Historisch Archief 1877-1940
N°. 1996
Zondag 15 Augustus
A°. 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement per 3 maanden ?165
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames per regel
. . ?0.25
. . ,0.30
. 0.40
INHOUD : Bladz. l: Amsterdam en de Zee, door
O. d. O. Buitenlandsch Overzicht, door G. W.
Kernkamp. De Democratische Grondwetsherzie
ning in Denemarken, door Andreas Bantzer. 2:
Sociaal-Aristocratie als Oplossing van het Vredes
vraagstuk, door Erede ben Heik. Scheepsgeschut
tegen Knstvei sterkingen, door Artillerist. Feuil
leton: De Diamantetad" Antwerpen, door Salomon
Demwitzer. 3: Onze Landbouwproductie en
Landbonwexport, door 3. Smid. 5: Voor Vronwen, door
Elis. M. Bogge. Uit de Natnnr, door Jae. P.
Thjjsse. 6: Naar aanleiding van de Opheffing
der BQks-marinewerf te Amsterdam, door Hendr.
O. Diferee. Het laatste Oorlogsschip op 's
Bvjkswerf gebouwd, door W. J. de V. De Sinologie
en de Chineesche Hknst, door Henri Borel. Schil
derkunst in 't Gooi, door H. 7: Lanseloet ende
Sanderijn, door Simon B. Stokvis, teekeningen van
Joan Collette. Litteraire Beschouwingen, II, door
Fred. van Eeden. Het Byksmuseum, door
Plasschaert (T. Vermeer). Onze Tooneelspeelsters,
door Simon B. Stokvis. De
Nederlandsch-Belgische grenzen, -teekening van George van
Baemdonck. Onze Puzzles. 9:,Fin. en Econ. Kroniek,
door J. D. Santilhano. 10: Haegsche Brief, door
jhr. mr. dr. van L. 't H. 1 Spreekzaal.?11: Uit
breiding van Haven- en Spoorwegwerken rondom
Amsterdam, teekening van Joh. Braakensiek.
Schaakspel, red. dr. A. G. Ollaud. 12: Damrnbriek,
red. E. O. de Jonge.
Bijvoegsel: Uitbreiding van Leger en Vloot in
Amerika, teekening van Joh. Braakensiek.
'lltllllllllllllllllllllMHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIirillltlllllllllllllllllllllllllllll
AMSTERDAM EN DE ZEE
Niemand weet er het rechte van, maar
behalve zij die nooit vertrouwen en altijd
achterdochtig zijn, heeft een fëder een
voorgevoel, dat, economisch zeker, groote
tijden komende zijn.
Men twijfelt of het wel dadelijk na
den vrede vette jaren zullen wezen, maar
van diepe beteekenis zijn de tijden reeds
als arbeid en vernuft nieuwe bronnen van
welvaart schepeen en een nog verbeterd
economisch raderenstelsel doen loopen.
Zoo er al in den eersten feilen
wed.strijd alleen kans op winst is daar, waar
records geslagen worden in spaarzaam
heid en overleg, reden te meer om alle
zeilen bij te zetten voor de natie, die
,een rol van beteekenis in het
wereldverkeer wil blijven spelen en voor welke
de wind gunctig is.
Dit is het geval met Nederland, en
Amsterdam welks bloeiend lijf geperst
zit in eene te nauwe keurs, heeft be
hoefte aan nieuwe sluizen, nieuwe havens,
nieuwe verkeersaderen om het bloed
vrijelijk te laten circuleeren.
Daarom, al duurt het lang langer,
dan den niet-ambtenaar en niet-regeerder
vaak begrijpelijk is het geeft moed,
dat er althans werking is: in de plannen
met de nieuwe schutsluis te IJmuiden,
het haven-project-West, de nieuwe spoor
weg-ceinturen, die dit complex met de
hoofdstad zullen verbinden.
Het is alweer een drietal jaren geleden,
dat de Raad zonder blikken of blozen
20 millioen toewees voor een breed
havenschema in het Westen. La vie sans
phrases!
Moge men toen al betreurd hebben,
dat met deze verschuiving naar West
het havengebied in twee ver verwijderde
complexen werd verdeeld, en gebroken
werd met een samenhangend, in elkaar
sluitend geheel, dicht bij het
Merwedekanaal en dicht tegen een droog te leg
gen Zuiderzee, een nieuw en vruchtbaar
achterland, er was periculum in mora
en alleen plan-West kon afdoend en tijdig
voorkomen dat het haven-verkeer van
Amsterdam in de klem raakte.
Opportuniteit! Men moest de
voordeelen van de Oostelijke concentratie en
de harmonische uitbreiding van het be
staande geheel, welke door economischen
samenhang splitsing in kleine en dure
verkeers-eenheden voorkomen, wel laten
schieten. Plan-West toch beteekent een
voordeelig tijdverschil van eenige jaren,
en alleen dit project kan het dreigende
gevaar afweren, dat de veeleischende
expansie van den wereldhandel andere
havens, rivalen, zal gaan voortrekken.
En zoo gingen de oogen ook wijder
open voor de verdiensten van het Wes
telijk schema. Daar kreeg men de ruimte,
daar kon met spoed en breeden opzet
fewerkt worden, daar was men dichter
ij zee en vrij van de hinderlijke en
gehin'derde Hembrug.
Intusschen zijn er weer eenige jaren
verstreken en is de strijd alweer in het
liefderijk vergeetboek geraakt.
Na lang schacheren en het wisselen
van vele nota's werd het Rijk het met
de gemeente eens over de bijdrage in
de te bouwen nieuwe sluis te IJmuiden,
zonder welke de grootscheepsche Weste
lijke havens niet tot hun volle recht komen
en een gevaarlijke speculatie worden.
En daarop volgde lange en geheim
zinnige stilte.
Maar handel en scheepvaart het klagen
moe, werden dezer dagen verblijd
heugelijk is ook het nieuws, dat de
scheepsbouw voor Amsterdam behouden
blijft en over het IJ eindelijk de ruimte
zal krijgen door twee levensteekenen.
Het Wetsontwerp betreffende den bouw
der nieuwe schutsluis te IJmuiden en de
verbetering van het Noordzeekanaal is
bij de Tweede Kamer ingediend en in
den Raad deze beide spelen te dezer
zake over en weer als echo werd aan
de uitvoering van het havenplan-West,
door de beschikbaarstelling van de gron
den noodig voor den aanleg van de
verbindingsbaan met het spoorwegnet aan
de oostzijde van de gemeente, weder een
duwtje gegeven.
Bijzonderheden kunnen hier achter
wege blijven. De Pers blijde iets anders
dan oorlog beet te hebben is van verschil
lende zijden met teekening, toelichting
en cijfers voor den dag gekomen en heeft
de quaesties nog eens opgedischt, als
ware het nieuwe gerechten.
Slechts kunnen niet genoeg herhaald
worden de waarschuwende woorden:
laat er nu toch schot in komen, laat het
niet telkens een druppel wezen!
Er zijn er wier geestdrift danig is
afgekoeld. Bedrukt vragen zij zich af of
de tijden er naar zijn om tientallen
millioenen te spendeeren aan een nieuwe
sluis, weer tientallen aan een nieuw
haven-schema, nog eens tientallen aan
nieuwe spoorwegverbindingen.
Is het niet zaak even den oorlog af
te wachten en hoe het met Antwerpen
zal gaan ? Als Antwerpen Duitsch wordt
zullen wij aan onze havens, zooals zij
nu zijn, meer dan genoeg hebben. En
wie weet of er na den oorlog, na eerst
een vleugje, niet windstilte en malaise
in het internationaal verkeer zullen volgen.
Maar de kat uit de boomen te kijken
is ten deze al heel noodlottig. Met de
werken in quaestie gaan toch al jaren
en jaren gemoeid. Indien de projecten
met bekwamen spoed worden uitgevoerd
dan valt het in het Oosten met partiëele
uitbreidingen wellicht nog te redderen,
maar het zal spannen. Schuift men even
wel andermaal de energieke voltooiing
van de betreffende ontwerpen op de
lange baan, dan is het wis en zeker, dat
de havenbeweging van de hoofdstad,
zooals deze nu al jaar in jaar uit cre
scendo gaat, in den knauw komt en mis
vormd wordt als voeten in een
Chineeschen schoen.
Kapitaal moet worden gewaagd, al
zouden alleen kinderen en kindskinderen
de volle vruchten daarvan in den schoot
vallen. Als ten deze reeds een toon van
mismoedigheid wordt ingezet, hoe zal
het dan gaan met den particulieren
ondernemingslust, die uit alle hoeken
blijken moet geven van offervaardigheid,
als de groote gaten door den oorlog
geslagen bijgewerkt zullen worden.
Het is een geluk dat tot nu toe ons
land er buiten buiten den oorlog
is gebleven. Dit gebed worde ook hier
als cijns van dankbaarheid en wellevend
heid gepreveld, al is het afgezaagd. Maar
terwijl ons land te midden van de kam
pende volken n groote naaikrans is,
waar onverdroten gewauweld wordt over
alles en nog wat van den oorlog, mogen
wij waarachtig wel blijde zijn, dat wij
in werken van den vrede
anti-oorrogsraad en zoo worden niet bedoeld de
handen uit de mouw kunnen steken.
Ten Stadhuize sprak de heer Bos
onlangs verfrisschende woorden van ver
trouwen en verwachting. In den Raad
werkte de socialistische Wethouder in
verband met het havenplan op het gemoed
van de leden om toch geloof en ver
trouwen te hebben in de Regeering, in
de toekomst; nieuw geluid !
En er kan ook eensgezindheid zijn
grooter dan ten aanzien van eenig poli
tiek vraagstuk. Want er over strijdende
hoe welvaart en winst moeten worden
verdeeld en belast, is het toch alvast
zaak voor alle partijen de te verwerven
vruchten zooveel mogelijk het verdeelen
en belasten waard te doen zijn.
Over de zeeën het meest geschiedt de
wonderlijke warenwisseling, die het bloed
aan de naties toevoert. En om hare lig
ging aan zee en op den rand van het
groote vasteland onvolprezen en alom
benijd, zou de hoofdstad, terwijl de
schepen klaar liggen, met talmen een
eenige kans verspelen weer groot te
worden als weleer in dat waarin zij
groot vermag te zijn.
O. D. C.
Ja, Warschau is nu gevallen maar dit
'onderwerp is nog altijd geen spekje voor
ons bekje. Wij blijven nog in de koloniale
politiek. De dingen, waarover wij de vorige
maal schreven Duitschland's onderhan
delingen met Engeland, in het voorjaar van
1914, over machtsuitbreiding in Afrika, en
hoe de Belgische Kongo dan nog altijd een
sta-in-den-weg bleef voor de verwezenlijking
van het Duitsche ideaal om een groot Mid
den Afrikaansch rijk te stichten zijn op
eens zeer actueel geworden. Zoowel van
Belgische als van Duitsche zijde is daarover
uit de school geklapt.
Naar men weet, laat de Duitsche regee
ring sinds eenige weken in de Norddeutsche
AUgemeine Zeitung stukken uit Belgische
archieven publiceeren, berichten van Bel
gische gezanten aan hunne regeering, waar
uit moet blijken, dat deze gezanten reeds
verscheiden jaren vór den tegenwoordigen
oorlog aan de politiek der Entente mogend
heden de bedoeling toeschreven om
Duitschland te omsingelen".
Vroeger deed de Duitsche regeering reeds
iets dergelijks; zij liet toen Belgische ar
chiefstukken openbaar maken, die aan de
goêgemeente moesten aantoonen, dat België
een militaire afspraak had gemaakt met
Engeland en Frankrijk en dus zelf zijne
onzijdigheid had prijs gegeven. Dit was geen
nobel bedrijf; men heeft het vergeleken bij
de daad van een inbreker, die in het huis,
waar hij is binnengedrongen, de snippers
uit de prullenmand bijeenzoekt om er het
bewijs uit te construeeren, dat hij eigenlijk
de meest gegronde reden voor zijne inbraak
had; maar nobel of niet nobel, het was
althans slim bedacht, Ook in Duitschland
zelf, evenzeer als onder de vrienden van
Duitschland daar buiten, waren er velen,
die niet zoo hoog konden klimmen, dat zij
het standpunt bereikten, ten onzent door
Mr. Dr. Labberton ingenomen, vanwaar men
de Duitsche gewelddaad tegen België als
een bewijs van Duitschland's zedelijke geni
aliteit kan bewonderen. Aan dezulken moest
worden aangetoond, dat Duitschland?ach
teraf bezien! alle recht had om onrecht
te begaan. Niet dat uit de gepubliceerde
stukken het bestaan van een militaire over
eenkomst tusschen België en Frankrijk en
Engeland kan worden bewezen; dit bewijs
ontbreekt ten eenenmale; maar de Duitsche
regeering wist wel, dat zulke stukken, in dezen
tijd, door Duitschers en buitenlandsche be
wonderaars van Duitschland niet met een
critisch oog worden gelezen. Het was dus
voldoende, zoo er in die stukken slechts iets
voorkwam, dat den schijn had van een
militaire overeenkomst; met dien schijn
zouden de vrienden het dan wel voor lief
nemen ; als men in iemand vertrouwen stelt,
ziet men immers niet scherp toe, of hij met
valsche, dan wel met echte munt betaalt.
De publicatie uit Belgische archieven",
die ons de laatste weken wordt opgedischt,
lijkt ons veel minder slim bedacht. Het doel
daarvan is, immers, aan te toonen. dat de
Entente-mogendheden sinds jaren bezig zijn
geweest met de voorbereiding van den oor
log tegen Duitschland. Dit nu behoefde aan
de Duitschers en alle bewonderaars van
Duitschland in neutrale landen niet «eer te
worden aangetoond; die gelooven dit immers
al lang. En bij wie niet tot de genoemde
categorie behooren, wordt de
ongeloovigeThomas-aard niet zoo gauw uitgeroeid.
Zij merken immers op: Ie dat niet de
stukken zelve, maar een bloemlezing eruit
wordt medegedeeld; vermoedelijk staat er
in de brieven van de Belgische gezanten
ook wel een en ander, dat de Duitsche
regeering, als niet ter zake, nl. ter Duitscher
zake dienende, heeft weggelaten; 2e dat de
meening van de Belgische gezanten, dat de
Entente een oorlog tegen Duitschland voor
bereidde, nog niet het bewijs van die voor
bereiding levert; tot dit bewijs zou men
dichter naderen, wanneer de Duitsche regee
ring ook eens de rapporten van
Amerikaansche, Nederlandsche, Zweedsche, Deensche
enz. gezanten aan hunne regeeringen kon
openbaar maken, en daajuit bleek, dat ook
deze diplomaten de meening van hunne
Belgische collega's deelden: zoolang echter
de Duitsche troepen nog niet Washington,
Den Haag, Stockholm, Kopenhagen enz. zijn
binnengerukt, kan de Duitsche regeering
moeilijk aan het verzoek tot de laatstbe
doelde publicatie voldoen; wij willen ook
hopen dat zij er nooit gelegenheid toe zal
krijgen!
En eindelijk merken bovenbedoelde
ongeloovige Thomassen op, dat het partij
trekken voor Duitschland van de Belgische
gezanten toch in zonderlinge tegenspraak
komt met wat de vroegere publicatie wilde
bewijzen, nl. dat België had geheuld met
Engeland en Frankrijk!
Zelfs in hun eigen land is de reputatie
der Duitsche diplomaten zeer gedaald; maar
niemand zal de heeren, die de laatste bloem
lezing uit Belgische archieven hebben bij
eengebracht, toch voor zoo dom houden,
dat deze tegenspraak hun is ontgaan. Ziehier,
wat zij eenige dagen geleden door Wolff's
bureau hebben laten rondseinen om de
Duitschers en pro-Duitschers, die mochten
gaan wankelen in hun geloof aan Belgie's
heulen met de Entente, op de been te houden:
De militaire verstandhouding van België
met Engeland en Frankrijk is door de daar
omtrent openbaar gemaakte bescheiden zoo
boven allen twijfel verheven (en wordt door
de rapporten der gezanten bovendien nog
bevestigd), dat het overbodig ware, daaraan
nog een woord te verspillen".
Dit is naar het bekende recept: houd des
te brutaler vol, dat je gelijk hebt, naarmate
je ongelijk duidelijker wordt. Zelfs de re
dactie van de Nieuwe Rotterd. Courant (eere
wien eere toekomt! het verheugt ons, dat
zij voortgaat op den goeden weg) wordt
dit te machtig; zij kantteekent, dat door de
vroegere bescheiden het bewijs niet is ge
leverd, en dat ook uit de tot dusverre ge
publiceerde rapporten der Belgische gezanten
de stelling, dat België militaire afspraken
had gemaakt met de Entente, geen steun vindt.
Vermoedelijk zal de Belgische regeering
een en ander in het midden hebben te
brengen naar aanleiding der jongste publi
catie, zooals zij de vroegere niet onbeant
woord heeft gelaten. Misschien gebeurt dat
reeds in het nieuwe Belgische grijsboek,
dat elk oogenblik kan verschijnen, wellicht
reeds verschenen is op het oogenblik, dat
wij dit schrijven. Van dit nieuwe grijsboek
is n document reeds bekend gemaakt, een
brief van den Belgischen gezant te Berlijn
aan den Belgischen minister van buiten
landsche zaken, d.d. 2 April 1914. En deze
brief brengt ons weer terug in de koloniale
geschiedenis.
De gezant bericht, wat hem vertrouwelijk
is medegedeeld door Jules Cambon, den
Franschen gezant te Berlijn. Na een intiem
diner, waarop Cambon de gast was geweest
van von Jagow, den staatssecretaris van
buitenlandsche zaken, waren zij in gesprek
gekomen over de wenschelijkheid, dat Frank
rijk en Duitschland zich met elkaar zouden
verstaan over den aanleg van spoorwegen
in hunne Af rikaansche koloniën. Toen Cam
bon had geopperd, dat men daarover ook
met België, dat nieuwe spoorwegen in den
Kongo bouwde, overleg moest plegen, had
von [agow geantwoord: neen, want wij
moeten het juist ten koste van België eens
zien te worden. België heeft een te zwaren
last op zijne schouders geladen, toen het
den Kongo van koning Leopold overnam;
het is niet rijk genoeg om uit dat uitge
strekte gebied al het voordeel te halen, dat
erin zit; die onderneming gaat zijne krach
ten te boven; het zal er van moeten afzien".
Cambon had die meening bestreden, maar
von Jagow hield vol: alleen groote mogend
heden konden koloniseeren; de economische
ontwikkeling bracht mede, dat kleine staten
moesten verdwijnen, zoo zij niet de baan
wilden volgen, die hun door de groote
mogendheden werd aangegeven. Toen de
Fransche gezant een bedenkelijk gezicht
bleef trekken bij dit betoog, had von
Jagow zich gehaast te zeggen, dat hij
niet als officieel persoon sprak, maaralleen
zijne persoonlijke gedachten ten beste gaf.
Dit confidentieel onderhoud werd even
confidentieel door Cambon ter kennis van
den Belgischen gezant gebracht, omdat hij
meende, dat België er belang bij had, op
de hoogte te zijn van de gezindheid, welke
de ofh'cieele leider van de Duitsche politiek
ten opzichte van de kleine Staten en hunne
koloniën koestert."
Zoodra dit voorproefje van het nieuwe
Belgische grijsboek bekend was geworden,
heeft de Duitsche regeering een tegenspraak
durven laten opnemen in de Norddeutsche
AUgemeine Zeitung. In werkelijkheid is het
echter geen tegenspraak. Ontkend wordt, dat
von Jagow zou hebben gerept van een voor
nemen om de rechten van België te schen
den ; toegegeven wordt, dat hij den Kongo
aanwees als een geschikt terrein voor een
overeenkomst ter verbetering van de be
trekkingen tusschen Frankrijk en Duitsch
land : hij had daarbij in de eerste plaats het
oog op de spoorwegen in den Kongo; hij
wees ook op de meening, destijds door Bel
gische publicisten geuit, dat het beheer van
een zoo groote kolonie boven de kracht van
België ging.". Zoo heel groot is het verschil
tusschen de eene en de andere lezing niet.
In elk geval staat vast, dat von Jagow den
Kongo aanwees als een geschikt terrein"
voor een Fransch-Duitsche overeenkomst.
Herinnert men zich nu, dat in denzelfden
tijd, waarop het bovenbedoelde gesprek werd
gevoerd, Duitschland bezig was te onder
handelen met Engeland o. a. over het over
nemen van een door Engelsch kapitaal ge
bouwden spoorweg in Angola, die door
Duitschland zou worden doorgetrokken tot
in den Belgischen Kongo, dan wordt het
zoo goed als zeker, dat von Jagow bij zijn
gesprek met Cambon een balletje heeft op
gegooid, of Frankrijk bezwaren zou maken
tegen Duitschland's voortdringen (eerst na
tuurlijk economisch", door spoorwegbouw
enz.) in den Belgischen Kongo; m. a. w.
dat achter de woorden van von Jagow het
groote plan van het Duitsche
Midden-Afrikaansche rijk school, dat alleen kan worden
verwezenlijkt wanneer het zuidelijk deel van
den Kongo aan Duitschland komt; voor
Frankrijk was dan vermoedelijk een ander
stuk van den Kongo bestemd, wanneer
Duifschland en Frankrijk - en niet te ver
geten Engeland! - het er over eens waren
geworden, dat een kleine staat als België een
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confettf.
Naar men ons van zeer bevoegde zijde
mededeelt heeft de wijze waarop het Nieuws
van den Dag "W.B." berichten belachelijk
tracht voor te stellen in Duitschland groote
verbittering gewekt. In het onderstaande
telegram was het N.v/d Dag zoo gelukkig,
door middel van het weglaten van een en
kele punt (boven de komma achter gordijnen),
het vermoeden te doen ontstaan dat "W.B"
in de veronderstelling verkeerde dat lijnzaad
en lijnolie een onderdeel of afval was van
watten en tricots en desnoods gordijnen kon
vervangen:
KRISTIANIA, 17 Juli. (W. B.) De
Noorsche regeering vaardigde een uitvoer
verbod uit van katoen-afval, katoenen
watten, garen, tricots, katoenen goede
ren behalve gordijnen, lijnzaad en lijn
olie. Het uitvoerverbod treedt morgen
in werking.
Dientengevolge heeft zich een deputatie
van den A. O. R. tot de redactie van het
N. v. d. D. gewend om te wijzen op het
gevaar van deze methoden, als zijnde een
van de oorzaken welke de kiem leggen voor
volgende oorlogen (het verwekken van haat).
groote kolonie niet behoorlijk kan beheeren!
Aan een overeenkomst tusschen Frankrijk
en Duitschland over den Belgischen Kongo
staan allerlei moeilijkheden in den weg;
art. 16 van het in 1911 tusschen beide mo
gendheden gesloten verdrag bepaalt, dat
eventueele gebiedswijzigingen in den Kongo
alleen mogen geschieden met goedvinden
van alle mogendheden, die in 1885 den
Kongo-staat hebben helpen stichten. In
Duitschland heeft men dit artikel zoo uit
gelegd, dat Frankrijk daardoor afstand deed
van zijn recht van voorkeur om den
Kongostaat te naasten; de Fransche regeering heeft
intusschen getoond, hierover anders te den
ken. Op dit alles kan hier echter niet nader
worden ingegaan. Wij hebben er alleen de
aandacht op willen vestigen, dat ook de
allerjongste publicatie uit Belgische
archiven" bewijst, hoe'n groote rol Duitschland's
expansie-politiek in Afrika speelt in de
algemeene staatkunde.
Men kan zich er dan ook op voorbereid
houden, dat bij de vredesonderhandelingen,
die toch eenmaal zullen moeten worden
aangeknoopt, de koloniale vraagstukken niet
de minst belangrijke zullen zijn. Ook daar
om verdienen zij meer aandacht, dan er
tijdens dezen oorlog gewoonlijk aan wordt
geschonken.
11 Augustus 1915. G. W. KERNKAMP
imimiiiiHHimniimiiiiiiiM
De Democratische Grondwets
herziening in Denemarken
Bewerkt naar een voor de Amsterdammer"
geschreven artikel van ANDREAS
BUNTZEN, Deensch journalist, voorzitter van de
Journalistenvereniging van Kopenhagen,
enbestuursafgevaardigdenaardeUnionlnternationale des Associations de laPresse.
Tijdens den oorlog heeft men in Dene
marken gelegenheid gevonden om een nieuwe
Grondwet aan te nemen, die Zaterdag 5 Juni
door Koning Christian onderteekend werd.
Deze dag was daarvoor bepaald omdat het
de herinneringsdag was (?Grundloosdag")
van de eerste Deensche grondwet 1849
De belangrijkheid van de nieuwe wet ligt
hoofdzakelijk in twee richtingen. Gedeeltelijk
daarin dat zij bedoeld is als eindelijke af
sluiting van een langdurigen diepgaanden
Grondwets-strijd, gedeeltelijk daarin dat het
de eerste Grondwet is die zonder voorbehoud
de Vrouw aan den man gelijkstelt als kiezer.
Vraagt men naar de verhouding van de
nieuwe Grondwet tot de oude, dan moet men
den blik terug laten gaan tot de eerste
grondwet van 1849.
De Koning van Denemarken was toenter
tijd alleenheerscher in een rijk dat behalve
uit het Koninkrijk Denemarken bestond uit
het Deensche Hertogdom Sleeswijk en de
Duitsche Hertogdommen Holstein en
Lauenburg.
Toen in Maart 1848 de laatste mannelijke
afstammeling van het Koningshuis, Koning
Frederik VII, op den troon kwam, stond de
Vorst tegenover een door het Duitsche Ver
bond en Pruisen gesteunde afstand, van
Zuid-Sleeswijk en Holstein, tevens in het
binnenland tegenover een nationale en libe
rale beweging die rijp was om de macht
over te nemen.
Terwijl men het oproer bestreed, werd er
een grondwet aangenomen, die de Koning
onderteekende, uit vrije koninklijke volle
macht" d.w.z. als alleenheerscher. Theore
tisch was het dus een octrooi" en prak
tisch moest de Koning die zoodanig geven
wegens zijne positie als monarch van het
overige rijk. Dit bleek duidelijk ook later,
toen het oproer gedempt was en men poogde
de constitutioneele verhoudingen van de
gezamenlijke monarchie te regelen, en de
Deensche Grondwet moest ondergeschikt