zelven ook in het burgerlijk leven gebleven zijn. Dit pfficierskader zal voor een derde uit werkelijke beroepsofficieren bestaan. Het andere, twee-derden, van dit officierscorps, zal gevormd moeten zijn uit tweekategoriëen. Eerstens uit die officieren, welke, dank zij hunne hoogere algemeene ontwikkeling, het spoedig tot militaire bekwaamheid hebben gebracht; en tweedens uit diegenen, die op grond van militaire geschiktheden, uit den onder-officiersstand tot officieren bevorderd konden worden en respektievelijk, dan ook met de medewerking van de hiervoren ge noemde Legeroefeningscommissies kunnen worden aangesteld. Dan wil het plan van Jaurès verder nog een categorie van akademisch gevormde officieren in het leven roepen, door middel van een bepaalde Universitaire opleiding van vier jaren, aan de acht groote Univer siteiten van Frankrijk te genieten. Jaurès dacht zich hier een wetenschappe lijke opleiding niet enkel in militair, maar ook in sociaal en algemeen-wetenschappe lijk opzicht, van die beroepsofficieren, bij voorkeur gerecruteerd uit de burgerklasse en voor zoover mogelijk k uit de arbeiders klasse. . Hiertoe bepaalt o.m. artikel IX, dat deze studeerende officieren, gedurende de vier jaren geldelijke toelagen zullen ontvangen van den staat en zoo zij uit arme families komen, dat ook die door den staat geldelijk schadeloos gesteld zullen kunnen worden. Dit laatste dient dan voornamelijk om het proletarische element in het officierscorps zooveel mogelijk te versterken, waartoe Jaurès zich ook de medewerking heeft ge dacht van de arbeiders organisaties, de vaken coöperatieve vereenigingen, die uit hun eigen kring de daarvoor geschikte elementen zullen moeten aanwijzen en met hen in engere weling zullen moeten blijven. Zulke proletarische officieren zullen meent hij, steeds indachtig blijven aan hun proletari sche af komst en zoowel hun steeds levendig gehouden betrekkingen tot het proletariaat zelf als nu bizondere sociale opleiding, zou den dan een waarborg wezen dat zij er niet toe zouden kunnen komen om bij ernstige sociale botsingen zich en hierdoor het leger te la ten gebruiken tegen de klasse ook waaruit zij zijn voortgekomen. Jaurès meende dat het Volksleger ook een officierscorps zou krijgen, dat de hoo gste militaire scholing en in zekeren zin, ook de hoogste speciale vorming zou heb ben genoten, zonder dat deze selectie tot een oligarche zou leiden. Een kader dat aan alle kaste- en klassegeest vreemd, zich ook werkelijk zal voelen een kracht geheel in dienst van de Natie en de Democratie." Er is in dit gansche nieuwe systeem, dat Jaurès ontwikkeld en uitgewerkt heeft, ook wel veel, waarvoor men het heerlijk opti misme dat dezen grooten strijder zoo sterk gekenmerkt heeft, met hem zal moeten deelen, om aan de volle verwerlijkingdaarvan,althans binnen de bestaande machts- en economische verhoudingen ook te kunnen gelooven. Maar dit kan geen oogenblik wegnemen, dat het systeem en zijn uitwerking van zoo groote beteekenis zijn, dat wij meenen, dat de belangstefling die in de naaste toekomst de groote kwestie van de democratiseering van het legerstelsel, die in alle moderne landen met dwingende noodzakelijkheid aan de orde komt, in geen enkel opzicht buiten de kennisneming en de bestudeering van Jaurès' laatsten arbeid meer zal kunnen omgaan. Diagnose van den Hollander John Gallsworthy heeft ons in de Amster dammer een diagnose van den Engelschman gegeeven die zeeker meenigeen tot helderder inzicht heeft gebracht van het eigenaardig karakter der Britsche menschengroep. Zijn conclusie was dat geen volk beeter rechterschoen op de bak en na m ij schoenen te hebben doen poetsen, loop ik Amsterdam binnen met het gevoel van een veroveraar. Ik ben niet zeer bijgeloovig, maar er zijn toch zulke onmiskenbare mystische, mystieke, occulte, trascendentale verschijnselen en ge beurtenissen in ons leven, dat zelfs iemand die jaren lang geregeld zijn contributie aan De Dageraad" heeft betaald, Shakespeare gaat citeeren met zijn daar is meer tusschen hemel en aarde, dan uwe schoolwijsheid droomt Horatio," zelfs al ware dit citaat het eenige dat hij van den grooten Brit kent, ja zelfs indien hij oprecht meent, dat Schil ler het gezegd heeft of Verkade. Inderdaad ook Verkade heeft deze diepzinnige woorden gezegd en zelfs met een Zaanschen tongval. Goed dan, ik ben niet bijgeloovig, maar ik ben er van overtuigd, dat van een paar goed gepoetste schoenen zekere psychische werkingen uitgaan, welke de aandacht ver dienen der vaklieden. Zoodra mijn schoenen gepoetst zijn voel ik mij caesaristisch gestemd. Ik richt mij op, loop veerkrachtig, voel mij jong, sterk, frisch, levenslustig ik zou Amsterdam willen omarmen al ware de ge heele stad ook gesymboliseerd en geincarneerd in n enkel, frisch, mooi, levendig stedemaagdje. Ik ben weerbaar,ondernemingsgezind met goedgepoetste schoenen, voel mij zeker van mijzelf en stap met mijn bundel treurspelen en blijspelen in verzen bij uitgevers en theaterdirecteuren binnen, kwaliteiten kon hebben dan het Engelsche, om in een zoo geweldigen oorlog als deeze, op den duur, de overhand te behouden. Ik vrees dat de diagnose van den Hol lander tot de conclusie moet voeren dat geen volk zoo veel kwaliteiten heeft als het Hollandsche, om ingeval van een oorlog, tot de gruwelijkste jammeren, tot bloedbad, oproer en schrikbewind te geraken. Tot nog toe heeft het waereldbestuur ons gespaard. Ik ben geen pessimist en geen onheilsbode. Best moogelijk dat wij ook tot het sluiten van de vreede gespaard blijven. Maar als de ramp oover Holland mocht koomen, dan zou het hier verschrikkelijker toegaan dan ergens op de waereld. En wel omdat de Hollander, bijna zonder uitzondering, een heftig anti-militarist, een warm vaderlander, een onverbeeterlijke stijfkop, een vrijheids-dweeper en een vijand van dwang en discipline is. Wat moet daarvan terecht koomen! Het zijn juist eigenschappen als zwavel, kool en salpeeter elk voor zich onschadelijk of nuttig, maar te samen een gevaarlijk ont ploffingsmiddel ! De heemel behoede ons als er vuur bij komt. De Hollander beroemt zich op zijn vrijheidsliefde. Maar hij heeft nog in de verste verte geen begrip van wat vrijheid is, en wat er vereischt wordt om een vrij mensch te zijn. De hoofdvoorwaarde om vrij te worden is tucht", zelftucht, zelfverloochening. Daar van snapt de Hollander niets. Hij begrijpt vrijheid als: doen waar je lust in hebt" en niemand gehoorzamen". Dat zou goed zijn, als ieder steeds lust had in hetgeen voor hem noodig is, en als ieder zoo wijs was om uit eigen beweeging te doen wat anderen doen uit gehoorzaamheid. De Hollander verfoeit het Duitsche mili tarisme maar wat heeft hij er voor in de plaats? Niets hoegenaamd. De Engelschman heeft zijn vormelijkheid, zijn correctheid, zijn kostschool-opvoeding, die werkelijk zooals Gallsworthy ons duidelijk heeft gemaakt zoo goed is als de strengste discipline. De jonge Engelsch man leert zelfverloochening van zijn vroegste jeugd af. Hij leert de ongeschreeven wet gehoorzamen, die zegt wat good form" is. Hij blijft zijn individualiteit handhaven, maar laat zich eer pijnigen of doodschieten dan af te wijken van hetgeen onder zijn kamaraden geldt als correct, fatsoenlijk. Daardoor is de Britsche groep zoo sterk en zoo rijk aan individueele krachten, on danks een zeer gebrekkig onderwijs-systeem. Holland geeft zijn kinderen uitsteekend onderwijs maar geen opvoeding. In geen beschaafd land worden de kin deren zoo slecht opgevoed als bij ons. Ze zijn nagenoeg geheel zonder tucht. Er heerscht in Holland iets wat men vrij heidskoorts zou kunnen noemen. Een mooi ding, als er een machtig zelfbedwang teegenoover stond. Maar daarvan is niets merkbaar. Na een bijna tachtigjarige periode van vreede en stijgende voorspoed zijn we wel niet verwijfd, maar toch zeeker verwend geworden. Ons rechts-bewustzijn is bizonder gevoelig, onze afkeer van dwang en onrecht gaat tot in het sentimenteele. Wij vergeeten hoe ver de ons omringende volken nog van den idealen rechts-staat af staan, wij wil len, alleen, idealen handhaven waar de menschheid nog niet aan toe is, en wat het ergste is: wij verbeelden ons reeds een mate van voortreffelijkheid te bezitten die recht geeft op waarachtige vrije en recht vaardige organisatie. Nu komt, onverwacht, een dreigend onheil, vreemde ooverheersching. Het militarisme van Pruissen bedreigt ons. De Hollander zegt: hen navolgen? dat nooit!" Goed! maar weet de Hollander wat dat beduidt? Dat beteekent martelaarschap. De vrijheid die wij begeeren kan alleen door zelfverloochening worden gekocht. Een volk dat vrijheid wil, moet iets in zich hebben van den Spartaan. Wil hij, uit een verheeven beginsel, niet vechten, dan moet hij kunnen lijden en zich verloochenen. Daartoe zie ik den Hollander allerminst in staat. Wij hebben, met veel moeite, een reedelijk leeger bij elkaar. Herhaaldelijk koomen uit dat leeger berichten van insubordinatie. Er zijn officieren beleedigd, er worden orders gewoon geweigerd, en zoo voort. Naar ik hoor is het gehalte der manschappen goed, ze zijn gewillig, geduldig, vlijtig, ze doen hun best. Maar men moet niet met straffe tucht aankomen, dan heet het: Zeg nou! geen Jan Klaassen!" En bovendien koomen nu de vrijheidsdweepers, de anti-militaristen, en trachten verzet te brengen teegen de poogingen tot weerbaarheid. Dat zou mooi zijn, als het bij het gansche volk diepe, heilige ernst was. Ik ken enkele mannen bij wie het ernst is. Zij zouden zeggen, als de Pruissische tucht hier werd ingevoerd, fusilleer mij maar, de moordenaar is er erger aan toe dan de vermoorde." met een vast vertrouwen, dat het mij dit maal zeker lukken zal. Ik mag zeggen, dat ik al mijn vele successen zooal niet geheel, dan toch in hoofdzaak dank aan mijn welgepoetste schoenen. Lang heb ik er over gepeinsd.welke de levensmoed-ge vende werking is, die van goed gepoetste schoenen uitgaat en op welke wijze, die vreemde macht wordt op gewekt. Is het door de electrische werking van de borstel schurend langs het leder? Is het door de natuurkundige werking? Im mers ik heb eens gelezen, dat schoenpoetsen eigenlijk is een fabriceeren van diamant uit koolstof in het klein en voelt onze onbe wustheid zich millionnair, door het bezit van zooveel diamanten? Of is het misschien, dat het heerschers-instinct in ons wordt opgewekt, doordat een ander mensch zich voor ons bukt en met ijver en dienstwillig heid onze straathanden-bekleedsels in 't zweet zijns aanschijns aanmerkelijk ver fraait en tot glans brengt en dat slechts voor n duppie? Ik heb opgemerkt, dat negers altoos gaarne hun schoenen door blanke schoenpoetsers doen poetsen. Ook heb ik opge merkt dat kellners, barbiersknechts, loopknechts, kortom menschen die doorgaans zwaar van onderdanigheid hebben te lijden, klanten zijn van publieke schoenpoesters, waaruit ik opmaak, dat zij weder tot het besef van hun eigenwaarde trachten te komen, door in stede van dienstbaarheid te Maar geldt dat voor den gemiddelden Hollander ? Goeie hemel! men denke eens aan de houding van onze soldaten, in 't geval dat de Pruissische Feldwebels hen de paradepas wilden leeren of iets van die kracht. Ben je nou heelemaal bedonderd!" zou het heeten. Ik heb eenige ondervinding van ons volk. Het zijn goedhartige, vlijtige, maar geducht koppige, en in hun idealisme tamelijk fana tieke en ruuwe menschen. Meent iemand dat die zich goedmoedig en weerloos zou den laten drillen? Geen sprake van. Als Pruissen ons oovermeestert, als Potsdam bij ons den baas kan speelen dan komt er een gestadig, vreesselijk, akelig machteloos verzet. Dan krijgen wij fusillades en oproer na oproer, dan wordt er gehangen en gekerkerd dan zal er bloed vloeijen in ons land zooals niet gezien is sints de tijden van Alva. De Hollander van thans begrijpt niet dat hij, oogenschijnlijk gespaard, niettemin voor een ontzettend dilemma is geplaatst. Hij moet f zijn anti-militaristische idealen verloochenen en zich zoo geducht wapenen dat de dreigende nabuur zich tweemaal be denkt eer hij toegrijpt en dat alles met een vrij onzeekere kans buiten het conflict te blijven of hij moet alle kanonnen en geweeren in zee gooijen en zich voorbe reiden op een lange, bittere martelaarsstrijd, die een mate van zelftucht, zelfbedwang, zelfverloochening vereischt waartoe het Hollandsche volk, als geheel, nooit gesteegen is,en vermoedelijk ook zoo snel niet stijgen zal. Jan Dwars, de Hollander, bedenke maar eens wat het zal beduiden als hij wordt gemassregelt" met een nicht-gestattet" vór, en nicht-gestattet" na. En een Pruis sische dienstplicht op den koop toe. In Pruissen is niets veroorloofd, alleen zijn er enkele dingen niet bepaald verbooden." Zoo zeide mij een Duitscher nog kort voor den oorlog. Hoe zou dit regime passen voor Jan Dwars, die nu al moppert als een agent wat hard doorloopen" durft zeggen ? En als onze kwartiermutsjes al te zwaar zijn, hoe zou de pinhelm hem bevallen ? FREDERIK VAN EEDEN Waarom moet de Veld-artil lerie zich dekken? (Van een militairen medewerker) Bovenstaande vraag zou eenvoudig als volgt beantwoord kunnen worden: omdat ze anders zeker vernietigd wordt" en daar mee basta. Maar ze verschaft ons tevens gelegenheid het licht te laten vallen op een belangwekkende phase in den ontwikkelings gang der bereden artillerie. De tegenwoordige zucht naar dekking voor de veldartillerie en trouwens voor alle wapens houdt ten nauwste verband met de invoering van het snelvuurgeschut. Het is die over gang van het oude naar het nieuwe geschut met zijn nasleep van gevolgen als daar zijn schilden, fijne kijkeropzetten, brisantgranaten, dekking, indirecte richting, geheel veranderde tactiek en schietwijze, welke van zoo grooten invloed op de moderne oorlog voering geworden is en de lezers in dezen krijg aan de loopgraven kluistert. Wat waren zoowat een vijftien jaar ge leden het veldkanon en vooral de vuurleiding eener veldbatterij verbazend eenvoudig bij tegenwoordig vergeleken ! Alleen het manoeu vreeren met de aangespannen batterij was ingewikkelder. Legio was het aantal for maties. Aan het instudeeren hiervan werd de meeste tijd besteed. Wanneer men maar handig kon manoeuvreeren en vlot in stel ling wist te komen, werd men als een uit stekend officier der veldartillerie beschouwd, ook al had men van schieten geen benul. Trouwens het schieten was toen veel een voudiger en de vuurleiding meer bijzaak. De richters der stukken zagen als regel het doel of meenden het te |zien, de batterijcommandant commandeerde afstand en projectielsoort en aangezien ook het doel zich niet veel om dekking bekommerde, ging alles van zelf. Men raakte wel niet veel, maar dit vond men toen zoo erg niet. Als men maar vlot en netjes in stelling kwam. Dit was de hoofdzaak! Hoe is dit alles sinds dien veranderd! Thans zullen wij de reden daarvan naspeuren. Bij het oude geschut liep het geheele samenstel van kanon en affuit na het afgaan van het schot terug en moest dus voor elk schot opnieuw gericht worden. Een tijdroovende werkzaamheid! Het snelvuurgeschut maakte hieraan een einde, want de affuit bleef na het schot stil staan en alleen het kanon liep over de z.g. wieg terug, werd geremd en door de voorbrengerveeren in batterij teruggebracht. Het stuk eens gericht, bleef gericht en ziedaar het ware wezen van het snelvuurgeschut. Maar veel grooter nog waren de gevolgen. Op de stilstaande affuit kon men prachtige kijkeropzetten plaatsen, omdat deze nu geen kans meer liepen stukgeslagen te worden zooals vroeger door de terugsteigerende geven, ook eens dienstbaarheid te ontvangen. Ook ontslagen gevangenen, deurwaarders, hotel-portiers, menschen met beschadigde reputatie's en souteneurs laten gaarne hun schoenen aan den voet poetsen en mijn waarde vrienden, de histrionen, gunnen zich al even graag het genot van door een fat soenlijk man over de schoenen gewreven te worden. Voorzeker zijn deze lieden, juist als ik, toch niet geheel van bijgeloof vrij en gelooven zij aan de psychische werking van glimmend schoeisel. Korteling weder, ietwat bedrukt te Am sterdam aan het Centraal-Station gearriveerd, hebbende namelijk een nieuw treurspel in verzen in vier bedrijven voltooid getiteld Deborah", voelde ik, zoodra ik mijn voet op de schoenbank had, mijn moed weder opleven en terwijl de gebukte medemensch aan mijn voet, borstelde, borstelde, borstelde en ik mijn bestofte schoenen met een glans als van japansch lakwerk onder zijn borstel uit zag opglimmen, voelde ik opnieuw dat geheimzinnige stroomen van een wondere zielskracht in mij, zoo sterk, dat ik besloot dit keer, het kostte dan ook wat het wilde, achter dit groote levensraadsel te komen. Ik had toevallig een ietwat gekneusde sigaar in mijn vestzak en nadat ik mijn dubbeltje had geofferd, bood ik, met het gebaar van een der twaalf Caesars door Suetonius zoo vriendelijk omschreven, deze gave aan den schoenpoetser en zeide daarna: Sanatogen Enkele l epels daags sterken zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erkennen dit schriftelijk. affuit van het oude geschut. Evenzoo kon men die onbeweeglijke affuit van schilden voorzien om de bedieningsmanschappen tegen granaatkartetsen en geweerkogels te dekken. Het natuurlijk gevolg van het aanbrengen der schilden was echter, dat de geschutfabrieken op zoek gingen naar munitie om die stalen platen en de daarachter opgestelde bediening en vitale deelen van het kanon met succes te kunnen bestrijden. Wel bleek, dat een met. gewoon zwart kruit gevulde granaat in staat was door het schild heen te slaan, maar deze sprong eerst ± 1.5 M. daar achter en bracht dus heel weinig schade aan, ook al omdat ze niet in staat bleek springstukken achterwaarts te werpen. Men paste toen de brisantgranaat toe, die gevuld is met een lading springstof, b.v. pikrinezuur. De brisantgranaat springt in het schild en brengt dan ook een ontzettende ver woesting aan. Van het sluk blijft om zoo te zeggen niets meer heel. Ieder die wel eens de uitwerking van zoo'n schildtreffer gezien heeft, kan constateeren, dat ze moordend is. Daarbij verspreiden die brisante projectielen nog vergiftige gassen, zoodat het zaak is te zorgen, dat de batterij geen schudtreffers krijgt. Door het zuivere schieten van zoo'n snelvuurbatterij was zoo'n schildtreffer in een open opgestelde batterij geen zeldzaamheid. Vandaar, dat men wel gedwongen was het veege lijf te bergen. Het ging eenvoudig niet meer. Als een snelvuurbatterij ons een maal gezien heeft, duurt het maar heel kort, of alles is in onze batterij kort en klein, personeel en materieel. Het spreekt vanzelf, dat men niet zoo heel gemakkelijk van die open stellingen, die men eeuwen lang toegepast had, afzag, maar het was hier eenvoudig de wet van oorzaak en gevolg, en daaraan moest men zich ten slotte onderwerpen, daar hielp geen lieve moederen aan. De uitwerking van moderne snelvuurartillerie op ongedekt staande batterijen is zoo ontzettend, dat men wegkruipen moest, hoe weinig fier men dit ook mocht vinden en hoe weinig in overeenstemming met het karakter van den veldartillerist. En nu ook de vlieger zijn diensten bewijst om vijandelijke batterijstellingen op te sporen, is dekking in front en op de flanken niet eens meer voldoende, maar heeft de artil lerie zich ook tegen waarneming uit de lucht te beveiligen. Frankrijk is allen landen op dit gebied vér vooruit geweest en het plukt nu daarvan de vruchten door de meesterlijke wijze, waarop de Fransche officieren der veldartillerie hun soixante-quinze gebruiken. Denk maar niet, dat er van die Fransche veldartillerie-stellingen wat te zien zal zijn, en hoepracht'g hebben zij het met de gedekte stellingen nauw verband houdende indirecte richten in hun reglementen uitgewerkt! Ook wij, Hollanders, uitstekend voorgelicht door den kapitein der veldartillerie Van Essen, die werkelijk buitengewoon veel voor onze veldartillerie heeft gedaan en niet slechts door zijn uitvindingen, zijn over tuigde aanhangers van de leer der gedekte stelligen geworden. Natuurlijk leidde de leer der gedekte stel lingen tot een ingrijpende wijziging der tactiek, maar dit thema zou een apart artikel eischen. ARTILLERIST IMMI.IIIMIIIIIIMI1IIIII1IIII1IIIIIIIIII1IIIIIIIIII RenéGhil RenéGhil, van wien we hier een paar dichterlijke schetsen in vertaling weergeven, zag in 1862 te Tourcoing het levenslicht, doch reeds op zijn zevende jaar kwam hij te Parijs, waar hij zijne opvoeding ontving. Zijn eerste werk, een bundel gedichten, II9IIIIIIIIIII1II Vriend, jij poetst goed". Mijnheer" antwoordde de man, aanslaand voor de extra belooning, schoenepoetsen is ook een kunst al gelooven de menschen het niet". Ik geloof het zeker. Maar tot welke kun sten behoort het uws inziens gerekend te worden? Tot de fraaie of tot de nuttige kunsten?" De man keek mij opeens heel anders aan. In zijn donkere oogen kwam iets ... laat ik het maar kort zeggen, iets zoo volkomen groot-menschelijks, dat ik plots alle Caesaristische neerbuigendheid verloor en mij een heel klein menschje voelde. Heeft u wellicht begrepen wie ik ben, wat ik ben en waarom ik hier sta?" Nog niet... maar ik beg'n iets ervan te vermoeden. Ik behoor tot de weinigen, die weten dat dit leven een vermomming is. Velen die aanzienlijk lijken, zijn de minder waardigen en de karakterloozen en velen, die verworpelingen schijnen, zijn vermomde koningen. Het zou mij daarom geenszins verwonderen, indien u, zoo ook uiterlijk voor de wereld een nederig schoenpoetser gelijkende, in werkelijkheid waart een man van beteekenis, een zuiver mensch, een groote geest, een diepe, ernstige ziel, kort om een volmaakt kunstenaar." Welk gelukkig gesternte leidde u tot mij?" vroeg de man verheerlijkt en opge togen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl