De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 25 juli pagina 6

25 juli 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Juli '15.-?No. 1987 De toestand en de toekomst der Bataksche Landen Reeds het simpele feit, dat de door de Bataks (ten getale van ongeveer 3/4 millioen) bewoonde landstreek een oppervlakte be slaat van meer dan IVs maal die van ons land en zógeheel verschillende gebieden omvat als gezonde, hpoggelegen, vrij koele hoogvlakten naast bijv. de warme Padang Lawas of door malaria geteisterde, heete, moerassige valleien aan de Batang Toroe en in Mandailing, doet verwachten, dat er groote verscheidenheid bestaat in de toe standen der verschillende onderdeelen. Naast aardrijkskundige factoren (en gedeeltelijk met deze samenhangende) doen zich nog andere gelden op economisch, maatschap pelijk, staatkundig, taal- en volkenkundig gebied, zóvele in aantal, dat zelfs een overzicht daarvan zonder meer het bestek van dit opstel zou moeten overschrijden. Daarom zij hier slechts het belangrijkste aangestipt. Met het onder ons bestuur brengen van de landstreek Habinsaran in 1908 verdween het laatst overgebleven deel der vroegere onafhankelijke Bataklanden". Sindsdien doet zich overal de regelmaat en orde schep pende, veiligheid en recht verzekerende hand van ons gouvernement met meer of minder kracht gevoelen. Natuurlijk is er onderscheid tusschen streken als Mandailing, waar reeds sinds den Padri-tijd (omstreeks 1831 e. v. jaren) onze regeering invloed had en de pas ingelijfde, vaak afgelegen en moeilijk bereisbare streken. Maar ook in deze laatste (wij denken hier in het bijzonder aan de Karosche, Daïrische en Habinsaransche landen) is reeds duidelijk de zegenrijke invloed van het Europeesche bestuur merkbaar. Gegeven echter de groote uitgestrektheid van het ge bied, de over het geheel veel te dunne bevolking (een kwaal trouwens waaraan ge heel Sumatra, behoudens enkele uitzonde ringen, lijdt) en de achterlijkheid van vele, tot in de laatste jaren in bijna volslagen afzondering verkeerd hebbende streken, spreekt het vanzelf, dat hier een reuzentaak ligt voor het bestuur, zoowel als voor par ticuliere werkzaamheid (ik denk hier aan den arbeid der zending en aan dien van het Bataksch Instituut bijv.), een taak, die zeker in nog geen tientallen van jaren be hoorlijk kan worden volbracht. Het is daarom zaak, om zich, zonder de andere streken algeheel te verwaarloozen, te concentreeren op die streken, waar gunstige voorwaarden voor ontwikkeling en vooruitgang aanwezig zijn. Ongetwijfeld zullen nog lang heele uitgestrektheden min of meer blijven verkeeren in den achterlijken staat, waarin llltllllllllllllllltlllllllllBIIIIIIII IIIIIIH1IIIIII1IIIIIIIIIIIIIMII1I1I Een belangrijk Monument in gevaar De voormalige Franciscanenkerk te Venlo, laatstelijk als kazerne in gebruik, is een belangrijk bouwwerk" Kalf eenigen tijd ge leden in de Nieuwe Courant. Hij wees er bij die gelegenheid op, dat, hoewel de bouw van 1617?1620 plaats gehad heeft, plan en constructie nog geheel in den geest der Gothiek zijn, hoewel in enkele onderdeelen de in vloed der Renais sance uitkomt. In tegenstelling met België, waar nog vele dergelijke nabloeiers der Gothiek voorko men (wellicht kwa men), zijn er in ons land slechts zeer enkele. Dr. Kalf meent, dat daarom dit monu ment gespaard dient te blijven, en hij wijst op het gevaar, dat het sobere, maar waar dige kunstwerk be dreigt. Het geval is het volgende: Het parochiaal kerk bestuur heeft tot den gemeenteraad van Venlo, onder dagteekening van 18 Juni, een verzoekschrift §ericht, waarin het e medewerking van den Raad verzoekt om de kerk opnieuw voor godsdienstig ge bruik in te richten, mededeelende dat het voornemens is het gebouw onder lei ding van dr. Cuypers te doen restaureeren. Indien dit geschied de, dan zou een goede oplossing gevonden Pamatang Poerba; Een Timoer-Bataksch dorp over het geheel de aan zichzelf overgelaten inlandsche maatschappij verkeert. Onoor deelkundig gedreven landbouw (roofbouw), geringe behoeften, uiterst primitieve in richting van het maatschappelijk leven, het zoo goed als geheel ontbreken van arbeidsverdeeling en van wat gelijkt op het beoefenen van verschillende ambachten en bedrijven als middelen van bestaan, zullen hier nog lang het bereiken van een hooger economisch (en intellectueel) peil tegenhou den. Tenzij onvoorziene dingen, bijv. het openen van het land voor Europeesche cultuur- en nijverheidsondernemingen, plot seling heel andere toestanden scheppen. Welke omkeering door dezen factor wordt teweeggebracht, ziet men zeer duidelijk in het sedert 1908 ongeveer in cultuur genomen Si Ontarsche (de streek boven Batoe Bahara) ter Oostkust en, zij het in mindere mate, in de omgeving van Batang Toroe, in de buurt van LèBolga ter Westkust (res. Tapanoeli). Tot in het hartje van Toba doet zich de invloed dier ondernemingen voelen. Zij trekken niet alleen velen, die daar willen gaan werken, maar krijgen vandaar ook veeïlevensmiddelen als rijst, eieren e.d. Een stijging der prijzen tot het 2 3-voudige van voor eenige jaren en een levendige handel zijn daarvan het gevolg. Een voor beeld van den invloed, door het Europeesch bestuur ten goede uitgeoefend levert de Karo-hoogvlakte. Heerschte hier te voren vrijwel constant volslagen anarchie, werd meermalen ten gevolge van onderlinge veeten en oorlogen tusschen dorpen of landstreken het bewerken der velden verwaarloosd of het binnenhalen van den oogst nagelaten, thans is er vol komen veiligheid.' Het land wordt ijverig bebouwd, rechtszaken en geschillen worden naar de inheemsche opvattingen door hun eigen rechters, maar onder toezicht van het bestuur, berecht. Door verstandige regeeringszorg is er aan de bescherming van den schreef dr. Jan (Reproductierecht C. N. Teulings, 's Bosch) had ook een aantal oude kazuifels, met sterk gerestaureerd, maar toch nog belang rijk, laat-gothisch borduurwerk, en, behalve om de artistieke beteekenis, vooral ook historisch van waarde, omdat zij aan Venlo' sche gilden en broederschappen hadden be hoord. Al deze kunstwerken nu heeft het kerkbestuur voor een belachelijk prijsje ver kwanseld aan een koopman. veestapel tegen epizoötieën veel gedaan; de instandhouding, eventueel verbetering van het voortreffelijk paardenras is met kracht ter hand genomen. Onder deze omstandig heden heeft de energie der bevolking, die vroeger verspild werd aan oorlogvoeren e.d. nuttiger aanwending gezocht. Dank zij den aanleg van wegen heeft zich bijv. een zeer loonend transportbedrijf ontwikkeld, enz. Met een enkel woord mogfc gewag ge maakt worden van den arbeid der Zending en wel in het bijzonder van de Rijnsche Zending, die sedert 1861 haar arbeid al Het Tobameer meer en meer heeft uitgebreid over het centrale, d.i. het Tobasche, gedeelte der Bataksche landen en hier thans werkzaam is met een 50-tal zendelingen en een staf van meer dan 500 inlandsche onderwijzers en voorgangers. Zij begon haar arbeid vór er anders dan op papier sprake was van regeeringsbemoeienis met deze streken en zij heeft, afgescheiden nog van de gods dienstige beteekenis van haar werk, zeer veel gedaan tot moreele en intellectueele verheffing van het onder haar hoede staande volk. Zij is nog steeds hier een De Adelaar, die door verkocht zijn; het leven" van dit monument zou niet beter te verzekeren zijn, dan door het aan de oude bestemming er van terug te geven. De nieuwe stadswijk, die de gemeente Venlo in die buurt gaat aanleggen, zou, door het voortbestaan van het gebouw, met het op korten afstand gelegen 18e eeuwsche arsenaal, aan bekoring winnen, en de paro chie van de H. Marinus heeft een bijkerk dringend noodig. Nu meent dr. Kalf echter, dat in de handen van het kerkbestuur het monument aller minst veilig is. De Martinuskerk te Venlo bezat n.l. een gegoten koperen adelaar uit de vijftiende eeuw, afkomstig van een choorlezenaar, een meesterstuk van stylleering en modeléhet mooiste voorwerp van dien aard in ons land en een der mooiste van Europa. De kerk het Kerkbestuur werd Ik heb" zoo verklaart dr. Kalf de kazuifels in diens magazijn gezien, en kunnen zorgen, dat althans n ervan door een Nederlandsen verzamelaar werd aangekocht." Van den adelaar vertelde mij de koopman, dat die voor een enormen prijs door een Berlijnsch liefhebber was aangekocht en aan het KaiserFriedrich-museum geschonken. Het listige kerkbestuur heeft op de plaats van het oude kunstwerk een nieuw afgietsel laten neerzetten, en zijn voorzitter ging zelfs zóver, door ontwijkende antwoorden op mijn navraag, mij in den waan te willen brengen, dat dit nieuwe ding de oude adelaar was. Ik heb toen ten overvloede in Berlijn geïnformeerd en het be richt ontvangen, dat de prachtige vogel, op een eereplaats, inderdaad in het Kaiser-FriedrichMuseum is opgesteld." Behalve dus, dat het kerkbestuur zijn Familie van den Batakschen Godvorst" Si Sanga Mangerradja llrtllUIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllllllllllllllllllflIIIBIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIlllllllllllll parochie voor een kwart ton benadeelde, het een en ander vertelt over merkwaardige heeft het bewezen, dat kunstwerken niet Alkmaarsche huizen. Als tijdgenooten schonveilig in zijn handen zijn. ken Professor Six, jhr. B. W. F. van RiemsDeafbeeldingen der kunstwerken in quaestie dijk, Sterck, dr. Scheurleer en Weissman geven wij hier neven. hunne bijdrage. Zij allen hebben medege werkt aan de omwenteling op kunsthistorisch S. gebied, door Victor de Stuers ingeluid wiens Holland op zijn smalst" evenzeer als zijn Catalogus" van het Mauritshuis monumenten zullen blijven. Slechts noode missen wij in dezen feestbundel een bijdrage tot de geschiedenis van die omwenteling; eene herinnering mede aan de dagen toen Thorbecke's woorden Kunst is geen regeeringstaak" hoe juist wellicht zij waren bedoeld zooveel stof opjoegen. Hoe zoude hier van pas zijn geweest een historische bijdrage over de kunstwetenschap en hare beoefenaren in de derde kwart helft der 19e eeuw, ook om de jongeren nog beter te doen begrijpen, met hoeveel moeilijkheden de enkele werkers van toen te kampen hadden. Was het niet Adriaan de Vries, die, nog als gymnasiast, maar toen reeds vurig vereerder van kunsthistorische voor werpen, een paar zeer merkwaardige gevelsteenen liet overbrengen naar de Amsterdamsche Archiefkamer, waar steenen Piet" ook geen onverdienstelijk man in zijn tijd den enthousiasten jongeling toe voegde : Jongeheer de Vries, als ik hier op het archief alle merkwaardige steenen uit Amsterdam zou opbergen, dan had ik er nog een archief bij noodig; laat u de steenen maar stil liggen, waar u ze gevonden heeft." Hoe zoude Havard te gast zijn gegaan aan de notarieele protocollen, waarover nu dr. H. E. van Gelder en mejuffrouw dr. EI. Neurdenburg konden beschikken, deze voor haar artikel over ..de plateelbakkersfamilie Hoppesteijn," gene voor zijn belang rijke bijdrage tot de geschiedenis van een Haagsche fabriek van Delftsch aardewerk." En hoe zoude Vosmaer zijn Rembrandt" geheel anders hebben geschreven, hadde hij slechts iets kunnen vermoeden van de archivalische schatten, welke voor een zoo groot deel door dr. Bredius aan het licht werden gebracht, na in de Ned. Kunstbode als 't ware te hebben gedebuteerd met een opstel over drie vroege werken van Rembrandt." Wij danken deze bijzonderheid aan den heer Margadant, wiens Proeve eener lijst van dr. Bredius geschriften" in het feestboek werd opgenomen. Jammer genoeg wordt daarin onder het jaar 1898 niet vermeld het artikel de Schil derkunst" (in de tweede helft der 19e eeuw) voorkomende in het Gedenkboek van het Nieuws van den Dag", waarin de levende" meesters tusschen 1848 en 1898 worden ge schetst en beoordeeld op eene wijze, die doet zien, hoe Bredius ook kijk heeft op de nieuwere kunst. Nochtans wordt in den Feestbundel bijna uitsluitend de kunst en hare beoefenaren in de 17e eeuw behandeld, zijn er alleen van het woord historici en kunstgeschiedschrijvers, met uitzondering dan van dr. Veth, 't Hooft en Weissman (een bladvulling van den heerJacques Hartog daargelaten). Doch ook deze niet als hedendaagsche kunstenaars, hetgeen ook al weer niet verbaast, nog van den schrijver der geschiedenis van onze bouwkunst, of van Fodor's directeur noch van den dichter schilder, die in de studeercel als geleerde en in het leven als warm voelend kunstenaar de oude meesters waarneemt en telkenmale van hen weet te getuigen, met het devies: de beste kritiek en de beste kunstgeschie denis lijken mij nog altoos in het doen spreken der kunstwerken zelve te zijn geEen der Kazuifels uit Venlo Het Bredius Album Feest-bundel Dr. Abraham Bredius aan geboden den acht lenden April 1915. Twee deelen. Boek-, kunst- en Han delsdrukkerij v/h Gebroeders Binger, Amsterdam. Een rijk geïllustreerd boek als een mooi extra-nummer van Oud-Holland". Enkele woorden tot inleiding, een opdracht tevens; dan een lijst van hen, die op de een of andere wijze tot dit boek bijdroegen, en vervolgens de opstellen, studiën van een negenentwintig tal Nederlanders. Als oudere tijdgenooten van den gehuldigde geven hier de vruchten van hun studie en kunstliefde de Haarlemsche prov. archivaris Gonnet (?Haarlemsche glasschrijvers") en diens tachtig jarige ambtsbroeder Bruinvis, die leidende macht, al heeft ze die voor een deel aan de regeering moeten afstaan en al heeft ze ook een deel van haar invloed ingeboet, doordat ze op het punt van onder wijs al te star heeft vastgehouden aan haar eigen opvattingen. Een deel der bevolking heeft zich daardoor min of meer van haar geëmancipeerd, althans op dit punt. De Zending zelf heeft dit streven naar vooruitgang, naar meer en beter onderwijs gewekt, maar er niet tijdig in kunnen, deels ook wel niet in willen, voorzien. Zoo zagen de oogen der christenen met vergeeflijke jaloerschheid naar het Mohammedaansche Mandailing en Angkola, waar, dank zij de uitnemende gouvernementsscholen (hoewel slechts weinig in aantal) een groot deel der bevolking intellectueel een hooger stand punt had bereikt en i»beter omstandigheden verkeerde, waar het betrof de vervulling van allerlei lagere gouvernements- en par ticuliere betrekkingen. Het algemeen streven naar vooruitgang, zich o.a. ook uitende in het verlangen naar onderwijs in het Neder landsen, heeft de vooraanstaanden onder Christenen en Mohammedanen tot elkaar gebracht. Deze vormen samen wat zij noe men de kavem moeda", het nieuwe ge slacht", de partij van den vooruitgang, die in een eigen orgaan, het in de landstaal verschijnende krantje Poessaha", haar wenschen en verlangens kenbaar maakt en be spreekt. Uit het met eere vervullen van veel be trekkingen zoo in als buiten hun land (schrijvers, mantries, inlandsche vaccinateurs, artsen, veeartsen, enz. enz.) blijkt wel hun goede verstandelijke aanteg. Hun ont wikkeling en hun streven is echter wel wat eenzijdig in deze lijn geweest. Zal het volk in zijn geheel vooruitkomen, dan moet er meer dan tot nog toe aandacht worden ge schonken: 1°. aan goed ambachtsonderwijs; 2°. aan practisch landbouwonderwijs; 3°. aan het onderwijs aan meisjes. Hiervoor gaan de oogen der Bataks gelukkig in den laatsten tijd open. Welk een rijke bron voor de volkswelvaart de inlandsche landbouw kan worden, bewijst de goed geslaagde aardappelteelt op de Karo-hoogvlakte, die aan de bevolking door een vanwege het Bataks Instiuut uitgezonden landbouwkundige in betrekkelijk korten tijd is geleerd Van goe den technischen aanleg getuigen de ervarin gen opgedaan met Bataksche jongelingen aan de werkplaatsen van den localen raad te Medan. Ook de vele Bataksche chauffeurs van auto's en van eenige, op het Tobameer varende motorbooten zijn hiervan een schit terend voorbeeld. Eindelijk is, ten 4°. voor de.n vooruitgang der Bataksche landen m .i. van groot belang, dat die streken, die bijna onbewoond zijn en zich er toe leenen, voor de Europeesche landbouwnijverheid worden geopend, waarbij een goede regeling van het werkliedenvraagstuk, zó, dat de arbeid geheel of grootendeels met inheemsche krachten kan worden verricht, van zeer groot belang is. M. JOUSTRA legen." In dit boek nu wijdt dr. Veth een opstel aan een karakteristiek verschijnsel in een periode van Rembrandt's kunst", namelijk de geste, die men gevoegelijk het betoogend gebaar zou kunnen noemen." De heer Sterck deelt het een en ander mede omtrent een mogelijk Vondelportret van Rembrandt; terwijl dr. Hofstede de Groot een tipje tracht op te lichten van den sluier, die nog altijd hangt over Rembrandt's onderwijs aan zijn leerlingen". Ook mr. N. Beets, Mevr. Dr. J Goedkoopde Jongh, Prof. Six en de heer Smidt Degener wijden artikels aan onzen grootmeester, die in het bijzonder als Amsterdammer wordt beschouwd in het uitvoerig artikel van den heer Frits Lugt, waar deze schetst hoe Rem brandt oog had voor het typisch schoon van het toen reeds verdwijnend oude Amsterdam. Dr. J. A. T. Orbaan en dr. G. J. Hoogerwerff deelen het een en ander mede omtrent de Hollandsche schilders in Rome, de eerste in het artikel Italië en de Nederlanden", de andere in de Stichting van de Nederlandsche schilderkunst te Rome," terwijl de heer Anton Mensing in zijn De Leonardo's van Constantyn Huygens den zoon" er ook aan herinnert,'hoe de Italiaansche kunst ten onzent in de 17e eeuw werd gewaardeerd. Was de heer Mensing daarbij zoo gelukkig, de teekeningen in handen te krijgen, waar van Constantyn Junior in zijn journalen her haaldelijk gewaagt, van niet minder betee kenis is de vondst door den Directeur van 's Rijks Museum, Jhr. B. W. F. van Riemsdijk aan het licht gebracht, n.i. Een schilderij van Johannes Torrentius" tot voor korten tijd dienst doende, als deksel op een aan gebroken vat met krenten." Op musicaal historisch gebied levert de heer J. W. Enschede een belangrijk artikel over het oude groote orgel in de St.Bavokerk te Haarlem"; dr. Scheurleur deeitihet een en ander mede omtrent eene in wordinij zijnde iconographie der muziekinstrumenten." Door den heer J. S. Kronig wordt de vraag behandeld Wie was de leermeester van Gabriel Metsu"; dr. N. G. van Huffel her innert in Analyse" aan den arbeid van Ie Blon en Jan Ladmiraal; de .heer A. V. van Kerkwijk beschrijft een vijftal Begrafenispennine;en van 17e eeuwsche Ned. kun stenaars; mejuffrouw Ida C. Peelen handelt over den zilversmid Hans Coenraet Brechtel"; de heer D. I. van Zuiden over de schilders Ottomar Elliger, vader en zoon", de heer 't Hooft: over Onze vloot en de schilderkunst" en dr. W. Martin over Zeven onbekende schilderijen", terwijl mr. dr. J. C. Overvoorde ons terug voert naar de 15e eeuw, toen reeds te Leiden door Leidsche kunste naars een nieuw gebouwde zaal van het Raadhuis kon worden gesierd met de beel tenissen der Hollandsche graven. Aldus bevat dit typografisch goed ver zorgde feestboek artikelen van allerlei aard; historische en kunsthistorische bijdragen, verschillend in waarde, maar alle getuigende van den grooten vooruitgang in de beoe fening der kunstgeschiedenis, waartoe mede door doctor Bredius de stoot werd gegeven. Ondanks bezwaren en moeilijkheden van allerlei aard drong hij tot de bronnen door en wist de aders bloot te leggen; hoe degelijk die arbeid door anderen wordt voortgezet, blijkt uit dezen bundel volkomen ; hoe goed het gedolvene wordt verwerkt moge den jubilaris niet verrassen, het zal hem niettemin de heerlijke overtuiging schenken van in zijn arbeid te worden ge waardeerd en te worden begrepen. F. A. B. (Door omstandigheden vertraagd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl