Historisch Archief 1877-1940
'H* 1987
Zondag 25 Juli
A°. 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buiten), en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels /1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
,0.30
.0.40
ALGEMEENE OEFENPLICHT
Het adres van het
PropagandaComitéder Vereeniging
Volksweerbaarheid" ligt ook op ons kantoor
Keizersgracht 333 ter teekening.
iiiiiiiMiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiit
INHOUD: Blz. l: Mislnkte Propaganda, door
Frederik van Eeden. Een vraag aan dr. Fred.
v'. Eeden. Buitenlandsch Overzicht, door G. W.
Eernkamp. Confetti. 2: Internationale Tri
bune, prof. Walther Schücking. Nieuwe kruisers
voor de Yloot, door Neptanus. Feuilleton: De
held van mUn kinderleven, I, door Noto Soeroto
3: Een boek over den oorlog, door Henri Borel.
Beintje déTos, door P. Leenderts. In memoriam
Frans Deutman, door J. Siedenburg. 5: Yoor
Trouwen, door Elis. M. Rogge. Uit de Natuur,
door Jac. P. Thijsse. 6: Koloniën, De toestand
in de Bataksche Landen, door M. Joustra. Een
belangrijk monument in gevaar, door 8. Het
Bredins Album, door F. A. B. H: Onze Schilders,
Jan Teth, door F. Bobeldijk. In het Wild, XIII,
door Petrdnius. ??Het Terjaardagsfeest zonder
rumoer, teekening van George van Kaemdonck.
9: Finaneiëele en Economische Kroniek, door J. D.
.Santilhauo. 10: Spreekzaal, E. Langel en F. J.
van Uildriks.?Bijm-Kronyck, door Melis Stoke.
Leekenspiegel. Onze Puzzles. De vertolker
van het Levenslied, teekening van Wybo Me;jer,
tekst van Labasky. Haegsche Brief, door jhr.
mr. dr. Ernoste van L. 't H. 11 : De
Amsterdamsche Tredesapostel, teekening van Joh.
Braakensiek. Schaakspel, red. dr. A. G. Olland.J
12: Damrnbriek, red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsels: llestaurant Aa Grand Balkan",
teekening van Joh. Braakensiek ? en Onze Schil
ders, dr. Jan Teth, teekening van^F. Bobeldyk.
Mislukte Propaganda
Een innerlijke stem, waaraan ik meestal
pleeg te gehoorzamen, had mij gewaar
schuwd de uitnoodiging van
Volksweerbaarheid" om te spreeken op de
propaganda-avond van 22 deezer, niet
aan te nfiemen. Ik bezweek echter voor
de volgende argumentatie:
Je hebt op dit punt toch een vaste
oovertuiging?"
Zeeker! ik heb die herhaaldelijk
uitgesprooken in de Groene".'
Je erkent dat ons volk een groot
gevaar dreigt, je voorziet de
moogelijkheid van groot onheil?"
- Ja-"
Dan is het toch ook je plicht
waarschuuwend op te treeden, waar je
kunt".
Goed! ik zal koomen".
Maar toen ik in de annotice las Vrije
toegang. Geen debat", toen begon ik al
de lucht te krijgen van de koomende
herrie. Dat was alsof men vollen stoom
gaf en teevens de veiligheidsklep
toeschroefde.
In de solistenkamer, waar het comit
bijeenkwam, drong het gezang dór uit
de groote zaal. Men zei verheugd: ze
zingen al!" Men dacht blijkbaar aan het
Wilhelmus. Maar het was de Interna
tionale.
Op het podium koomend begreep ik
eindelijk naauwkeurig wat mijn waar
schuwing beteekend had. Daar stonden
officieren, daar kletterden sabels, daar
zaten ge-uniformde jongelui onder oranje
vanen, daar was een militair fanfare
corps
En daar zat, in de zaal, het mij maar
al te goed bekende publiek van de
Amsterdamsche volksvergaderingen.
Dat kwam mij vór alsof men
teegenoover een kamp vol stieren een etalage
van roode lapjes kunstiglijk had ten toon
gespreid.
Eerst toen begreep ik de beteekenis
van mijn weerzin.
Als wij, Nederlanders, moeten vechten
is het een akelige, bittere noodzakelijk
heid, waartoe het verblinde drijven van
een nabuurig volk ons dwingt.
Maar aan die lugubere noodzaak een
soort feestelijke glimp te geeven, dat is
in strijd met ons beste gevoel.
Iemand die een operatie moet onder
gaan versiert zijn kamer niet, en maakt
geen mooije etalage van de messen en
verbandmiddelen.
Ook belegt men geen
propagandavergaderingen, met vlaggen en muziek,
voor de vaccinatie, of voor de
pestbestrijding, of voor uitbreiding van de
politie. De Nederlanders zullen welligt
moeten vechten, en willen dan ook wel
vechten, omdat de meerderheid geen
Christelijke weerloosheid belijdt, en zich
dus ook niet verheevener en wijsgeeriger
wil voordoen dan ze is. En als ze vechten
moeten ze het goed doen niet met
halve kracht. Dat is reedelijk. En ze
zullen het waarschijnlijk ook wel goed
doen, ondanks het verzet der minderheid
die zich verbeeldt weerloos te kunnen
blijven.
Maar in vreede's naam, geen feestelijke
propaganda voor zulk een sombere,
algemeen verfoeide plicht. Geen lustig
vertoon van wapens en uniformen, geen
militaire bombarie, geen opschroeverij,
geen geschetter met verouderde leuzen.
Daarvoor is ons volk te ernstig, te
afkeerig van vooze praal en onechte
geestdrift.
De soldaten in het leeger doen hun
plicht. Dat ze daarbij opgewekt moeten
blijven, dat ze muziek te hooren krijgen
en hun naargeestig dikwijs verveelend
werk zooveelmoogelijk dragelijk wordt
gemaakt, dat preekt van zelf. Maar als
ze leuzen moeten aanheffen die in de
Slag bij Waterloo nog dienstig waren,
dan zeggen ze schouder-ophalend: nou
ja!" en ze doen het niet. Dat is oude
rommel die ze niet meer kunnen respec
teeren.
Daarom was de pooging van
Volksweerbaarheid" een misreekening. De leiders
hadden zich blijkbaar iets voorgesteld
als de propaganda-avonden voor Vrouwen
Kiesrecht of Algemeen Stemrecht
muziek, vlaggen, geestdrift, groot gejuich
dat zou doorklinken tot den Haag, en
invloed hebben op de stemming in het
parlement.
Dat moest falikant uitkoomen.
Toen ik daar tusschen die min of
meer reactionaire propagandisten stond
tegenoover het schijnbaar zoo dom en
onreedelijk herrie-makend gehoor, toen
voelde ik toch meer sympathie voor de
felle fluiters en schreeuwers, dan voor
sommigen dier heeren, wien men het
aanzag dat ze maar liefst een paar
mitrailleurs zouden doen aanrukken.
En ik waardeerde het woord van pro
fessor Van Hamel, die de lawaaimakers
aan zijn hart wou drukken.
Zeeker, ze gedroegen zich als kwa
jongens, er was geen spoor van
reedelijkheid of consequentie in hun beweeringen.
Ze hadden geen enkel steekhoudend
argument teegenover de grimmige nood
zaak. De houding der anarchisten, der
weerloosheid-dweepers, was niet dwazer
dan die der sociaal-democraten, die met
halve kracht willen vechten. Het was
geheel en al een sentimenteele,
reedelooze gevoels-oppositie.
Maar in die oppositie zat een juist en
waarachtig element, dat door de meesten
niet verstaan is. En diezelfde fluiters en
schreeuwers zoudeu onder verstandige
leiding, geïnspireerd door een ideaal dat
ze konden meevoelen, helden en heldin
nen worden, bereid tot elk offer.
Allereerst moeten de
weerbaarheidspropagandisten begrijpen dat als Neder
land zich ten oorlog wapent, dit geen
aanleiding is voor feestelijk vertoon, geen
reeden tot geestdrift of verheffing, maar
een sombere, zware plicht die de diepste
zelfverloochening vergt.
Slechts n zaak kan den opposanten
niet ernstig en dringend genoeg worden
voorgehouden, een zaak die tot hun
rechtsgevoel moet spreeken, en die ik
hier dan ook nog eenmaal scherp wil
formuleeren.
Volkoomen weerloosheid, in zuiver
Christelijken zin, is eedel en verheeven,
en zeeker de hoogste en beste houding.
Maar ze kan alleen in een zeer klein
deel van ons volk oprecht en waar
achtig zijn. Al is het aantal derzulken
grooter dan ik vermoed, toch is het een
kleine minderheid.
En die minderheid zou nu, door hun
drijven, door hun oppositie, door hun
gemis aan zelfverloochening, de meer
derheid van het volk willen dwingen tot
het martelaars-schap.
Dat is een vreesselijke en verfoeilijke
onrechtvaardigheid.
Wie weerloosheid preedikt preedikt
martelaarschap. Maar de martelaarskroon
moet vrijwillig gedragen worden, nie
mand heeft het recht ze anderen op te
drongen.
Een minderheid die een meerderheid
wil beletten zich te verdeedigen pleegt
gruuwelijk onrecht.
Dit ter overweeging aan allen die zich
misschien er oover verheugen dat ze
door herrie maken de propaganda deeden
mislukken.
FREDERIK VAN EEDEN
Een vraag aan
Dr. Frederik van Eeden
Het moet menigeen verwonderen, dat
iedere Duitscher, dien men sedert het
uitbreken van den wereldbrand" over
dit onderwerp spreekt, met verzaking van
alle rechtsgevoel en waarheidszin de
partij van Duitschland trekt. Ik schrijf
het verschijnsel aan twee oorzaken toe:
1. De Duitsche opvoeding heeft de
strekking het opkomend geslacht tot
Duitschers, niet tot menschen, te maken.
2. De Duitscher, die anders dan
Duitsch .denkt, voelt zich genoodzaakt
zijne gedachten te verbergen en desnoods
te verloochenen.
Het boek j'accuse" schijnt van een
uitzondering op bovenvermelden regel
te getuigen. Maar beschuldigingen van
een anonymus gelden terecht voor min
derwaardig. Het zij mij daarom vergund
een bescheiden vraag te doen:
Welke zijn de kenteekenen, waaruit
men met zekerheid zou kunnen opmaken,
dat de schrijver werkelijk een Duitscher
is? Kon alle twijfel hieromtrent wegge
nomen worden, dan zou dit de waarde
van het overigens buitengewoon inte
ressante geschrift nog aanzienlijk ver
meerderen. Dr. F. H. COENEN.
Burcht te Wedde, 21 Juli 1915.
De schrijver van J'accuse" is bekend.
Het is de oud-consul generaal van
Duitschland in Zwitserland. Daaromtrent
bestaat geen twijfel meer. Maar hij is
niet de eenige, zie o. a. het
prozagedicht van Borngraber in het vorig
nummer. F. v. E.
De geschiedenis van het Zweedsche volk
biedt menig punt van vergelijking met die
van het onze.
Beide hebben zich in de zestiende eeuw
tot een afzonderlijken staat gevormd ; beide
bereikten omstreeks het midden der zeven
tiende eeuw het hoogtepunt van hunne
macht; zij behoorden toen tot de groote
Europeesche mogendheden en beslisten mede
over het wereldgebeuren; sedert het eerste
kwartaal der achttiende eeuw zonken beiden
snel tot den rane van kleine staatjes.
Zoowel de Zweed als de Nederlander heef t
de herinnering aan zijn glorietijd diep in
zijn hart bewaard en voelt zich de meerdere
van volken, die nog niet meetelden toen
Holland de zeeën beheerschte en de Zweed
sche legers voor de beste van Europa gol
den. Zoowel de Zweed als de Nederlander
heeft den sterken vrijheidszin, ook de
kitteloorigheid van een klein volk, dat teert op
zijn verleden.
Overigens heeft het Zweedsche volk niet
veel familietrekken met het onze gemeen.
Al dadelijk hierin niet, dat het een soldaten
volk is. Het voelt militair; het hoddt van
militair vertoon; het laat zich willig drillen
onder militaire tucht. De Zweedsche koning,
die het meest populair is gebleven hoe
veel pleinen en straten zijn er naar hem
niet genoemd, door hoeveel standbeelden
en historische schilderijen is hij niet ver
eeuwigd? is desoldatenkoning Karel XII;
zijne nagedachtenis heeft er niet onder ge
leden, dat hij Zweden's macht heeft verspeeld;
omdat hij een groot veldheer was, vergeeft
men hem zijn volslagen gemis aan beleid
als staatsman.
In Februari 1914 trokken SlOOOZweedsche
boeren naar Stockholm om te manifesteeren
voor de versterking van leger en vloot;
40,000 moesten thuis blijven, omdat de
spoorwegen hen niet konden vervoeren. Zij
kwamen protesteeren tegen het liberale
ministerie Staatt, dat treuzelde met de op
lossing van het defensie-vraagstuk; zij
kwamen Koning Gustaaf verzekeren, dat zij
hem hou en trouw zouden blijven, indien
hij een beroep deed op zijn volk. Toch
dreigdeer geen oogenblikkelijk gevaar; wie
Zweden's weermacht wilden versterken,
richtten het oog op de toekomst, vreesden,
niet voor nu, maar voor straks, een aanslag
van Rusland.
Ook nu, slechts enkele dagen geleden,
kwam er uit Zweden een geluid, dat den
klank heeft van een krijgstrompet. En toch
was het een weerklank op een vredesgeluid!
Het algemeene Zweedsche vredeskongres
te Varberg gehouden, nam een aantal reso
luties aan, waarin de wensch werd uitge
sproken, dat Zweden onzijdig zou blijven
en de regeering hare diensten zou aanbieden
om den algemeenen vrede tot stand te
brengen. Een deputatie van het congres
kwam deze moties bij de regeering over
handigen : zij werd toen te woord gestaan
door den minister-president Hammarskjöld.
Deze heeft in zijn antwoord verscheiden
dingen gezegd, die ook in een ander onzijdig
land door een minister-president in gelijke
omstandigheden zouden zijn gezegd: dat
het de vurige wensch der regeering was
om den vrede te handhaven; dat zij het als
haar plicht beschouwde, met alle kracht
daarvoor te werken; dat zij hoopte en ver
trouwde, dat de onzijdigheidspolitiek in alle
lagen van het Zweedsche volk en bij alle
politieke partijen een krachtigen steun zou
vinden enz.
Ook wat minister Hammarskjöld ten ant
woord gaf op den wensch, dat de Zweed
sche regeering hare diensten zou aanbieden
om een einde te maken aan den
tegenwoordigen oorlog, had niets specifiek Zweedsch.
Zoo men Zweedsche" in Nederlansche"
verandert, had minister Cort van der Linden
ook kunnen zeggen : het is te begrijpen, dat
de Zweedsche vredesvrienden het ingrijpen
van Zweden ten gunste van den algemeenen
vrede wenschen; maar de zaak is niet zoo
eenvoudig, als menigeen miaschien denkt;
op internationaal gebied vooral geldt in hooge
mate het weinig aanmoedigende gezegde,
dat ongevraagde diensten zelden aangenaam
zijn; en wat nog erger is: ingrijpen op een
ongeschikt oogenblik en een ongeschikte
manier helpt niet alleen niet, maar berok
kent groote en onherstelbare schade.
Maar minister Hammarskjöld heeft bij
deze gelegenheid ook een en ander gezegd,
dat, over de hoofden van de deputatie van
het vredescongres heen, bestemd was voor
het geheele Zweedsche volk. In de Zweed
sche pers is n.l. in de laatste maanden
strijd gevoerd tusschen wat men daar noemt
met den schoonen naam van de
passivisten" en de activisten''; de passivisten"
willen alleen de onzijdigheid verdedigen
tegen een eventueele inbreuk daarop; de
activisten" zien de mogelijkheid onder de
oogen, dat Zweden aan den oorlog zal
moeten deelnemen ook om een andere reden
dan schennis der onzijdigheid.
"Tout comme chez nous" zal iemand
meenen; het lijkt er althans wel iets op.
Maar wat minister Hammarskjöld over dit
onderwerp zei, was niet tout comme chez
nous." Want hij liet zich aldus uit: het
is onze plicht, met alle kracht te werken
voor het handhaven van den vrede, maar
wij houden er ook rekening mee, daj dit
ondanks alle inspanning voor Zweden niet
meer mogelijk zal zijn. Het zou om tal van
redenen verkeerd zijn, thans aan te geven,
wat hiertoe zou kunnen leiden. Maar zeker
is het, dat er, behalve het uiterste geval
van een vijandelijken inval in ons land,
nog andere gevallen zijn, die als van
even groote beteekenis moeten worden be
schouwd. Het zou inderdaad gevaarlijk zijn,
wanneer, door het aanbevelen van den oor
log als iets wenschelijks, de voorstelling
ingang zou vinden, dat Zweden den oorlog
wenschte. Maar het zou even gevaarlijk
zijn, wanneer men aan zekere zijde de
overtuiging kreeg, dat Zweden onder alle
omstandigheden den vrede wilde en daar
om zonder gevaar naar goedvinden zou
kunnen worden behandeld."
Wij zullen de verleiding weerstaan om de
woorden van den Zweedschen minister te
vergelijken met wat, over hetzelfde onder
werp, door een Nederlandsch minister werd
gezegd, en liever vragen: wie is de zekere
zijde", die hier wordt bedoeld?
Vermoedelijk Engeland.
Want dat men, bij den tegenwoordigen
stand van den oorlog, in Zweden nog steede
het Russische gevaar als het meest drei
gende zou beschouwen, is niet waarschijn
lijk. Ook heeft Rusland gedurende dezen
oorlog aan Zweden geen aanleiding gegeven
om er zich tegen te weer te stellen. Het is
waar, eenige weken geleden, bij een gevecht
op de Oostzee, hebben Russische oorlogs
schepen een Duitsch schip achtervolgd tot
binnen de territoriale wateren van Zweden
en zijn Russische granaten op Zweedsch
gebied geëxplodeerd; maar de Russische
regeering heeft daarvoor verontschuldiging
aangeboden en haar bewering, dat de mist
belet had om precies te onderscheiden, waar
de territoriale wateren van Zweden begon
nen, klonk niet onaannemelijk.
Tegen Duitschland heeft men in Zweden
ook wel grieven gehad: de houthandel heeit
erg geklaagd, toen Duitschland hout voor
contrabande verklaarde; de duikbootenoor
log heeft ook Zweedsche schepen doen
ondergaan; maar veel meer dan over Duitsch
land heeft Zweden te klagen gehad over de
maatregelen door Engeland ten opzichte
van deli onzijdigen handel genomen. De
toepassing van die maatregelen ten opzichte
van Zweden is bizonder streng geweest,
omdat Engeland alle reden had, aan te
nemen, dat juist over Zweden de toevoer
van allerlei benoodigdheden naar Duitsch
land geschiedde.
Zooveel is zeker, dat men in Duitschland
de woorden van minister Hammarskjöld op
vat als een waarschuwing aan Engeland.
Zoo doet de Kölnische Zeitung; zoo doet
ook de Vossische Zeitung, wier correspon
dent te Kristiania bericht, dat men ook in
Noorwegen met voldoening kennis heeft
genomen van de rede van den Zweedschen
minister, omdat men ook daar hoe langer
hoe ontevredener is geworden over de wijze,
waarop Engeland misbruik maakt van zijne
heerschappij ter zee. Zelfs kan men in de
Duitsche pers een lichte verwondering hooren
over de bedoelde passage in Hammarskjöld's
rede: de ingehouden vreugde van iemand,
die niet wil laten merken dat hij meer krijgt
dan hij gehoopt had te krijgen; van de wel
willende onzijdigheid" van Zweden was men
er en met reden, wel overtuigd; maar
klaarInzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confetti".
De vroegere Oostenrijksche Minister en
.diplomaat Graf von Beust vertelt in zijne,
memories een staaltje, dat wel weer eens
de aandacht verdient. Terwijl hij in 1871
met Bismarck in Gastein samen was, drukte
de Oostenrijksche diplomaat den
Rijkskanselier de vrees uit, dat het Duitsche Rijk
nog eens 't oog zou laten vallen op de
Duitsche gedeelten van Oostenrijk, ter
annexatie. Bismarck sprak dit tegen, en
wees op de bezwaren. Eerder" voegde hij
er aan toe, zouden wij aan Holland denken!"
Toen Von Beust eenige maanden later als
Oostenrijksche Gezant in Londen optrad,
ontmoette hij daar ook terzelfder tijd den
hem reeds bekenden nieuwen
Nederlandschen Gezant, die voor dien ons land te
Berlijn had vertegenwoordigd. Het eerste
wat deze mij vertelde", verhaalt Von Beust
verder, was, dat Bismarck hem over de
mogelijke Duitsche plannen ten aanzien van
Duitschland gerustgesteld had met de op
merking, dat men dan eerder aan de
duitsche provincie's van Oostenrijk zou denken"!
Men kan ook zeggen: l'un n'empêchepas
l'autre.
*
In de vergadering der Provinciale Staten
van Overijsel verstaat men elkander zeer
slecht! In de zitting van 6 Juli meende de
voorzitter te moeten protesteeren tegen
enkele uitdrukkingen, door den heer Van
Heemstra in de vorige zitting geuit en die
hem toen waren ontgaan, aangezien bedoelde
heer toen niet zeer verstaanbaar had gespro
ken ; anders zou hij den heer Van Heemstra
zeker tot de orde hebben geroepen. Maar
ook dit protest van den voorzitter was weer
niet te verstaan, zoodat de heer Van
Heemstra zich voorbehield om na lezing van
het protest in de notulen op de zaak terug
te komen.
Men zou zoo langzamerhand aan eene
bijzondere Overijselsche doofheid gaan
gelooven, en zal zoo aan t uitstellen tot
volgende vergaderingen kunnen blijven!
*
Uit: Joh. Kinker's Iets over Volksgeest"
v. (1816):
Hierover mogen wij Nederlanders
spreken, omdat wij het in te kleine mate
bezitten om niet onzijdig te zijn. Wij
kunnen bijv. den heerschenden en
kenschetsenden geest eener natie gispen,
zooveel wij goedvinden, zonder dat wij
er ons over behoeven te bekommeren,
dat zij op hunne beurt ns met de be
oordeeling van onzen volksgeest zullen
lastig vallen. Ten dezen opzichte mogen
wij alle volken der aarde vrij uitdagen,
want wij mogen ons verzekerd houden,
dat zij op ons geen vat zullen hebben. Er
zijn Engelsche, Fransche, Duitsche en
andere Nederlanders, maar
Nederlandsche Nederlanders zijn er niet, tenminste
niet zoo zichtbaar, dat men gevaar zou
loopen, om er door buitenlanders op
betrapt te worden."
Vooral dat betrappen" is goed!
Authentieke uittreksels uit het college-dictaat
van prof. Valckenier Kips:
... ledere staat beschouwt zijn cultuur
als de beste, en tracht die van oudsher
over de wereld te verbreiden.
Iets verder :
... de aanvoerder blijft dan toch hoofd,
en vlecht een religieus aureool om zijn
hoofd. Dit is niet alleen onder de laagst
staande stammen ...
Eindelijk :
't Voordeel van monarchieën is het
onafhankelijke, persoonlijke...
't Koningschap zal blijven voortbestaan,
zoolang de mensch in menschformatie
is...
<Hier wordt het handschrift van den
student onleesbaar).
blijkelijk had men deze bedekte waarschu
wing aan Engeland om in te binden nog
niet durven verwachten.
Van rneer belang is echter, wat men in
Zweden zelf zegt. De Kölnische Zeitung
geeft een aantal aanhalingen uit conser
vatieve, liberale en radicale Zweedsche cou
ranten, die alle hare instemming met de rede
van den minister betuigen ; wat de sociaal
democraten er over hebben te zeggen, wordt
nog niet vermeld. De conservatieve bladen
zijn er het meest mee ingenomen; de voor
naamste radicale courant, Dagens Nyheter,
schrijft alleen : van ons standpunt uit hebben
wij niets aan te merken op de verklaring
van den minister; alles, wat hij zegt,
stemt overeen met een goede onzijdigheids
politiek." Dit kan men gereedelijk toegeven.
Maar de instemming, door bladen van ver
schillende richting betuigd met de algemeene
strekking van de rede, sluit niet in, dat men
het ook eens zal zijn bij de beoordeeling
welke andere gevallen dan het uiterste geval