De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 12 september pagina 1

12 september 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

«TjJ* Zondag 12 September A°, 1915 a i a* DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER Abonnement per 3 maanden ? 1.65 Voor het Buiten), en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de flnantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel . . ?0.25 . . 0.30 . . 0.40 INHOUD: Bladz. l: Eed-gesol, door v. H. De Schrijver van J'aocuse", door F. v. E. Con fetti. Bnitenl. Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2: De Artillerie van het Veldleger, door Artillerist. Bjj 't Licht van den Oorlogsvlam, door Frederik van Eeden, De Coen", teekening van Joh. Braakensiek. 3: De' Tympan van het Paleis op den Dam. Voor Honderd Jaren, door Hendr. C. Diferee. Feuilleton: Veenhnizer Typen en Tafreelen, ill.door J. A. Bientjes. 4: Een nienwe Steunmedaille. 5: Voor Vrouwen, door Etis. K. Bogge.?Oude Natuur, door Jac. P. Thflsse. 6:Vreedzame Gebiedsuitbrei ding, door J. T. Cremer. Dramatische Kroniek, door Henri Borel. Tentoonstellingsnotitieg, door Flasschaert. Nederlandsche Monumenten, door H. Brugmans. Sonnet, door J. v. K. 7: Koermond's lijden en verbiyden,door A. F. van Beurden. 8 : De Loopgravenoorlog, teekening van George van Eaemdonck. DrieGeneraties,doorHenriëtteKoll. 9: Pin. en Eeon. Kroniek, door J. D.Santilhano. 10 : De Geschiedenis van het Mes, door B. I. Stouri, teekeningen H. van de Velde.?Kermis,Melig Stoke. 11: Hoe zal Amerika strijden? teekenmg van Joh. Braakensiek. Spreekzaal.?Schaakspel, red. dr. A. G. Olland. Oorlogscarricaturen, door K. 12: Damrubriek, red. K. . de Jonge. Bijvoegsel: Dr. Saul-Kuiper en me. David-Hee mskerk, teekening van Joh. Braakensiek. I1IIIIIIIIIIIIIIII1M EED-GESOL Steekt u nu op de twee voorste vingers van de rechter hand..." Maar de ander valt reeds in: Zoo waarachtig als God mij zal helpen."" Neen, neen, zoo is 't niet goed. Zeg mij nu maar na: Zoo waarlijk-helpe mijGod almachtig." Zoo ware helpt mij God almachtig." " Neen, U moet zeggen: Zoo waarlijk..." Pauze. Kom, zegt U mij nu na: zoo waarlijk..." Zoo waarlijk als God almachtig is." " Neen. Nu eerst niets anders dan : zoo waarlijk. ." Zoo waarlijk..."" Helpe mij..." Helpe mij..."" God almachtig..." God allemachtig..." " Oef. Laat nu de hand maar weer zakken. En vertel mij eens " ' De tweede getuige kent het klappen van de zweep beter. U moét als getuige en ondereede..." Maar de ander is al klaar: Swalijkelpemodalmachtig." " " Dank U, laat de hand maar weer zakken." Dan laten achtereenvolgens nummer drie, vier en vijf, elk naar de wijze hunner godsdienstige gezindheid, de geheiligde woorden min of meer gehavend het bol werk hunner tanden overschrijden. Met nummer zes herhaalt zich het spelletje van nummer een. Vervolgens komt de Israëliet, die eerst zweert zonder zijn hoed op, en 't dan over moet doen met gedekten hoofde. De juffrouw, die de formule al uitgesproken heeft voor ze haar handschoen had uitgetrokken; dus... over". Het is niet pleizierig, zoo'n profaan beschrijvinkje neer te schrijven. Maar het is het dagelijksche tafereel. En wanneer men over het eedsvraagstuk spreekt, loont het toch wel de moeite in de eerste plaats na te gaan, waarop dit in waarheid neerkomt. Natuurlijk spreken ook velen de for mule behoorlijk, ernstig en eenvoudig uit. Maar toch: altijd gaat het op 't accompagnement van bodes, die onverstoorbaar met stukken af- en aanslenteren; van publiek, dat stommelt; van deuren die klappen; deurwaarders en veldwachters die over den volgenden getuige fluiste ren; en vanmagistraten, voor wie ook bij den zuiversten ernst, er weinig meer van kan overblijven, dan een geregelde tik van het uurwerk. In Duitschland is de traditie tenminste gebleven, dat bij elke eedsaflegging't geheele publiek en alle aanwezigen op moe ten staan, de rechters de hoofden ontblooten, en de eed in een algemeene stilte wordt uitgesproken. Maar de.werkelijkheid van den officicieelen eed in Nederland, den eed voor welker heiligheid nu sinds jaren in het parlement wordt gekampt, is zónaar de natuur geschetst. * * Gekampt? Neen, alweer eigenlijk -.ge sold. Want zooals de wetgeving nu met het eedsvraagbtuk is gaan doen, heeft het allen schijn, als zocht zij in rommelig heid die praktijk der rechtspleging te evenaren. Met eenigszins andere mise en scène speelt zich op het Binnehhof het zelfde spelletje af, dat wij boven aan de ervaring ontleenden. Een kerkelijk Minister, die in 1911 een voorstel deed, om een plotseling uit de rechtspraak van den Hoogen Raad ge rezen leemte aan te vullen. Een eigen aanhang, die hem toen eerst afviel. Als noodschot, een wetswijziging, waarvan reeds vóraf vast stond, dat zij in de rechtspraak onvoldoende zou blijken. Gelijk dan ook gebeurde; met gevolg, dat een aantal personen, zij die niet tot eenig kerkgenootschap behooren, als getuigen in rechten niet kunnen wor den gehoord. En degene die het geluk heeft zijnen vader en moeder te vermoor den onder de oogen van zelfs een tiental van zulke personen, zou moeten worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs ! Wanneer nu een liberaal Minister van Justitie een voorstel indient tot regeling der zaak, in den geest van het aanvankelijke rechtsche ontwerp, slaat de rechtsche Eerste Kamer het eensklaps kort en klein, en ontdekt er in miskenning van de heiligheid van den eed". Waarop thans de regeering met een nieuw ontwerp komt, dat die heiligheid van den eed nog verder van huis helpt, van den wal in de sloot", heeft een antirevolutionnaire krant zelf geschreven l Welk nieuw ontwerp evenwel naar 't schijnt, door de kerkelijke meerderheid nu weer zal worden geslikt, waarschijnlijk wegens eischen der praktijk, die nog geen half jaar geleden voor een veel minder onheilig voorstel", geen gewicht in de schaal konden leggen. En ten slotte zal men zich daarbij nog verlustigen in dat gemoedelijkste aller fopspeentjes welke de wetgevende nursery biedt: deze wet geldt maar voor den tijd van 4 jaar." Dit heet nu: het middel tot verzoening; heette echter nog, vier jaar geleden, toen het als linksch amendement werd voorgesteld, van recht sche zijde: een ongeoorloofde manier van wetgeving. Het blijkt, integendeel, telkens weer eene zeer handige te zijn. Maar niemand, die er aan twijfelt, of deze termijn zal allicht nog jaren worden verlengd. En niemand, die niet in gemoede deze tijde lijke onheiligheid van eedswetgeving, als eene denkelijk zeer duurzame zal bezien! Vrage: is dit alles sollen of niet? * * En zoo blijkt het, dat wanneer men het eedsvraagstuk beziet, nu eens niet als wijsgeerige theorie; of als parlemen tair kluif je; of als partij-programnummer; of als persoonlijke gewetensvraag; maar als feit der praktijk er van de geheele heiligheid helaas bitter weinig over blijft. En de rechtspleging, n de wet geving, leiden veeleer tot een hoogst onverkwikkelijk en onheilig gesol. De diepere oorzaak hiervan is ook al niet bijzonder moeilijk te vinden. Zij ligt niet in het onverstand, of in de onver schilligheid of in de onzuiverheid van bepaalde personen of groepen. Maar hierin: dat zulke teere en fijnge voelige zaken als de eed, altijd in de verdrukking komen, wanneer een zoo plomp wezen als de Staat ze voor zijn doeleinden zoekt te benutten. En wijders: dat zij zeker altijd bederven, wanneer men ze door dwang bevorderen wil. Voor diegenen, die den eed als staats instituut onmisbaar achten; en voor hen, die hunne medeburgers tegen hun zin tot het aanroepen van Gods naam willen dwingen, is in dit alles wel grond tot overdenking. Met alle goede intentie's voor de hei ligheid der zaak, is 't resultaat niet anders, dan dat met dit heilige wordt gesold. * * Wanneer het nu aanhangige gewijzigde wetsontwerp zal worden aangenomen, ook naar 't schijnt door de recht sche partijen, ofschoon de meerderheid der Eerste Kamer het, consequent, feitelijk moest afstemmen, dan zal de zaak er voorloopig zeker niet ongunstiger op geregeld worden. Met name zal aan de tegen den eed aangevoerde gemoedsbezwaren eene vrijheid worden toege kend, waardoor de onaannemelijke dwang, die sommige rechtsche ijveraars oirbaar achten, wordt uitgeschakeld. Maar wie weet, of de termijn van be raad, dien de wetgever thans schept door aan de regeling slechts tijdelijke werking toe te kennen, ook nog niet, onvoorziens, tot eene zuiverder eindoplossing zal kunnen bijdragen. Deze redelijke e/nd-oplossing dan ligt ongetwijfeld in de afschaffing van den eed, ook in strafzaken. Het ongeluk van deze afschaffing is zeker, dat er op 't oogenblik nog door velen eene anti-godsdienstige en anii-gelopvige demonstratie in zou wor den gezien. Daardoor is 't moeilijk, er mede aan te komen. Ongetwijfeld is de anti-eedsbeweging ten deele uit deze motieven voortge komen. Zij behoeft er echter in 't geheel niet op te rusten; en men zou in den huidigen tijd zeker minder dan ooit der menschheid, en zijn volk een dienst be wijzen, door iets te vernielen, wat aan vroomheid en vertrouwen in het hoogere, steun geven kan. In werkelijkheid echter mag, naar wij zagen, aan den eed in de rechtspleging en het publieke leven, deze beteekenis nauwelijks worden toegekend. Men zou haast zeggen: integendeel! Wordt dus de zaak eerlang meer los van dien schijn beoordeeld, dan zal ook zeker over de onmisbaarheid van den eed voor de praktijk, met veel minder overtuiging kunnen worden gesproken, dan 't nu wel heet. Er zijn zelfs groote gevaren aan ver bonden. In de eerste plaats wel dit, dat de rechter geneigd is het met 't onder zoek naar de werkelijke waarheid en betrouwbaarheid der getuigenverklarin gen gemakkelijker te nemen, wanneer zij eenmaal onder eede zijn afgelegd". Daarbij komt nog het onoverkomelijke bezwaar van elk stelsel van eed of belofte" zooals wij nu ook zullen in voeren, dat de onder belofte afgegeven verklaringen soms als tweede-klassebewijs" zullen worden behandeld. * En zou dan, wannee-i' de eed ver viel, en de plechtige belofte om de waar heid te zeggen, daarvoor in de plaats trad, het aantal onwaarheden zooveel toenemen? Wij hebben er nimmer den indruk van gekregen. Ten eerste wordt er onder eede ook al vaak maar al te hartelijk gelogen. En ten tweede moet men zich niet laten misleiden, door al die gevallen, waarin men lieden pas de waarheid ziet gaan spreken, wanneer 't op bezweren aankomt. In de meeste gevallen doen zij dit minder om den eed, dan wel omdat zij er mede wachten, totdat 't beslissende moment voor hunne getuigenis aangebro ken is. Wanneer dit moment nu kwam te liggen in de plechtige belofte, met alle gevolgen op valschheid gesteld, dan zullen zij ook bij die gelegenheid het betrouwbaarst voor den dag komen. Trouwens, ook de ervaring in andere landen, als b.v. verschillende gedeelten van Zwitserland, waar noch de gods vrucht, noch de veiligheid der burgerlijke samenleving op een lager peil staan dan bij ons, bewijst, dat men zonder den eed de justitie ook zeer wel verzorgen kan. En dat de beteekenis van den eed voor het belang der. openbare orde, niet te hoog moet worden aangeslagen. Trouwens, er zou waarschijnlijk door dezen en genen ook nog wel eens beter de waarheid worden gesproken, indien op de valsche verklaring een gruwzame oude straf werd hersteld,als b.v.het doorpriemen van de tong met een gloeiende naald! Toch zal niemand dit instituut daarom onmisbaar noemen. En zoo mag bij den gerechtelijken eed ook nog wel meer klem gelegd worden op deze vraag: is het go e d, haar te bestendigen ? Men is aan die ingrijpende, zuivere afschaffing op 't oogenblik nog niet toe. De opvattingen zijn er ook nog te onzeker en te gespannen voor. Maar het blijft toch goed, bij alle rege lingen als die welke thans weer is voor gesteld, te beseffen, hoe ontzaglijk ge brekkig, bedenkelijk en onverkwikkelijk zij gedoemd zijn te blijven. En meteen weer eens uit te zien naar de toekomstige oplossing, waar het heen moet. Eene oplossing, welke toch ook het beste overeenstemt met het woord, al moge dit dan den eed als staats instituut niet per se verbieden : Het is niet pleizierig, dat het beter is, ganschelijk niet te zweren, maar het ja, ja te doen zijn, en het neen, neen. v. H. De Schrijver van J'accuse" Een in Holland verschijnend Duitsch blaadje, dat zijn Büro" in Berlijn heeft, doet mededeelingen omtrent den schrijver van J'accuse", op gezag van een Zwitsersch rechtsgeleerde, die echter anoniem blijft. De schrijver heet dr. Richard Grelling, en is een Duitscher en een rechtsgeleerde. Dit wordt toegegeeven. Dus toch geen Engelschman, geen Franschman Dit boek dat onmoogelijk door een Duitscher heette geschreven te kunnen zijn, is dus geen mystificatie, en wél het werk van een Duitscher. Maar natuurlijk een omgekochte Duitscher. Dat is nu eenmaal het Duitsche argument. We zijn allemaal omgekocht. Ramaekers is omgekocht, de Groene is omgekocht. Geen Duitscher kan zich voorstellen dat men kritiek op eigen regeering oefent zonder omgekocht te zijn. En de Duitsche autoriteiten houden zich nooit met omkooperij op, noch maken Duitsche patriotten ooit van dit ignobele middel gebruik. Men informeere maar eens bij den heer Holdert van De Telegraaf of bij den heer Rinse. Maar de rechtsgeleerde anonymus weet nog meer. Dr.' Grelling is weegens dunkle Sachen" uit Berlijn gevlucht, heeft in Parijs gewoond, en aldaar een permis de séjour" gekreegen. Kan het erger? Welke dunkle Sachen" behoeft men niet te zeggen. Misschien wel een complotteegen den rijkskanselier. Of nog gruuwelijker dingen. Bewijzen zijn blijkbaar onnoodig. Dr. Suter, die het boek met zijn naam dekte, is ook al niet veel beeter. Hij is volgens denzelfden anonymus een uit de lijst der Rechts-anwalte" geschrapte advocaat." Ik heb van den schrijver van J'accuse" twee brieven ontvangen en van dr. Suter n. De eerste vroeg mij of ik zorg wou dra gen dat de opbrengst der Hollandsche uit gave, die door ds. Giran voor de Fransche gewonden werd bestemd, gelijkelijk zou gedeeld worden tusschen het Fransche en hét Duitsche Roode Kruis. Tot mijn spijt heeft ds. Giran geweigerd aan deezen billijken wensch te voldoen. Maar is dit het verzoek van iemand wien het om geld of reclame te doen is ? De brief van dr. Suter was in zuiver Hollandsch gesteld. Hij moet Hollander zijn of lang in Holland gewoond hebben. Of hij geschrapt is op de lijst van advocaten" weet ik niet, en doet ook weinig af aan de waarde van J'accuse." Ik hoorde niets dan goeds omtrent dr. Suter. Hij is een man die zijn vermoogen aanwendt ten beste van de arbeidersbeweeging. Misschien was hij den Zwitserschen advocaten te revolutionair. Omtrent den schrijver van J'accuse" meld mij dr. Suter dat hij zeeker een echte Pruis is, omtrent wien niets ongunstigs te zeggen valt. Door een lid van den Duitschen rijksdag is hij bij dr. Suter geïntroduceerd. Het is vrij zeeker dat de Duitsche autoriteitenreedslanggeweetenhebben wie hij was. En wat doet het nu eigenlijk aan de waarheeden van zijn boek toe of af, dat de schrijver dr. Richard Grelling heet ? Toen men dien naam niét wist heette het boek een mystificatie, en nu komt iemand die zich zelf weer schuil houdt, rnet pnbeweezen lasteringen van omkooperij' en dunkle Sachen." Zal het Duitsche blaadje ons ook de foto laten zien van de check waarmee dr. Grelling is omgekocht ? zooals een Amerikaansch blad het deed met de 5000 dollar-check van Bernstorf ? Binnenkort is een Erganzungsschrift" van J'accuse" te verwachten waarin de schrijver met zijn aanvallers afreekent. F. v. E. Zooals den lezer vermoedelijk reeds be kend zal zijn, werd in Juli 1.1. tot den kan selier van het Duitsche Rijk een adres gericht, dat door den Berlijnschen hoogleeraar Hans Delbrück moet zijn ontworpen en met hem onderteekend werd door onge veer 80 mannen van beteekenis": staats lieden, financiers, industrieelen, hoogleeraren en publicisten. In dit adres werd de wenschelijkheid bepleit van een vrede zonder inlijving, maar tevens de meening geuit, dat' de vrede een vasten grondslag behoorde te leggen voor de strategische eischen, voor de politieke en de economische belangen van het Rijk en voor de onbelemmerde ont plooiing van zijne kracht en zijn onder nemingsgeest in het vaderland zelf en op de vrije zee. Wij hebben dit adres huogelijk hooren prijzen als een teeken, dat tal van repre sentatieve Duitschers geen misbruik wilden maken van de militaire macht van het Duitsche Rijk. Vooral toonde men zich in genomen met de woorden: de hoogste zegeprijs van het Duitsche volk zal altijd bestaan in het trotsche bewustzijn, dat Duitschland ook een wereld van vijanden niet hoeft te vreezen, en in het voorbeeld van weergalooze kracht, dat ons volk aan de andere volken der aarde en aan toe komstige geslachten heeft getoond". Indien het Duitsche volk, zoo het in dezen oorlog een volledige overwinning behaalt, zich tevreden zou stellen met het voornoemde trotschebewustzijn,zouhet misschien voortaan te zeer gebukt gaan onder den last van het Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: Confetti". (Reuter-bericht, Alg. Hbl.) De Duitsche regeering heeft 240.000 gezeta's betaald als schadeloosstelling voor het doodschrikken van zeven Spanjaarden te Luik in Augustus 1914. Voor zoover wij ons herinneren, was de toestand te Luik in Augustus 1914 wél zó, dat zeven Spanjaarden zich er aan konden doodschrikken... Maar dat deze schade door Duitschland met 240.000 gezeta's, (of al waren het zelf s evenveel pezeta's geweest) goed te maken is... dat betwijfelen wij zeer. * Wij hebben 12 millioen soldaten, zeide Rodzianko in de Doema-zitting, en zullen vechten zoolang er nog n Duitsch soldaat op Russisch grond gebied staat. Wij echter beklagen dien laatsten Duitschen soldaat! Het is dan ook geen partij", 12 millioen tegen n! Bah! De (Z.-Afr.) Volksstem": De zaal, gevuld met belangstellenden, stond gedrukt op, toen 't vonnis was gevallen." En de bank, gevuld met getuigen, stortte bittere tranen, terwijl de rechterstafel rustig wegwandelde en de straat haar gewonen gang ging. nimtii iitiiMMiiiMniiMiiMiniiiiiimiiiiiiiimiiMUiMiiiiimiJimiMitMiiil Onze Teekenprijskamp Plaatsgebrek noopt ons, het publiceeren der bekroonde inzendingen van onzen Teekenprijskamp tot het volgende nummer uit te stellen. gevoel van eigen voortreffelijkheid, maar het zou zeer zeker een daad van ongewone edel moedigheid hebben verricht. Wij zien het echter nog niet gebeuren. Wij betwijfelen zelfs of, ook al werd er een vrede gesloten naar den wensch der adres santen, de onbaatzuchtigheid van het Duit sche volk zoo groot zou zijn, als de schopne woorden over den hoogsten zegeprijs" zouden doen vermoeden. Naast den hoogsten zijn er ook tweede, derde en vierde prijzen: de vaste grondslagen, die er moeten worden gelegd voor de politieke strategische en economische belangen. De heeren Delbrück c.s. laten ons voor loopig in onzekerheid erover, wat zij eigenlijk onder die vaste grondslagen' verstaan. Maar onder de adressanten zijn er eenigen, die elders hunne meening daarover nader hebben te kennen gegeven. Zoo b.v. de hoogleeraar von Liszt, die in een brochure de stichting van een Middel-Europeeschen bond heeft bepleit, waardoor het Duitsche Rijk, zonder een duim grondgebied te annexeeren, de militaire en economische heerschappij over ongeveer geheel Europa zou krijgen, met uitzondering van Rusland, Frankrijk, Spanje en Portugal; maar de drie laatste rijken zul len, dus meent hij, op den duur door hun eigen belang tot aansluiting bij den Bond worden genoopt. Ook de Münchener hoogleeraar Brentano, insgelijks een onderteekenaaar van het adres Delbrück en dus een tegenstander van inlijving, heeft ons onlangs in een artikel in het tierliner Tageblatt de gelegenheid geboden nader kennis te nemen van zijne ge dachten over het annexatie-vraagstuk. Deze tegenstander van inlijving tracht in het genoemde artikel o.a. de inlijving van Elzas-Lotharingen te rechtvaardigen. Wie meenen mocht, dat hij daardoor in tegen spraak komt met de strekking van het door hem mede onderteekende adres-Delbrük, ver gist zich. In dit adres staat wel: zuiver zakelijke overwegingen hebben ons de over tuiging geschonken, dat de inlijving of bijvouging van in politieken zin zelfstandige en aan zelfstandigheid gewende volken verwerpelijk is", maar dit geldt alleen voor nu. De adressanten bedoelen er alleen dit mee: het is in het belang van het Duitsche Rijk, dat bij den vrede, die een einde zal maken aan den tegenwoordigen oorlog, geen in politieken zin zelfstandig volk bij het Duitsche volk zal worden ingelijfd. Maar zij geven daarmede geen afkeuring te kennen van zulk een inlijving in het algemeen, en dus ook niet van die van Elzas-Lotharingen. Integendeel, ook om zuiver zakelijke overwegingen" wordt die laatste inlijving door Brentano verdedigd. Het belang van het Duitsche volk eischte z.i. in 1871 de annexatie van Elzas-Lotharingen; niet uit veroveringszucht werd ertoe besloten, maar omdat deze landen met hunne sterke ves tingen, zoo zij in het bezit van Frankrijk bleven, een voor Duitschland te gevaarlijk uitgangspunt zouden zijn van toekomstige Fransche aanvallen. Voor de ruim n millioen Elzassers en Lotharingers was de inlijving weleen uiterst onaangename zaak, maar tegenover hun be lang stond toen het belang van ruim veertig millioen Duitschers, die behoefte hadden aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl