Historisch Archief 1877-1940
Zondag 5 September
A*. 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.1 25
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames per regel
. . ?0.25
. . .0.30
. . 0.40
INHOUD: Bladz. 1: De Oorlog in Knsland, door
H. Brugmans. Het Vrfle België, door v. H.
Buitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp. Con
fetti. 2: Het werk van Paal Ehrlich, door M.
Straab. Victor de la Montagne, door Andréde
Bidder. Een belangrijke tentoonstelling. De
overleden Snlthan van Asahau. 3 : Feuilleton:
Veenhaizer Typen en Tafreelen, II, door J. A.
Bientjes. Het a.s. Kotterdamsche Stadion.
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge. Uit de
Natuur, door Jao. P. Thflsse. 6: Het Waterkamp
bU de Friesche Meren, door Carel J. Ströer.
Muziek, door Sem Dresden. Verzen van Noto
Soeroto en Ernst Groeneveld. 7:
Oorlogsindrukken uit de Portefeuille van M. Baner. Onze
Schilders, IX, door F. Bobeldyk. Jan Veth en
Jan Sloyters, door Plasschsert.?Boekbespreking,
door 8. van Brakel. 8: De geplaagde Zegevie
rende, teekening van George van Baemdonck.
10: Financieele en Economische Kroniek, door J. D.
Santilhano. Lof der Benzinisten, door Melis
Stoke, Een Toekomststaat, door Henri Borel.
11: Onze Teekenprflskamp. Sproekzaal.
Schaakspel, red. dr. A. G. Olland. 12:
Damrubriek, red. K. O. de Joage.
Bijvoegsels: De
AmsterdamscheGemeentebegrooting voor 1916, teekening van Joh. Braakensiek.
Onze Schilders, IX, M. Baner, teekening van F.
Bobeldljk.
iiiiiniiii IHIIIIIIIIIIIIII
DE OORLOG IN RUSLAND
' Duitschland is vol feestgejubel. De
klokken luiden; de vlaggen waaien; het
volk is in feeststemming, zelfs in over
winningsroes. Geen wonder. Bulletin
na bulletin verkondigt den snellen op
marsen der Duitsche troepen in Rusland.
De eene groote vesting van de Russische
verdediging na de andere valt in de handen
der zegevierende Duitschers.
Zoo is alles vol overwinningsgejubel.
De Rijksdag, in dezen een goede volks
vertegenwoordiging, stond juichend en
onder applaus de nieuwe milliarden toe,
die voor de voortzetting van den oorlog
noodig waren. Het is waar, een nieuwe
zware last is op de schouders van het
Duitsche volk gelegd. Maar men draagt
deze lasten met waardige berusting, te
meer, daar men de stille hoop heeft althans
een deel van de lasten op de overwonnen
vijanden te kunnen afwentelen. De vijf
Fransche milliarden zijn voor vermeer
dering vatbaar.
Het is te begrijpen, dat men in Duitsch
land jubelt. Men bejubelt niet alleen de
groote overwinningen, maar ook den
komenden vrede, dien men van die heer
lijke victorie verwacht. Want ook in het
militaire Duitschland voert men ten slotte
den oorlog niet om den oorlog, maar
om den vrede. Dien vrede verwacht men
in Duitschland met inniger verlangen, dan
waarvan men in het openbaar blijk geeft.
Wie het oor te luisteren legt, verneemt
in den Duitschen zegezang de tonen van
een vredes-hymne.
Men stelt zich nu den gang van zaken
aldus voor: Met Rusland heeft men defi
nitief of, wil men, voor geruimen tijd
afgerekend. De groote Russische legers
zijn verslagen; de Russische vestingen
zijn in Duitsche handen. Een groot
observatiecorps zal voldoende zijn, om
verder de Russische legermacht vast te
houden tot het einde van den oorlog.
Maar wat dan kan worden verwacht, is
een nieuwe aanval met zeer versterkte
troepen, die reeds in Duitschland zijn
geformeerd, op het Westelijk front.
Frankrijk zal dien nieuwen schok niet
kunnen weerstaan, om van België en
Engeland niet te spreken. Dan volgt een
herhaling op grooter en grootscher schaal
van de gebeurtenissen van 1870 en '71:
Frankrijk wordt dan voor goed ver
pletterd
Dat is wat zoo de gewone Duitscher
denkt. Er zijn er, die voorspellen, dat
dat alles in twee maanden zal afloopen
en dat wij den door Duitschland
gedicteerden vrede binnen een kwartaal
zullen hebben.
Men kan zich voorstellen, dat de
indruk der Russische overwinningen zulke
verwachtingen wekt. Maar men behoeft
nauwelijks te betoogen, dat deze ver
wachtingen te veel factoren buiten
rekening laten. Vooreerst sluit de ver
plettering van Frankrijk die van Engeland
nog niet in; liet Kanaal bestaat nu een
maal en kan zelfs door de wonderen
der Duitsche techniek niet worden weg
gewerkt. Dan is het niet waarschijnlijk,
dat de weg naar Calais, waarop de
Duitsche legermacht zoo energiek op
drong, thans gemakkelijker zou zijn dan
in den afgeloopen winter.
Maar vooral wat stelt men zich
eigenlijk voor van den Russischen veld
tocht? Van zelf denkt men daarbij aan 1812,
den grooten veldtocht van Napoleon. Ook
toen kwamen de overwinningsbulletins
uit Rusland Europa verbazen en ontroeren:
Smolensk, de Moskwa, Moskou ten slotte,
Zoo zeker gevoelde de Keizer zich op
het Kremlin, dat hij er een nieuw regle
ment voor de Comédie fran?aise ont
wierp en naar Parijs zond; met even
groot gemak zou hij den vrede met Rus
land te Moskou teekenen. Men kent den
uitslag: in den brand van Moskou zag
men reeds toen den wereldbrand, waarin
het Napoleontische keizerrijk zou onder
gaan.
Natuurlijk zeer veel is sedert ver
anderd. De middelen, waarmede een
veldtocht wordt geleid, zijn geheel andere
dan die ter beschikking van Napoleon
stonden Maar wat niet veranderd is,
is het tooneel van den strijd; wat ook
niet veranderd is, is de stille kracht van
het Russische volk, die zich evenals in
1812 tegen den vreemden indringer zal
keeren en reeds keert. Men merke op,
dat evenmin als in September 1812 het
doel van den veldtocht thans reeds be
reikt is. De Russen trekken steeds en
hardnekkig terug; maar zij hebben nog
een groot gebied achter zich om niet
alleen nieuwe korpsen te vormen, maar
ook de oude te reorganiseeren. Zoo
ging het ook in 1812. Zoo kwam Napo
leon in Moskou. Wat had hij toen eigen
lijk gewonnen? Wat was er eigenlijk te
winnen?
Die vraag zal ook bij de Duitschers
opkomen, die zich rekenschap geven
van het wereldgebeuren. Zij zullen ook
misschien denken aan de gebeurtenissen
van een jaar geleden, den slag aan de
Marne, waarvan men in Duitschland
liever niet spreekt. Wat hier zulk een
snelle kentering gaf aan de Duitsche
invasie, is nog niet volledig bekend.
Maar opvallend was zij zeker.
Opvallend is ook de overeenkomst
van toen en nu. De snelle opmarsch
der Duitschers en Oostenrijkers in Polen
sedert het begin van Mei, vindt een
parallel in de snelle verovering van
België en Noord-Frankrijk. Als toen
Parijs, wordt thans Petersburg bedreigd;
reeds is er sprake van een verplaatsing
der regeering naar Moskou
Is er in Rusland een slag als die
aan de Marne te wachten ? Dat zullen
wij spoedig weten. In ieder geval zal
men in Duitschland voorzichtig doen,
niet op een al te snelle overwinning en
een al te spoedigen vrede te rekenen.
H. BRUGMANS
iiiimiMiMmMimiiM-HHiimiiinmiii
Het Vrije België
Onder dezen naam kunnen wij thans op
onzen bodem nóg een in de dietsche tale
verschijnend, Zuid-Nederlandsch blad be
groeten. Een nieuw weekblad, dat onder
leiding van den Belgischen volksvertegen
woordiger Van Cauwelaert, en van Hoste Jr.
de toekomstvaan der Belgische onafhanke
lijkheid en eenheid voor de landgenooten
en vrienden, in het bijzonder ook voor de
mannen aan het front, wil hoog houden.
Voor een goed deel hangt de verschijning
van dit weekblad samen met de paleis
revolutie, welke onlangs in de redactie van
de Vlaamsche Stem" heeft plaats gehad.
Van af zijn verschijnen, heeft dit dagblad
onze warme belangstelling gehad, en de
karakteristieke Vlaamsche tonen, welke het
heeft doen klinken, hebben in niet geringe
mate het gevoel der Nederlandsche kracht
levendiger doen tintelen.
Sindsdien zijn in deze stem factie- en
fractiegeschillen komen opzetten. De buiten
staander ziet zich in zijne belangstelling
teruggedrongen tot een afzijdig toezien.
In de hoop, dat in het Vlaamsche kamp
de eendracht, het zuivere oordeel en de
vaderlandsliefde nog bewaard zullen blijven,
welke in deze tijden zoo duizendwerf van
noode zijn! Nog mag deze hoop gekoesterd
worden, nog mag men verwachten, dat
de afwijkingen uitzonderingen zullen blij
ven, en dat tusschen de leuzen van het vrije
België en van den Vlaamschen stem, geen
toekomstverzwakkende botsingen zullen be
hoeven voort te woekeren. Eensdeels is mis
noegen immers nog geheel iets anders dan
ontrouw; anderdeels omzichtig beleid, nog
geen slapheid.
Maar wanneer flamingantisme den weg
op zou voeren van een anti-nationale en
anti-pathieke politique d'émigrés, dat wil
zeggen: eene politiek van hinderlagen tégen
de eigen regeering en tégen de oude
lartdszaak, zooals die waarmede voor ruim 100 jaar
de Fransche uitgewekenen zich onsterfelijk
veracht hebben gemaakt, dan zal zeker geen
rechtgeaard Nederlander hiervoor nog eenige
instemming koesteren.
Ook in zijne waarschuwing daartegen,
heeft het Vrije België onze beste wenschen.
Voor ons begrip en voor ons gevoel is en
blijft het vrije België een onaantastbaar ge
heel. En wij kunnen er niet anders dan
drogredenen in zien, wanneer sommigen,
ook sommige Belgen, en sommige Neder
landers, dét thans willen ontkennen. Een
drogreden,die hun als gif wordt ingedruppeld.
Trouwens, het is ook eene volkomen
valsche voorstelling, den Belgischen staateene
uitvinding van 't jaar 1830" te noemen..
De eenheid dier verschillende gewesten,
dit beseffen wij in het Noorden, misschien
beter dan eenig ander, is van veel ouderen
datum en van veel natuurlijker oorsprong.
Zij reikt reeds eeuwen terug, al heeft zij
tevens steeds het karakter van verscheiden
heid gedragen. En wij zullen ons ook in
Noord-Nederland niet uit het hoofd laten
praten, dat dit aloude Belgium, deze
Zuideliike-Nederlanden, tot een eigen bestaan
geroepen en gerechtigd blijven. Een staat,
voor wien de Nederlandsche karaktertrek
een levenskracht uitmaakt; maar... waarin
dit karakter dan ook hoog behoort te worden
gehouden!
Dit alles ook thans, in de nationale be
nardheid, onvoorwaardelijk te proclameeren,
zij de roeping waarmede dit Vrije België
thans verschijnt; en waarvoor het zeker ook
ten onzent veler belangstelling verdient.
Moge het een krachtteeken en een profetie
te meer zijn, voor een hersteld België en
een opbloeiend Vlaanderen.
v. H.
Toen, nu ongeveer vijftig jaar geleden,
in Nederland de tijd naderde, dat men zou
gaan herdenken hoe vór 300 jaren de
opstand tegen Spanje was begonnen, werd
er tusschen katholieken en protestanten een
felle polemiek gevoerd over de geschiedenis
van dien opstand.
Het arsenaal voor de katholieke woord
voerders was de Geschiedenis der Neder
landsche beroerten van dr. Nuyens; hierin
vonden zij het wapentuig, waarmede de
tegenstander te lijf kon worden gegaan;
eigen studie behoefden zij voor dien strijd
niet te maken.
Soms vatten zij hun taak wel wat al te
gemakkelijk op om geen ander woord te
gebruiken. In .1868 werd een gedenkteeken
gesticht op het slagveld van Heiligerlee,
waar voor het eerst met geluk tegen de
Spanjaarden was gestreden. Op den dag der
onthulling werd er door de katholieken te
Amsterdam een soort van protest-meeting
gehouden. Als spreker trad daar op de abb
Brouwers, destijds een zeer bekende figuur,
een geliefd redenaar bij de katholieken, een
bijzonder welbespraakt en handig debater.
Van zijne handigheid maakte hij ditmaal
echter een al te vrij gebruik. In zijne rede
kwam hij ook te spreken over den beelden
storm, een voornaam punt van geschil; van
katholieke zijde werd beweerd, dat de leden
van het Verbond der Edelen, Lodewijk van
Nassau en de zijnen, daaraan medeplichtig
waren. Om dit voor zijne toehoorders te
bewijzen haalde de abbéeen passage aan
uit een brief van Lodewijk aan zijn broer
Jan van Nassau, die aldus luidde:
daar de beeldenstorm ons bij velen een
slechten naam heeft bezorgd en hen heftig
tegen ons doet uitvaren, verzoek ik uwe
hulp om mij en de overige leden van het
Verbond van sehuld vrij te pleiten".
Ziet ge wel! riep de abbétriumfantelijk
uit, het bewijs van de schuld is geleverd!
Lodewijk van Nassau roept immers de hulp
van zijn broer in om de schuld van hem en
zijne medeleden van het Compromis af te
wasschen.
De hoorders zullen den abbéwel schoon
gelijk hebben gegeven. Zij hadden de
Archives de la maison d'Orange-Nassau niet
bij de hand, waarin de brief van Lodewijk
aan Jan van Nassau voorkwam. Groen van
Prinsterer kende die Archives beter. Toen
hij den heer Brouwer ging afstraffen voor
zijn goochelen met historische citaten, be
hoefde hij slechts de passage in haar geheel
aan te halen, waarvan de abbéalleen de
eerste helft had gebruikt. In haar geheel
luidde de passage:
Daar de beeldenstorm ons bij velen een
slechten naam heeft bezorgd en hen heftig
tegen ons doet uitvaren, verzoek ik uwe
hulp om mij en de overige leden van het
Verbond van schuld vrij te pleiten, want in
waarheid is de beeldenstorm geschied door
menschen van gering allooi, zonder onze
voorkennis of toestemming."
De gecursiveerde woorden, die de abb
gemakshalve had weggelaten, bevatten dus
juist de verzekering van Lodewijk van
Nassau, dat hij en zijn medeleden van het
Compromis met den beeldenstorm niets te
maken hadden gehad.
Toen Robert Fruin in zijne Proeve van
historische kritiek over dit geval kwam te
spreken, zei hij schamper: Wat mij bij dit
alles het meest heeft verwonderd, is, dat
een man als de heer Groen van Prinsterer
zich heeft laten bewegen om tegen zulk
een uitdager den handschoen op te nemen.
Ik had mij voorgesteld, dat een of ander
van onze protestantsche redenaars, even
welbespraakt, even vaardig, even zelfver
trouwend als de abbé, den kansel of de
katheder zou hebben beklommen en toege
rust met helm en zwaard, uit het arsenaal
van eenig onroomsch handboek geleend,
een niet minder gelukkige proeve van scherm
kunst zou hebben vertoont Had deze dan
de andere helft der door den abbégehal
veerde citaten als projectiel gebruikt, des
te beter. Zoo waren de partijen aan elkander
gewaagd."
Deze woorden van Fruin zijn ons den
laatsten tijd dikwijls in de gedachte geko
men, bij het lezen van zoo menig artikel
of zoo menige brochure over de voorge
schiedenis van den tegenwoordigen oorlog.
In den tijd, toen er in Nederland strijd
gevoerd werd over de geschiedenis en de
voorgeschiedenis van onzen opstand, waren
de hartstochten opgewekt; in onzen tijd, nu
er strijd gevoerd wordt over de geschiedenis
en de voorgeschiedenis van den tegenwoor
digen oorlog, laaien de hartstochten npg
veel feller. Evenals toen mengen zich strij
ders in het debat, die van de geschiedenis
van onzen tijd geene of slechts vluchtige
studie hebben gemaakt, en die hunne wape
nen ontleenen, niet aan een of ander roomsch
of onroomsch handboek, maar aan een of
andere pro- of anti-duitsche geschiedenis
van onzen tijd. Evenals toen wordt er dik
wijls gekegeld, zoo al niet met gehalveerde
citaten, dan toch met willekeurig gekozen
citaten uit blauw- of wit- of grijs-
ofroodboek, citaten, zógekozen, dat alleen wordt
in het licht gesteld wat voor de eenmaal
opgevatte meening pleit, en in den schaduw
gelaten wat daarmede in strijd is.
Dit is niet alleen het geval bij
courantenof tijdschriftartikels, maar ook en vooral bij
redevoeringen van staatslieden der oorlog
voerende mogendheden. Hun doel is dan
ook niet om objectieve geschiedenis te
schrijven, om de waarheid te onthullen, maar
om zich zelf en hun eigen land schoon te
wasschen en de regeering van een vijandelijk
land een vlek aan te wrijven. Voor hetzelfde
doel dienen de wit- en anderkleurige boeken.
Daarin worden uit de diplomatieke archieven
niet alle stukken gepubliceerd, die over
honderd jaar een geschiedschrijver zal uit
geven, wien het om de volledige waarheid
te doen is; maar alleen zulke, die kunnen
aantoonen, dat noch Duitschland, noch
Engeland, noch Rusland den oorlog heeft
gewild.
Een voorbeeld van de wijze, waarop deze
bloemlezingen worden samengesteld, heeft
men b.v. kunnen vinden in de publicatie
van de rapporten der Belgische gezanten
aan hunne regeering. In de Allgemeine
Norddeutsche Zeitung werd uit de corresponden
tie van den Belgischen gezant te Berlijn
een en ander medegedeeld; alleen datgene,
wat de politiek der Entente van
oorlogzuchtige neigingen beschuldigde; de Bel
gische regeering liet toen een ander stuk
van een brief van dien gezant bekend maken,
waaruit moest blijken, dat de Duitsche regee
ring zich met de Fransche had willen ver
staan over de verdeeling van den Belgischen
Congo.
Hetzelfde kan men weder opmerken bij
een passage van de jongste redevoering van
Bethmann Hollweg en bij de repliek, die
Grey daarop heeft gegeven. De kanselier
heeft bij zijne hoorders den indruk willen
wekken, dat bij de onderhandelingen, in het
begin van 1912 te Berlijn gevoerd na de
overkomst van Lord Haldane, Duitschland
den oprechten wensch koesterde om met
Engeland tot een vergelijk te komen en
daardoor den Europeeschen vrede te ver
zekeren, maar dat deze pogingen mislukt
zijn door de schuld van Engeland, dat een
dubbelhartige politiek voerde en slechts den
schijn aannam van een tegemoetkomende
houding, om den tegenstander in slaap te
sussen. Het Engelsche ministerie van
buitenlandsche zaken heeft daartegenover
mededeelingen gedaan, waaruit moet blijken,
dat Engeland de meest redelijke aanbiedin
gen heeft gedaan om vrede en vriendschap
tusschen Engeland en Duitschland te ver
zekeren, maar dat Duitschland deze ten slotte
heeft verworpen, omdat het dit rijk er alleen
om te doen was, Engeland de handen te
binden en bij den aanstaanden Europeeschen
oorlog tot onzijdigheid te dwingen, en zelf
de gelegenheid open te houden om dien
oorlog op het gunstige oogenblik te doen
uitbreken.
Voor zoover wij kunnen pordeelen, is noch
het eene, noch het andere juist. Onze indruk
is, dat in de eerste maanden van 1912, en
nog vrij lang daarna, zoowel bij de Duitsche
als bij de Engelsche regeering de wensch
heeft bestaan om tot een vergelijk te komen,
maar dat de daartoe aangewende pogingen
zijn mislukt alleen door het wederzijdsche
wantrouwen. Het was tliet mogelijk, een
formule voor de overeenkomst te vinden,
die beide Staten bevredigde, omdat elk den
ander van booze bedoelingen verdacht. En
geland maakte bezwaar tegen de formule,
dat het onzijdig zou blijven, wanneer aan
Duitschland een oorlog werd opgedrongen,
omdat het vreesde dat, als er een oorlog
uitbrak, Duitschland wel middelen zou vin
den om dien oorlog tot een hem opgedron
gen oorlog te verklaren en dan van Engeland
te eischen, dat het onzijdig bleef. Duitsch
land wilde geen genoegen nemen met de
door Engeland voorgestelde formule; een
aanval op Duitschland is geen onderwerp
van en maakt geen deel uit van eenig ver
drag, overeenkomst of combinatie, waarin
Engeland thans partij is, en Engeland zal
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confettf.
Reservekader
De minister van oorlog brengt ter
kennis: 1. dat aan vrijwilligers, die zich
bij het reservekader verbinden, na 14
Augustus 1915 geen jaarlijksche toelagen
meer zullen worden toegekend;
2. vrijwilligers van het reservekader
die de verbintenis daarbij hebben ge
sloten, niet dienstplichtig zijnde, na 14
Augustus 1915 dienstplichtig zijnde, na
31 December 1909 treden in het genot
van toelage, indien zij als reserve-officier
ter beschikking van H. M. de Koningin
blijven, nadat zij het 31ste levensjaar
hebben volbracht.
Wat zijn ze nu eigenlijk? Dienstplichtig
na 14 Augustus 1915, of niet-dienstplichtig
na 31 December 1909? En wat, indien zij
het 31e levensjaar eens niet wenschen te
volbrengen ?
*
In een propagandaboekje van de Nederl.
Padvinders-organisatie wordt gezegd:
De aanschaffingder eerste uitrusting"
kan geen bezwaar zijn. Weet ge waarin
die bestaat ? Een hoed, een kiel, een stok.
En daarmede is uw jongen klaar. Het
geen de meeste padvinders meer hebben,
is niet strikt noodzakelijk of kan ge
leidelijk worden aangekocht."
Is dit toch niet wat heel bloot ? Wij plegen
in Nederland bij een kiel toch persoonlijk
ook een al is 't maar een hél kort broekje
strikt noodzakelijk te achten l
Dr. W. Meijer schrijft in De Toekomst"
van 21 Augustus over J'Accuse" o.a.:
Het verzamelt uit de verschillende
Staatsboeken de stukken, die ten
voordeele van Frankrijk en Engeland en ten
nadeele van Duitschland zijn, terwijl het
de eerste als waar aanneemt erf de laatste
van onwaarheid verdenkt, zoodat iemand
die even nadenkt in den schrijver ter
stond een omgekochte Engelschman of
Franschman vooronderstelt.
Gossiemijne meheer, zei m'n keukenmeissie
toen ik haar Zondagavond de Toekomst
voorlas, met geld kan je van die
Engelschen toch maar alles gedaan krijgen. Maar
't valt me toch noch mee meheer dat die
vent 't niet uit z'n eigen gedaan heeft en
eerst door een Duitscher omgekocht moest
worden.
(Nu is Befje niet iemand die e ven nadenkt").
*
Men schrijft aan de N. fcott. Ct. :
Het vermiste schilderij Landschap
met St. Huijbert" van den beroemden
Haarlemmer Jan Mostaert, dat nog in
1769 op het Prinsenhof te Haarlem aan
wezig was, blijft nóg steeds een raadsel.
Eerste suppoost: Waar is toch dat land
schap van jan Mostaert... ik mis het nog
steeds!"
Tweede suppoost: Ja, collega, mij be
vreemdt dit ook; ik weet toch zeker, dat het
hier in 1769 nog geweest moet zijn!"
Onlangs werd medegedeeld, dat de heer
R. Feenstra, die onder het opschrift aan het
zoeklicht" artikelen in de Telegraaf schrijft
(nadruk verboden), jarenlang chemie gestu
deerd heeft.
Aanvankelijk scheen deze mededeeling
ongeloofwaardig; zijn pen is téwei-ver
sneden, om ooit door een pipet afgewisseld
te mogen worden.
Zaterdagavond echter schreef de heer R.
een waarlijk dichterlijke ontboezeming over
de zee, waarin ons o.m. trof:
Een ozonluchtje !... Zijn (de zee)
water scheen een zuivere oplossing van
phosphorus in zwavelkoolstof...
Een hond kwam het strand afgeloo
pen. Hij had zijn kop van de zee af.
In zijn staart sloeg het
brandingsschuim net een kleine
magnesiumlichtflambouw, en zijn oogen fonkelden
door den avond als de knikkers van
een kogelfleschje.
En ten slotte roept de heer Feenstra uit:
Als men daar (de zee nog altijd)
phosphoroxychloride van kon brouwen en er de
menschheid mee kon laten stikken!"
In plaats van twijfel over des heeren F.'s
chemische kennis, vervuld ons nu een gevoel
van vrees!
ook voortaan niet meedoen aan een onder
neming, die zoodanig doel heeft," omdat
het zooals Th. Schiemann verzekert in zijn
brochure Wie England eine Verstandigung
mit Deutschland verhinderte hierin een
valstrik zag; omdat het meende dat deze
formule niet de mondelijke afspraken om
vatte, die tusschen het leger- en
marinebestuur van Engeland, Frankrijk en Rusland
zouden zijn gemaakt, ma.w. omdat het
Engeland ervan verdacht, zich gereed te
maken tot eeM oorlog tegen Duitschland,
terwijl het met dit riik onderhandelde over
een verdrag van vrede en vriendschap.
Naar onze meening doet het dus teo slotte