Historisch Archief 1877-1940
«TjJ*
Zondag 12 September
A°, 1915
a
i a*
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement per 3 maanden ? 1.65
Voor het Buiten), en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de flnantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
. . ?0.25
. . 0.30
. . 0.40
INHOUD: Bladz. l: Eed-gesol, door v. H.
De Schrijver van J'aocuse", door F. v. E. Con
fetti. Bnitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp.
2: De Artillerie van het Veldleger, door Artillerist.
Bjj 't Licht van den Oorlogsvlam, door Frederik van
Eeden, De Coen", teekening van Joh.
Braakensiek. 3: De' Tympan van het Paleis op den Dam.
Voor Honderd Jaren, door Hendr. C. Diferee.
Feuilleton: Veenhnizer Typen en Tafreelen, ill.door
J. A. Bientjes. 4: Een nienwe Steunmedaille.
5: Voor Vrouwen, door Etis. K. Bogge.?Oude Natuur,
door Jac. P. Thflsse. 6:Vreedzame Gebiedsuitbrei
ding, door J. T. Cremer. Dramatische Kroniek,
door Henri Borel. Tentoonstellingsnotitieg, door
Flasschaert. Nederlandsche Monumenten, door
H. Brugmans. Sonnet, door J. v. K. 7:
Koermond's lijden en verbiyden,door A. F. van Beurden.
8 : De Loopgravenoorlog, teekening van George van
Eaemdonck. DrieGeneraties,doorHenriëtteKoll.
9: Pin. en Eeon. Kroniek, door J. D.Santilhano.
10 : De Geschiedenis van het Mes, door B. I. Stouri,
teekeningen H. van de Velde.?Kermis,Melig Stoke.
11: Hoe zal Amerika strijden? teekenmg van Joh.
Braakensiek. Spreekzaal.?Schaakspel, red. dr.
A. G. Olland. Oorlogscarricaturen, door K.
12: Damrubriek, red. K. . de Jonge.
Bijvoegsel: Dr. Saul-Kuiper en me. David-Hee
mskerk, teekening van Joh. Braakensiek.
I1IIIIIIIIIIIIIIII1M
EED-GESOL
Steekt u nu op de twee voorste vingers
van de rechter hand..."
Maar de ander valt reeds in:
Zoo waarachtig als God mij zal
helpen.""
Neen, neen, zoo is 't niet goed. Zeg
mij nu maar na: Zoo waarlijk-helpe
mijGod almachtig."
Zoo ware helpt mij God almachtig." "
Neen, U moet zeggen: Zoo waarlijk..."
Pauze.
Kom, zegt U mij nu na: zoo waarlijk..."
Zoo waarlijk als God almachtig is." "
Neen. Nu eerst niets anders dan : zoo
waarlijk. ."
Zoo waarlijk...""
Helpe mij..."
Helpe mij...""
God almachtig..."
God allemachtig..." "
Oef.
Laat nu de hand maar weer zakken.
En vertel mij eens " '
De tweede getuige kent het klappen
van de zweep beter.
U moét als getuige en ondereede..."
Maar de ander is al klaar:
Swalijkelpemodalmachtig." " "
Dank U, laat de hand maar weer
zakken."
Dan laten achtereenvolgens nummer
drie, vier en vijf, elk naar de wijze hunner
godsdienstige gezindheid, de geheiligde
woorden min of meer gehavend het bol
werk hunner tanden overschrijden.
Met nummer zes herhaalt zich het
spelletje van nummer een. Vervolgens
komt de Israëliet, die eerst zweert zonder
zijn hoed op, en 't dan over moet doen
met gedekten hoofde. De juffrouw, die
de formule al uitgesproken heeft voor
ze haar handschoen had uitgetrokken;
dus... over".
Het is niet pleizierig, zoo'n profaan
beschrijvinkje neer te schrijven. Maar
het is het dagelijksche tafereel. En
wanneer men over het eedsvraagstuk
spreekt, loont het toch wel de moeite
in de eerste plaats na te gaan, waarop
dit in waarheid neerkomt.
Natuurlijk spreken ook velen de for
mule behoorlijk, ernstig en eenvoudig uit.
Maar toch: altijd gaat het op 't
accompagnement van bodes, die onverstoorbaar
met stukken af- en aanslenteren; van
publiek, dat stommelt; van deuren die
klappen; deurwaarders en veldwachters
die over den volgenden getuige fluiste
ren; en vanmagistraten, voor wie ook bij
den zuiversten ernst, er weinig meer van
kan overblijven, dan een geregelde tik
van het uurwerk.
In Duitschland is de traditie tenminste
gebleven, dat bij elke eedsaflegging't
geheele publiek en alle aanwezigen op moe
ten staan, de rechters de hoofden
ontblooten, en de eed in een algemeene stilte
wordt uitgesproken.
Maar de.werkelijkheid van den
officicieelen eed in Nederland, den eed voor
welker heiligheid nu sinds jaren in het
parlement wordt gekampt, is zónaar
de natuur geschetst.
* *
Gekampt? Neen, alweer eigenlijk -.ge
sold.
Want zooals de wetgeving nu met het
eedsvraagbtuk is gaan doen, heeft het
allen schijn, als zocht zij in rommelig
heid die praktijk der rechtspleging te
evenaren. Met eenigszins andere mise en
scène speelt zich op het Binnehhof het
zelfde spelletje af, dat wij boven aan de
ervaring ontleenden.
Een kerkelijk Minister, die in 1911 een
voorstel deed, om een plotseling uit de
rechtspraak van den Hoogen Raad ge
rezen leemte aan te vullen.
Een eigen aanhang, die hem toen eerst
afviel. Als noodschot, een wetswijziging,
waarvan reeds vóraf vast stond, dat
zij in de rechtspraak onvoldoende zou
blijken.
Gelijk dan ook gebeurde; met gevolg,
dat een aantal personen, zij die niet
tot eenig kerkgenootschap behooren,
als getuigen in rechten niet kunnen wor
den gehoord. En degene die het geluk
heeft zijnen vader en moeder te vermoor
den onder de oogen van zelfs een tiental
van zulke personen, zou moeten worden
vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs !
Wanneer nu een liberaal Minister van
Justitie een voorstel indient tot regeling der
zaak, in den geest van het aanvankelijke
rechtsche ontwerp, slaat de rechtsche
Eerste Kamer het eensklaps kort en klein,
en ontdekt er in miskenning van de
heiligheid van den eed".
Waarop thans de regeering met een
nieuw ontwerp komt, dat die heiligheid
van den eed nog verder van huis helpt,
van den wal in de sloot", heeft een
antirevolutionnaire krant zelf geschreven l
Welk nieuw ontwerp evenwel naar 't
schijnt, door de kerkelijke meerderheid nu
weer zal worden geslikt, waarschijnlijk
wegens eischen der praktijk, die nog
geen half jaar geleden voor een veel
minder onheilig voorstel", geen gewicht
in de schaal konden leggen.
En ten slotte zal men zich daarbij nog
verlustigen in dat gemoedelijkste aller
fopspeentjes welke de wetgevende
nursery biedt: deze wet geldt maar voor
den tijd van 4 jaar." Dit heet nu: het
middel tot verzoening; heette echter
nog, vier jaar geleden, toen het als linksch
amendement werd voorgesteld, van recht
sche zijde: een ongeoorloofde manier
van wetgeving.
Het blijkt, integendeel, telkens weer
eene zeer handige te zijn. Maar niemand,
die er aan twijfelt, of deze termijn zal
allicht nog jaren worden verlengd. En
niemand, die niet in gemoede deze tijde
lijke onheiligheid van eedswetgeving,
als eene denkelijk zeer duurzame zal
bezien!
Vrage: is dit alles sollen of niet?
* *
En zoo blijkt het, dat wanneer men
het eedsvraagstuk beziet, nu eens niet
als wijsgeerige theorie; of als parlemen
tair kluif je; of als partij-programnummer;
of als persoonlijke gewetensvraag; maar
als feit der praktijk er van de
geheele heiligheid helaas bitter weinig over
blijft. En de rechtspleging, n de wet
geving, leiden veeleer tot een hoogst
onverkwikkelijk en onheilig gesol.
De diepere oorzaak hiervan is ook al
niet bijzonder moeilijk te vinden. Zij ligt
niet in het onverstand, of in de onver
schilligheid of in de onzuiverheid van
bepaalde personen of groepen.
Maar hierin: dat zulke teere en fijnge
voelige zaken als de eed, altijd in de
verdrukking komen, wanneer een zoo
plomp wezen als de Staat ze voor zijn
doeleinden zoekt te benutten. En wijders:
dat zij zeker altijd bederven, wanneer
men ze door dwang bevorderen wil.
Voor diegenen, die den eed als staats
instituut onmisbaar achten; en voor hen,
die hunne medeburgers tegen hun zin
tot het aanroepen van Gods naam willen
dwingen, is in dit alles wel grond tot
overdenking.
Met alle goede intentie's voor de hei
ligheid der zaak, is 't resultaat niet anders,
dan dat met dit heilige wordt gesold.
* *
Wanneer het nu aanhangige gewijzigde
wetsontwerp zal worden aangenomen,
ook naar 't schijnt door de recht
sche partijen, ofschoon de meerderheid
der Eerste Kamer het, consequent, feitelijk
moest afstemmen, dan zal de zaak er
voorloopig zeker niet ongunstiger op
geregeld worden. Met name zal aan de
tegen den eed aangevoerde
gemoedsbezwaren eene vrijheid worden toege
kend, waardoor de onaannemelijke
dwang, die sommige rechtsche ijveraars
oirbaar achten, wordt uitgeschakeld.
Maar wie weet, of de termijn van be
raad, dien de wetgever thans schept door
aan de regeling slechts tijdelijke werking
toe te kennen, ook nog niet, onvoorziens,
tot eene zuiverder eindoplossing zal
kunnen bijdragen.
Deze redelijke e/nd-oplossing dan ligt
ongetwijfeld in de afschaffing van den
eed, ook in strafzaken.
Het ongeluk van deze afschaffing is
zeker, dat er op 't oogenblik nog
door velen eene anti-godsdienstige en
anii-gelopvige demonstratie in zou wor
den gezien. Daardoor is 't moeilijk, er
mede aan te komen.
Ongetwijfeld is de anti-eedsbeweging
ten deele uit deze motieven voortge
komen. Zij behoeft er echter in 't geheel
niet op te rusten; en men zou in den
huidigen tijd zeker minder dan ooit der
menschheid, en zijn volk een dienst be
wijzen, door iets te vernielen, wat aan
vroomheid en vertrouwen in het hoogere,
steun geven kan.
In werkelijkheid echter mag, naar wij
zagen, aan den eed in de rechtspleging
en het publieke leven, deze beteekenis
nauwelijks worden toegekend. Men zou
haast zeggen: integendeel!
Wordt dus de zaak eerlang meer los
van dien schijn beoordeeld, dan zal ook
zeker over de onmisbaarheid van den
eed voor de praktijk, met veel minder
overtuiging kunnen worden gesproken,
dan 't nu wel heet.
Er zijn zelfs groote gevaren aan ver
bonden. In de eerste plaats wel dit, dat
de rechter geneigd is het met 't onder
zoek naar de werkelijke waarheid
en betrouwbaarheid der getuigenverklarin
gen gemakkelijker te nemen, wanneer zij
eenmaal onder eede zijn afgelegd".
Daarbij komt nog het onoverkomelijke
bezwaar van elk stelsel van eed of
belofte" zooals wij nu ook zullen in
voeren, dat de onder belofte afgegeven
verklaringen soms als
tweede-klassebewijs" zullen worden behandeld.
*
En zou dan, wannee-i' de eed ver
viel, en de plechtige belofte om de waar
heid te zeggen, daarvoor in de plaats
trad, het aantal onwaarheden zooveel
toenemen? Wij hebben er nimmer den
indruk van gekregen. Ten eerste wordt
er onder eede ook al vaak maar al te
hartelijk gelogen. En ten tweede moet
men zich niet laten misleiden, door al
die gevallen, waarin men lieden pas de
waarheid ziet gaan spreken, wanneer 't
op bezweren aankomt.
In de meeste gevallen doen zij dit
minder om den eed, dan wel omdat zij
er mede wachten, totdat 't beslissende
moment voor hunne getuigenis aangebro
ken is. Wanneer dit moment nu kwam te
liggen in de plechtige belofte, met alle
gevolgen op valschheid gesteld, dan
zullen zij ook bij die gelegenheid het
betrouwbaarst voor den dag komen.
Trouwens, ook de ervaring in andere
landen, als b.v. verschillende gedeelten
van Zwitserland, waar noch de gods
vrucht, noch de veiligheid der burgerlijke
samenleving op een lager peil staan dan
bij ons, bewijst, dat men zonder den eed
de justitie ook zeer wel verzorgen kan.
En dat de beteekenis van den eed voor
het belang der. openbare orde, niet te
hoog moet worden aangeslagen.
Trouwens, er zou waarschijnlijk door
dezen en genen ook nog wel eens beter de
waarheid worden gesproken, indien op
de valsche verklaring een gruwzame oude
straf werd hersteld,als b.v.het doorpriemen
van de tong met een gloeiende naald!
Toch zal niemand dit instituut daarom
onmisbaar noemen.
En zoo mag bij den gerechtelijken eed
ook nog wel meer klem gelegd worden
op deze vraag: is het go e d, haar te
bestendigen ?
Men is aan die ingrijpende, zuivere
afschaffing op 't oogenblik nog niet
toe. De opvattingen zijn er ook nog
te onzeker en te gespannen voor.
Maar het blijft toch goed, bij alle rege
lingen als die welke thans weer is voor
gesteld, te beseffen, hoe ontzaglijk ge
brekkig, bedenkelijk en onverkwikkelijk
zij gedoemd zijn te blijven.
En meteen weer eens uit te zien naar
de toekomstige oplossing, waar het heen
moet. Eene oplossing, welke toch ook
het beste overeenstemt met het woord,
al moge dit dan den eed als staats
instituut niet per se verbieden : Het
is niet pleizierig, dat het beter is,
ganschelijk niet te zweren, maar het ja,
ja te doen zijn, en het neen, neen.
v. H.
De Schrijver van J'accuse"
Een in Holland verschijnend Duitsch blaadje,
dat zijn Büro" in Berlijn heeft, doet
mededeelingen omtrent den schrijver van J'accuse",
op gezag van een Zwitsersch rechtsgeleerde,
die echter anoniem blijft.
De schrijver heet dr. Richard Grelling,
en is een Duitscher en een rechtsgeleerde.
Dit wordt toegegeeven. Dus toch geen
Engelschman, geen Franschman Dit boek
dat onmoogelijk door een Duitscher heette
geschreven te kunnen zijn, is dus geen
mystificatie, en wél het werk van een Duitscher.
Maar natuurlijk een omgekochte Duitscher.
Dat is nu eenmaal het Duitsche argument.
We zijn allemaal omgekocht. Ramaekers
is omgekocht, de Groene is omgekocht. Geen
Duitscher kan zich voorstellen dat men kritiek
op eigen regeering oefent zonder omgekocht
te zijn.
En de Duitsche autoriteiten houden zich
nooit met omkooperij op, noch maken Duitsche
patriotten ooit van dit ignobele middel
gebruik.
Men informeere maar eens bij den heer
Holdert van De Telegraaf of bij den heer
Rinse.
Maar de rechtsgeleerde anonymus weet
nog meer. Dr.' Grelling is weegens dunkle
Sachen" uit Berlijn gevlucht, heeft in Parijs
gewoond, en aldaar een permis de séjour"
gekreegen. Kan het erger?
Welke dunkle Sachen" behoeft men niet te
zeggen. Misschien wel een complotteegen den
rijkskanselier. Of nog gruuwelijker dingen.
Bewijzen zijn blijkbaar onnoodig.
Dr. Suter, die het boek met zijn naam
dekte, is ook al niet veel beeter. Hij is
volgens denzelfden anonymus een uit
de lijst der Rechts-anwalte" geschrapte
advocaat."
Ik heb van den schrijver van J'accuse"
twee brieven ontvangen en van dr. Suter n.
De eerste vroeg mij of ik zorg wou dra
gen dat de opbrengst der Hollandsche uit
gave, die door ds. Giran voor de Fransche
gewonden werd bestemd, gelijkelijk zou
gedeeld worden tusschen het Fransche en
hét Duitsche Roode Kruis.
Tot mijn spijt heeft ds. Giran geweigerd
aan deezen billijken wensch te voldoen.
Maar is dit het verzoek van iemand wien
het om geld of reclame te doen is ?
De brief van dr. Suter was in zuiver
Hollandsch gesteld. Hij moet Hollander zijn of
lang in Holland gewoond hebben. Of hij
geschrapt is op de lijst van advocaten"
weet ik niet, en doet ook weinig af aan de
waarde van J'accuse." Ik hoorde niets dan
goeds omtrent dr. Suter. Hij is een man die
zijn vermoogen aanwendt ten beste van de
arbeidersbeweeging. Misschien was hij den
Zwitserschen advocaten te revolutionair.
Omtrent den schrijver van J'accuse"
meld mij dr. Suter dat hij zeeker een echte
Pruis is, omtrent wien niets ongunstigs te
zeggen valt. Door een lid van den Duitschen
rijksdag is hij bij dr. Suter geïntroduceerd.
Het is vrij zeeker dat de Duitsche
autoriteitenreedslanggeweetenhebben wie hij was.
En wat doet het nu eigenlijk aan de
waarheeden van zijn boek toe of af, dat de
schrijver dr. Richard Grelling heet ?
Toen men dien naam niét wist heette het
boek een mystificatie, en nu komt iemand
die zich zelf weer schuil houdt, rnet
pnbeweezen lasteringen van omkooperij' en
dunkle Sachen."
Zal het Duitsche blaadje ons ook de foto
laten zien van de check waarmee dr. Grelling
is omgekocht ? zooals een Amerikaansch
blad het deed met de 5000 dollar-check
van Bernstorf ?
Binnenkort is een Erganzungsschrift" van
J'accuse" te verwachten waarin de schrijver
met zijn aanvallers afreekent.
F. v. E.
Zooals den lezer vermoedelijk reeds be
kend zal zijn, werd in Juli 1.1. tot den kan
selier van het Duitsche Rijk een adres
gericht, dat door den Berlijnschen
hoogleeraar Hans Delbrück moet zijn ontworpen
en met hem onderteekend werd door onge
veer 80 mannen van beteekenis": staats
lieden, financiers, industrieelen, hoogleeraren
en publicisten. In dit adres werd de
wenschelijkheid bepleit van een vrede zonder
inlijving, maar tevens de meening geuit,
dat' de vrede een vasten grondslag behoorde
te leggen voor de strategische eischen, voor
de politieke en de economische belangen
van het Rijk en voor de onbelemmerde ont
plooiing van zijne kracht en zijn onder
nemingsgeest in het vaderland zelf en op
de vrije zee.
Wij hebben dit adres huogelijk hooren
prijzen als een teeken, dat tal van repre
sentatieve Duitschers geen misbruik wilden
maken van de militaire macht van het
Duitsche Rijk. Vooral toonde men zich in
genomen met de woorden: de hoogste
zegeprijs van het Duitsche volk zal altijd
bestaan in het trotsche bewustzijn, dat
Duitschland ook een wereld van vijanden
niet hoeft te vreezen, en in het voorbeeld
van weergalooze kracht, dat ons volk aan
de andere volken der aarde en aan toe
komstige geslachten heeft getoond".
Indien het Duitsche volk, zoo het in dezen
oorlog een volledige overwinning behaalt,
zich tevreden zou stellen met het voornoemde
trotschebewustzijn,zouhet misschien voortaan
te zeer gebukt gaan onder den last van het
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confetti".
(Reuter-bericht, Alg. Hbl.) De Duitsche
regeering heeft 240.000 gezeta's betaald
als schadeloosstelling voor het
doodschrikken van zeven Spanjaarden te
Luik in Augustus 1914.
Voor zoover wij ons herinneren, was de
toestand te Luik in Augustus 1914 wél zó,
dat zeven Spanjaarden zich er aan konden
doodschrikken... Maar dat deze schade
door Duitschland met 240.000 gezeta's, (of
al waren het zelf s evenveel pezeta's geweest)
goed te maken is... dat betwijfelen wij zeer.
*
Wij hebben 12 millioen soldaten,
zeide Rodzianko in de Doema-zitting,
en zullen vechten zoolang er nog n
Duitsch soldaat op Russisch grond
gebied staat.
Wij echter beklagen dien laatsten Duitschen
soldaat! Het is dan ook geen partij", 12
millioen tegen n! Bah!
De (Z.-Afr.) Volksstem":
De zaal, gevuld met belangstellenden,
stond gedrukt op, toen 't vonnis was
gevallen."
En de bank, gevuld met getuigen, stortte
bittere tranen, terwijl de rechterstafel rustig
wegwandelde en de straat haar gewonen
gang ging.
nimtii iitiiMMiiiMniiMiiMiniiiiiimiiiiiiiimiiMUiMiiiiimiJimiMitMiiil
Onze Teekenprijskamp
Plaatsgebrek noopt ons, het publiceeren
der bekroonde inzendingen van onzen
Teekenprijskamp tot het volgende nummer
uit te stellen.
gevoel van eigen voortreffelijkheid, maar het
zou zeer zeker een daad van ongewone edel
moedigheid hebben verricht.
Wij zien het echter nog niet gebeuren.
Wij betwijfelen zelfs of, ook al werd er een
vrede gesloten naar den wensch der adres
santen, de onbaatzuchtigheid van het Duit
sche volk zoo groot zou zijn, als de schopne
woorden over den hoogsten zegeprijs"
zouden doen vermoeden. Naast den hoogsten
zijn er ook tweede, derde en vierde prijzen:
de vaste grondslagen, die er moeten worden
gelegd voor de politieke strategische en
economische belangen.
De heeren Delbrück c.s. laten ons voor
loopig in onzekerheid erover, wat zij eigenlijk
onder die vaste grondslagen' verstaan. Maar
onder de adressanten zijn er eenigen, die
elders hunne meening daarover nader hebben
te kennen gegeven. Zoo b.v. de hoogleeraar
von Liszt, die in een brochure de stichting
van een Middel-Europeeschen bond heeft
bepleit, waardoor het Duitsche Rijk, zonder
een duim grondgebied te annexeeren, de
militaire en economische heerschappij over
ongeveer geheel Europa zou krijgen, met
uitzondering van Rusland, Frankrijk, Spanje
en Portugal; maar de drie laatste rijken zul
len, dus meent hij, op den duur door hun
eigen belang tot aansluiting bij den Bond
worden genoopt.
Ook de Münchener hoogleeraar Brentano,
insgelijks een onderteekenaaar van het adres
Delbrück en dus een tegenstander van
inlijving, heeft ons onlangs in een artikel
in het tierliner Tageblatt de gelegenheid
geboden nader kennis te nemen van zijne ge
dachten over het annexatie-vraagstuk.
Deze tegenstander van inlijving tracht in
het genoemde artikel o.a. de inlijving van
Elzas-Lotharingen te rechtvaardigen. Wie
meenen mocht, dat hij daardoor in tegen
spraak komt met de strekking van het door
hem mede onderteekende adres-Delbrük, ver
gist zich. In dit adres staat wel: zuiver
zakelijke overwegingen hebben ons de over
tuiging geschonken, dat de inlijving of
bijvouging van in politieken zin zelfstandige
en aan zelfstandigheid gewende volken
verwerpelijk is", maar dit geldt alleen voor
nu. De adressanten bedoelen er alleen dit
mee: het is in het belang van het Duitsche
Rijk, dat bij den vrede, die een einde zal
maken aan den tegenwoordigen oorlog, geen
in politieken zin zelfstandig volk bij het
Duitsche volk zal worden ingelijfd. Maar zij
geven daarmede geen afkeuring te kennen
van zulk een inlijving in het algemeen, en
dus ook niet van die van Elzas-Lotharingen.
Integendeel, ook om zuiver zakelijke
overwegingen" wordt die laatste inlijving
door Brentano verdedigd. Het belang van
het Duitsche volk eischte z.i. in 1871 de
annexatie van Elzas-Lotharingen; niet uit
veroveringszucht werd ertoe besloten, maar
omdat deze landen met hunne sterke ves
tingen, zoo zij in het bezit van Frankrijk
bleven, een voor Duitschland te gevaarlijk
uitgangspunt zouden zijn van toekomstige
Fransche aanvallen.
Voor de ruim n millioen Elzassers en
Lotharingers was de inlijving weleen uiterst
onaangename zaak, maar tegenover hun be
lang stond toen het belang van ruim veertig
millioen Duitschers, die behoefte hadden aan