De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 5 september pagina 1

5 september 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 5 September A*. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER Abonnement per 3 maanden / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.1 25 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames per regel . . ?0.25 . . .0.30 . . 0.40 INHOUD: Bladz. 1: De Oorlog in Knsland, door H. Brugmans. Het Vrfle België, door v. H. Buitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp. Con fetti. 2: Het werk van Paal Ehrlich, door M. Straab. Victor de la Montagne, door Andréde Bidder. Een belangrijke tentoonstelling. De overleden Snlthan van Asahau. 3 : Feuilleton: Veenhaizer Typen en Tafreelen, II, door J. A. Bientjes. Het a.s. Kotterdamsche Stadion. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge. Uit de Natuur, door Jao. P. Thflsse. 6: Het Waterkamp bU de Friesche Meren, door Carel J. Ströer. Muziek, door Sem Dresden. Verzen van Noto Soeroto en Ernst Groeneveld. 7: Oorlogsindrukken uit de Portefeuille van M. Baner. Onze Schilders, IX, door F. Bobeldyk. Jan Veth en Jan Sloyters, door Plasschsert.?Boekbespreking, door 8. van Brakel. 8: De geplaagde Zegevie rende, teekening van George van Baemdonck. 10: Financieele en Economische Kroniek, door J. D. Santilhano. Lof der Benzinisten, door Melis Stoke, Een Toekomststaat, door Henri Borel. 11: Onze Teekenprflskamp. Sproekzaal. Schaakspel, red. dr. A. G. Olland. 12: Damrubriek, red. K. O. de Joage. Bijvoegsels: De AmsterdamscheGemeentebegrooting voor 1916, teekening van Joh. Braakensiek. Onze Schilders, IX, M. Baner, teekening van F. Bobeldljk. iiiiiniiii IHIIIIIIIIIIIIII DE OORLOG IN RUSLAND ' Duitschland is vol feestgejubel. De klokken luiden; de vlaggen waaien; het volk is in feeststemming, zelfs in over winningsroes. Geen wonder. Bulletin na bulletin verkondigt den snellen op marsen der Duitsche troepen in Rusland. De eene groote vesting van de Russische verdediging na de andere valt in de handen der zegevierende Duitschers. Zoo is alles vol overwinningsgejubel. De Rijksdag, in dezen een goede volks vertegenwoordiging, stond juichend en onder applaus de nieuwe milliarden toe, die voor de voortzetting van den oorlog noodig waren. Het is waar, een nieuwe zware last is op de schouders van het Duitsche volk gelegd. Maar men draagt deze lasten met waardige berusting, te meer, daar men de stille hoop heeft althans een deel van de lasten op de overwonnen vijanden te kunnen afwentelen. De vijf Fransche milliarden zijn voor vermeer dering vatbaar. Het is te begrijpen, dat men in Duitsch land jubelt. Men bejubelt niet alleen de groote overwinningen, maar ook den komenden vrede, dien men van die heer lijke victorie verwacht. Want ook in het militaire Duitschland voert men ten slotte den oorlog niet om den oorlog, maar om den vrede. Dien vrede verwacht men in Duitschland met inniger verlangen, dan waarvan men in het openbaar blijk geeft. Wie het oor te luisteren legt, verneemt in den Duitschen zegezang de tonen van een vredes-hymne. Men stelt zich nu den gang van zaken aldus voor: Met Rusland heeft men defi nitief of, wil men, voor geruimen tijd afgerekend. De groote Russische legers zijn verslagen; de Russische vestingen zijn in Duitsche handen. Een groot observatiecorps zal voldoende zijn, om verder de Russische legermacht vast te houden tot het einde van den oorlog. Maar wat dan kan worden verwacht, is een nieuwe aanval met zeer versterkte troepen, die reeds in Duitschland zijn geformeerd, op het Westelijk front. Frankrijk zal dien nieuwen schok niet kunnen weerstaan, om van België en Engeland niet te spreken. Dan volgt een herhaling op grooter en grootscher schaal van de gebeurtenissen van 1870 en '71: Frankrijk wordt dan voor goed ver pletterd Dat is wat zoo de gewone Duitscher denkt. Er zijn er, die voorspellen, dat dat alles in twee maanden zal afloopen en dat wij den door Duitschland gedicteerden vrede binnen een kwartaal zullen hebben. Men kan zich voorstellen, dat de indruk der Russische overwinningen zulke verwachtingen wekt. Maar men behoeft nauwelijks te betoogen, dat deze ver wachtingen te veel factoren buiten rekening laten. Vooreerst sluit de ver plettering van Frankrijk die van Engeland nog niet in; liet Kanaal bestaat nu een maal en kan zelfs door de wonderen der Duitsche techniek niet worden weg gewerkt. Dan is het niet waarschijnlijk, dat de weg naar Calais, waarop de Duitsche legermacht zoo energiek op drong, thans gemakkelijker zou zijn dan in den afgeloopen winter. Maar vooral wat stelt men zich eigenlijk voor van den Russischen veld tocht? Van zelf denkt men daarbij aan 1812, den grooten veldtocht van Napoleon. Ook toen kwamen de overwinningsbulletins uit Rusland Europa verbazen en ontroeren: Smolensk, de Moskwa, Moskou ten slotte, Zoo zeker gevoelde de Keizer zich op het Kremlin, dat hij er een nieuw regle ment voor de Comédie fran?aise ont wierp en naar Parijs zond; met even groot gemak zou hij den vrede met Rus land te Moskou teekenen. Men kent den uitslag: in den brand van Moskou zag men reeds toen den wereldbrand, waarin het Napoleontische keizerrijk zou onder gaan. Natuurlijk zeer veel is sedert ver anderd. De middelen, waarmede een veldtocht wordt geleid, zijn geheel andere dan die ter beschikking van Napoleon stonden Maar wat niet veranderd is, is het tooneel van den strijd; wat ook niet veranderd is, is de stille kracht van het Russische volk, die zich evenals in 1812 tegen den vreemden indringer zal keeren en reeds keert. Men merke op, dat evenmin als in September 1812 het doel van den veldtocht thans reeds be reikt is. De Russen trekken steeds en hardnekkig terug; maar zij hebben nog een groot gebied achter zich om niet alleen nieuwe korpsen te vormen, maar ook de oude te reorganiseeren. Zoo ging het ook in 1812. Zoo kwam Napo leon in Moskou. Wat had hij toen eigen lijk gewonnen? Wat was er eigenlijk te winnen? Die vraag zal ook bij de Duitschers opkomen, die zich rekenschap geven van het wereldgebeuren. Zij zullen ook misschien denken aan de gebeurtenissen van een jaar geleden, den slag aan de Marne, waarvan men in Duitschland liever niet spreekt. Wat hier zulk een snelle kentering gaf aan de Duitsche invasie, is nog niet volledig bekend. Maar opvallend was zij zeker. Opvallend is ook de overeenkomst van toen en nu. De snelle opmarsch der Duitschers en Oostenrijkers in Polen sedert het begin van Mei, vindt een parallel in de snelle verovering van België en Noord-Frankrijk. Als toen Parijs, wordt thans Petersburg bedreigd; reeds is er sprake van een verplaatsing der regeering naar Moskou Is er in Rusland een slag als die aan de Marne te wachten ? Dat zullen wij spoedig weten. In ieder geval zal men in Duitschland voorzichtig doen, niet op een al te snelle overwinning en een al te spoedigen vrede te rekenen. H. BRUGMANS iiiimiMiMmMimiiM-HHiimiiinmiii Het Vrije België Onder dezen naam kunnen wij thans op onzen bodem nóg een in de dietsche tale verschijnend, Zuid-Nederlandsch blad be groeten. Een nieuw weekblad, dat onder leiding van den Belgischen volksvertegen woordiger Van Cauwelaert, en van Hoste Jr. de toekomstvaan der Belgische onafhanke lijkheid en eenheid voor de landgenooten en vrienden, in het bijzonder ook voor de mannen aan het front, wil hoog houden. Voor een goed deel hangt de verschijning van dit weekblad samen met de paleis revolutie, welke onlangs in de redactie van de Vlaamsche Stem" heeft plaats gehad. Van af zijn verschijnen, heeft dit dagblad onze warme belangstelling gehad, en de karakteristieke Vlaamsche tonen, welke het heeft doen klinken, hebben in niet geringe mate het gevoel der Nederlandsche kracht levendiger doen tintelen. Sindsdien zijn in deze stem factie- en fractiegeschillen komen opzetten. De buiten staander ziet zich in zijne belangstelling teruggedrongen tot een afzijdig toezien. In de hoop, dat in het Vlaamsche kamp de eendracht, het zuivere oordeel en de vaderlandsliefde nog bewaard zullen blijven, welke in deze tijden zoo duizendwerf van noode zijn! Nog mag deze hoop gekoesterd worden, nog mag men verwachten, dat de afwijkingen uitzonderingen zullen blij ven, en dat tusschen de leuzen van het vrije België en van den Vlaamschen stem, geen toekomstverzwakkende botsingen zullen be hoeven voort te woekeren. Eensdeels is mis noegen immers nog geheel iets anders dan ontrouw; anderdeels omzichtig beleid, nog geen slapheid. Maar wanneer flamingantisme den weg op zou voeren van een anti-nationale en anti-pathieke politique d'émigrés, dat wil zeggen: eene politiek van hinderlagen tégen de eigen regeering en tégen de oude lartdszaak, zooals die waarmede voor ruim 100 jaar de Fransche uitgewekenen zich onsterfelijk veracht hebben gemaakt, dan zal zeker geen rechtgeaard Nederlander hiervoor nog eenige instemming koesteren. Ook in zijne waarschuwing daartegen, heeft het Vrije België onze beste wenschen. Voor ons begrip en voor ons gevoel is en blijft het vrije België een onaantastbaar ge heel. En wij kunnen er niet anders dan drogredenen in zien, wanneer sommigen, ook sommige Belgen, en sommige Neder landers, dét thans willen ontkennen. Een drogreden,die hun als gif wordt ingedruppeld. Trouwens, het is ook eene volkomen valsche voorstelling, den Belgischen staateene uitvinding van 't jaar 1830" te noemen.. De eenheid dier verschillende gewesten, dit beseffen wij in het Noorden, misschien beter dan eenig ander, is van veel ouderen datum en van veel natuurlijker oorsprong. Zij reikt reeds eeuwen terug, al heeft zij tevens steeds het karakter van verscheiden heid gedragen. En wij zullen ons ook in Noord-Nederland niet uit het hoofd laten praten, dat dit aloude Belgium, deze Zuideliike-Nederlanden, tot een eigen bestaan geroepen en gerechtigd blijven. Een staat, voor wien de Nederlandsche karaktertrek een levenskracht uitmaakt; maar... waarin dit karakter dan ook hoog behoort te worden gehouden! Dit alles ook thans, in de nationale be nardheid, onvoorwaardelijk te proclameeren, zij de roeping waarmede dit Vrije België thans verschijnt; en waarvoor het zeker ook ten onzent veler belangstelling verdient. Moge het een krachtteeken en een profetie te meer zijn, voor een hersteld België en een opbloeiend Vlaanderen. v. H. Toen, nu ongeveer vijftig jaar geleden, in Nederland de tijd naderde, dat men zou gaan herdenken hoe vór 300 jaren de opstand tegen Spanje was begonnen, werd er tusschen katholieken en protestanten een felle polemiek gevoerd over de geschiedenis van dien opstand. Het arsenaal voor de katholieke woord voerders was de Geschiedenis der Neder landsche beroerten van dr. Nuyens; hierin vonden zij het wapentuig, waarmede de tegenstander te lijf kon worden gegaan; eigen studie behoefden zij voor dien strijd niet te maken. Soms vatten zij hun taak wel wat al te gemakkelijk op om geen ander woord te gebruiken. In .1868 werd een gedenkteeken gesticht op het slagveld van Heiligerlee, waar voor het eerst met geluk tegen de Spanjaarden was gestreden. Op den dag der onthulling werd er door de katholieken te Amsterdam een soort van protest-meeting gehouden. Als spreker trad daar op de abb Brouwers, destijds een zeer bekende figuur, een geliefd redenaar bij de katholieken, een bijzonder welbespraakt en handig debater. Van zijne handigheid maakte hij ditmaal echter een al te vrij gebruik. In zijne rede kwam hij ook te spreken over den beelden storm, een voornaam punt van geschil; van katholieke zijde werd beweerd, dat de leden van het Verbond der Edelen, Lodewijk van Nassau en de zijnen, daaraan medeplichtig waren. Om dit voor zijne toehoorders te bewijzen haalde de abbéeen passage aan uit een brief van Lodewijk aan zijn broer Jan van Nassau, die aldus luidde: daar de beeldenstorm ons bij velen een slechten naam heeft bezorgd en hen heftig tegen ons doet uitvaren, verzoek ik uwe hulp om mij en de overige leden van het Verbond van sehuld vrij te pleiten". Ziet ge wel! riep de abbétriumfantelijk uit, het bewijs van de schuld is geleverd! Lodewijk van Nassau roept immers de hulp van zijn broer in om de schuld van hem en zijne medeleden van het Compromis af te wasschen. De hoorders zullen den abbéwel schoon gelijk hebben gegeven. Zij hadden de Archives de la maison d'Orange-Nassau niet bij de hand, waarin de brief van Lodewijk aan Jan van Nassau voorkwam. Groen van Prinsterer kende die Archives beter. Toen hij den heer Brouwer ging afstraffen voor zijn goochelen met historische citaten, be hoefde hij slechts de passage in haar geheel aan te halen, waarvan de abbéalleen de eerste helft had gebruikt. In haar geheel luidde de passage: Daar de beeldenstorm ons bij velen een slechten naam heeft bezorgd en hen heftig tegen ons doet uitvaren, verzoek ik uwe hulp om mij en de overige leden van het Verbond van schuld vrij te pleiten, want in waarheid is de beeldenstorm geschied door menschen van gering allooi, zonder onze voorkennis of toestemming." De gecursiveerde woorden, die de abb gemakshalve had weggelaten, bevatten dus juist de verzekering van Lodewijk van Nassau, dat hij en zijn medeleden van het Compromis met den beeldenstorm niets te maken hadden gehad. Toen Robert Fruin in zijne Proeve van historische kritiek over dit geval kwam te spreken, zei hij schamper: Wat mij bij dit alles het meest heeft verwonderd, is, dat een man als de heer Groen van Prinsterer zich heeft laten bewegen om tegen zulk een uitdager den handschoen op te nemen. Ik had mij voorgesteld, dat een of ander van onze protestantsche redenaars, even welbespraakt, even vaardig, even zelfver trouwend als de abbé, den kansel of de katheder zou hebben beklommen en toege rust met helm en zwaard, uit het arsenaal van eenig onroomsch handboek geleend, een niet minder gelukkige proeve van scherm kunst zou hebben vertoont Had deze dan de andere helft der door den abbégehal veerde citaten als projectiel gebruikt, des te beter. Zoo waren de partijen aan elkander gewaagd." Deze woorden van Fruin zijn ons den laatsten tijd dikwijls in de gedachte geko men, bij het lezen van zoo menig artikel of zoo menige brochure over de voorge schiedenis van den tegenwoordigen oorlog. In den tijd, toen er in Nederland strijd gevoerd werd over de geschiedenis en de voorgeschiedenis van onzen opstand, waren de hartstochten opgewekt; in onzen tijd, nu er strijd gevoerd wordt over de geschiedenis en de voorgeschiedenis van den tegenwoor digen oorlog, laaien de hartstochten npg veel feller. Evenals toen mengen zich strij ders in het debat, die van de geschiedenis van onzen tijd geene of slechts vluchtige studie hebben gemaakt, en die hunne wape nen ontleenen, niet aan een of ander roomsch of onroomsch handboek, maar aan een of andere pro- of anti-duitsche geschiedenis van onzen tijd. Evenals toen wordt er dik wijls gekegeld, zoo al niet met gehalveerde citaten, dan toch met willekeurig gekozen citaten uit blauw- of wit- of grijs- ofroodboek, citaten, zógekozen, dat alleen wordt in het licht gesteld wat voor de eenmaal opgevatte meening pleit, en in den schaduw gelaten wat daarmede in strijd is. Dit is niet alleen het geval bij courantenof tijdschriftartikels, maar ook en vooral bij redevoeringen van staatslieden der oorlog voerende mogendheden. Hun doel is dan ook niet om objectieve geschiedenis te schrijven, om de waarheid te onthullen, maar om zich zelf en hun eigen land schoon te wasschen en de regeering van een vijandelijk land een vlek aan te wrijven. Voor hetzelfde doel dienen de wit- en anderkleurige boeken. Daarin worden uit de diplomatieke archieven niet alle stukken gepubliceerd, die over honderd jaar een geschiedschrijver zal uit geven, wien het om de volledige waarheid te doen is; maar alleen zulke, die kunnen aantoonen, dat noch Duitschland, noch Engeland, noch Rusland den oorlog heeft gewild. Een voorbeeld van de wijze, waarop deze bloemlezingen worden samengesteld, heeft men b.v. kunnen vinden in de publicatie van de rapporten der Belgische gezanten aan hunne regeering. In de Allgemeine Norddeutsche Zeitung werd uit de corresponden tie van den Belgischen gezant te Berlijn een en ander medegedeeld; alleen datgene, wat de politiek der Entente van oorlogzuchtige neigingen beschuldigde; de Bel gische regeering liet toen een ander stuk van een brief van dien gezant bekend maken, waaruit moest blijken, dat de Duitsche regee ring zich met de Fransche had willen ver staan over de verdeeling van den Belgischen Congo. Hetzelfde kan men weder opmerken bij een passage van de jongste redevoering van Bethmann Hollweg en bij de repliek, die Grey daarop heeft gegeven. De kanselier heeft bij zijne hoorders den indruk willen wekken, dat bij de onderhandelingen, in het begin van 1912 te Berlijn gevoerd na de overkomst van Lord Haldane, Duitschland den oprechten wensch koesterde om met Engeland tot een vergelijk te komen en daardoor den Europeeschen vrede te ver zekeren, maar dat deze pogingen mislukt zijn door de schuld van Engeland, dat een dubbelhartige politiek voerde en slechts den schijn aannam van een tegemoetkomende houding, om den tegenstander in slaap te sussen. Het Engelsche ministerie van buitenlandsche zaken heeft daartegenover mededeelingen gedaan, waaruit moet blijken, dat Engeland de meest redelijke aanbiedin gen heeft gedaan om vrede en vriendschap tusschen Engeland en Duitschland te ver zekeren, maar dat Duitschland deze ten slotte heeft verworpen, omdat het dit rijk er alleen om te doen was, Engeland de handen te binden en bij den aanstaanden Europeeschen oorlog tot onzijdigheid te dwingen, en zelf de gelegenheid open te houden om dien oorlog op het gunstige oogenblik te doen uitbreken. Voor zoover wij kunnen pordeelen, is noch het eene, noch het andere juist. Onze indruk is, dat in de eerste maanden van 1912, en nog vrij lang daarna, zoowel bij de Duitsche als bij de Engelsche regeering de wensch heeft bestaan om tot een vergelijk te komen, maar dat de daartoe aangewende pogingen zijn mislukt alleen door het wederzijdsche wantrouwen. Het was tliet mogelijk, een formule voor de overeenkomst te vinden, die beide Staten bevredigde, omdat elk den ander van booze bedoelingen verdacht. En geland maakte bezwaar tegen de formule, dat het onzijdig zou blijven, wanneer aan Duitschland een oorlog werd opgedrongen, omdat het vreesde dat, als er een oorlog uitbrak, Duitschland wel middelen zou vin den om dien oorlog tot een hem opgedron gen oorlog te verklaren en dan van Engeland te eischen, dat het onzijdig bleef. Duitsch land wilde geen genoegen nemen met de door Engeland voorgestelde formule; een aanval op Duitschland is geen onderwerp van en maakt geen deel uit van eenig ver drag, overeenkomst of combinatie, waarin Engeland thans partij is, en Engeland zal Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: Confettf. Reservekader De minister van oorlog brengt ter kennis: 1. dat aan vrijwilligers, die zich bij het reservekader verbinden, na 14 Augustus 1915 geen jaarlijksche toelagen meer zullen worden toegekend; 2. vrijwilligers van het reservekader die de verbintenis daarbij hebben ge sloten, niet dienstplichtig zijnde, na 14 Augustus 1915 dienstplichtig zijnde, na 31 December 1909 treden in het genot van toelage, indien zij als reserve-officier ter beschikking van H. M. de Koningin blijven, nadat zij het 31ste levensjaar hebben volbracht. Wat zijn ze nu eigenlijk? Dienstplichtig na 14 Augustus 1915, of niet-dienstplichtig na 31 December 1909? En wat, indien zij het 31e levensjaar eens niet wenschen te volbrengen ? * In een propagandaboekje van de Nederl. Padvinders-organisatie wordt gezegd: De aanschaffingder eerste uitrusting" kan geen bezwaar zijn. Weet ge waarin die bestaat ? Een hoed, een kiel, een stok. En daarmede is uw jongen klaar. Het geen de meeste padvinders meer hebben, is niet strikt noodzakelijk of kan ge leidelijk worden aangekocht." Is dit toch niet wat heel bloot ? Wij plegen in Nederland bij een kiel toch persoonlijk ook een al is 't maar een hél kort broekje strikt noodzakelijk te achten l Dr. W. Meijer schrijft in De Toekomst" van 21 Augustus over J'Accuse" o.a.: Het verzamelt uit de verschillende Staatsboeken de stukken, die ten voordeele van Frankrijk en Engeland en ten nadeele van Duitschland zijn, terwijl het de eerste als waar aanneemt erf de laatste van onwaarheid verdenkt, zoodat iemand die even nadenkt in den schrijver ter stond een omgekochte Engelschman of Franschman vooronderstelt. Gossiemijne meheer, zei m'n keukenmeissie toen ik haar Zondagavond de Toekomst voorlas, met geld kan je van die Engelschen toch maar alles gedaan krijgen. Maar 't valt me toch noch mee meheer dat die vent 't niet uit z'n eigen gedaan heeft en eerst door een Duitscher omgekocht moest worden. (Nu is Befje niet iemand die e ven nadenkt"). * Men schrijft aan de N. fcott. Ct. : Het vermiste schilderij Landschap met St. Huijbert" van den beroemden Haarlemmer Jan Mostaert, dat nog in 1769 op het Prinsenhof te Haarlem aan wezig was, blijft nóg steeds een raadsel. Eerste suppoost: Waar is toch dat land schap van jan Mostaert... ik mis het nog steeds!" Tweede suppoost: Ja, collega, mij be vreemdt dit ook; ik weet toch zeker, dat het hier in 1769 nog geweest moet zijn!" Onlangs werd medegedeeld, dat de heer R. Feenstra, die onder het opschrift aan het zoeklicht" artikelen in de Telegraaf schrijft (nadruk verboden), jarenlang chemie gestu deerd heeft. Aanvankelijk scheen deze mededeeling ongeloofwaardig; zijn pen is téwei-ver sneden, om ooit door een pipet afgewisseld te mogen worden. Zaterdagavond echter schreef de heer R. een waarlijk dichterlijke ontboezeming over de zee, waarin ons o.m. trof: Een ozonluchtje !... Zijn (de zee) water scheen een zuivere oplossing van phosphorus in zwavelkoolstof... Een hond kwam het strand afgeloo pen. Hij had zijn kop van de zee af. In zijn staart sloeg het brandingsschuim net een kleine magnesiumlichtflambouw, en zijn oogen fonkelden door den avond als de knikkers van een kogelfleschje. En ten slotte roept de heer Feenstra uit: Als men daar (de zee nog altijd) phosphoroxychloride van kon brouwen en er de menschheid mee kon laten stikken!" In plaats van twijfel over des heeren F.'s chemische kennis, vervuld ons nu een gevoel van vrees! ook voortaan niet meedoen aan een onder neming, die zoodanig doel heeft," omdat het zooals Th. Schiemann verzekert in zijn brochure Wie England eine Verstandigung mit Deutschland verhinderte hierin een valstrik zag; omdat het meende dat deze formule niet de mondelijke afspraken om vatte, die tusschen het leger- en marinebestuur van Engeland, Frankrijk en Rusland zouden zijn gemaakt, ma.w. omdat het Engeland ervan verdacht, zich gereed te maken tot eeM oorlog tegen Duitschland, terwijl het met dit riik onderhandelde over een verdrag van vrede en vriendschap. Naar onze meening doet het dus teo slotte

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl