De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 1 augustus pagina 7

1 augustus 1915 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l Aug. '15. No. 1988 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Th. van Hoytema IN 's RIJKS PRENTENKABINET H <»Ik had, na de inleiding (die een .portret" is), bij deze tentoonstelling een besprekend artikel willen schrijven, gedeeltelijk kritiseerend, gedeeltelijk opsommend, gedeeltelijk biographisch. Dat is in vele gevallen een voudig. Hier is het dat niet. Ik voel hier den mensen te onmiddellijk achter het werk staan, en ik kan daar niet stug voorbij kijken, om abstract waarden en fouten te zien. Ik zie voortdurend, dat hij een vlotte ont roerde is, niet zonder ironie, niet zonder gratie, met teederheid, die zich in de kleur verschuilt en toch openbaart, en met een opmerkingsgeest, die in de soms te losse, soms te vlotte vormen werkelijker wijze zich laat zien. Ik weet van dezen mensch, dat hij technisch vaardig was in 1887 en per soonlijker van techniek met de jaren ge worden is. Maar dat geeft den harte-klpp van dit werk niet aan. Ik weet, dat zijn vorm zwakker is dan de kleur beschaafde en teeder. En dit is een eigenschap; dit beteekent dat de primaire eigenschappen in hem niet klein zijn, en van grooter kracht dan de verworvene dikwijls zijn. Dit betee kent, dat sommige storende tekortkomingen tegenover de vormen verwonnen worden door de kleure-schoonheid, die eigenlijk altijd beschaafd is, levend en fijn. Bij deze eigenschappen zijn nog andere noodig om een sprookje te begrijpen; en te kunnen illustreeren.. Gevoel-volle ironie hoort daartoe, en snaaksche teederheid. En dat lijkt eenvoudig, en dat is het niet. Weinigen be zitten deze dingen tegelijk; daarom wordt z lichtzinnig zoo dikwijls een sprookje ge schonden door de prentjes die er bij kwamen. En dit is erger dan het u misschien lijkt, want sprookjes zijn geen willekeurige dingen, die vél te krijgen zijn, en waar weinig honger naar is. Er is veel honger naar, en ze zijn weinig te krijgen. Ze zijn in het gewone zóongewoon- menschelijk. Andersen kon ze schrijven, en hij heeft de onmiddelijkheid er in, die recht in 't hart dringt, de teedere stem waarnaar ge luistert, de ironie waarom ge glimlacht, de mensche-kennis waarover ge nadenkt. ? Van Hoytema heeft voldoende van deze eigenschappen in zich om het schoon van Andersen niet te ver knoeien ; hij is blijmoedig genoeg van levendigheid daartoe en daarvoor. Hij kon het verhaal van het Leelijke jonge eendje neerschrijven (1893); het verhaal van hoe de schoonheid soms schamel begint voor .ze tot haar eer en heerlijkheid komt. Ge volgt in dit boekje met genoegen den meander van dien groei; hoe het grauwe dier wordt tot het schoone witte beest; hoe de vogel lijdt op den tocht door de streken van het leed tot den bloei der voortreffelijkheid. Ge ziet hetzelfde zeker in de twee Hanen" (van 1898). Beide, hanen, waren zij verwaand, en pronkten. Een augurk leed in stilte om den Haan (den bij-den-grondschen haan) en ze wou wel door hem in liefde verteerd en gegeten worden. Een storm komt (zie het blad Np. 5, met den bewogen tijd erin); alles vlucht en schuilt, alleen de Torenhaan (de bij-den-hemelschen haan) philosopheert droog-weg verder, en veroordeelt alles koeltjes. De augurk bereikt haar wensch; als tuingewas betiteld wordt ze gegeten. De Bij-de-grondsche overtreft den Weer-haan (want deze breekt af en valt) en hij kraait, de Bijdegrondsche, trotsch want het is altijd nog beter te kraaien dan opgeblazen te zijn, en af te breken." In dit sprookje is van Hoytema een ge lukkig illustrator. De twee partijen geniet hij, ze teekenend. Zijn eigen philosophie is niet van anderen aard, op het oogenblik, dat hij versiert. Hij begrijpt de snaakschheden (hoe zou hij niet?), en de ironische intiem verheugt zich om dien Weerhaan, die wel een wind-ei kon leggen, als hij wou, maar geen wind-ei nog de waereld waard vindt. Hij, van Hoytema, verarmt het sprookje niet; het uiterlijk slechts plompe mijdt hij niet, maar doordringt hij voldoende om het op nieuw in de teekening te verfijnen. En dit nqem ik een niet geringe gave. En deze gave is niet alleen in Holland een zeldzaamheid. Zij is dat overal. Ge weet, lezer, even wel als ik (en beter natuurlijk), dat we veel schilders bezitten (soms lijken mij er te veel te zijn). We hebben wandschilders, die de Torenhanen zijn, en land schapschilders, die de augurken zijn; we hebben figuurschilders (waarover we ons buitengewoon verheugen, en die de storm zijn in den nacht); we hebben de stillevenschilders (de kippen in massaas die mee pikken daar waar de leider ze voert); we hebben nog andere dingen, die zich schilder noemen, en die als de vermolmde planken zijn waarachter d' augurk ligt, en die n scherpe winddruk (de Tijd in zijn haast) vernielt, maar zelfs te midden dezer is een goed illustrator een vreemde vogel wij heb ben in Th. van Hoytema soms dezen teedren snaakschen vogel wanneer hij illustreert. PLASSCHAERT ?ï* i5< ^ Hartkamp's Bonaparte tentoonstelling Het is reeds heel wat jaren geleden, dat ik voor de eerste maal den heer A. Th. Hartkamp ontmoette, en sedert is mijn waar deering, om niet te spreken van bewon dering voor zijn arbeid als verzamelaar met den dag gegroeid. Ik kan me zeer goed begrijpen den uitroep van een mijner vrien den, toen ik hem zoo het een en ander over de schatten, die Hartkamp heeft bijeenge bracht, vertelde: dat kan de man niet alleen af, daarvoor heeft hij een staf medewerkers, een assistenbureau of zoo iets achter zich! Inderdaad, dien indruk krijgt men, als men zoo hoort, op welk gebied Hartkamp's liefde voor verzamelen zich beweegt. Precies te omschrijven is zulks toch niet, want het heeft me altijd getroffen, dat op welk ge bied ik als journalist Hartkamp's hulp inriep, dit haast nimmer te vergeefs was. Elke be kende figuur in Nederland heeft om maar .eens iets te noemen bij Hartkamp zijn portefeuille. Daar liggen een of meer por tretten van de betrokkene" in, wijders zijn biografie, zoo mogelijk een fragment van zijn handschrift en andere merkwaardigheden. Maar naast de personen de zaken. Men wil b.v. wat hebben over de geschiedenis van het spoorwegwezen. Als Hartkamp wil hel pen, hij is in de laatste jaren wat gereser veerder op dit gebied geworden dan levert hij een dossier, waar rijkelijk uit te putten valt. In de comedie (Jules de Bruycker) Jules de Bruycker Onder de Belgische graphische kunstenaars van dezen tijd, neemt Jules de Bruycker onbetwist een hoogst belangrijke en tevens zeer bizondere plaats in. In geheel zijn etswerk spreekt zich de ziel uit van den oerkrachtigen, gezonden ras-Vlaming, ruig en forsch. Een nauw te scheiden vermenging van werkelijkheid en verbeelding is karakteristiek in zijn teekeningen, waarin herleeft: de snaaksche luim van Boeren-Breughel, de rijke verbeeldingskracht en machtige phantasie van Helschen Breughel en Teniers de Jonge de oolijkheid van het kind uit Tijl Uilenspiegel's land. Als romanticus en phantast, doch tevens als realist ziet deze waardige nazaat der Keerlen" het marktleven met de plompe, zwaar-heupige vrouwen, de kijvende koop lieden, de kattekwaad-zoekende jongens aan den voet van het sombere Graven-kasteel te Gent, speurt hij in de dompige steegkloven en kronkelende sloppen, waarin gedrochtelijke kinderen in het vuil wroeten, en geeft, met een aan Daumier in zekere mate verwante visie.scènes uit het kiekenskot"...®) Weinig huidig-levend Belgische kunstenaars beeldden zóaangrijpend van aspect de diepe tragiek van Vlaanderen'sZ stedenschoon, z machtig van expressie en houding het Vlaamsche volksleven. Door den porlog moest de kunstenaar zijn geliefde stad Gent verlaten en naar Enge land vluchten. Deelend het lot van zooveel andere, waar lijk groote artisten, heeft de kunst ook hem niet in staat gesteld, onbezorgd den tijd te beiden. Zijn atelier is leeggeroofd. Geen schets, geen studie, geen prent is daar nog aan wezig en de Bruycker moet thans door verkoop van etsen in Holland zijn afge scheiden bestaan trachten dragelijk te maken. Mochten er lezers zijn, die een ets van Jules de Bruycker zouden willen koopen, dan zal ik mij gaarne met toe- of zichtzending belasten. Sloterdij k, Mr. J. B. DE LA FAILLE Villa Engelina" *) Schellinkje. De Engelenbak (Jules de Bruycker) MMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMItllllllinlIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllHIIIIIIIIIHIIIIlrlllllllMntltllllllllllltlllllllllllllllllllllllMIIIIIIHIIIIIIIHIIIIIIIHIIIIIINIIIIIIIIf IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilMltnlIlllnlIIIMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIlllMUIII Maar hetzelfde is het geval met de lucht vaart, met het postverkeer, met de geschie denis van het gas, met de opkomst, bloei en teruggang van de kermis, met ja, waar al niet mee! Herinnert men zich de pracht-collectie betreffende Vondel, die thans een onder komen heeft gevonden in de Universiteits bibliotheek, zijn schatten omtrent het Noord zeekanaal, die nu aan de zorgen van dt Kamer van Koophandel zijn toevertrouwd, zijn historische verzameling betreffende het Amsterdamsche tooneel, door de Gemeente aangekocht, de tentoonstellingen van zijn schatten in het Panorama? Zij zijn alle slechts gedeelten van de onmetelijke rijk dommen, die Hartkamp bijeengegaard heeft met een geduld, een zorg, een liefde, waar van de wedergade niet te vinden is. * * * En nu vindt men weer in het Stedelijk Museum te Amsterdam een ander deel van die schatten uitgestald: een collectie be treffende Napoleon I en het geslacht Bona parte. Eenige zalen zijn daarmede in beslag genomen en men ik ten minste staat perplex over den omvang van die collectie, welke loopt vanaf de geboorte van den stamvader tot de wieg van het kind van den Bonaparte, gehuwd met prinses Clementine van België. Als niet-historicus zal ik me wel wachtenook maar een enkel critisch woord te doen hooren over het tentoongestelde. Niet alles wat daar te bezichtigen valt heeft artistieke waarde er zijn integendeel foei-leelijke dingen onder maar de verzameling ont leent haar waarde niet in laatste plaats aan haar overvloed. Lieve hemel, hoeveel por tretten van Napoleon daaraan de muren hangen, heb ik niet kunnen schatten, laat staan tellen! En dan vindt men er alle gebeurtenissen uit het zoo rijke leven van den grooten keizer in prent weergegeven. Mooie voorstellingen naast allermalst ge dealiseerde, zotte caricaturen, speciaal van Engelsche %herkomst, reproducties van ver maarde schilderijen, enz. enz. Napoleon III is minder rijk vertegenwoprdige dan zijn groote oom, maar 't is altijd nog zooveel, dat er een afzonderlijke ten toonstelling van ware te maken ; en dat ook de verdere familie, de broers en zusters van Napoleon I en hunne nakomelingen niet ver geten zijn, behoef ik wel niet te verzekeren. Als bijzonder curieus noem ik wijders de collectie muziekstukken, die in verband staan met Napoleon en de Napoleoniden, als hoogst interessant voor de penningkundigen de rijke collectie medailles en penningen, die ook al door Hartkamp is bijeengebracht. * * * Maar toen ik bij de bezichtiging van die haast overdadige verzameling door de zalen van het Stedelijk Museum drentelde, rees een gedachte bij mij op, die ik, in de hoop dat de heer Hartkamp haar mij ten goede zal houden, hier toch even wil uitspreken. De mensch is sterfelijk, en eenmaal zal de dag komen, dat de onvermoeide hand, die dit alles samenbracht, voor goed rust. Wat zal er dan met die ontzagwekkende collec ties, met den reuzenarbeid van dezen onvermoeiden verzamelaar gebeuren? Gaan ze uit elkaar, worden ze naar de vier wind streken verstrooid, dan gaat er ideëele, doch ook materieel waarde verloren: zou het daarom niet mogelijk zijn, dat er nu reeds een Hart kamp-museum werd gesticht, waar al wat thans in de woning van den verzamelaar geordend en ordelijk ligt opgehoopt worde uitgestald? Ik ben overtuigd, dat wanneer zich een comitévan vrienden van kunst en histo rie vormde voor de tot stand koming van een dergelijk museum, het veler sympathie en medewerking zou vinden. En ik ben er wel vast van overtuigd, dat mijn oude vriend Hartkamp van harte zou medewerken om de vruchten van zijn onvermoeide toewijding aldus voor het nageslacht in eere te houden, waardoor hem tevens een waarborg kan worden gegeven, dat er ook in de verre toekomst in zijn geest zal worden voortgearbeid. Wie neemt het initiatief? K. iiiiuiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimitliiliiiii IMIIIIIIIIIIIIIII Valsch Pathos, door H. SALOMONSON, Amsterdam, H. J. W. Becht. Het is voor een criticus moeilijk, een literaire kritiek te schrijven over een boek, dat hem sympathiek is, vooral als het jeugd herinneringen in hem wakker roept. Valsch Pathos" is zoo'n boek. Het is de geschiedenis van een jong, en blijkbaar rijk student, die in het gewone studenten-zwabberleven in nachtkroegen komt en die daar met een fijn, ietwat week gemoed de dingen naief en toch altijd voor naam aanvoelt, vooral de vrouwen. Een juffrouw, van de vlakte", Grace, een ge wezen maintineetje", maakt den indruk op hem, die nu en dan de enkele teeder en frêle" en gevoelig geblevenen onder die dametjes op heel jonge mannen maken, en de liaison" is daar, waar dit boek het jeug dige, frissche, en ook wel onbeholpen ver haal van is. Mis.schien is dat onbeholpene eigenlijk de charme er van, en het zou nog charmanter zijn, indien er niet een zekere hollandsche zwaarwichtigheid bijkwam, zich uitend in zwaartillende overwegingen, die dan het fijne aroma van een spontane liefde doen vervliegen. Het lijkt maar zoo heel gewoon, een rijk studentje, die een dametje van de vlakte" ontmoet en er, zooals dat heet mede van door" is naar een stille badplaats in Enge land, om daar een clandestiene honeymopn" door te brengen. Het is ook gebrui kelijk, dat dan familieleden daar iets tegen hebben, en dat de club-genooten het een be denkelijk geval vinden, dat echter met den tijd wel dood zal bloeden. Het ligt verder ook in den aard der dingen dat, door hetgeen de franschen zoo mooi la force des choses" noe men, zulk een amour-idylle ten slotte eindigt in een scheiding, waarbij de vrouw het oude leventje weer opvat en het studentje weer braaf voor zijn examen gaat blokken, zich aangordend om een nuttig lid der fatsoen lijke maatschappij te worden, tot gerust stelling van familieleden en club-genooten. En niet te vergeten ook van de lezers. Valsch Pathos" behandelt alzoo een schijn baar banaal geval, met een heel fatsoenlijk slot, dat oningewijden een slippertje" van een student zouden kunnen noemen met een lieve, mooie vrouw van de vlakte". Er is echter een fijn, voornaam aanvoelen van dit geval in, er spreekt ook een vage, eveneens voorname weemoed uit, die lang niet banaal zijn, en die, juist door het naieve en somtijds onbeholpene van de voorstel ling, er een frischheid van jeugd-charme aan geven, die bij jonge, hollandsche schrijvers eene uitzondering mag heeten. Het boek heet ten onrechte Valsch Pathos", om het onzuivere geïdealiseer, vermoed ik dat het jongemensch om het lieve vrouwtje en zijn verhouding tot haar heendroomt, maar, behalve het gezwollen Naschrift" aan het einde, komt er gelukkig geen valsch pathos in voor. Het boek is juist zeer een voudig, zonder mopidoenerij geschreven, en in een anderen stijl dan dien, waarmede beginnelingen, naar een vast cliché, van de heeren geposeerde critici een zes" op het rapport halen. Die eenvoud is er tevens de bekoring van. Hier en daar komen er zelfs heel goede dingen in" (zooals ik laatst een criticus van een boek hoorde zeggen), dingen van zeg ging zoowel als van observatie. Van de eerste, toevallige ontmoeting van Guus, den student, en Grace, in een nachtkroeg, van waar hij haar in zijn auto naar huis bracht, zegt de schrijver b.v.: Zacht en hoog had zij tot hem gespro ken; als toevallig aangestooten kristal had het geklonken, toevallig, zooals hij haar ont moet had." Van een rit, bij kil weer, met weinig menschen, over het verlaten Gevers Deynootplein zegt hij: Een kaal muziekje drupte uit een der ge opende cafétjes, waarlangs zij terugreden naar de stad." De eerste nuit d' amour" van Guus en Grace wordt, zeer beknopt en typisch, be schreven, door te verhalen, hoe hij haar even met een rijtuig naar huis bracht van een nachtkrpeg, met het doel, dan weer heel zoet naar zijn vrienden terug te keeren, en hoe hij dan nog even thuis bij haar blijft praten. En dan, niets dan een paar veelbeteekende stippetjes ' waarna: Ledig reed het rijtuig terug, de wind was gaan liggen, en vol en zwaar viel de voorjaarsregen uit den overladen hemel." Dit is fatsoenlijk en bescheiden, zou ik zoo zeggen. En zér suggestief. Het boek begint met een gesprek van Guus en zijn club-genooten op de kroeg,', waarbij Henk, een der intiemen, hem voor de vaste liaison met Grace waarschuwt met de woorden: Je hebt toch gemerkt dat die vrouw ver liefd op je is hoe kun je dat nou aan nemen? Ook hier eischt het eene leven het andere, en het jouwe is niet voor haar.... wij hebben niets te geven, en daarom mogen wij ook niets hebben dat is glad." Om deze these beweegt zich verder het geheele geval". Guus vindt het wél. Hij wil zijn leven, zijn geheele zijn, zijn voelen en denken, wél aan die vrouw geven, die door haar liefde voor hem van al haar vroegere leven ge louterd zou zijn, en hij zegt: het kan wél, het mag wél." Dat het natuurlijk althans in Holland, zou ik bijna zeggen niet mag, en niet kan, dat is de weemoed van dit boek, dat, vrees ik, alleen diegenen begrijpen kunnen, die het al is het niet precies zó, en met wat variatie, in hun jeugd hebben doorgemaakt. Zij, die het doorgemaakt hebben, zullen ook niet al te zeer lachen om de ietwat sentimenteel lijkende maar in de sfeer van zoo'n amour zér serieuze en logische episode van den vuurtoren op Scheveningen, van lichtbundels waaraan G race haar liefde-groet medegeeft, die dan, heel ver in Noordwijk, waar men er den vagen schijn van kan zien, bij Guus moet terechtkomen. Orace is een vrouw, die het zeldzame talent heeft, een mooie liaison ook mooi te doen eindigen. Een liaison beginnen is niets, dat kan iedereen", heb ik eens een des kundige" in zulke zaken hooren zeggen maar de meeste meisjes en vrouwen ein digen haar altijd plomp, en dan blijft niet eens een lieve, herinnering over." Grace, die opeens verdwenen is, als zij voelt dat het niet mooi meer is en het banaal zou worden, laat voor Guus de woorden achter: Alles was toch mooi tusschen ons, Guus, en de uren, dat wij elkaar het hoogste waren, blijven ons als een mooie droom." En maanden daarna schrijft zij hem, in een brief uit Nice: Denk ook niet dat ons samenzijn tot niets gediend heeft.... het zal mij gelukkig maken te 'denken, dat je eenmaal een vrouw zult kunnen begrijpen?door wat ik met je heb doorgemaakt." Dit is, waarom ik zooeven zeide, dat het schijnbaar banale geval voornaam aange voeld is, Ik heb met dit alles niet willen zeggen dat ik Valsch Pathos" een groot literair kunstwerk zou vinden, al komen er hier en daar literair goede dingen" in. Te veel hollandsch-zwaarwichtige bespie gelingen over de moraal en de liefde waarin men alles doet behalve bespiegelen, als zij echt is, en waarin de dolste razernij juist logica is maken sommige bladzijden er uit zelfs vervelend. Maar de charme van frissche jeugd en een zekere jongensachtige naieveteit geven er, naast het voorname aanvoelen van dingen en situaties, een aroma aan, dat onmiskenbaar is. HENRI BOREL. * * * Goudland. Tropen-roman, door Huoo PENNING. Uitgegeven door Van Holkema en Warendorf, Amsterdam. Deze roman Goudland is een heel puur en innig boek, geschreven door een fijnvoelend en droomerig man, door een dichter. '? Indien het nochtans niet geslaagd" is, dat wil zeggen: indien het nochtans als gaaf kunstwerk niet rijp en tastbaar voor ons staat, dan is dat meer een gevolg van geringe bedrevenheid des schrijvers in de bijzondere vaardigheid van zijn kunst dan wel van gebrekkigen aanleg. Het is een boek als een schemering. En het heeft meermalen de volledige bekoring van de schemering. In zijn geslaagde ge deelten is het als een schilderij van Matthijs Maris. Doch in zijn geheel is het niet uit de verf". De groote fout van den heer Penning is de groote fout van de meesten onzer hededaagsche Nederlandsche romanschrijvers. Het is de ontaarding van den invloed van Flaubert en de Maupassant. Het is de te groote omstandigheid in het ontleden der uiterlijkzinnelijke waarneming. Doch hoe omstandig Flaubert en vooral de Maupassant ook zijn in de angstvallig-nauwgezette opsomming der kleine handelingen, kleine ontroeringen en kleine gedachten der door hen beschre ven personen, bij hen blijft de uiterlijkzinnelijke waarneming steeds middel, wordt ze geen doel. De groote Fransche meesters deelen al deze vaak vermoeiende bijzonder heden en kleinigheden mede alleen om te geraken tot het opbouwen der zielkundige innerlijkheid van hun sujetten. En zij slagen erin al de feitjes des uiterlijken levens ob jectief te beschrijven, zoodat Wij de ver melding beschouwen als onontkoombaarnoodzakelijk, en vooral ze voelen als onontkoombaar-eigen aan de persoonlijkheid van het boek. Het zijn niet hun eigen ontroeringen of hun eigen gedachten, die zij opsommen, het zijn de ontroeringen en gedachten der per sonen uit den roman alleen. Bij den heer Penning nu is de ruime detailleering der huiselijke gebeurtenisjes: als het eeuwige opsteken en onmiddellijk wegwerpen van cigaretten, de eeuwige terug komst van maaltijden en slapen gaan enz., geen als noodzakelijk-ge voelde beschrijvings kunst, doch een ernstig beletsel voor het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl