De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 18 juli pagina 5

18 juli 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

18 Juli '15. No. 1986 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Parijsche Brieven DE ZIEKENVERPLEEOSTBRS Het is een schilderachtige wijk van Parijs, die zich achter het. Pantheon uitstrekt. De huizen zijn oud, de straten kiezelig. Alles scheen dien Zondagmiddag te slapen, in de indrukwekkende en kalme atmosfeer van den tempel, gewijd aan de roemruchtige!dooden, het Pantheon. Van tijd tot tijd opende de hemel zich tusschen de wolken, en de bleeke glimlach der zon vloeide uit. Ze bescheen de door den tijd zwart geworden huizen, bracht een gouden vroolijkheid aan de met bloemen versierde vensters der zesde ver dieping. Daarizijn huizen in afbraak gebleven in den staat van halve vernieling, ze zijn als puinhoopen, die heimelijk doen huiveren: uws ondanks wekken ze in u de gedachte, de herinnering op aan andere puinhoopen, waaronder gewijde meesterwerken, vernield of weggevaagd door de Vandalen. Droevige schoonheid! Doch ziehier, voor groote gesloopte muurvakken, die zich tegen den grijzen hemel afteekenen, andere droefenissen: en deze zijn menschelijke. Het zijn mannen, vrouwen en kinderen, die daar wachten;-in lange rijen geschaard, wachten zij hun beurt af voor de uitdeeling van soep en wat brood. Onder hen trok een groote, diep treurige man mijn aandacht. Niettegenstaande zijn armoede voelde men in hem iemand, die zeker een ander bestaan kende. Zijn oogen stonden hol en als in zinsbegoocheling. In het voorbijgaan zag ik in zijn sombere blikken zulk < een beang stigende uitdrukking van vernederden trots, dat, als ware ik zelve vernederd, ik mijn oogen neersloeg. Ik bevond me plotseling voor een geopend groot hek, waardoor onophoudelijk menschen kwamen en gingen: het hospitaal, gisteren nog annex aan de Polytechnische School. Daar wachtte me, in haar diensf, een vriendin, die'Verpleegster was. Ik kwam binnen door Haar dagelijksch werk Lindebloesem De zomerweelde uit zich wel het sterkst in het bloeien van de linden. Zoo zwaar geu ren ze, dat men, over de heide het dorp naderende, al mijlen ver kan ontwaren of er linden op den brink staan of niet. De bloe men zelf vallen pas in 't oog, als men den boom genaderd is, een schemering van lichtgroen, geelwit en groenwit te midden van het zwaar gebla derte. Dan komt ook nog naast geur en kleur het geluid, want van onder tot boven zit de boom vol gon zende insecten, meest honigbijen en hom'mels en bonte zweefvliegen. De dracht" der lin de is dan ook de glansperiode voor den bij enhouder, die nu dag aan dag zijn korven zwaarder ziet worden door den besten ho nig die er bestaat. Heel vroeg in den morgen beginnen de bijen al te vliegen, want dan bevat de bloem den meesten honig. Ga maar eens op een mor gen wandeling onder een bloeiende linde staan, onder een van de buitenste takken dan kunt ge in elk der vijf schuitvormige kelkblaadjes een mooiden kleinen tuin zonder bloemen, met de kale, magerestruiken,en het oogenblik daarop'kwam het smartelijk vizioen. Ik zag, en in mijn hart wisselden vreemde aandoeningen. In het por taal stonden groepsgewijze gewonde soldaten, het gezicht nog loodkleurig en vermagerd. Het waren herstellenden, zij, die, geluk kiger dan anderen, van nu af aan uit hun bed mochten stappen. Sommigen waren saamgedrongen, gebogen en ais ineengekrompen op hun krukken; anderen met den arm in draagband; weer anderen, wier hoofd half verdween onder de verbanden. De blik ken van allen richtten zich naar de deur, waardoor de bezoekers binnentraden. En het leek mij toe, alsof die blikken de komst wachtten van den Nazarener, die hen met een enkel woord zou kunnen genezen. Elke bezoeker, zelfs uit den vreemde, was voor hen een oogenblik van afleiding, ver strooiing, en vriendelijk glimlachten zij tegen allen, die belang in henstelden, stilstonden om met hen te praten en hoe kon men merken, dat de handdrukken hun goed deden! In elke ziekenzaal waakte, ging en kwam een verpleegster, lettend op de wenschen van haar gewonden, hun verlangens voor komend zelfs, gewend als zij zijn om in hun bedeesde blikken te lezen. Daar, waar voor elke zaal van twaalf zieken een verpleegster is, zijn bijna alle verpleegsters jongemeisjes van twintig tot vijf-en-twintig jaar, van uit nemende opvoeding, over het algemeen behoorend tot den intellektueelen stand. Dezen hier zijn toegewijd, stipt en hebben gebro ken met al heur gewoonten van welzijn en genoegen. Zij gelijken in niets op de mooie mondaines, waarvan de hospitalen bij den aanvang der vijandelijkheden vol waren, de pretentieuzen, wier gansene zorg het dragen van het Roode Kruis" was op het witte, te elegante gewaad, terwijl de groote sluier opperbest heur hoofd omlijstte, dat niet in staat was om te begrijpen en tot ontroering te komen. Zij vergaten noch blanketsel noch het rood voor de lippen, deden, met heur airs van Comédie Franchise", heel druk, wat nogal onverdragelijk voor de zieken was. En dan wisten zij ook, nietwaar, dat zich onder de gewonden niet slechts mannen uit het volk bevonden, doch ook anderen, ont wikkeld en aangenaam in den omgang! Zij vonden er een weinig flirt voor het thee uurtje terug, al droegen zij een nonnenkapje, waaruit, blond of bruin, weerspan nige lokken om 't hoekje keken Ove rigens, toen de Duitschers Parijs nader den, haastten die mondaine verpleegsters zich, den trein naar Bordeaux te nemen en men wees hen af, toen zij terugkwamen. Neen, de verpleegstertjes, die mij van zaal tot zaal zoo eenvoudig ontvingen en zich bescheiden tusschen de soldaten bewogen, waren jongemeisjes en vrouwen met een wijdingsvol hart, die daadwerkelijk heur offer aan het Vaderland brengen. Lief zijn zij bijna allen, doch heur oogleden zijn een weinig blauw van vermoeienis; heur werk, van zeven uur 's ochtends tot acht uur 's avonds, is afmattend. De mouwen opge stroopt, vertoonen zij armen en handen, die rood zijn geworden van het werken, van het keeren der matrassen, het hanteeren van den bezem. Mijn vriendin is een bekoorlijke kleine Francaise met groote, zwarte oogen, met uitgesproken gelaatstrekken, vol van ware goedheid. Zij is bachelière" en bereidde heur geschiedenis-these voor. Toen zij haar academisch toelatingsexamen had gedaan, onderbrak zij een weinig heur studie. Zij meende, dat een vrouw niet slechts geleerd moet zijn, doch dat zij ook de dingen in huis moet kunnen beheeren, moet kunnen huishouden. Daarom nam zij lessen in huis houden en koken, met een bewonderenswaardigen ijver en een opmerkelijke geest drift, waarmede de menschen om haar heen, vooral heur broers, haar een beetje plaag den. ... 't Is nu eenmaal zoo, verklaarde zij aan haar ouders, en dat is nog niet alles! Ik wil nu .het ambacht van verpleegster leeren! En zij deed zooals zij had gezegd, nietmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iimiiiimii iiniimiiiii iiiiiiiiiininiii en, dikken honigdroppel zien glimmen. Later op den dag verdwijnen die meestal, maar altijd nog blijven de haartjes aan de binnen zijde van dat kelkblad vochtig en dat is voor de gretige bijtjes al aanleiding genoeg, om bloem na bloem te bezoeken. Wij imkers juichen het dan ook zeer toe als stad en provin cie en staat en particulieren zooveel mogelijk hun wegen en lanen met de mooie klassieke linden beplanten. Ze mochten het wel wat meer doen, we willen er graag wat iepen voor missen. Zie maar eens, hoe mooi het Lindebloesem. Een rustig zitje tegenstaande de aan gegroeide verbazing van haar verwanten, heur verschrikkelijke broers en ook van haar moeder, die, eveneens ontwikkeld, integendeel meent, dat een ge leerde vrouw zich met niets anders kan bezighouden. Zij werkte op haar gewone gewetensvolle wijze, en op het concours, waarmede de studie eindigt, kreeg zij de gouden instrumententasch. Hoe jammer, dat ik nog geen vijf-entwintig jaar ben! zei zij tot haar ietwat onthutsten vader. Ik zou naar Marokko zijn vertrokken! Dit vrouwtje van twee-en-twintig jaar, zoo bekoorlijk en ondernemend, bevroedde niet, dat, helaas! zij heel spoedig te Parijs zelf heur verlichte zorgen aan onze soldaten zou kunnen geven, die op Frankrijks grond zelven gekwetst zijn geworden !... Onderwijl spreekt zij mij over haar zieken. De zaal is ruim, helder: een studeerzaal was het, zooals nog het zwarte bord getuigt, dat aan den wand is gebleven. Twaalf koperen bedden, waarvan op het oogenblik minder dan de helft bezet zijn, scharen zich op twee rijen: onder de gewonden zijn er die kun nen opstaan, ze gaan door de gangen of drentelen in de zaal. Mijn aandacht wordt getrokken door een kleinen soldaat, die, heelemaal gekleed, op zijn bed is gezeten en aldoor naar mij kijkt met zijn groote en lange zwarte oogen. Hij is zeer bleek, zeer tenger en heeft Iets treu rig kinderlijks over zich. Ik vraag mijn vrien din, wie hij is. 't Is een Algerijn, antwoordt zij mij. Hij is van Fransche ouders, maaar men zou zeggen, nietwaar, dat hij iets van een Arabier heeft. Hij is aan de knie gewond door een stuk van een bom, dat hij nog heeft en men moet wegnemen, zonder twijfel morgen. Hij is zeer aardig. Hij kijkt naar u, nieuwsgierig waarschijnlijk om het exotische van uw per soonlijkheid. Stellig heeft het soldaatje gemerkt, dat men over hem sprak. Hij heeft de stoute schoenen aangetrokken en zich, steunend op zijn stok, moeizaam naar ons toe gesleept. Terwijl mijn vriendin zich verwijdert naar een zieke, die haar roept, vraagt hij mij met een schuchtere stem, als een kind, dat plotse ling zijn bedeesdheid heeft kunnen over winnen : Kan ik u spreken, mejuffrouw ? - Zeker, mijnheer! Met genoegen. Ziet u, niemand komt naar me kijken.... Ja, uw ouders zijn ver. Bent u uit Algerie ? papegaaienlaantje van Artis nu is en hoe vlijtig de bijtjes van Artis daar honig halen. Als er meer linden worden aangeplant, kun nen we meer bijen gaan houden en die bijen gaan dan in 't voorjaar de perziken en de abrikozen, de kersen, pruimen, peren en appels bestuiven, zoodat die meer en beter vrucht zetten dan anders. Er zijn nog veel te weinig bijen in ons land. De lindebloesem is niet alleen goed om er thee van te trekken, maar ook het bekij ken wel waard. Rondom het groengrijs stampertje stralen geelgeknopte witte meeldraden naar alle kanten en daaromheen staan in een kring de vijf witte, soms geelachtige kroonblaadjes en vijf witte kelkblaadjes die er tamelijk ongewoon uitzien. Ze zijn dik en taai, min of meer doorschijnend en diep uitgehold; daardoor juist geschikt om honig te bevatten en duidelijk te zien voor de insecten, die er naar zoeken. Wanneer ge veel linden bekijkt, dan zult ge nog al ver schil opmerken in den bouw, de kleur en de groepeering der bloemen, want er worden verschillende soorten aangeplant. Het meest vindt ge wel de soort, die zijn bloemen heeft in groepjes van zes of zeven, met meeldraden die veel langer dan de kroonbladeren zijn. Het groepje van zeven is heel aardig sa mengesteld : in 't midden een bloem, die nu al is uitgebloeid en dus een vrucht bolletje is geworden. De steel van deze bloem heeft naar weerszijden een vertak king, die ook alweer in een bloem eindigt en zelf weer twee zijdelingsche steeltjes draagt, ieder thans met een bloemknop aan 't eind. In zoo'n geval hebt ge kans een zoogenaamde Hollandsche Linde voor u te zien, een bastaard tusschen de grpotbladige en de kleinbladige linde. Bovendien vinden we nog de Hongaarsche linde aangeplant en eenige Amerikaansche soorten, die u met behulp van een Flora wel ongeveer zult kunnen onderscheiden, maar niet altijd precies, want er komen veel tusschenvormen voor. Het is de vraag of de linde wel ooit echt inheemsch in ons land is geweest. Zij is sinds overoude tijden aangeplant, want de Germanen dweepten met de linde nog veel meer dan met den eik en wat er van de linde allemaal is gezongen zou boekdeelen vullen. In 't voorbijgaan memoreer ik even een viertal linden uit de litteratuur: het eerst natuurlijk de linde-Baucis, dan de linde van Schubert-Müller, waar al die woorden in gesneden waren, da n de linde, waarvan dat Ah ! is 't de dame", die u dat gezegd heeft ? f- De dame", dat is mijn vriendin. Hij heeft dat woord uitgesproken met grooten eerbied en een zachte uitdrukking van dank baarheid. Ik denk er in eens aan, hoeveel beleid en kieschheid voor die kleine ver pleegsters noodig is om te midden van deze mannen te leven niet de minste koket terie moet er in hen zijn; zij moeten hun werkelijke zusters lijken, die iedereen op dezelfde wijze, zonder eenige familariteit toelachen. En zoo zijn zij: zij weten zelven niet, dat zij vrouwen zijn zij zijn een voudig de vervangsters der familie, een familie, die dezelfde is voor hen allen en iets gewijds heeft ---. De 'kleine soldaat is gelukkig te kunnen spreken : Ik ben aan de knie gekwetst, legde hij mij in heel kleine zinnetjes uit. Ik heb een grooten broer, die krijgsgevangene in Duitschland is. En nog een andere broer, ook ge wond, is in een hospitaal te Marseille. 't Is werkelijk te veel, 't is werkelijk te veel ____ Ik zou liever bij mijn moeder zijn.... Dat zei hij met een stem als van een kind, dat pp het punt staat om te huilen. Mijn vriendin is teruggekomen, zij heeft gehoord, en heel zacht, met een ernstigen glimlach van groote zuster, die zeker is van hetgeen zij zegt: <? Spoedig zult u haar terugzien. Men zal u morgen opereeren, dat heeft niets te beteekenen. U zult spoedig genezen zijn, en daarna zendt men u op herstel bij uw moe der. Ik beloof het u, en u verdient het ____ Hij kijkt haar aan, schijnt heur gedachte te doorvorschen. Hij voelt, dat zij waarheid spreekt, en zijn gezicht verheldert hij is plotseling derwaarts vertrokken, naar de zon, naar huis. Hij twijfelt niet : het zal zoo ge beuren, want de Dame" heeft het gezegd. En zoo zijn zij allen, de kleine verpleeg sters. Sterk van ziel en moedig,, naar het moet, want er zijn voor haar zeer moeilijke oogenblikken : haar worden soms genees kundige zorgen opgedragen, zij moeten wonden wasschen, verbanden hernieuwen, soms elk uur. (Slechts aan mannen of aan bejaarde verpleegsters worden de zorgen toevertrouwd, die onvereenigbaar met de kuischheid zijn.) Zij wasschen ook de ge zichten, de handen eerste zorg in den ochtend en zelfs de voeten. Zij halen de kam door de haren. En van 's ochtends tot 's avonds bereiden zij de voorgeschreven drankjes, laten geen tijd voorbijgaan, spitsen de ooren, geven boeken aan. Doch zij zijn ook, alleen reeds door voor de bedden voorbij te gaan, de gracelijke troosteressen der blikken. Zij weten ook, als zij plotseling de oogen zien versomberen en droomen over het verleden, wanneer het voegzaam is, onder een voorwendsel naderbij te komen, en een beetje te praten, en de zwarte vlinders te verjagen. Dat komt, omdat zij tezelfder tijd de geefsters van hope zijn, en het schijnt, dat zij op de tafeltjes aan de hoofdeinden der bedden met heur teere vin gers lichte ruikertjes, blanke bloemen orde nen, blank als zijzelven ____ WILMA KNAAP Reünie van Oud-leerlingen der Amstersterdamsche Huishoudschool Zandpad 5 We hadden er verleden jaar ook reeds over gesproken, maar dit jaar is het plan tot uitvoering gekomen en zeker wel tot aller tevredenheid. Onze leerlingen waren blij een dag vroeger met vacantie weg te mogen gaan, (welke leerling zou daar niet blij om wezen) en onze oud-leerlingen vonden het prettig weer eens met elkaar op school" te zijn. Op onze reünie waren nl. genoodigd alle oud-leerlingen die nu als leerares of in andere betrekking op de een of andere wijze werk zaam zijn. De meesten hadden van de vriendelijke uitnoodiging van onze directrice, mevrouw Lamaison gebruik gemaakt. Er waren slechts blad gevallen is tusschen de schouders van Siegfried en eindelijk de linde van Walther von der Vogelweide, waar ik verder maar over zal zwijgen. In onze wildernissen vinden wij zelden of nooit linden die daar spontaan zijn gegroeid. Op plaatsen waar veel linden groeien en waar in 't najaar en in den winter de vruchten aan hun gevleugelden steel wijd en zijd door den wind worden vervoerd vindt men in het voorjaar slechts weinig kiemplantjes. Na een goed beukenjaar zijn de beukenbosschen en hun omgeving overdekt met duizenden en duizenden kiemplantjes van beuken. Met eiken en eschdoprns gaat dat net zoo, maar van linden zie je zoo iets nooit. Ik ben al blij als ik in onze lindenrijkste streek een paar dozijn kiemplantjes kan vinden. Ze zien er heel aardig uit, nog al bijzonder. In den regel toch zijn de eerste blaadjes van een kiemplantje eenvoudiger van vorm, dan de bladeren, die later zullen volgen, zie maar eens bij esch en eschdoorn. De kiemblaadjes van de linde echter zijn diep ingesneden en zijn haast niet als lindeblaren te herkennen. Doorgaans sterven die kiemplantjes spoedig. De geringe kiemkracht van die lindezaden is nu hoogst waarschijn lijk te wijten aan de omstandigheid dat we meestal te doen hebben met kweekvormen en dat die doorgaans bastaarden zijn. Omtrent den leeftijd van beroemde Nederlandsche linden, weet ik weinig te vertellen. De oudste boomen zijn wel te vinden in Brabant en Limburg en verder in het Oosten van ons land. De boomen zien er doorgaans veel ouder uit dan ze zijn; een zeer leer zaam voorbeeld levert de Spanjaardslaan in den Haarlemmerhout. Die boomen zien er uit, of ze duizend jaar oud zijn maar ze halen nog lang de vierhonderd niet, want we weten precies dat de Duitsche benden van Don Frederik in den strengen winter van 1572?1573 al de boomen van den Haarlemmerhout verstookt hebben. Het lindeblad vertoont ook enkele aardige bijzonderheden. Vooreerst den eigenaardiger! scheeven hartvorm en dan de beroemde mijtenhuisjes of acarodomatiën, die bij de Holland sche linde en zijn stamouders wel het mooist te zien zijn. Aan de achterzijde van het blad steken de nerven duidelijk uit en nu vindt ge in de vertakkingen van die nerven kleine bosjes van grijs of groenachtig of bruin pluis, veel vooral, waar de hoofdnerven uit de bladsteel ontspringen. Peutert ge die enkelen die niet konden komen. En zóhebben we dus onze eerste reünie gehouden. Natuurlijk zien we vrij dikwijls op Zandpad 5 oud-leerlingen van de school. Maar onze directrice wenschte ze nu eens allen op den zelfden dag bijeen te zien, zoodat we een en ander van elkanders werkzaamheden kon den vernemen en rustig, allerlei bespreken, waarmede we misschien ons voordeel zouden kunnen doen. De dag werd zoo productief mogelijk ge maakt. 's Morgens gingen eenige dames naar 't Veiligheids Museum ; doch slechts enkelen, want de meesten konden pas tusschen l O en 12 uur aankomen. 's Middags om 2 uur waren allen aanwezig, ook natuurlijk onze externe leeraressen. Het was een vroolijk begroeten, een belangstel lend vragen, een zich-weldra-splitsen in ver schillende groepjes. De vakgenooten" zoch ten elkaar op, bespraken allerlei nieuwtjes op hun gebied, ondervindingen, aangebrachte verbeteringen, boeken ; bezagen nieuwe leer middelen enz. Want zoo .gezegd, het doel was niet een vergadering tfi houden, maar door onderlinge besprekingen de belangsrelling in eikaars werk, en ook de belangstel ling voor het vak zelf levendig te houden. Het is goed voor l eeraressen.die alleen staan op de een of andere school, eens met ande ren, die in dezelfde vakken 'les geven, van gedachte te wisselen ; het is prettig te ge voelen goed bij zijn te zijn gebleven" en het is niet minder aangenaam wederkeerig eens iets van elkaar te kunnen leeren, de jongeren van de ouderen, maar ook de ouderen van de jongeren, De tijd ging snel voorbij. Toen volgde onze gemeenschappelijke maaltijd. Hoe kon die anders dan gezellig zijn ? Men moet niet alleen onze directrice ajs gastvrouw, men moet ook onze huishoudster kennen om te weten hoe genoegelijk zij zooiets in elkaar kunnen zetten. Dit keer hadden velen daaraan meegewerkt. De tafel zag er met bloemen en versie ringen alleraardigst uit ; het menu, neen de spijslijst", gaf zooveel mogelijk Nederlandsche namen, en de spijzen waren, van de voorproefjes af tot de nagerechten toe, het zien en proeven waard. En dat er druk gebabbeld wordt als 25 dames met elkaar aan tafel zitten, zal nie mand betwijfelen l Enkele gasten moesten dadelijk na het eten vertrekken ; de meesten bleven echter nog thee drinken, sommigen zelfs over nachten. Er waren slaapplaatsen genoeg nu de interne leerlingen reeds vertrokken waren. Ik geloof wel dat onze eerste reünie ge slaagd mag heeten, en meen ook, in aan merking genomen verschillende brieven, door onze directrice ontvangen, dat alle oud leerlingen gaarne 't volgend jaar op een 2e reünie zullen aanwezig zijn. Naar wij hopen zal dezen dan nog beter slagen. M. G. LIENEMAN leerares A. H. S. # Ons Kookboek SPAANSCHE PUDDING Maak 2 ons bitterkoekjes en l ons biscuit fijn en voeg daarbij l dL. malagawijn 6 eierdooiers, n heel ei, l d.L. melk, l X ons rozijnen zonder pitten, l ons abrikozen marmelade en K ons witte suiker. Roer dit alles goed door elkaar. Sta het wit van 5 eieren tot schuim en meng het daarna voorzichtig door de biscuits en bitter koekjes. Besmeer een vorm van binnen met boter en bestrooi hem daarna met suiker. Vul hem met het puddingmengsel. Laat de pudding ongeveer een uur in heet water langzaam koken. Dien er rijnwijn saus bij. E. v. D. "l" ...... il ..... NiiimmiiiimiiiiiM ..... i ........... iiimiimiiiiin ..... nuiit Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden Koninginneweg 93, Haarlem. haartjes wat uit elkaar en opzij dan kunt ge, als ge jong genoeg zijt met het onge wapend oog of anders met de loupe daar soms een aantal kleine diertjes vinden, soms wel twintig op een klusje, 't Zijn spinachtige diertjes, heel kleine mijten, die daar hun schuilplaats hebben. Die verlaten ze bij tijd en wijle, naar 't schijnt, vooral 's nachts om verkenningstochten te doen over het heele blad en het heet, dat ze zich dan voeden met schimmelsporen en ander klein gedoe, waaruit eventueel schade voor het blad zou kunnen ontstaan. Die mijten treden dus op als beschermers van den lindeboom en dat is wel prettig, want die blaren hebben vijanden genoeg: er zijn kevers en rupsen bij de vleet, die ervan komen snoepen en ook nog roest en schimmelplantjes genoeg, die aan de waakzaamheid dier mijten ontsnappen. De ergste bezoeking ondervinden de lindeblaren van de bladluizen, die soms zoo talrijk worden, dat hun uitscheidingen in den vorm van een dikke suikeroplossing als honigdauw den heelen boom en den grond er onder bezoedelen. Men voert die honig dauw wel eens aan als argument 'tegen het aanplanten van linden langs straten en wegen, maar dat lijkt mij toch wel wat overdreven, zoo bijzonder hevig heb ik het honigdauw-verschijnsel nog nooit gezien. Wel lokt die honigdauw weer een menigte insecten, vooral de mieren, die met de bladluizen alleraardigste dingen doen en beleven. Ook komen op die bladluizen weer gaasvliegen en onzelievenheersbeestjes af en zoo wordt de lindeboom dan ten slotte de woon plaats van een heele menagerie, juist zooals dat ook met den eik het geval is. Ten slotte naar aanleiding van een vraag nog een taalkundige bijzonderheid. De Engelschen noemen de linde lime-tree of kortweg lime." Met dat woord bedoelen de Ameri kanen echter den citroen- of oranjeboom (lemon-tree = lime) en zij noemen de linde bass-wood" of gewoon op zijn Hollandsen linden." JAC. P. THIJSSE * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl