De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 8 augustus pagina 10

8 augustus 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 :Atig. '15. ~ No. 1969 ONZE PLANKEN-HELDEN IjOUIS DE' VEIES. Louis de Vries welvarend teruggekeerd van zijn Indische reis. Ginder heeft hg steun en vriendschap ondervonden, en het resultaat van de zaken wettigt vertrouwen in een nieuwe campagne. Omtrent een jaar heeft De Vries' reis uit en thuis geduurd. 22 Augustus vertrek uit Amsterdam met 11 stukken heeft men alle bespeelbare plantsen van den archipel bezocht en o.a. een droom gerealiseerd, waar van al lang was gesproken: openluchtspel. (Alg. Htt.) Louis de Vries die wist het wel: het goud ligt in den archipel; 't is hier zijn pis-aller" Hij zoekt weer krachten bij elkaar, en alras zwalkt hij weer op de baren, en op tournee. Wat tranen heeft hij hier verschreid op het tooneell Met welk een vlijt deed hij den Shylock na! Wat inkts werd over hem verschreven, in 't Handelsblad, de Prins, Het Leven, etcetera. Nu klonken onder Indië's lucht zijn basgeluid, en rauw gezucht tot in het eenzaamst oord. Waar anders apen veelal stoeiden, daar was het, dat de Shylock loeide van Hulp en Moord Waar slechts een plek bespeelbaar was, waar, midden tusschen 't dichtst gewas de kali zwelt, daar koos hij uit zijn repertoire van elf stukken juist het ware, en werd de Held. Zoo keert hij voor zes weken weer, en 's avonds zit hij als weleer in Kroon en Mille Colonnes. ... En streeft dan weer tot Insulinde, waar allen zoeken... weinigen vinden: den Gouden Bron. MELIS STOKE Vliegenplaag. Men meldt ons uit Terschelling: Gistermorgen passeerden hier twee Zeppelins in Westelijke richting, Men meldt ons uit Ameland: Weder passeerden gistermorgen te 8 uur twee groote luchtschepen, koersende in Westelijke richting. Men meldt ons uit Ameland: Gistermorgen 4 uur passeerde zeer dicht bij ons land een groot luchtschip, gaande in Westelijke richting. Men meldt ons uit Vlieland: Twee Zeppelins, komende uit Oostelijke richtingen gaande naar het Westen, keerden terug en verdwenen in Noordelijke richting. De Telegraaf", 26 Juli 1915. Aan Doctor Snijders breng ik eer Hij bracht de natie in 't geweer* iiMiiiillimiiiiiliMiliiiiiiiMiiiimuillililliiiMiHiiiiiMiiimiiiiMimiMiiiii LENTE DOOR HENRI VEUSKENS Het was doodstil in de schemerige zie kenkamer. En buiten groeide de jonge lente met blij geluid van vogels en van menschen. En over de landen waaide"n met den war men wind de geuren der zwellende knoppen van de boomen en de struiken. En daar jubelde de lichte zon hare warmte door de wolken. De vlierboom stond al in blad en in de hooge abeelen kwetterden de vroege spreeuwen. Langs de doornhagen lag eene lichte schemering van groen en ook de wei den werden jonger van kleur. Over de akkers lagen de vruchtbare vroegjaardampen, waardoor de krachtige boer zijne paarden dreef voor den ploeg. En de reuken van het vochtige land lokten de kraaien, die zwierden en drentelden boven en over den akker en af en toe eenen aardworm opwoeiden uit de omgeploegde kluiten. Maar in de kamer was het stil en schemerig. Alleen tikte zachtkens de groote klok in den hoek. Moe gestrekt op het bed lag de bleeke, jonge man, zonder te bewegen, met de oogen gesloten. Hij was gelijk aan eenen doode. Zijne mat-bleeke doorschijnende handen lagen gevouwen over het witte laken. Om zijn vermagerd wezen lagen de blonde haren als een stralende nimbus ge spreid en om zijnen mond lag zóeene berustend-lijdende uitdrukking als van eenen heilige. Buiten woelde het zwellende leven in golven van geruchtend geluid. Daar lachten de zon en de menschen. En hier in de eenzaamheid lag een gebroken jong leven. Wreed geknakt in zijn sterken bloei en nu langzaamwegdoovend in het donkere eeuwige, in de koude rust van den dood. Eenlij k tikte de groote klok en tragelijk doorgons den acht bronzen klanken de stilte. Ver schrikt door het plotselinge geluid hief de zieke het hoofd even op van het kussen en zijne wijd-open oogen zagen naar de beengele wijzerplaat. Dan zonk hij weer terug, maar met eenen pijnlijken zucht. Hij luis terde naar het luide leven buiten! Eene hen op eene hoeve takelde en kakelde onbezorgd. Een troepje drukke musschen zat in eenen boom bij het venster luid leven te maken. Dan joegen ze weg opeens met snorrend vleugelgerucht en het was geheel stil weer. Toen begon rustig buiten een merel te fluiten. Zoo klaar en luid en zoo innig klonk zijn wonderlied. Dat trilde en beefde van liefde- en levensbegeeren in den won deren zang van den vroegen merel. De zieke Om met een niets ontzienden kamp Ons land te hoeden voor de ramp Waarmee ons dreigt de zwarte vlieg Hij preekt den preventiven Krieg". Maar nog een andre plaag der lucht, Een schrikbre reuzenvliegenvlucht, Een ongedierte van het soort Der Zeppelins I en zoo voort, Bederft de vredige atmosfeer Van Holland in dit zomerweer. Dat Zeppelt in, dat Zeppelt uit, Dat snort met reuzenbromvliegsnuit, Dat gonst als eens in Brobdignac De wesp die Qulliver doorstak, Hoog over Zuiderzee en Wad Als ware Nederland een vat Vol zoeten stroops of honigzeems. En vliegt van Eems naar Tyne en Theems En strooit zijn giftige eiers uit Op stad en dorp, op schip en schuit. Maar leeft er dan in Holland, niet Een zuiveraar, een slimme piet, Die al dat ongedierte vaagt Van Hollands lucht, tot geen het waagt Ons weer te plagen met gegons, Als waar ons land niet meer van ons. Bestaat er niet een knap dresseur, Die uit onze ooievaars een keur Van stelteloopers kiezen mocht Om die te leeren zoo'n gedrocht Met spitse bek te lijf te gaan, Zijn snavel in zijn buik te slaan, Te prikken in zijn dikke huid, Te steken in zijn brommersnuit, Totdat het monster angstig vlucht En voortaan mijdt onze eiberlucht, Of overeiberd dalen leert Om hier te worden geïnterneerd? THOMAS DE RIJMER Antwoord aan Dr. Fr. van Eeden De vergadering in het Concertgebouw" aldus schreef Het Volk" daags daarna heeft bewezen, dat men met rumoer de propagandisten van den Algemeenen Oefen plicht' niet afdoende bestrijdt. Niet zij zijn het, die moreel geslagen het veld hebben moeten mimen." Dr. Frederik van eden schijnt van andere meening. Hij spreekt van mislukte propa ganda" en wijt die mislukking aan het sabelgekletter" en het feestelijk vertoon" op het podium. Ja zelfs aan de muziek" van een militair fanfarecorps" dat niet aanwezig was! De eenige muziek van dien avond werd geleverd door hen, in wier wel luidend gekrijsch Dr. van Eeden eene open baring van sluimerenden heldenmoed" heeft weten te ontdekken. Wij willen Dr. van Eeden's onvriendelijke kritiek niet in denzelfden toon beantwoorden, al was het alleen, omdat wij begrijpen, dat hij door zijn optreden aan onze zijde, in een ietwat scheeve positie is geraakt tegen over zijne geestverwanten van weleer. Maar wij moeten toch constateeren en zulks op grond van hetgeen de lawaaimakers achteraf zelf hebben verklaard dat het niet in de eerste plaats het z.g. militair ver toon is geweest, dat tot rumoerige obstructie heeft geprikkeld. De voornaamste oorzaak van het kabaal was de aanwezigheid van Dr. van Eeden zelf. Het oorverdoovend ge joel en gefluit bij zijne verschijning, het geroep van verrajer" en bedrieger" en eindelijk Reijnders' felle persoonlijke aanval lieten aan duidelijkheid niets te wenschen over. De aanwezigheid der Nederlandsche vlag iiiiliiiiiiMiimiiiMiuimiiiMimMilllilliiiiHliuifimiiiiMiiiiMtliiliiiiiiiii luisterde met eene vreemde uitdrukking van herdenken, van vrome heugenis op zijn bleeke wezen. Zijne oogen staarden ver in onbestemde wijdte. Zij zagen geliefde din gen uit verganen tijd. Eene voorbije lente bloeide open in zijne ziel, eene lente vol zonneschijn en lichte vreugde; toen was ook overal het luchtig leven van den komenden zomer. De vogels waren in de weer in den vroegen uchtend al, en in de weide bloeiden de bloemen. Toen zong ook de merel in den morgen en in heel de natuur was het groote verlangen naar leven en naar liefde. Dat innig oneindig verlangen naar vreugde en vrijheid, naar lust en leute. Dat jonge jeugdige hopen, dat al de dingen doen, de menschen en de vogels en de boomen en bloemen. O, die warme winden, die over de landen gingen en die zwoele zoete geuren! In de stille ziekenkamer lag hij zoo te mijmeren over voorbije blijde dagen. En met ertjstig geluid tikte de oude klok den tijd, seconden en minuten vergingen. O, 't was lang geleden al die dagen, waaraan hij dacht, een zee van lijden en bloed lag daar tusschen, tusschen toen en nu. En hijzelf was veranderd, verouderd, ge broken. Toen een jonge, hoopvolle man, die naar het leven verlangde, die gansch het groote rijke leven nog te leven had. Het volle zomersche leven der jeugd. Zijn gelaat vertrok tot eenen pijnlijken, stillen lach als hij dacht aan de vorige lente... Zij zaten naast elkander op de groene bank onder den vlierboom voor het huis. Hij en zijne oude moeder. Hij wist het nog zoo goed, zoo geheel juist in alle bijzonderheden. Het was in den vroegen morgen en zij waren gaan genieten van den schoonen, komenden dag. In het Oosten streepte nog het felle goud der zonneopkomst, vervaagde hooger met het intense blauw van den hemel. De frissche geur van den vroegen voorjaarsdag kwam van de velden gedreven. Van verre hoeven klonk het gekraai van hanen en ergens dicht bij zong de zwarte merel zijn lied aan den jongen dag. Zwijgend hadden ze naast elkander gezeten op de groene bank. Lang, ze wisten niet hoe lang wel. Hij en zijne oude moeder en zij hadden geluisterd naar den merel, juist zooals hij nu luisterde. Voor hem was het toen eene wondere aandoening geweest. Het was de eerste merel, dien hij hoorde in die lente. In de stad, waar hij studeerde, waren geene merels tusschen de hooge muren en dat drukke lawaai van het woelend verkeer in de straten. En hij was blijde geweest, dat hij nog verscheidene dagen kon blijven in het als symbool onzer nationale onafhanke lijkheid en het gezicht van daaromheen geschaarde gewapende mannen in uniform moge bijgedragen hebben tot de opgewon denheid der schreeuwers, echter, indien dr. van Eeden die menschen wilde overtuigen van hunne redelooze verdwazing, dan had hij moeten beginnen met zelf te erkennen en die erkenning duidelijk uit te spreken dat landverdediging zonder wapens en eene georganiseerde en geaniformde weermacht niet mogelijk is. Wij hadden toch bezwaarlijk het doel onzer propaganda kunnen demonstreeren door het podium te doen bezetten door een koor van jonkvrouwen in witte gewaden, vredeshymnen zingende en met olijftakken wuivend. Het wordt waarlijk eens tijd, dat de zoogenaamde antimilitairisten' gaan inzien, dat het door hen zoo verfoeide apenpakje" de eenige waarborg verschaft, om, als het oorlog wordt, door den vijand als tot de weermacht behoorend erkend te worden en niet ais franc-tireur doelloos neergeschoten te worden. Dr. van Eeden^ die niemand het recht van zelfverdediging zou willen ontnemen, moest de eerste zijn om zich over dat dwaze vooroordeel tegen de uniform heen te zetten. De lezing van dr. van Eeden's stukje heeft ons leed gedaan. Niet omdat wij ons door zijn kritiek verongelijkt achten, of ons van eenige schuld bewust zouden zijn. Wij kun nen niet helpen, dat de heer Van Eeden in militaire uniformen en de kleuren der Neder landsche vlag iets feestelijks" ziet. Hadden wij soms allen met lange gezichten en tranen in de oogen op 't podium moeten verschij nen en de zaal met [zwart moeten drapeeren, om te doen blijken van den somberen zwaren plicht", die op ons drukt? Neen dr. van Eeden's booze nabetrachting heeft ons leedgedaan, omdat wij eerbied hadden voor den betoonden moed, toen hij bij het begin van den oorlog openlijk ge tuigd heeft in strijd met zijne voormalige opvatting, dat een volk recht heeft zich te verdedigen en zich daarvoor zoo krachtig mogelijk moet maken, terwijl nu blijkt, dat zijne overtuiging toch niet zoo krachtig is als wij geloofden; omdat hij nu zijn ver bolgen geestverwanten met zich zoekt te verzoenen door nijdig naar ons reactionaire propagandisten" te trappen, in plaats van moedig de konsekwenties van zijne over tuiging te aanvaarden en tront te maken naar de laffe schreeuwers, die voor een voudige rede en een mannelijk woord niet vatbaar zijn gebleken. Wat daar op dien avond in het Concert gebouw tot uiting kwam was geen krachtige volksgeest, geen sterke wil gegrond op diepe overtuiging; het was niets dan on wetende, bandelooze platheid en lust tot lawaai. Wie daarin idealisme en heldenmoed ver mag te bespeuren, en meent zulk rumoer te kunnen bezweren door een beroep op het... rechtsvaardigheidsgevoel, is toch wel erg naïf. Het Propaganda Comitévan de Vereeniging Volksweerbaarheid voor Algemeenen Oefenplicht" A. E. DUDOK VAN HEEL, Voorzitter J. H. COHEN STUART, Secretaris Een paar woorden-' naar aanleiding van boovenstaand stukje. Er is geen sprake van scheeve positie noch van geestverwanten van weleer. Ik heb nooit iets beweert wat ik door deeze aanleiding zou moeten terugneemen: Het socialisme dat ik beleeden heb, belijd ik nog onverzwakt, en niet om bij de massa in 't gevlei te koomen. Ik heb mij daar nooit om bekommerd, en nu wel allerminst. Ik heb duidelijk genoeg erkend en uitge sproken dat landsverdeedigtng zonder geor ganiseerde en geüniformeerde weermacht onzinnig is, en ook dat het gansche volk aan die verdeediging moet deelnemen om dat de meerderheid zelfstandig en vrij wil blijven. Alleen voor het dozijn waarachtige kleine dorpje, bij zijne oude, goede moeder. Het was schoon in de velden, die wijdrondom zich strekten in groene vlakheid. Waar de leeuwerik omhoog ging naar de zon, in immer vruchteloos trachten en waar de duiven over dreven als blanke visioenen van zilver. En de maaiers te zien in de beemden, met hunne lange zeisen, slaande slag na slag in regelmatige cirkeling, als vechters staande, de bovenlijven buigende en richtend op het rythme van hun slagen. En als de avond kwam was het schoon in de bosschen, als daar de donkerte zeeg tusschen de groene kruinen door en de leegte tusschen de stammen vulde met weifelenden schemer. Zoo gaarne doolde hij door de bosschen en over de wijde, eenzame hei, waar de hei-leeuwerik jubelde en de boscharoom geurde. Over al deze dingen lag de zieke te denken en in zijne ziel kwam een eindeloos verlangen opleven naar kracht en schoonheid, naar vreugde en geluk. Doch een machteloos verlangen was dit. Was zijne jonge kracht niet gebroken ? Door menschenhanden uiteengerukt, vermorzeld in de klauwen van den gruwelijken krijg. Eenzaam tikte de groote klok in de stilte, er was geen geluid meer dan het gerammel van een wagen buiten en schor klonk het geblaf van eenen kwaden hond. En andere dingen ging de zieke nu zien... De luide zomer lag over de landen, al de bloemen bloeiden en des avonds zong in het lage hout de nachtegaal. De zon brandde in den middag over de velden, hare schet terende warmte van wijde hoogte. Droevig lachte de zieke. Toen begon het groote wereldgebeuren, de hartstochten der volken braken los en als een woedende orkaan vloog de oorlog over Europa, verscheurend en verbrekend, verwoestend. Geweldig in zijn verschrikkelijke kracht. En ook hij moest weg. Weg van zijne moeder, weg van zijne geliefde velden en bosschen. Maar riep het vaderland niet! Eene geweldige siddering ging schokkend door de menschen. In mach tigen stroom bruiste de liefde voor het land over de menigte En zijne oude arme moeder! Ze stonden tezamen onder den groenen vlier voor het huis. Zij hield zijne hand vast in de hare, wilde ze niet loslaten in onbestemden, voorvoelenden angst. Bei den weenden. En rondom ging het blijde leven zijnen gang, de vogels zongen in de boomen, de bloemen geurden en bloeiden in de groote pracht van het zonnelicht. De oogen van den zieke werden vochtig, zijne lippen beefden bij de herinnering aan het afscheid. christenen, die martelaars voor hun weer loosheid willen worden, wensch ik uitzon deringsbepalingen. Ik heb hoegenaamd geen vooroordeel teegen uniform en verlang niet de dwaasheeden waarvan de inzenders gewagen. Maar ik vind het tacteloos ons volk te willen winnen voor militair vertoon, zooals dat b.v. in Engeland nog met succes ge schieden kan. Het schelden op laffe schreeuwers" en alles toeschrijven aan onwcetende, bande looze platheid en lust tot lawaai" getuigt van den kortzichtigheid en onbekendheid met den waren aard van ons volk die mij volkoomen in 't gelijk stelt, toen ik den reactionnairen heeren een ernstig woord van waarschuuwing toevoegde. F. v. E. 8> * Een amendement op het manifest van den Duitschen Keizer " Met groote belangstelling las ik in de dagbladen het manifest van den Duitschen Keizer aan het Duitsche volk van l Augustus. Kritiek op dit stuk ligt niet in mijne be doeling : een Nederlander trouwens kan thans en hier niet beoordeelen of dit niet juist de taal is die daarginds het volk behoeft. Maar bij wijze van fantasie stelde ik mij voor den geest hoe schoon en van welk eene beteekenis dit manifest had kunnen zijn met een ander slot. Hoe ik mij dat slot dan dacht. Lees het manifest tot en met de zinsnede: Met de moeders, vaders, weduwen en wee zen gevoel ik smart voor hun dierbaren die voor het vaderland het leven Heten"; breng in gedachte enkele wijzigingen aan en ver volg dan in den gekozen stijl en met een hier geoorloofd germanisme: Iets grootsch te beleven stemt tot over peinzing en verdiept onze gedachten. Met dankbare erkenning dat de Nationaalgedachte" zich ten volle ontwikkeld heeft en al het goede dat uit haar voor een volk kan voortspruiten aan ons volk heeft ge schonken, is thans bij mij het inzicht gerijpt dat de tijd gekomen is haar in onze wijze van denken, in onzen handel en wandel eene meer bescheiden plaats aan te wijzen. Hare overschatting bij de volkeren staat schuldig aan den oorlog. Boven het belang van het individu gaat het belang der natie, boven dat der natie ga het heil der menschheid. Van deze overtuiging doordrongen reken ik het thans mijne taak mijne krachten in het werk te stellen in het belang van een vrede die voorwaarden biedt voor eene onbe lemmerde ontplooiing van 's menschen schep pingskracht." Toevoeging van eenig recht en vrijheid", geest en kracht" zou hier hebben geschaad; de god, die Duitsche wapenen heeft te zegenen zou onvermeld hebben moeten blij ven, en het Groote Hoofdkwartier" zou ver vangen zijn door het stille studeervertrek. Maar helaas, het slot is anders. Den Haag, 2 Aug. '15. J. H. T. in 'i iMMiiimiiiMiiiiiiiiiiiilliiiimliimiiiiiMimiiiiiiilini De Nieuwe Dag , Nog rust het speeltuig van den zanger Die al zoo lang gezwegen heeft, Wijl 't hart, van geen verwachting zwanger, De uren liefdeloos beleeft. Maar eenmaal rijst, na lijdzaam wachten, Beloftenzwaar de Nieuwe Dag, Hoort hij in 't droomverhaal der nachten 't Kristalgetinkel van haar lach. En zal zij zwijgend tot hem neigen, Dan weet hij de eigen weelde niet; Dan zal hem van de lippen stijgen Een nieuw, een jong, een levend Lied! Duc 1915 En eindelooze marenen kwamen nu, lange eindelooze marschen, werktuigelijk gaande, willoos-bewegend de moede beenen in eenlijken pas. Dan het eerste woedende samentreffen met den vijand. Het geschetter der geweren om en om en dat hoonende fluiten der kogels sjjjt, sjjjt van alle kanten vallen kogels. En overal vallen dooden. En het zijn kameraden, die daar bloedend zich wentelen en keeren in schrikkelijken doodstrijd. En het bloed golft over hunne handen en stroomt over hun gelaat. En er zijn er, die luide schreeu wen ; 'eenen afgrijselijken roep van verzet tegen de schrikkelijke menschenslachting. En dit is dan de moderne oorlog! In den avond brandde de hemel in de wijdte van den gloed der vlammende dorpen. O, nog ziet hij deze vreeselijke dingen. Langzaam rees de blanke maan aan den wijden hemel en goot haar bleek licht over de fluisterende boomen en langs de daken der huizen vloeide het neer en trilde in zilveren schemer op de vensters. In het Oosten vloekte de lucht het heillooze werk der menschen en de aarde rilde van afgrijzen bij den grommenden dreun der kanonnen. Menschen lagen in het gras langs de beken in het vredige maan licht en sliepen den eeuwigen slaap der dooden. En zoo lang, al te lang had hij moeten gaan door die gruwelen, in den bloeienden zomer, als alles blijde leefde, maar menschen stierven bij honderden... door de menschen. En toen op zekeren dag ontwaakte hij langs den kant van eenen weg nog ^s schokte het geplof der geweren in zijne ooren en scheurde de schrei der ge- vwpnden door zijne ziel?en het was hem of hij ontwaakte van eenen schoonen droom en plotseling kwam als een gehaat spookbeeld de pijnigende gedachte, dat hij nu weer terug moest naar al het vreeselijke, weer vechten, weer dooden. Hij wilde zich op richten, steunde al met de hand op den grond, maar een ijselijke pijn sneed door zijne borst en toen ook zag hij het bloed, dat zijne uniform had doorweekt en mach teloos zonk hij weer terug op den grond... Toen hij wederom tot zich zelve kwam, stond eene liefdezuster naast zijn bed. Hij was in het hospitaal. O, dat geruste, blijde gevoel, dat toen door gansch zijn innerlijk wezen stroomde. Zich veilig te weten, zeker te weten, dat het nu gedaan is met moorden en zien moorden, het vervulde hem met zulke zaligheid, dat hij gansch en al vergat, dat hij gewond was. En toen werd hij weggevoerd naar zijne oude moeder in het kleine dorpje. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMIHIIIMIIIIIIIIIIIIIII'IIIII1111111""1111"1""11"""111111' Le Commandant d'la Compagnie (Dit lied werd geboren in de Belgische loopgraven. De naam van den dichter is onbekend). Air: Le Président d'la République. Ier Couplet L'carabinier est un soldat d'élite, ou je n'm'y connais pas. Combien de fois n'a-t-il prouv Que sur lui on ppuvait cotnpter. Cet'supérioritélui vient fc De la fagon, vous l'pensez bien, Avec laquelle il est guid Instruit, tenu et commandé. L'plus chic des commandants c'est l'not' assurément. Refrain Le commandant de la deux deux N'a pas froid aux yeux, Et sans avoir l'air d'y toucher II sait vous boucler. Quand il ajuste sa mentonnière, I'y a que'qu'chose dans l'air Lorsqu'on entend qu'une voix crie: Parlé: Personn' n'peut quitter l'cantonn'ment c'est l'commandant d'la Compagnie! 2e Couplet Depuis trois mois que nous l'avons c'est une vraie bénédiction Plus moyen de boucler not'sac A forc'de j'cevoir du tabac. Ce sont cigarette's et douceurs Qu'il distribue avec ardeur; II répartit tout sans réserve Jusqu'aux vieilles boit's de conserves. Mais parfois c'est moins dröle c'est huit jours qu'il vous colle. Au Refrain. 3e Couplet. Quand -nous retournons aux abris Sur l'Iser, pres Dixmud' détruit, II prend la tête et fil' dar' dar' De crainte d'arriver trop tard. Sa capote de toil' eiree, L'rabat de son këpi baisse n'lui donn'nt pas un air de London" Bien qu'il marche avec un baton. l'baton d'commandement R'tomb' patfois lourdement. Au Refrain. 4e Couplet. Malgréqu'il soit parfois sévère Pour ses soldats c'est un vrai père Et je comprends qu'il doit souffrir Quand il est obligéd'sévir. Il ne mache pas ses parol's A nous en sort parfois de dröl's. et lambronne il rendrait dés points 11 Ie depasse en tous les points Et j'avoue que c'est en somme Un homm' brave un brave homme. Au Refrain. Dédiéau Corporal LASSAM Naam van den dichter (onleesbaar) Zal niet meer voor den dienst geschikt worden" had de dokter gezegd met ernstige nadrukkelijke stem. En de oude vrouw had hem toen medegenomen, gewond en zwak, haar zoon, die weg ging schoon en krachtig. En nu reeds lag hij vele weken hier in de stille kamer, die uitzag buiten op den ouden vlier aan de straat De gewonde sloot de oogen, moe van gedachten. Buiten zong de merel, maar zachter nu, niet zoo luide, omdat hij was verder gevlogen naar een anderen boom langs den weg. Heel zachtjes en stil kwamen de tonen uit de verte. Voor zichtig werd de deur open gedaan en de oude vrouw kwam stil binnen. Ben je al wakker, jongen"? vroeg zij met een goedigen glimlach, zooals men tegen een kind spreekt. Rustig tikte in den hoek de oude klok, buiten floot de merel. Uit de Amsterdamsche muziek wereld (Teekening voor van de Amsterdammer", Frans Langeveld) I. MOSSEL f als dirigent in der Tod und das Madchen".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl