De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 18 juli pagina 10

18 juli 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

t' l 10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 18 Juli '15. - No. 1986 len. Eene wijziging van de betreffende pas sage in de munt wet zoude daarom over weging verdienen, of liever nog, bij eene volgende leening zoude, met het oog op deze en wellicht andere eventualiteiten, weder de vorm van Grootboek-inschrijving opengesteld moeten worden. Bij de behandeling van de leeningwet 1914 in de Eerste Kamer heeft de heer van Nierop op verschillende gronden de wenschelijkheid van een Grootboek ook voor deze leening bepleit. Aangezien de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft en de door de Tweede Kamer aangenomen wets ontwerpen slechts a prendre ou a laisser heeft, was het te laat de wet alsnog in dien zin te wijzigen. De Minister verklaarde echter, het punt in kwestie nader te zullen overwegen en erkende, dat ofschoon het bij eene aan uitloting onderworpen leening eenigszins moeielijk was het toch niet absoluut onmogelijk is, een Grootboek zoo in te richten, dat ook de inschrijvingen daar in aan de uitloting kunnen deelnemen. Ten bewijze, dat dit werkelijk niet on mogelijk is, herinner ik er aan, dat er in de geschiedenis van onze Staatsschuld een precedent voor bestaat. Bij de conversie der toenmalige 5 pets. schuld in 4 pets. schuld in 1844 en volgende jaren, die niet in eens maar bij gedeelten plaats vond, werden namelijk telkens bepaalde hoofden en nummers van Grootboek-inschrijvingen door het lot aangewezen ter aflossing ad pari. J. D. SANTILHANO muiMMiiimiim Uit de Amsterdamsche Muziekwereld (Teekening voor de Amsterdammer" van Frans Langeveld.) L. VAN G-GH JR. De muzikale Leeuw van Amsterdam. De schrik der Brahms-vertolkers. De nachtmerrie der mosselen. De loftrompet der Idalianen". De grootste advocaat onder de muziekdilletanlen. De grootste muziekdillétant onder de advo caten. BOEKBESPREKING iimiiimiMiniiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiii Tondalus' Visioen en St. Patricius' Vagevuur Tondalus' Visioen en St. Patricius' Vagevuur, uitgegeven door Dr. R. Verdeyen en Dr. J. Endepols, Ie deel, 1914, Gent. W. Siffer, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. In zijn Tales of the Hall vertelt George Crabbe van een zuster en broeder die, hun bespiegelingen over het hiernamaals moede, Haegsche Brieven vu De Besognekamer, 14 Juli 1915 Hooggeschatte Heer, Den vorigen Dinsdagmiddag, omstreeks twee uur, rèngde de telefoon alleronprettigst, daar ik juist met geloken oogen overwoog, dat de rijnzalm en de schapebout toch wel heel smakelijk waren uitgevallen, bij m'n noenmaal, en dat ook de Henry Clay, die ik zoojuist had terzijde gelegd, in geen enkel opzicht naar den wereldoorlog smaakte en geurde. Die telefoon ook altijd!", bromde ik, ietwat uit mijn humeur. Doch ik heb toch de hoorn maar van den haak genomen en wat moe gelispeld: Hallo! Met wie?" Waarop een fluisterstem vroeg: .,Is hij heusch weg? Ben je er zeker van? Heb je zelf hém weg zien gaan? Kan hij niet onderweg uitgestapt wezen? Zou hij in leven blijven? Opeens flitste een denkbeeld mij door den geest: ik was verkeerd aangesloten en een misdrijf op het spoor gekomen. Wat moest ik doen? Wien stond men naar het leven? Wat een gewaarwording en dat alles na een ietwat te zwaar noenmaal! Waarom kookt Bet je ook zógoed? Laat ik zien den misdadiger, dien de Voorzienig heid mij in handen heeft gespeeld, aan den praat te houden. Wat te doen wat te doen. Maar waarom antwoordt U niet; met wien spreek ik dan ? Ik spreek toch met Van L. 't H.?", ging, na een oogenblik de afspraak maken dat die van beiden het eerste sterft de ander in den droom ver schijnen zal om klaarheid te brengen in den twijfel. In den nacht van zijn dood, vier dagen voor de zuster er de tijding van ont vangt, komt de broeder zijn gelofte aan haar vervullen. Maar van de andere wereld ont hult hij niets. Hij vermaant haar slechts, te gelooven in het geopenbaarde woord en allen twijfel te bannen. Zijn geestverschijning heeft in de geschiedenis die Crabbe vertelt alleen beteekenis om de voorspelling van wat haar aardsche lot zal zijn indien ze zijn waarschuwing niet te hertrouwen in den wind slaat. Middeleeuwsche afgestorvenen waren min der terughoudend en klapten graag uit de school. Er is een middeleeuwsch verhaal van twee priesters die een dergelijke afspraak maken. De eerst gestorvene brengt, behalve een verslag van zijn helsche wederwaardig heden, ook een document uit de andere wereld mee: op zijn hand had Satan zijn groeten aan den nog levenden priester en diens collega's geschreven, met zijn dank voor de tallooze zielen die hun zondig voor beeld dagelijks ter helle zond. Onze godsdienstige overtuiging moge Crabbe gelijk geven dat hij zijn geestver schijning laat zwijgen over de dingen die niet van deze wereld zijn, ons aesthetisch gevoel stelt hij teleur door een ontknooping, waartoe de opzet ons niet had voorbereid. Crabbe, de dominee, schroomde van die andere wereld een realiteit te maken; de middeleeuwsche priester, van zulk een schroom zich niet bewust, kan zich te goed doen aan de scheppingen van zijn wildste fantasie. De kostelijke prenten waarmee het werk der heeren Verdeyen en Endepols ver lucht is bewijzen wat een paradijs-voorkunstenaars die middeleeuwsche hel geweest is. Haar verschrikkingen waren voor kun stenaar en priester beiden de meest dank bare van alle middeleeuwsche stof. De een voudige dorpspastoor houdt er zijn parochi anen mee op het goede pad, maar ook de grootste geest dier tijden, Dante, versmaadt ze niet. Zij dient de deugd en de schoonheid. Tondalus' visioen dient de deugd. Ton dalus is een lersch ridder die op zekeren dag in schijndood valt, en drie dagen later, op het oogenblik dat men hem begraven wil, ontwaakt. Hij vertelt dat zijn ziel, ge durende den dood, het lichaam verlaten had en de bestraffing der verdoemden en het loon der zaligen had aanschouwd. Het visi oen heeft Tondalus een ander mensch ge maakt. Hij geeft zijn goed aan de armen en wijdt zich aan den dienst van God. De schrijver van dit hellegezicht was een lersche monnik der twaalfde eeuw. Hij stelde het te boek in Regensburg. De taal waarin hij schreef was het Latijn. Zulke bijzonder heden teekenen het internationaal karakter dezer stichtelijke literatuur. Maar niet inter nationaal is de gloed van kleuren, het ver schrikkelijk realisme, waarmee de pijnen worden geschilderd van manslachtigen, ver raders, hoovaardigen, vrekken, dieven, roovers, onkuischen. Het Keltisch temperament heeft den monnik die de deugd wou dienen tot een onbewusten dienaar der schoonheid gemaakt. Want het is in de beschrijving dat de waarde schuilt van Tondalus' visioen. De straffen zelf zijn gemeengoed der mid deleeuwsche kerkliteratuur. Dr. R. Verdeyen geeft een uitvoerig overzicht der heivisioenen die aan dat van Tondalus voorafgaan, en is in staat van bijna iedere door Tondalus aanschouwde straf een parallel te vinden in een dier vroegere gezichten. Ook in het visioen dat ridder Owein in Patricius' Vagevuur te zien krijgt keeren grootendeels dezelfde straffen terug. Oweins legende, schoon artistiek van minder waarde, heeft een roemrijker geschiedenis gehad. Marie de France, die niet, zooals Dr. Ende pols beweert, in Frankrijk maar in Engeland leefde, bewerkte ze in haar L'Espurgatoire Saint Patriz, niet lang nadat ze door Henry of Saltrey in het Latijn voor het eerst was te boek gesteld. Een Spaansch volksboek, uit het begin der 17e eeuw, dat in Fransche en Vlaamsche vertalingen ook buiten Spanje epgang maakte, geeft de vertelling nieuwe levenskracht in een tijd die Tondalus ver geten was. Ja, boven het peil der volks literatuur rijst ze uit, als Calderon en Lope de Vega de stof naar het Spaansche volks boek voor het tooneel bewerken. Te meer bevreemdt het dat in de Duitsche landen het aantal bewerkingen zoo afvalt bij dat der Tondalus-versies, tenminste voorzoover we met den tegenwoordigen stand onzer kennis kunnen beoordeelen. Want en hier laat ik het woord aan Dr. Endepols bij de vraag waarom, in dien de legende van St. Patricius' vagevuur in Duitschland ontstond, evenals Tondalus' visioen, in dit land zoo veel minder verta lingen en bewerkingen zijn, moet men be denken dat een wetenschappelijk onderzoek, zooals Wagner het deed voor Tondalus' visioen, tot nog toe niet plaats had voor iiiiiiiiiiiiimiii aarzelen, de stem voort. Toen vielen de schellen mij van de ooren kan men dat zeggen ? Van de oogen gaat in dit ge val heelemaal niet. Wie telefoneert er nu met z'n oogen ? Gunst, Lohman, ben jij het? Ik had je stem niet dadelijk herkend. Ja zeker, je spreekt met mij, ik ben Erneste, je hoort en herkent toch mijn stem. Waarom ik niet dadelijk antwoord heb gegeven ? Och zeker even een storing in de lijn geweest! (Dit was nu echt een noodleugentje a la Menno Simonsz, dat immers volkomen geoorloofd is?) Maar over wien, of over wat, hadt je het toch zoo druk ? Ik ben een beetje hardhoorend. Heb je dat vroeger nooit bij me ge merkt ? Neen, het is ook opeens gekomen. Hardhoorendheid komt veel voor tegen woordig ; Kuyper heeft er ook last van!" (Noodleugentje numero twee. Want, eerlijk gezegd, ik heb een heel scherp gehoor voor mijn leeftijd). Oh, bedoelde je Kuyper? Ja, maar je noemde geen naam, dus begreep ik je zoo gauw niet! Maar zeg nu eens even, Loh man, welke Lohman ben jij eigenlijk: van den Hoogen Raad, van de Rekenkamer, van 't Bezuidenhout, van Scheveningen, van 't Hof, van den Raad van Adel, van het Statenkwartier, van den Raad van State, van ?" Och, zit er geen Lohman in de Raad van State? Nu, dat is hél gek, hoor. Daar moet ook gauw een Lohmannetje inkomen. Dus je bent Lohman van de Tweede Kamer? Zeg je, dat je boos bent om die grapjes St. Patricius' vagevuur en dat een onderzoek misschien nog verrassende uitkomsten zal opleveren." Dat is een teleurstellende bekentenis. Deze kwartijn van 319 bladzijden, die tot inlei ding dient der in het tweede deel te volgen teksten en onder de auspiciën der Konink lijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde in het licht komt, dit boek dat al den schijn heeft van het standaardwerk over dit onderwerp te zijn, is dus blijkbaar niets anders dan een compilatie van anderer resultaten en slechts volledig waar het ter rein eerst door den speurzih van den onyermijdelijken Duitscher is afgeneusd. De ijver waarmee de schrijvers de uitgebreide litera tuur hebben doorgelezen, de nauwgezetheid in de bewerking hunner gegevens verdienen allen lof. Maar het laatste woord over hun onderwerp hebben zij, naar hun eigen be kentenis, niet gesproken. Als een tweede Wagner hen daartoe ooit in de gelegenheid stelt wensch ik hun toe dat zij het in beter Nederlandsch zullen spreken dan uit dit boek den lezer tegenklinkt. DenHaag A. J. BARNOUW MiMumiMmHiiiiMiimiiHiimiMiimimmillMltliliiliimiiMiiiiiiiilMlMi In Memoriam H. W. Mesdag Benijdbaar is een schilders laatste uur! Hij gaat.en weet: wat eens zijn oogen zagen, Zeegroen en uchtendgrauw, het teer azuur Van zomerlucht, der zonne bleeke dagen En bloedrood dalen, en het vloeiend vuur Der avondzee, al wat met innig tsagen De ontroerde ziele trof door kleur en lijn, Zal ieder nieuw geslacht een nieuwe ontroering zijn. Zoo sloot ook gij, dier eeuwigheid bewust, De aan 't schoon der zeeën rijkgekeken oogen, En voert door andre zee naar vreemde kust, Waarheen de barken u te volgen pogen, Die glijden over rimpelteere rust Of voor den stormwind komen uitgevlogen Op doek bij doek door uw penseel gewijd. Zij koersen u, hun reeder, na ter eeuwigheid. Uw heenvaaft in zódonker zee-getij Der wereld als gij nimmer zee penseelde, Herinnere den vreemdling aan uw vrij, Zeevarend volk, dat nooit zijn haat verheelde Voor allen dwang, dat liever lag in lij, In vaar van schipbreuk dan zijri eer verspeelde Met zoet te varen in een grooters zog. En Mesdags volk der zee bewaart die eere nog: Een kunst als de uwe, en die slechts n uit velen, Is sterker pleit voor 's volleks heilig recht Op eigen, vrije ontwikkeling dan het spelen Der scheepstorpedoos in het zeegevecht. De schilder die met verven en penseelen 't Schoon der bezeilde zee heeft uitgezegd, Won grooter zege voor zijn volk en land, Dan die met wrak bij wrak de zee bezaait en 't strand. THOMAS DE RIJMER VRAGENRUBRIEK voor Algemeene Wetenswaardigheden Men gelieve de vragen voor deze rubriek in te zenden aan het Redactiebureau, met op den omslag het moito Leekcnspiegel", en onder opgave van naam en adres (die als vertrouwelijk zullen worden beschouwd.) W. V. de H. Zoudt u mij ook kunnen mededeelen, of er een middel bestaat, om wormen uit het hout eener piano te krijgen? Tegen houtworm is een afdoend, maar tijdroovend middel, de gaatjes in te spuiten met petroleum, met behulp van een olie spuitje als bij naaimachines gebruikt wordt. In plaats van petroleum kan men ook bezigen benzine, terpentijn-ether, carbolineum, kreosootolie, kwikchloride in lijm, lijmzalf of formaline. Indien noodig, zoodra men b.v. aan het uitvallen van poeder be speurt dat nog niet alle larven te gronde zijn gegaan, moeten deze middelen bij her haling worden toegepast. Een afdoend mid del wordt ook genoemd het aangetaste meubel een paar keeren daags met een hamertje te bekloppen (men kan er een plankje tusschen leggen), dan gaat de worm door de trillingen dood. Zeer aan te bevelen is het, het geïnfec teerde meubel zoolang er nog houtworm is te bekennen, geïsoleerd te houden. R. te A. Is het bekend, wanneer en onder welke omstandigheden de wapenspreuk der van mij? Maar waarom bel je mij dan op? Nou, shake hands, door de telefoon, dan maar. Dus je bent onze Lohman, zooals de andere partij spreekt van onze Kuyper!" Ja zeker, Kuyper is weg. Ik deed hem uitgeleide. Gunst, ik mag hem wel. Ja, ik stem toe, hij is nu eenmaal aanvoerder van een partij van kleine luyden" en jij bent hoofd van een groep van deftige lieden", maar je moet toestemmen: zonder al zijn kleine luyden waren wij in 1901 en 1909 nooit in het regeeringsgestoelte gekomen!" Mag ik het eens kort uitdrukken? Kuyper is de christelijke Troelstra; de anti-revolutionaire partij is de van christelijken zuur desem doortrokken sociaal- democratie; de Deputaten-vergadering is een S.D.A.P. congres op christelijken grondslag, en de Standaard is Het Volk van de kleine luyden!" Wat* ik van de kwestie Kuyper contra Heemskerk denk? Gunst eigenlijk niets. Theo zit veilig in den Raad van State, afdeeling geschillen van bestuur. En hij voelt er zich thuis en heeft als immer! - nog schik in z'n leven ook. Heb je gelezen wat hij aan den hoefijzercorrespondent van Charles Boissevain's courant heeft verteld? Aardig, hè!" Meent hij het niet? Wou hij wel weer graag minister wezen ? Ja, dat weet ik warempel k wel ? Maar zoo voor de groote menigte staat het wel goed, dat Theo verklaart tevreden te zijn met zijn lot. Bovendien, het is kwaad kersen eten met den ouden heer. Zijn motie van ver trouwen krijgt hij zeker. Desnoods van de commissie van advies, of anders van de Deputaten-vergadering." Uit Vlaanderen's groote dagen (Oorspronkelijke teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck.) Ter herinnering aan den Gulden Sporen-slag Oranje-Nassau's Je maintiendrai" is ont staan, en welke is precies hare beteekenis? Jan van Chalons erfde in 1393, door zijn huwelijk met de eenige dochter van Raimond V, de laatste prins van Oranje uit het huis van Baux, het prinsdom Oranje. De laatste prins uit het huis van Chalons was Philibeft, die in 1530 kinderloos stierf. Zijne zuster was gehuwd met Hendrik van Nassau-Breda. Bij uitersten wil had Philibert den zoon dier zuster, Reinier van Nassau-Breda, tot erfgename benoemd, onder voorwaarde, dat hij den naam en het wapen van Chalons moest aannemen. Wij kennen hem in de geschiedenis als Renéde Chalons; hij noemde zich ook Renéde Nassau-Chalons. Hij verliet het vaderlijk stamwapen en voerde dat van Philibert met het devies: JeMaintiendray Chalons", waaraan hij nochthans geen vervulling heeft kunnen geven, vermits hij in 1554 voor Saint Disier het leven liet zonder wettigen stamhouder na te laten. Universeel erfgenaam van al zijn titels en bezittingen werd Willen van Nassau, oudste zoon van graaf Willem van Nassau en Juliana van Stol berg; René's oom en tante van vaders zijde. Wiliem nam den naam en titel van Oranje aan, doch behield tevens die van zijn geslacht. In zijn wapen veranderde hij het devies van Renë in: jeMaintiendray Nassau". Door zijn nazaten werd het woord Nassau" weggelaten, maar zij hebben nooit opge houden de eerste woorden der spreuk gestand te doen. M. R. te A. Zoudt u mij een en ander over de Orde van de Ster in het Oosten" kunnen mededeelen? De Orde van de Ster in het Oosten1' is eene door mevrouw Annie Besant gestichte theosophische orde waarin verwacht wordt, dat eene leer, waarin op die van Jezus Christus wordt voortgebouwd, gebracht zal worden door een nieuwen Christus. De nieuwe leeraar, die weer een nieuwen gods dienst zal brengen, zal zijn een Brahmaansche jongeling en Krisjnamoerti heeten. itimiiiiiiMniiimiiiiiiiiiiMimmiiiMiniimi AMSTERDAM. DEN HAAG. NQORDE.INDE 202. Wanneer ik Theo het laatst gesproken heb? Gisteren pas! Hij is niets veranderd en wanneer hij met zijn grijzenden kuif wapperde, dacht ik steeds aan den leeuw, die zijn manen schudt zeker van zijn prooi! Kijk eens, Kuyper is bejaard, zoodat op den langen duur Heemskerk het wel winnen moet van Kuyper in uithoudings vermogen en leeftijd, bedoel ik. Dan hebben de anti-revolutionnairen een nieuwen leider noodig. Wien zullen ze nemen ? Van der Voort? Kom, dat meen je niet. Duymaar soms ? Het is om te lachen. Talma dan ? Je weet zelf wel beter. De Vries uit Am sterdam ? Zit veel te prettig te wethouderen in de hoofdstad, waar ze hem niet kunnen missen. De Wilde uit Den Haag ? Precies dezelfde kwestie. Wie anders dan Theo, immers ? Hém en geen ander l" Juist, juist, volkomen juist: zij, die ge looven, haasten niet! Waarom zou Theo zich dan haasten? En wat die wagenschotgeschiedenis aangaat, Theo Is ook ouder en verstandiger! geworden. Oude eiken kabinetten hebben hun deugd toch ook alleen door den ouderdom gekregen?" Zeker, ik stem je toe, het is wat zielig voor den ouden heer. Maar is het niet even zeer zielig voor den heer Troelstra? Merk waardig hè, dat twee onzer groote politieke mannen zoo schier op hetzelfde oogenblik den tegenspoed zwaar moeten ondervinden!" Wanneer Kuyper terugkomt? Nu, dat zal wel einde Augustus wezen. Ook dan zal de Treuga Dei' nog wel heersenen, behalve het bescheiden ruzietje in eigen partij. Eerlijk gezegd, Lohman, je bent nog niet van den ouden heer af. Natuurlijk zou je Theo liever aan het hoofd van de anti-revolutionnaire partij zien dan Kuyper; met Theo kan men beter iets bepraten dan met Kuyper, die niets liever doet dan alle touwtjes in de Kanaalstraat te doen eindigen precies een centrale van de telefoon! Maar n ding moet je me ten goede houden; je zou beter ge daan hebben den grooten leider in deze benarde tijden niet zoo te laten aanvallen in De Nederlander!" Ja, natuurlijk, ik weet best, dat hij jou nooit heeft gespaard. Maar dan was ten minste de eer aan jezelf gebleven. Nu geef je hem een heel klein motiefje zich over je te beklagen en, je weet het zelf al te goed, als je Kuyper met de nagel van je pink hebt geduwd, is de oude rot verstandig genoeg het tot een moordaanslag op te blazen!" Zeker, ik zal je laten weten, wanneer ik bericht van hem heb gekregen. Hij heeft me nog uit de coupébeloofd mij te schrijven. Nu adieu, Lohman, tot ziens op onze sociëteit!" Ziet hier, Hooggeschatte Heer, een vrij nauwkeurig resumévan ons telefoongesprek. Ge kunt er uw voordeel mee doen, want voor uw weekblad is er geen kleinigheid uit het yaderlandsche politieke leven te on belangrijk. Met gevoelens van vriendschap en hoog achting, Uw, Jhr. mr. dr. ERNESTE VAN L. 'T H. (pud-Lid van de Staten van Zaid-H'olland)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl