De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 25 juli pagina 1

25 juli 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

'H* 1987 Zondag 25 Juli A°. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buiten), en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels /1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 ,0.30 .0.40 ALGEMEENE OEFENPLICHT Het adres van het PropagandaComitéder Vereeniging Volksweerbaarheid" ligt ook op ons kantoor Keizersgracht 333 ter teekening. iiiiiiiMiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiit INHOUD: Blz. l: Mislnkte Propaganda, door Frederik van Eeden. Een vraag aan dr. Fred. v'. Eeden. Buitenlandsch Overzicht, door G. W. Eernkamp. Confetti. 2: Internationale Tri bune, prof. Walther Schücking. Nieuwe kruisers voor de Yloot, door Neptanus. Feuilleton: De held van mUn kinderleven, I, door Noto Soeroto 3: Een boek over den oorlog, door Henri Borel. Beintje déTos, door P. Leenderts. In memoriam Frans Deutman, door J. Siedenburg. 5: Yoor Trouwen, door Elis. M. Rogge. Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse. 6: Koloniën, De toestand in de Bataksche Landen, door M. Joustra. Een belangrijk monument in gevaar, door 8. Het Bredins Album, door F. A. B. H: Onze Schilders, Jan Teth, door F. Bobeldijk. In het Wild, XIII, door Petrdnius. ??Het Terjaardagsfeest zonder rumoer, teekening van George van Kaemdonck. 9: Finaneiëele en Economische Kroniek, door J. D. .Santilhauo. 10: Spreekzaal, E. Langel en F. J. van Uildriks.?Bijm-Kronyck, door Melis Stoke. Leekenspiegel. Onze Puzzles. De vertolker van het Levenslied, teekening van Wybo Me;jer, tekst van Labasky. Haegsche Brief, door jhr. mr. dr. Ernoste van L. 't H. 11 : De Amsterdamsche Tredesapostel, teekening van Joh. Braakensiek. Schaakspel, red. dr. A. G. Olland.J 12: Damrnbriek, red. K. C. de Jonge. Bijvoegsels: llestaurant Aa Grand Balkan", teekening van Joh. Braakensiek ? en Onze Schil ders, dr. Jan Teth, teekening van^F. Bobeldyk. Mislukte Propaganda Een innerlijke stem, waaraan ik meestal pleeg te gehoorzamen, had mij gewaar schuwd de uitnoodiging van Volksweerbaarheid" om te spreeken op de propaganda-avond van 22 deezer, niet aan te nfiemen. Ik bezweek echter voor de volgende argumentatie: Je hebt op dit punt toch een vaste oovertuiging?" Zeeker! ik heb die herhaaldelijk uitgesprooken in de Groene".' Je erkent dat ons volk een groot gevaar dreigt, je voorziet de moogelijkheid van groot onheil?" - Ja-" Dan is het toch ook je plicht waarschuuwend op te treeden, waar je kunt". Goed! ik zal koomen". Maar toen ik in de annotice las Vrije toegang. Geen debat", toen begon ik al de lucht te krijgen van de koomende herrie. Dat was alsof men vollen stoom gaf en teevens de veiligheidsklep toeschroefde. In de solistenkamer, waar het comit bijeenkwam, drong het gezang dór uit de groote zaal. Men zei verheugd: ze zingen al!" Men dacht blijkbaar aan het Wilhelmus. Maar het was de Interna tionale. Op het podium koomend begreep ik eindelijk naauwkeurig wat mijn waar schuwing beteekend had. Daar stonden officieren, daar kletterden sabels, daar zaten ge-uniformde jongelui onder oranje vanen, daar was een militair fanfare corps En daar zat, in de zaal, het mij maar al te goed bekende publiek van de Amsterdamsche volksvergaderingen. Dat kwam mij vór alsof men teegenoover een kamp vol stieren een etalage van roode lapjes kunstiglijk had ten toon gespreid. Eerst toen begreep ik de beteekenis van mijn weerzin. Als wij, Nederlanders, moeten vechten is het een akelige, bittere noodzakelijk heid, waartoe het verblinde drijven van een nabuurig volk ons dwingt. Maar aan die lugubere noodzaak een soort feestelijke glimp te geeven, dat is in strijd met ons beste gevoel. Iemand die een operatie moet onder gaan versiert zijn kamer niet, en maakt geen mooije etalage van de messen en verbandmiddelen. Ook belegt men geen propagandavergaderingen, met vlaggen en muziek, voor de vaccinatie, of voor de pestbestrijding, of voor uitbreiding van de politie. De Nederlanders zullen welligt moeten vechten, en willen dan ook wel vechten, omdat de meerderheid geen Christelijke weerloosheid belijdt, en zich dus ook niet verheevener en wijsgeeriger wil voordoen dan ze is. En als ze vechten moeten ze het goed doen niet met halve kracht. Dat is reedelijk. En ze zullen het waarschijnlijk ook wel goed doen, ondanks het verzet der minderheid die zich verbeeldt weerloos te kunnen blijven. Maar in vreede's naam, geen feestelijke propaganda voor zulk een sombere, algemeen verfoeide plicht. Geen lustig vertoon van wapens en uniformen, geen militaire bombarie, geen opschroeverij, geen geschetter met verouderde leuzen. Daarvoor is ons volk te ernstig, te afkeerig van vooze praal en onechte geestdrift. De soldaten in het leeger doen hun plicht. Dat ze daarbij opgewekt moeten blijven, dat ze muziek te hooren krijgen en hun naargeestig dikwijs verveelend werk zooveelmoogelijk dragelijk wordt gemaakt, dat preekt van zelf. Maar als ze leuzen moeten aanheffen die in de Slag bij Waterloo nog dienstig waren, dan zeggen ze schouder-ophalend: nou ja!" en ze doen het niet. Dat is oude rommel die ze niet meer kunnen respec teeren. Daarom was de pooging van Volksweerbaarheid" een misreekening. De leiders hadden zich blijkbaar iets voorgesteld als de propaganda-avonden voor Vrouwen Kiesrecht of Algemeen Stemrecht muziek, vlaggen, geestdrift, groot gejuich dat zou doorklinken tot den Haag, en invloed hebben op de stemming in het parlement. Dat moest falikant uitkoomen. Toen ik daar tusschen die min of meer reactionaire propagandisten stond tegenoover het schijnbaar zoo dom en onreedelijk herrie-makend gehoor, toen voelde ik toch meer sympathie voor de felle fluiters en schreeuwers, dan voor sommigen dier heeren, wien men het aanzag dat ze maar liefst een paar mitrailleurs zouden doen aanrukken. En ik waardeerde het woord van pro fessor Van Hamel, die de lawaaimakers aan zijn hart wou drukken. Zeeker, ze gedroegen zich als kwa jongens, er was geen spoor van reedelijkheid of consequentie in hun beweeringen. Ze hadden geen enkel steekhoudend argument teegenover de grimmige nood zaak. De houding der anarchisten, der weerloosheid-dweepers, was niet dwazer dan die der sociaal-democraten, die met halve kracht willen vechten. Het was geheel en al een sentimenteele, reedelooze gevoels-oppositie. Maar in die oppositie zat een juist en waarachtig element, dat door de meesten niet verstaan is. En diezelfde fluiters en schreeuwers zoudeu onder verstandige leiding, geïnspireerd door een ideaal dat ze konden meevoelen, helden en heldin nen worden, bereid tot elk offer. Allereerst moeten de weerbaarheidspropagandisten begrijpen dat als Neder land zich ten oorlog wapent, dit geen aanleiding is voor feestelijk vertoon, geen reeden tot geestdrift of verheffing, maar een sombere, zware plicht die de diepste zelfverloochening vergt. Slechts n zaak kan den opposanten niet ernstig en dringend genoeg worden voorgehouden, een zaak die tot hun rechtsgevoel moet spreeken, en die ik hier dan ook nog eenmaal scherp wil formuleeren. Volkoomen weerloosheid, in zuiver Christelijken zin, is eedel en verheeven, en zeeker de hoogste en beste houding. Maar ze kan alleen in een zeer klein deel van ons volk oprecht en waar achtig zijn. Al is het aantal derzulken grooter dan ik vermoed, toch is het een kleine minderheid. En die minderheid zou nu, door hun drijven, door hun oppositie, door hun gemis aan zelfverloochening, de meer derheid van het volk willen dwingen tot het martelaars-schap. Dat is een vreesselijke en verfoeilijke onrechtvaardigheid. Wie weerloosheid preedikt preedikt martelaarschap. Maar de martelaarskroon moet vrijwillig gedragen worden, nie mand heeft het recht ze anderen op te drongen. Een minderheid die een meerderheid wil beletten zich te verdeedigen pleegt gruuwelijk onrecht. Dit ter overweeging aan allen die zich misschien er oover verheugen dat ze door herrie maken de propaganda deeden mislukken. FREDERIK VAN EEDEN Een vraag aan Dr. Frederik van Eeden Het moet menigeen verwonderen, dat iedere Duitscher, dien men sedert het uitbreken van den wereldbrand" over dit onderwerp spreekt, met verzaking van alle rechtsgevoel en waarheidszin de partij van Duitschland trekt. Ik schrijf het verschijnsel aan twee oorzaken toe: 1. De Duitsche opvoeding heeft de strekking het opkomend geslacht tot Duitschers, niet tot menschen, te maken. 2. De Duitscher, die anders dan Duitsch .denkt, voelt zich genoodzaakt zijne gedachten te verbergen en desnoods te verloochenen. Het boek j'accuse" schijnt van een uitzondering op bovenvermelden regel te getuigen. Maar beschuldigingen van een anonymus gelden terecht voor min derwaardig. Het zij mij daarom vergund een bescheiden vraag te doen: Welke zijn de kenteekenen, waaruit men met zekerheid zou kunnen opmaken, dat de schrijver werkelijk een Duitscher is? Kon alle twijfel hieromtrent wegge nomen worden, dan zou dit de waarde van het overigens buitengewoon inte ressante geschrift nog aanzienlijk ver meerderen. Dr. F. H. COENEN. Burcht te Wedde, 21 Juli 1915. De schrijver van J'accuse" is bekend. Het is de oud-consul generaal van Duitschland in Zwitserland. Daaromtrent bestaat geen twijfel meer. Maar hij is niet de eenige, zie o. a. het prozagedicht van Borngraber in het vorig nummer. F. v. E. De geschiedenis van het Zweedsche volk biedt menig punt van vergelijking met die van het onze. Beide hebben zich in de zestiende eeuw tot een afzonderlijken staat gevormd ; beide bereikten omstreeks het midden der zeven tiende eeuw het hoogtepunt van hunne macht; zij behoorden toen tot de groote Europeesche mogendheden en beslisten mede over het wereldgebeuren; sedert het eerste kwartaal der achttiende eeuw zonken beiden snel tot den rane van kleine staatjes. Zoowel de Zweed als de Nederlander heef t de herinnering aan zijn glorietijd diep in zijn hart bewaard en voelt zich de meerdere van volken, die nog niet meetelden toen Holland de zeeën beheerschte en de Zweed sche legers voor de beste van Europa gol den. Zoowel de Zweed als de Nederlander heeft den sterken vrijheidszin, ook de kitteloorigheid van een klein volk, dat teert op zijn verleden. Overigens heeft het Zweedsche volk niet veel familietrekken met het onze gemeen. Al dadelijk hierin niet, dat het een soldaten volk is. Het voelt militair; het hoddt van militair vertoon; het laat zich willig drillen onder militaire tucht. De Zweedsche koning, die het meest populair is gebleven hoe veel pleinen en straten zijn er naar hem niet genoemd, door hoeveel standbeelden en historische schilderijen is hij niet ver eeuwigd? is desoldatenkoning Karel XII; zijne nagedachtenis heeft er niet onder ge leden, dat hij Zweden's macht heeft verspeeld; omdat hij een groot veldheer was, vergeeft men hem zijn volslagen gemis aan beleid als staatsman. In Februari 1914 trokken SlOOOZweedsche boeren naar Stockholm om te manifesteeren voor de versterking van leger en vloot; 40,000 moesten thuis blijven, omdat de spoorwegen hen niet konden vervoeren. Zij kwamen protesteeren tegen het liberale ministerie Staatt, dat treuzelde met de op lossing van het defensie-vraagstuk; zij kwamen Koning Gustaaf verzekeren, dat zij hem hou en trouw zouden blijven, indien hij een beroep deed op zijn volk. Toch dreigdeer geen oogenblikkelijk gevaar; wie Zweden's weermacht wilden versterken, richtten het oog op de toekomst, vreesden, niet voor nu, maar voor straks, een aanslag van Rusland. Ook nu, slechts enkele dagen geleden, kwam er uit Zweden een geluid, dat den klank heeft van een krijgstrompet. En toch was het een weerklank op een vredesgeluid! Het algemeene Zweedsche vredeskongres te Varberg gehouden, nam een aantal reso luties aan, waarin de wensch werd uitge sproken, dat Zweden onzijdig zou blijven en de regeering hare diensten zou aanbieden om den algemeenen vrede tot stand te brengen. Een deputatie van het congres kwam deze moties bij de regeering over handigen : zij werd toen te woord gestaan door den minister-president Hammarskjöld. Deze heeft in zijn antwoord verscheiden dingen gezegd, die ook in een ander onzijdig land door een minister-president in gelijke omstandigheden zouden zijn gezegd: dat het de vurige wensch der regeering was om den vrede te handhaven; dat zij het als haar plicht beschouwde, met alle kracht daarvoor te werken; dat zij hoopte en ver trouwde, dat de onzijdigheidspolitiek in alle lagen van het Zweedsche volk en bij alle politieke partijen een krachtigen steun zou vinden enz. Ook wat minister Hammarskjöld ten ant woord gaf op den wensch, dat de Zweed sche regeering hare diensten zou aanbieden om een einde te maken aan den tegenwoordigen oorlog, had niets specifiek Zweedsch. Zoo men Zweedsche" in Nederlansche" verandert, had minister Cort van der Linden ook kunnen zeggen : het is te begrijpen, dat de Zweedsche vredesvrienden het ingrijpen van Zweden ten gunste van den algemeenen vrede wenschen; maar de zaak is niet zoo eenvoudig, als menigeen miaschien denkt; op internationaal gebied vooral geldt in hooge mate het weinig aanmoedigende gezegde, dat ongevraagde diensten zelden aangenaam zijn; en wat nog erger is: ingrijpen op een ongeschikt oogenblik en een ongeschikte manier helpt niet alleen niet, maar berok kent groote en onherstelbare schade. Maar minister Hammarskjöld heeft bij deze gelegenheid ook een en ander gezegd, dat, over de hoofden van de deputatie van het vredescongres heen, bestemd was voor het geheele Zweedsche volk. In de Zweed sche pers is n.l. in de laatste maanden strijd gevoerd tusschen wat men daar noemt met den schoonen naam van de passivisten" en de activisten''; de passivisten" willen alleen de onzijdigheid verdedigen tegen een eventueele inbreuk daarop; de activisten" zien de mogelijkheid onder de oogen, dat Zweden aan den oorlog zal moeten deelnemen ook om een andere reden dan schennis der onzijdigheid. "Tout comme chez nous" zal iemand meenen; het lijkt er althans wel iets op. Maar wat minister Hammarskjöld over dit onderwerp zei, was niet tout comme chez nous." Want hij liet zich aldus uit: het is onze plicht, met alle kracht te werken voor het handhaven van den vrede, maar wij houden er ook rekening mee, daj dit ondanks alle inspanning voor Zweden niet meer mogelijk zal zijn. Het zou om tal van redenen verkeerd zijn, thans aan te geven, wat hiertoe zou kunnen leiden. Maar zeker is het, dat er, behalve het uiterste geval van een vijandelijken inval in ons land, nog andere gevallen zijn, die als van even groote beteekenis moeten worden be schouwd. Het zou inderdaad gevaarlijk zijn, wanneer, door het aanbevelen van den oor log als iets wenschelijks, de voorstelling ingang zou vinden, dat Zweden den oorlog wenschte. Maar het zou even gevaarlijk zijn, wanneer men aan zekere zijde de overtuiging kreeg, dat Zweden onder alle omstandigheden den vrede wilde en daar om zonder gevaar naar goedvinden zou kunnen worden behandeld." Wij zullen de verleiding weerstaan om de woorden van den Zweedschen minister te vergelijken met wat, over hetzelfde onder werp, door een Nederlandsch minister werd gezegd, en liever vragen: wie is de zekere zijde", die hier wordt bedoeld? Vermoedelijk Engeland. Want dat men, bij den tegenwoordigen stand van den oorlog, in Zweden nog steede het Russische gevaar als het meest drei gende zou beschouwen, is niet waarschijn lijk. Ook heeft Rusland gedurende dezen oorlog aan Zweden geen aanleiding gegeven om er zich tegen te weer te stellen. Het is waar, eenige weken geleden, bij een gevecht op de Oostzee, hebben Russische oorlogs schepen een Duitsch schip achtervolgd tot binnen de territoriale wateren van Zweden en zijn Russische granaten op Zweedsch gebied geëxplodeerd; maar de Russische regeering heeft daarvoor verontschuldiging aangeboden en haar bewering, dat de mist belet had om precies te onderscheiden, waar de territoriale wateren van Zweden begon nen, klonk niet onaannemelijk. Tegen Duitschland heeft men in Zweden ook wel grieven gehad: de houthandel heeit erg geklaagd, toen Duitschland hout voor contrabande verklaarde; de duikbootenoor log heeft ook Zweedsche schepen doen ondergaan; maar veel meer dan over Duitsch land heeft Zweden te klagen gehad over de maatregelen door Engeland ten opzichte van deli onzijdigen handel genomen. De toepassing van die maatregelen ten opzichte van Zweden is bizonder streng geweest, omdat Engeland alle reden had, aan te nemen, dat juist over Zweden de toevoer van allerlei benoodigdheden naar Duitsch land geschiedde. Zooveel is zeker, dat men in Duitschland de woorden van minister Hammarskjöld op vat als een waarschuwing aan Engeland. Zoo doet de Kölnische Zeitung; zoo doet ook de Vossische Zeitung, wier correspon dent te Kristiania bericht, dat men ook in Noorwegen met voldoening kennis heeft genomen van de rede van den Zweedschen minister, omdat men ook daar hoe langer hoe ontevredener is geworden over de wijze, waarop Engeland misbruik maakt van zijne heerschappij ter zee. Zelfs kan men in de Duitsche pers een lichte verwondering hooren over de bedoelde passage in Hammarskjöld's rede: de ingehouden vreugde van iemand, die niet wil laten merken dat hij meer krijgt dan hij gehoopt had te krijgen; van de wel willende onzijdigheid" van Zweden was men er en met reden, wel overtuigd; maar klaarInzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: Confetti". De vroegere Oostenrijksche Minister en .diplomaat Graf von Beust vertelt in zijne, memories een staaltje, dat wel weer eens de aandacht verdient. Terwijl hij in 1871 met Bismarck in Gastein samen was, drukte de Oostenrijksche diplomaat den Rijkskanselier de vrees uit, dat het Duitsche Rijk nog eens 't oog zou laten vallen op de Duitsche gedeelten van Oostenrijk, ter annexatie. Bismarck sprak dit tegen, en wees op de bezwaren. Eerder" voegde hij er aan toe, zouden wij aan Holland denken!" Toen Von Beust eenige maanden later als Oostenrijksche Gezant in Londen optrad, ontmoette hij daar ook terzelfder tijd den hem reeds bekenden nieuwen Nederlandschen Gezant, die voor dien ons land te Berlijn had vertegenwoordigd. Het eerste wat deze mij vertelde", verhaalt Von Beust verder, was, dat Bismarck hem over de mogelijke Duitsche plannen ten aanzien van Duitschland gerustgesteld had met de op merking, dat men dan eerder aan de duitsche provincie's van Oostenrijk zou denken"! Men kan ook zeggen: l'un n'empêchepas l'autre. * In de vergadering der Provinciale Staten van Overijsel verstaat men elkander zeer slecht! In de zitting van 6 Juli meende de voorzitter te moeten protesteeren tegen enkele uitdrukkingen, door den heer Van Heemstra in de vorige zitting geuit en die hem toen waren ontgaan, aangezien bedoelde heer toen niet zeer verstaanbaar had gespro ken ; anders zou hij den heer Van Heemstra zeker tot de orde hebben geroepen. Maar ook dit protest van den voorzitter was weer niet te verstaan, zoodat de heer Van Heemstra zich voorbehield om na lezing van het protest in de notulen op de zaak terug te komen. Men zou zoo langzamerhand aan eene bijzondere Overijselsche doofheid gaan gelooven, en zal zoo aan t uitstellen tot volgende vergaderingen kunnen blijven! * Uit: Joh. Kinker's Iets over Volksgeest" v. (1816): Hierover mogen wij Nederlanders spreken, omdat wij het in te kleine mate bezitten om niet onzijdig te zijn. Wij kunnen bijv. den heerschenden en kenschetsenden geest eener natie gispen, zooveel wij goedvinden, zonder dat wij er ons over behoeven te bekommeren, dat zij op hunne beurt ns met de be oordeeling van onzen volksgeest zullen lastig vallen. Ten dezen opzichte mogen wij alle volken der aarde vrij uitdagen, want wij mogen ons verzekerd houden, dat zij op ons geen vat zullen hebben. Er zijn Engelsche, Fransche, Duitsche en andere Nederlanders, maar Nederlandsche Nederlanders zijn er niet, tenminste niet zoo zichtbaar, dat men gevaar zou loopen, om er door buitenlanders op betrapt te worden." Vooral dat betrappen" is goed! Authentieke uittreksels uit het college-dictaat van prof. Valckenier Kips: ... ledere staat beschouwt zijn cultuur als de beste, en tracht die van oudsher over de wereld te verbreiden. Iets verder : ... de aanvoerder blijft dan toch hoofd, en vlecht een religieus aureool om zijn hoofd. Dit is niet alleen onder de laagst staande stammen ... Eindelijk : 't Voordeel van monarchieën is het onafhankelijke, persoonlijke... 't Koningschap zal blijven voortbestaan, zoolang de mensch in menschformatie is... <Hier wordt het handschrift van den student onleesbaar). blijkelijk had men deze bedekte waarschu wing aan Engeland om in te binden nog niet durven verwachten. Van rneer belang is echter, wat men in Zweden zelf zegt. De Kölnische Zeitung geeft een aantal aanhalingen uit conser vatieve, liberale en radicale Zweedsche cou ranten, die alle hare instemming met de rede van den minister betuigen ; wat de sociaal democraten er over hebben te zeggen, wordt nog niet vermeld. De conservatieve bladen zijn er het meest mee ingenomen; de voor naamste radicale courant, Dagens Nyheter, schrijft alleen : van ons standpunt uit hebben wij niets aan te merken op de verklaring van den minister; alles, wat hij zegt, stemt overeen met een goede onzijdigheids politiek." Dit kan men gereedelijk toegeven. Maar de instemming, door bladen van ver schillende richting betuigd met de algemeene strekking van de rede, sluit niet in, dat men het ook eens zal zijn bij de beoordeeling welke andere gevallen dan het uiterste geval

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl