De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 1 augustus pagina 10

1 augustus 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTIRPAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Aug. '15. No. 1988 Den Sisten Mei jl. werd de inschrijving : opengesteld op f 1.000.000.?nieuwe aan? deelen der Nederlandsche Fabriek van Werk tuigen en Spoorweg-materieel," genaamd ^^Werkspoor." Bij deze inschrijving hadden de houders van reeds uitgegeven aandéelen -' recht van voorkeur, van welk recht algemeen '?gebruik, gemaakt werd, zoodat voor vrije Inschrijvingen niets beschikbaar bleef. De ; belangstelling voor deze aandéelen blee k na de uitgifte aanhouden en geleidelijk steeg de koers tot ca. 125 pCt. (thans ca. 122.) Door deze uitgifte van nieuwe aandéelen is het aandeelen-kapitaal op f 4.500.000.^ gebracht. Waar eenigszins ouderen van dagen zich nog wel de lijdensgeschiedenis van de vroegere Koninklijke Fabriek van Stoomen andere Werktuigen," de voorgangster der tegenwoordige Vennootschap, zullen herin neren, heb ik het niet onbelangrijk geacht na te gaan, hoe deze echt nationale nijverheids-onderneming zich in haar verjongden staat uit een* betreurenswaardigen kwijnen den toestand tot een van krachtigen bloei ontwikkeld heeft. ' ? Het zat wellicht velen niet onbekend zijn, hoe in de tachtigers de voormalige Konink lijke Fabriek voortdurend in geldverlegenheid verkeerde, hoe toen herhaaldelijk de groote trom geroerd werd om leeningen te sluiten waarbij niet zoozeer zuivere commercieele begrippen op den voorgrond gesteld werden, maar de wenschelijkheid om een groot aan tal werklieden aan den gang te houden, waarmede het wel en wee van een grooi arbeiderskwartier van onze stad ten nauwste samenhing. Niettegenstaande voortdurend weigezinden gevonden werden, die ter wilie van het goede doel de gelden beschikbaar stelden voor eene vrij riskante en alles behalve veilige belegging, werd het gehoopte resultaat niet bereikt en moest in Maart 1890 surséance van betaling voor de Koninklijke Fabriek aangevraagd worden. Een reorganisatie-plan, door den toenmaligen President-Commissaris, wijlen den heer. A. C. Wertheim die, zooals in menige andere ook in deze zaak de groote drijfkracht geweest is ontworpen, werd ten slotte door crediteuren en aandeel houders aangenomen. Eene nieuwe vennootschap werd opgericht, de tegenwoordige Nederlandsche Fabiiek. De oude aandeelhouders stelden zich tevreden met actions de jouissance in de nieuwe ven nootschap en dat. nog niet eens tot het volle bedrag van hoofdsom hunner aandéelen. De ongedekte crediteuren werden met'30 pCt. in geld en 70 pCt. in actions de jouissance betaald. De houders van eene twt ede hypo thecaire obligatieleening kregen 65 pLt. in aandéelen en 35 pCt. in actions de jouissance, terwijl eindelijk eene bestaande 1ste hypo thecaire obligatieleening van f 920.500?die trouwens voldoende door de,waarde van het onderpand gedekt was door de nieuwe vennootschap werd overgenomen. Voorts moest worden voorzien in het verkrijgen van ca. f800.000 nieuw geld, hoofdzakelijk om de nieuwe vennootschap voldoend werkkapitaal te verschaffen. Bij het geschokte crediet van de oude zaak was dit laatste het moeielijkste deel van het reorganisatie-program. Dank zij echter de medewerking van de twee groote spoorweg maatschappijen de Hollandsche en de Staats die zich onder zekere voorwaar.den verbonden 4 pCt. dividend te garandeeren op f 600.000 nieuwe aandéelen sedert als aandéelen B bekend slaagde men ook daarin en kon de nieuwe maat schappij begin Juli 1891 opgericht worden. Terwijl de oude vennootschap gebukt ging onder een schuld van f 2.800.0UO en een aan deelenkapitaal van f 668.000 had, begon de nieuwe haar arbeid met eene schuld van slechts f920.500 en een aandéelen kapitaal van f 1.280.000, waarvan echter f800.000 in contanten gestort was en, zooals boven reeds medegedeeld, moest dienen voor werkkapi taal. Bovendien werden 1280 actions de jouissance uitgegeven, die voor 35 pCt. in de overwinst, -nadat 6 pCt. op de aandéelen uitgekeerd was, zouden deelen. Door eene regeling in 1898 werden deze actions in aan deden geconverteerd, waartoe f 120.000 in aandéelen en f60000 in geld noodig was. Met die latere conversie rekening houdende, werd de geheele oude zaak in de nieuwe ingebracht voor f 600.000 aandéelen, ca. f 160.000 in geld en de overname van de eerste hypothecaire geldleening, terwijl het provenu der f 600 000 aandéelen B. diende voor werkkapitaal. Bij den overgang werd het bedrijf der fabriek tevens gewijzigd. Het scheepsbouw bedrijf, dat groote teleurstellingen had opge leverd, werd prijsgegeven en in de plaats daarvan, mede in verband met de overeen komst met de spoorweg-maatschappijen, het vervaardigen van spoorweg-materieel ter hand genomen. Het machine-bedrijf bleef gehandhaafd en werd in den loop der jaren steik uitgebreid. Intusschen, ofschoon de nieuwe vennootschap het scheepsbouwbe drijf had opgegeven en sedert ook zelve niet meer ter hand genomen, kon zij reeds na enkele jaren indirect mede in de voordeelen van dat bedrijf deelen door het sluiten van eene overeenkomst met de in 1895 opge richte Nederlandsche Scheepsbouw-Maatschappij, waarmede zij nu 20 jaar in zeer goede verhouding staat en waaraan zij voor een niet gering deel hare verdere goede ontwikkeling te danken heeft. Het ligt niet in mijne bedoeling, de ver schillende kapitaalsuitbreidingen der Neder landsche Fabriek in alle bizonderheden te behandelen. Voldoende zij het hier mede te deelen, dat al naar mate uitbreiding van werkkring meerder werkkapitaal noodig maakte, daarin in de eerste plaats voorzien werd door telken jare uit de winsten zeer belangrijke bedragen af te schrij ven en, boven dien een reservefonds te formejeren, dat thans f 881.625 bedraagt. Gevoegd bij de f 3.303.601 aan afschrijvingen is dus successievelijk bijna 4% millioen uit de winsten beschikbaar gekomen om in de steeds klimmende eischen van het bedrijf te voorzien. Bovendien was het echter ook eenige malen noodig door uitgifte van obligatieleeningen en uitbreiding van het aandeelen kapitaal de geldelijke middelen der Ven nootschap te versterken. Met het opnemen van geld door leeningen was de Neder landsche Fabriek zeer matig, een gedrags lijn, die voor eene industrieele onderneming in alle opzichten juist is. In 1897 werd eene 4 pCts leening van'f 1.500.000 geslo ten, waarvan echter f 807.000 diende tot aflossing van de bij de oprichting overge nomen 4% pCts. leening, zoodat per saldo slechts een kleine zeven ton nieuw geld werd opgenomen. In 1906 werd eerstge noemde leening wederom vervangen door eene van f 2.000.000, waarvan thans nog f 1.600.000 uitstaat, zoodat de geheele schul denlast der zoo belangrijk uitgebreide en in waarde toegenomen fabriek slechts ongeveer f 700.000 hooger is dan bij de oprichting der tegenwoordige Vennootschap. Tot uitgifte van aandeelen-kapitaal werd overgegaan in 1898, toen f 120.000 nieuwe aandéelen in de plaats der vroegere actions de jouissance kwamen. Daardoor kwam dus geen nieuw geld in kas* In 1900 werd be sloten tot vergrooting van het kapitaal met f 1.100.000, waardoor het tot 2% millioen gebracht werd; in 1912 werd het andermaal met een millioen vergroot en nu laatstelijk nogmaals met f 1.000.000, zoodat het aan deelen-kapitaal thans 4Va millioen bedraagt. Bijeengenomen is dus de kapitaalsrekening der Vennootschap in al die jaren met nog geen vier millioen verhoogd, hetgeen zeer gunstig afsteekt bij de 4% millioen, die in diezelfde jaren uit de bedrijfswinsten in de zaak gestoken zijn. Mede in verband met de ruime afschrijvings- en reserve-politiek heeft de Nederl. Fabriek sedert hare oprichting slechts matige dividenden uitgekeerd. Niettemin behoefde slechts een enkel jaar van die 24jarige periode het dividend gepasseerd te worden, nml. over 1900, toen over geheel Europa eene groote malaise in het machine-bedrijf bestond. Overigens werd in vier jaren 4 pCt. per jaar dividend uitgekeerd, in vier jaren 5 pCt., in 6 jaren 6 pCt., in twee jaren 6^ pCt. en in de laatste 5 jaren telkens 7 pCt. Men ziet dus, dat een vrij wel gestadige, hoewel langzaam klimmende lijn van uit keeringen aan aandeelhouders valt te constateeren, terwijl tevens blijkt, dat de spoor wegmaatschappijen, die door hare garantie van 4 pCt. op de aandéelen B het in stand houden der Fabriek in 1890 mogelijk ge maakt hebben, geen reden tot klagen gehad hebben. Ten einde in de toekomst de continuïteit en.zoo mogelijk de geleidelijke verhooging der in de laatste jaren uitgekeerde divi denden te bevorderen, is bij de jongste uitgifte van nieuwe aandéelen in het pros pectus medegedeeld, dat het 'voornemen be staat, door eene statuten-wijziging eene zoodanige verandering in de winstverdeeling te brengen, dat daardoor een belangrijk grooter bedrag tot uitkeering aan aandeel houders beschikbaar wordt., Onder de be staande statuten moet uit de winst eerst 4 pCt. dividend aan de aandeelhouders uit gekeerd worden; van het daarna overblij vende ontvangen de aandeelhouders slechts 40 pCt., terwijl 35 pCt. naar de reserve gaat en de rest voor tantièmes beschikbaar is. Het voornemen bestaat nu, het praenumerando te betalen dividend van 4 op 5 pCt. te brengen en verder het aandeel der reserve in de overwinst dat thans wel wat bo venmatig hoog is te verlagen. De juiste verhouding, die men van plan is in de nieuwe winstverdeeling vast te stellen, is nog niet bekend gemaakt. Wenschelijk zoude het zeker zijn, met die publicatie niet lang te talmen, daar die winstverdeeling toch eene zeer gewichtige factor is ter beoordeeling van de dividendkansen en dientengevolge van de waarde der aandéelen. Ten slotte eenige cijfers, die een beeld kunnen geven van de ontwikkeling van het bedrijf der Nederlandsche Fabriek sedert hare oprichting. Den Isten Juni 1891 opende zij hare deu ren voor ongeveer 80 man; reeds spoedig daarop kon het aantal werklieden aanmer kelijk uitgebreid worden en bedroeg over het eerste boekjaar (l Juni 1891 -31 Decem ber 1892) gemiddeld ruim 600. Sedert di.-n klom het aantal bijna gestadig totdat het einde 1913 uit 2805 man bestond. Tenge volge der mobilisatie is dat aantal in 1914 tot 2495 verminderd, ofschoon zulks de l onlijst niet noemenswaardig heeft doen afnemen, daar de gehuwden en kostwinners onder deze gemobiliseerde arbeiders een onderstand in geld ontvangen.De in werkingstelling van de nieuwe wagenfabriek te Zuilen zal dit aantal weder verder doen stijgen, daar thans re ds een 500 tal weiklieden aldaar werkzaam zijn, welk aantal na voltooiing op ruim 1200 zal worden gebracht. Aangezien een grout deel van de aldaar weikzaam te stellen arbeiders van de faöriek te Amsterdam wordt over geplaatst, beteekenen die cijfers niet eene zuivere vermeerdering. Maar toch moet op gemerkt worden, dat door de aldus te Am sterdam beschikbaar komende ruimte uit breiding aan de machine-afdeeling kan wor den gegeven en, naar verluidt, ook nieuwe takken van bedrijf zullen geopend worden. In de eerste 19 maanden van de tegen woordige vennootschap werd aan hare fabriek voor eene waarde van f 1.532.000 verwe/kt of ca. een millioen per jaar. Einde December 1914 bedroeg het cijfer der toen nog niet uitgevoerde bestellingen f6.200.000. Dat het bestuurder Nederlai.dsche Fabriek voorts een open oog voor de sociale nooden en behoeften van haar personeel heeft, kan o:a. blijken uit verschillende door haar voor dat doel gevormde instellingen. In de eerste plaats moet melding gemaakt worden van het Ziekenfonds", dat in stand gehouden wordt door gelijke bijdragen uit de kas van de fabriek en stortingen van de werklieden. Dat fonds wordt beheerd door een bestuur, waarvan de meerderheid door de werklieden wordt aangewezen. Aan dat fonds is een uitkeeringskas bij overlijden verbonden. Door het geven van teeken- en herhalingsonderwijs, alsmede ambachtsonderwijs wordt bijgedragen tot het vormen van een meer ontwikkelde arbeidersstaf, hetgeen zoowel het bedrijf als de betrokken jeugdige arbeidskrachten tot voordeel strekt. Ook voor de verzorging bij invaliditeit en ouderdom beeft de fabriek zich reeds van de eerste [aren harer oprichting af niet onbetuigd gelaten en in het algemeen is de directie steeds bereid bevonden, al datgene te doen, wat mede kan werken om te verkrijgen, dat «ar arbeideis-personeel zich op een hooger sociaal peil kan plaatsen. J. D, SANTILHANO RIJM-KRONYCK Oabriële d'Annunzio vertrekt naar het front. De laatste afscheidskus. Zoo trekt dan toch d'Annunzio als officier ten strijde, voor 't Italiaansche Vaderland; Een vriend kust hij voor 't laatst de hand bij 't droevig uitgeleide. Als wat hij hier te velde trekt is niet te onderscheiden als officier, als corporal ? Ik weet het niet l Ik elk geval: d'Annunzio trekt ten strijde! Nadat hij met een groote stem zijn volk den oorlog preekte, bezon hij, hoe hij met fatsoen zijn Vaderlanders-plicht kon doen,.... als iet-of-wat verweekte. Eerst wilde hij op den voorplecht van een oorlogsschip gaan zingen, om aldus d' Oostenrijksche vloot en menige onderzeesche boot tot overgaaf te dwingen. Daarop besloot hij als chauffeur den vijand te overwinnen, doch ook dit tweede plan-de-guerre viel in het water, en alweer moest hij wat nieuws verzinnen. Toen steeg hij op een strijdros, doch ook dit was gén - vertooning; Nu is hij gén matroos, chauffeur, of officier doch Chroniqueur, benoemd door zijnen koning! Een laatste handkus, en hij gaat naar 't front der Dolomieten; met inkt zijn vulpen boordevol, en in zijn zak een grooten rol ! Als zij nu maar niét schieten! MELIS STOKE * 5« * Onze Tragedie-Schrijver (Teekening vnor de Amsterdammer'" van Wybo Meyer). JHR. A. W. Q. VAN RIEMSDIJK. Vél stormen woedden over dit zoo spiegelgladde hoofd. Doch nimmer werd van arbeidslust het geestig brein beroofd. Want telkenmaal doopt zich de pen weer in het duister vocht, en, trotsch en fier, prijkt op 't papier een volgend kunstgewrocht. Wat menschelijk is, hoe akelig ook, en schokkend voor het oor, Hij zet het onbarmhartiglijk, met grootsch gebaar ons voor. En, sist venijnig de critiek, Van Riemsdijk blijft gedwee.... Hij glimlacht maar d'Oprechte Haar-lemmer doet toch niet mee! MELIS STOKE. lint iin minimi m immniii mimmiuitm Het eigenaardig Kruiservotum in de Tweede Kamer Op voorstel van en toegelicht door Mi nister Rambonnet zijn wetsontwerpen aan hangig gemaakt, waarbij de beschikking gevraagd wordt over ruim 6 millioen, voor De njarige Gulzigaard; l Augustus 1914-1915 (Teekening voor de Amsterdammer" van Joan Coüette) ...EN NOG SLOKTE HET EENJARIGE OORLOÜSK1ND, EN MEN GING VOORT HET VOEDSEL TE BRENGEN IN GROOTE HOEVEELHEDEN . .. ongeveer de helft ten laste van de Staatsbegrooting, en voor ongeveer de andere helft ten laste van de begrooting van Ned. Indië. Uit de toelichting (zooals die bij de Memorie van Antwoord gewijzigd is) blijkt, dat dit geld, in hoofdzaak, zal dienen om te bekos tigen den eersten termijn voor den aanbouw van 2 kruisers (light-armoured cruiser) van 7000 ton, waarvan de totaalkosten geraamd worden op 20 millioen, en van 4 onderzeebooten, waarvan die kosten geraamd zijn op 8 millioen. Deze schepen en vaartuigen zijn bestemd om te goeder tijd (de eerste zullen op zijn vlugst eerst over 22 maanden zijn afgebouwd) te worden toegevoegd aan de scheepsmach't in Nederl. Indië. Door de aanneming of de verwerping van de aangeboden wetsontwerpen wordt dus beslist over dezen aanbouw. Zeer terecht is het standpunt ingenomen, dat, in een moeilijken tijd als de tegen woordige, de Kegeering gesteund moet worden in alles,, wat zij met het oog op die moeilijke en bijzondere omstandigheden noodig acht voor het belang en de veilig heid van het Land. Maar het behoeft wel geen betoog, dat het bovenvermelde voorstel niet op hetzelfde niveau staat als die zooeven bedoelde, zoo genaamde noodmaatregelen van militairen en economischen aard. Immers is met de grootst mogelijke zekerheid te voorspellen dat de tegenwoordige oorlog zal zijn geëin digd, vórdat de bedoelde vlootversterking zou zijn verkregen, als de wetsontwerpen zouden worden aangenomen. Het voorstel wordt dan ook niet op dien grond verdedigd; maar in hoofdzaak bepaalt zich de verde diging in dit opzicht hierbij: dat voorzien moet worden in nieuw mater eel, ter ver vaging van oud materieel, dat aan den dienst zal komen te ontvallen; en dat bij uitstel tot na afloop van den oorlog, de werven van aanbouw met werk zullen zijn overstelpt. Het laatste argument zal velen al zeer v/einig krachtig voorkomen; en wat het eerste argument bet reft, rijst de vra g of het nu het geschikte mument is om uit te maken door welk materieel, het oude materieel moet worden vervangen. Zonder twijfel zal de oorlog lessen in dit opzicht te leeren geven; maar op dit oogenblik is de tijd om conclusies te trekken nog niet aangebroken. Alleen is dit wel reeds gebleken, dat onderzeebooten voor mogend heden, die steeds op maritiem gebied zullen behooren tot de zwakkere, blijken te zijn van groote waarde. Het is dan ook begrijpelijk, dat dit ge deelte van het voorstel weinig tegenkanting ondervond, nu het aantal onderzeebooten, waarover door Nederland kan worden be schikt, nog zeer gering is. De vraag kan rijzen of het niet gewenscht is om een ander type-boot aan te bouwen dan de minister aangeeft. Als die wenschelijkheid zal blijken, dan mag wel verwacht worden, dat de Regeering ook tot verandering van het type zal besluiten. Maar met het voorstel betreffende den aanbouw van 2 kruisers van 7000 ton, staat het anders. In vergelijking met de slagkruisers van Japan en andere groote mogendheden zijn dit betrekkelijk kleine kruisers. Maar in vergelijking met de schepen van onze scheepsmacht, zijn dit betrekkelijk groote schepen; daarbij, wat meer klemt, een nieuw soort schepen. En nu rijst de vraag: bestaat er voor onze scheepsmacht in Nederl. Indië aan dergelijke schepen behoefte? Zoo ja, in welke mate? Een groote grief tegen het Ministerieel voorstel is dit: dat hij, komende met dit voorstel, niet geeft een volledig, goed toe gelicht en gedocumenteerd vlootplan voor Nederlandsch-Indië met een zoo juist moge lijke raming van alle kosten. De Minister antwoordt daarop, dat hem dat in dezen tijd, nu de oorlog nog niet is afgeloopen, en de resultaten met betrek king tot de lessen, nog niet bekend zijn, niet mogelijk is. Ja juist; maar dan had hij ook niet nu moeten komen met zijn voorstel. Het is niet juist, dat die betrekkelijk groote kruisers noodig zijn voor elk stelsel. Men zie torh niet over het hoofd dat, als men 20 millioen besteedt voor 2 kruisers (en de Minister wil nog meer besteden voor nog 2 kruisers), men vastloopt in zake de bedragen, die voor de verdediging van Nederlandsch-Indië nog inderdaad noodig zullen zijn. Hetgeen de Minister nu doet is precies hetzelfde, hetgeen zijn voorgangers nu 15 jaren en langer hebben gedaan ; en waaraan wij er is in de Kamer ook aan herinnerd de misère met Marine hebben te danken. Steeds weer werd geld gevraagd voor een enkel schip; en dat werd dan helaas op grond van de plechtige verzekerin gen" en de innige overtuiging" van den bewindsman van marine, die toevallig aan het woord was, toegestaan door een meer derheid, die doof was voor de meest krach tige waarschuwingen van Thomson en anderen. En het resultaat is nu? Dat wij, wat de scheepsmacht in het algemeen betreft, niet veel bezitten, waaraan waarde kan worden toegekend! 't Was al weggeworpen geld. Het is dan ook begrijpelijk dat van ver schillende zijden zeer ernstige bestrijding kwam: in een zeer deskundig artikel 'm Het Algemeen Handelsblad, van de zijde van den gep. zee-officier Medenbach in eene bro chure, en andeten. In een artikel in Hel Marineblad werd de zaak zeer globaal, zon der kostenraming, verdedigd. *) Het is dan ook eigenlijk te noemen: ab surd, om nieuwe schepen voor te stellen, zonder een volledig, afgerond vlootplan met volledige kostenraming. Hoe was nu de behandeling in de Tweede Kamer? Van de meest verschillende zijden uit de Kamer ondervond het voorstel in zake de 2 kruisers, de meest mogelijke bestrijding. Dat bleek reeds uit het Voorloopig Verslag; dat bleek daarna bij de openbare behande ling op 14 en 15 Juli j.l. Had dus reeds het geen door den Minister in de Mem. van Antwoord was medegedeeld, vele leden niet kunnen overtuigen; ook de weinig klem mende mondelinge verdediging door den Minister, vetmocht daaraan weinig te ver anderen. Nu een generaal vlootplan met kostenraming ontbrak, moest dit ook wel zoo zijn. De rede maakt daarenboven zooals ook reeds door anderen is opge merkt een onbehagelijken indruk. Maar na die rede kwam er een gansch ander punt in het debat; de Minister had zeer duidelijk te verstaan gegeven, dat, in dien het voorstel niet werd aangenomen, hij zou heengaan. Dus: de portefeuillekwestie. Dat bracht veel verandering. Terwijl leden « als de heeren Hugenholtz, Bichon, Anker man tegenstanders bleven, werd een goed gemotiveerde, in uitzicht gestelde motie tot uitstel, door den heer de Meester niet inge diend, niettegenstaande de pertinente ver klaring. Nu heeft de Minister mij van het be staan der urgentie" (lot aanbouw van 2 krui sers) volstrekt niet overtuigd". Maar ook sprekende namens eenige staatkundige vrien den uitte de heer de Meesterde meening, dat 's Lands belang niet gedoogde dat nu de *) Het artikel van Neptunus verscheen na de behandeling in de Tweede Kamer; daar in werd ook geen volledig plan gegeven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl