De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 12 september pagina 3

12 september 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

,..C42fSet* 'ifc «- No. 1994 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANB De Restauratie van het Beeld houwwerk in deTympan van het Paleis op den Dam Prof. AERTS, Hoogleeraar aan de Kon. Academie des Beaux Arts te Brussel, de leider van het werk Foto links: De figuur rechts boven, kreeg een geheel nieuwen bovenarm; vernieuwd tot aan den elleboog, verder een nieuwen neus. Onderaan links ziet men een kop (waarboven paal van den steiger) met een arm waarin krans. Deze arm viel op straat en was de aanleidende oorzaak dat men tot algeheele restauratie overging. Links een Neptunusfiguur met drietand. Foto rechts: Een groep, links van de leeuwen. Boven een deel van den steiger iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiimiiimiHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiinniimiiiiMM Illlllllllllll Illllllllllllllllllllllllllltlllllllllllll imiimmiimii vestingen, omdat hun beweeglijkheid ge ringer is. De Fransche Rimailho houwitser b.v. die tijdens het transport uit elkaar ge nomen wordt, is zoo zwaar, dat de kanonen de affuitwagen ieder een gewicht van 2400 Kg. hebben. Deze houwitsers verschieten 43 Kg. granaten tot 6400 M. Zijn ze dicht achter de stelling aangekomen, dan worden ze in elkaar gezet en met 8-10 paarden bespannen naar de vuurlinie gebracht. Ook de 10,5 cM. kanonnen der Duitschers en de 12 cM. kanonnen der Franschen (schietafstand 13 Km.) behooren tot de artillerie van het veldleger. De zware mortieren, die speciaal voor deii aanval op vestingen dienen, mogen hier niet meer tot gerekend worden, zoodat we die in een ander artikel zullen behandelen. ARTILLERIST iiiilimiiiniititiiiiiiimniiniiiiiuiiiimimiimumniitiiiiiitiMimiiiiiiii Sanatogen Enkele lepels daags sterkan zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erken nen dit schrif tel ijk. VeenhuizerTypen enTafreelen DOOR J. A. BIENTJES, oud-directeur III TWEE OUD-GEDIENDEN EN EEN KOMEET" Een merkwaardig type van verpleegde, ook niet uit de heffe des volks, niet in een verwaarloosd milieu, doch uit den zeer gegoeden middenstand gesproten en behalve in den aanvang met aardsche middelen met meer dan gewone verstandelijke gaven geze gend, zelfs eenigszins artistiek aangelegd, was een oud-oesterkweeker van de Zeeuwsche eilanden, dien-ik vooral door zijn corres pondentie met zijn beide dochtertjes leerde kennen, aan wie hij van tijd tot tijd zijn gemoed in een vers" uitsprak. Hij was een echte Zeeuw, met zeer veel veneratje voor zijn eigenlijk vaderland, het land aan de Zeeuwsche stroomen, bezield. Hij was een zeer bescheiden man, die zich steeds voorbeeldig gedroeg, nooit morde en gewillig de werkzaamheden verrichtte, welke men hem opdroeg. Hij was ook de geziene en geachte raadgever en briefschrij ver voor zijn lotgenooten, als er door hen een brief van meer dan gewone beteekenis moest geconcipieeid worden. Hoe hij dan weer naar Veenhuizen was gekomen?... Het was in korte woorden te zeggen: louter en alleen door misbruik van sterken drank en dit weer als secundair gevolg van een verwoest en zeer onge lukkig huwelijksleven, voortspruitende uit wanverhouding met zijne vrouw, die van zeer geziene Zeeuwsche familie, doch ietwat aan den meer prozaïschen kant was. Toen hij veel van huis en op de Zeeuw sche oesterbanken aan 't werk was en daar ruim zijn brood, neen zelfs een geldwinning vond, was de breuk ontstaan. Uit baloorigheid had hij toen ten slotte naar de flesch gegrepen en eens bekende hij mij in diep verdriet: Ik heb niet alleen gewoon ge dronken, mijnheer de directeur, maar ik heb me verlaagd tot een dier: ik heb dien verfoeielijken jenever bij vaatjes gezopen! En hij barstte in snikken uit." Toen ik eens weer, zooals het mijn plicht als directeur was, de uitgaande brieven Voor Honderd Jaren Een Pruisisch geleerde (Niebuhr) over Nederland Nu de Waterloodag, stil herdacht, achter den rug is, dwingt ons het groote wereldge beuren ons opnieuw te wenden tot het heden en Nederland te letten op zijne zaeck." Maar toch, onwillekeurig dwaalt onze blik telkens van het heden terug naar vroegere tijden, om te weten waar ter wereld dan toch wel de historische ondergrond ligt van zooveel, dat we in het jongstverloopen oorlogsjaar zoo plotseling voor onzen blik hebben zien opdoemen als iets nog niet dagewesen," maar dat wij, kleine domme Hollandertjes, eigenlijk reeds als rudimenten eener voorbijgegane beschaving hadden be schouwd. Zoo b.v. ik denk hier aan het uitne mend gestyleerd en gedocumenteerd hoofd artikel van eenige weken geleden van Prof. van Hamel in dit blad de kwestie der Duitsche kuituur en de idee, door tal van Duitsche geleerden verkondigd, dat Neder land bij Duitschland behoort, en daaraan economisch en commercieel, ja ook gouver nementeel, diende ondergeschikt te zijn. Dat artikel schudde tal van lezers van de Groene" wakker uit hun dommel. Hoe kon bij al die Duitschers, waarvan Prof. van Hamel dan toch letterlijk déuitspraken citeerde, zoo iets in het hoofd opkomen? Waren we dan niet van 1813 tot 1815, toen de Duitschers onze beste vrienden waren en de Engelschen ons bijstonden, niet juist door Duitsche medehulp het krachtigst van de Fransche overheersching bevrijd ? Waar bleef, indien de Duitsche politici en geleerden dan zoo dachten, het doel dat Duitschland vroeger met ons had voorgehad; waar de oude vriend schap, gebaseerd op te saam doorgebracht leed en aan elkander verleende hulp? Dit alles hebben tal van Nederlanders in deze dagen naar aanleiding van tal van Duitsche uitspraken zich afgevraagd en toch had reeds 1813?1815 het antwoord kunnen geven. Immers reeds in die dagen, toen de vorsten en diplomaten op het Weener Congres den Napoleontischen buit moesten verdeelen, waarover ze het met zijn allen maar niet eens konden worden, dreigde ons van uit Pruisen het ernstige gevaar om onze natio nale waardigheid en onze nationale eer te verliezen, tengevolge van de houding van sommige Duitsche diplomaten en geleerden. Met het oog op het grootere gevaar, de terugkeer van Napoleon en eene nieuwe mogelijke Napoleontische overheersching, bleef de strijd in die dagen slechts beperkt tot kleine tracasseriën, doch inderdaad was de houding der Duitsche diplomaten en geleerden tegenover ons voor honderd jaren geen andere dan thans. Slechts weinig critisch vermogen is er toe noodig om uit de Protocollen van het Weener Congres te zien, hoe Duitschland en met name het Hof te Berlijn de diensten, door de Pruisische troepen met enkele afdeelingen Kozakken, op het eind van 1813 en in het begin van 1814 aan de Nederlanders bewe zen, veel te hoog heeft geschat. Men vergat te Berlijn geheel en al - het is een Duilsch geschiedschrijver die'zulks opmerkt! dat de Nederlanders zelven, zoo te 's-Gravenhage als te Amsterdam, reeds begonnen waren om het juk der Fransche overheersching af te werpen, 'voor nog n Pruisisch soldaat het Nederlandsche grondgebied had betreden, en grondde hierop, ook al weder volgens Duitsch getuigenis, veelszins overdreven iiuimmiiiuuuumiiiuuiimiuuiiiiitiiiuiiii eischen. Bovenal zag de regeering te Berlijn voorbij, dat de Nederlanders uit eigen be weging den Prins van Oranje uit Engeland hadden teruggeroepen en gedroeg zij zich alsof hare wapenen den Oranjevorst hadden teruggevoerd. Vandaar hare misplaatste ge voeligheid over enkele grensregelingen, toe nemend naarmate de Nederlandsche regeering op meer dan n belangrijk punt, onder meer ten aanzien van den Rijntol, weigerde te dansen op de maat door Von Hardenberg gepijpt. Sterker echter nog dan de Duitsche politici dier dagen liet zich een Pruisisch geleerde als Niebuhr over het pas herleefde Nederland in dien tijd uit. Toen op 30 Maart 1814 onze Grondwet in alle kalmte plechtig werd aangenomen, vertoefde Niebuhr te Amsterdam voorfinanciëele doeleinden als afgezant der Pruisische regeering. En wat schreef hij ? Dat men zelfs niet in de geringste mate nieuwsgierig was, hoe het Ontwerp luidde, ja, dat men nauwelijks op den inhoud acht sloeg, toen deze na de aanneming en de inhuldiging van den Souvereinen Vorst eindelijk bekend werd. Hij meende zelfs te mogen opmerken, dat zoo het Ontwerp aan regeering en volksvertegenwoordiging eene ruime mate van vrijheid gaf, dit eenvoudig als een vrijgevig geschenk van den Prins aan de natie was aan te merken, waartoe de publieke opinie eene zeer rekbare uitdrukking hem geheel niet had uitgenoodigd. Ja, hij sprak zelfs van de absolute Monarchie welche hier in Holland eingeführt ist; und zwar unter Formen, die dem Leser auf den ersten Bliek einbilden, dasz constitutionelle Freiheit existire." Nog sterker zelfs! Hij meende zijne ver ontwaardiging te moeten uitspreken over de Het hoofdgebouw monsterde en doorlas, werd mijne aandacht getrokken door een vers, dat mij waarlijk niet als de eerste de beste vpdderij in de opren klonk. Het was een herinnering" aan zijn geboorteplaats en aan zijn dochtertje Wilhelmina Katharina, (ik fingeer natuurlijk namen) dat hij gedicht en in dien brief ge sloten had en aldus luidde: AAN MIJN DOCHTERTJE MARIE DE LOODS Mijn kind, kom,laten w'onseens naar het strand begeven, Maar schut u voor den wind, kleed u dus warm en goed, Want hij waait op de kust, is reeds tot storm verheven, En neemt in kracht nog toe met 't rijzen van den vloed. Kom, volgen wij den weg, die ons naar 't duin zal leiden, Waarop de lichtbaak staat, wier licht in donkren uacht Het schip ten sein verstrekt, voor stranden moet be vrijden, Waarbij zoo dikwijls 't volk een wreede dood slechts wacht. Eerst door het mulle zand het hoogste punt bestegen, Maar houd uwe oogjes dicht, want 't losgewoetde zand Trekt achter om het duin. gelijk een fijne regen, Al draaiend door de lucht, verstuivend over 't land. Van daaruit kunnen \vij 't best de oogen laten wijden Op 't grootsch en schoon tooneel, dat nu de zee ons biedt. Die in vereende kracht schijnt met den storm te strijden, Waar men haar golven hoog ten hemel rijzen ziet. Hier is het hoogste punt; nu kunnen wij aanschouwen Hoe de onmeetb're plas, nog gistren kalm, vol rust, In woede is losgebrand, zich thans niet laat weerhouën, Maar bruisend kookt en woelt en beukt op deze kust. Al dwarlend ziet gij 't schuim wijd door het luchtruim zweven; De golven rollen aan met onvermoeide vlijt, En doen met woest geweld n strand n duinen beven: De zee heeft nimmer rust; zij kent geen rustenstijd. Want moge ook de wind zijn invloed niet doen voelen, De rustelooze stroom trekt, toch steeds heen en weer, En doet itat in haar leeft, nooit rusten, maar steeds woelen: .iMpgt uit haar diepte '~'toho>:>£. a( i.rekt in dVgronH n^er. [Rijkswerkinrichting Veenhuizen Zoo gij eens voor een poos diep in haar echoot kondt staren, Op al wat daar krioelt, wat zij verslond als buit, Licht zou 't U huiv'ren doen, zoo zij wou openbaren, 't Geen zij verborgen houdt, van \\at ^.ij in zich sluit. Heeft zij soms met den \\ ind een vlockverhond gesloten .' Waar zij alom verdelgt, waarnaar zij altijd streeft, Steeds ongevoelig blijft, wat tranen zijn vergoten D<>or de otl'ers. die zij eischt. maar nimmer wedergeeft. Weer schijnt zij tnk op Imit, nu 't kookt in hare aderen. Zie aan den horizon, heel vör, die donkere stip, Die als met vogelvlucht, wij 't strand steeds meer zien naderen, 't Is een door wind en stroom gejaagd, ontredderd schip. Nu heft de golf liet op als wil 't ten hemel stijgen, Dan zinkt het naar beneèn, als wil 't ter helle gaan. Der golven speelhal is 't, want zooals zwukko twijgen, Hrak 't tweetal masten at'; <le tieiMe alleen bleet' staan. Van dezr waait een vlag, met golvende hanen. Het spint, dat liet een loods voor deze haven vraagt, Die 't veilig bergen zal, \\aar zij 't verloren wanen, En die zie gindsche sloep ook reeds is opgedaagd. Dut schip is mij bekend, het is de ..Antilope". Die hier te huis behoort en twintig koppen telt. Goddank ! /ij /.ij n gered, heschaamd werd niet hun hope, Do loods is reeds aan bonrd en hun ter hulp gesneld. En dan volgt in andere voetmaat het ver haal van het bijna gestrande schip, om ten slotte over te gaan in een verheerlijking van de taak van den loods, in het algemeen van den leidsman in gevaar. Men begrijpt de allegorie, welke zich aan den schrijver voor zijn kind opdrong. De versregels het is haast onnoodig het hierbij te voegen worden dan ook niet gegeven als een stukje litteratuur, doch als een stukje psychologie van den bijna ten onder geganen zwerveling. Die categorie heeft soms nog meer menschelijks en menschwaardigs overgehouden dan vele leeken in het vak wel bevroeden L " o d s, o! Die roeping is zoo schoon, zoo edel, zoo verheven Want als ge uw blikken slaat op 's levens Oceaan, Dan ziet ge velen als een speelbal aan zijn golven prijs gegeven, Die. als zij schipbreuk lijden, zonder loods, dan stranden en vergaan. Want hiei' ook loeien stormen, tlie in kracht orkanen evenaren; Die 'L bloed ons bruisen doen, zooals de zee vaak ziedt. Dan vindt 't geschokt gemoed geen ruste noch bedaren, Wanneer geen loods verschijnt, die hulp of bijstand biedt. /.iet gij daarginds die hut van riet en leem verrijzen .'... Daar ligt een jeugdig kind als doode op 't leger neer. De arts als redder kwam te laat om hulpe te bewijzen. De dood was hem vooruit. Geen redding mooglijk meer! Die ouderl oze knaap, die langs het strand loopt zwerven, Groeit in het wilde op; geen loods leidt hem langs't pad, Waarop hij eens als man een roeping kan verwerven. Het zou wis anders zijn, zoo hij een leidsman had. Hier, aan don voet van 't duin, ziet gij dat paar wel d\s alen .'... Zij is zoo sehnon, maar arm. Dit wordt misschien haar val. Hij een verleider, die haar eer bezoedelen en door 't slijk zal halen, Wanneer geen loods verschijnt, die haar behouden zal. Wanhopig is de strijd, door gindsrhen man gestreden. Die 't altijd doodend vocbt met volle teugen dronk. Guen lijden is zoo zwaar, als dat, door hom geleden! Maar hij ook kon gered, zoo men slechts hulpe schonk. Hier bruisclit de woeste zee, haar durft de loods te tarten. Hier redt hij onvermoeid, met eigen lijfsgevaar. De golf der levenszee speelt steeds met 't menschelijke harte. Maar zelden biedt een loods zijn hulp of bijstand daar! En zijt gij later maagd, of mocht de tijd eens komen, Waarop ook gij als vrouw zult staan in 't huisgezin, Heel dan, waar 't harte bloedt; kus af, waar tranen stroomen, Dan haalt gij wis een krans van schoone lauwren in! Het was maar een verpleegde", een vage bond, die dit schreef; maar kennelijk was nog niet alle natuurlijk gevoel, noch zelfs een zekere ,,bezieling" hij hem uitgedoofd. LIBCRTY MMtTCLPAK VATIWARM6 MOLLEn STOF MBT eonTen KRAAG n zijoen HAtiDBOROui/Rseu Met ZIJDE cevoeRO FI 9AM5TÊKIMM m ItllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII allgemeine Knechtschaft" en de Kraftlosigkeit", die hier heerschten, volgens hem het gevolg van het französische Gift, nach jaren von Sklavernei." Alsof ook niet Pruisen de zoogenaamde Fransche slavernij had onder vonden en de Pruisische vrijheid zooveel beter gewaarborgd zou worden dan de Nederlandsche! Indien we niet wisten, dat Niebuhr, althans naar eigen meening, gevoelig in zijne eer was getast, zoo zouden we hier aan meer dan splinter en balk" denken! Doch Niebuhr was boos en uitte zich misschien daardoor wat heftig. Volgens zijn eigen bewering toch had hij in de dagen, dat de Souvereine Vorst nog als Prins Willem van Oranje in Pruisen vertoefde, van dezen de opdracht gekregen om een Ontwerp van Grondwet voor Neder land op te stellen. En dat ontwerp, waaraan hij veel tijd en moeite besteed had, was door hem den Vorst aangeboden. Maar er was verder geen acht op geslagen. Het bewijs voor Niebuhr's bewering' aan gaande de opdracht is nooit geleverd; zijn ontwerp, op geheel anderen leest geschoeid dan dat van Van Hogendorp, is bekend geworden. Doch gelukkig mag het voor ons volk heeten, dat we althans geen Ontwerp van Grondwet aan een Pruisisch geleerde te danken hebben gehad, maar aan een algemeen geacht en waardig Nederlander als Van Hogendorp, welke gebreken men het ontwerp van den laatsten dan ook mocht aanwrijven. Deze man heeft niet heel lang in de ge stichten vertoefd. Korten tijd voordat zijn termijn verstreken was, kwam er bericht voor hem, dat een niet onbelangrijke erfenis hem ten deel gevallen was. Dadelijk vatte hij het voornemen pp, om bij zijn ontslag, direct naar Amerika te gaan en daar een nieuw leven te beginnen. Hij heeft woord gehouden! Na verloop van een paar jaren kreeg ik nog eens be richt van hem, dat hij gezond van lichaam was en naar den sterken drank niet meer getaald had. Of hij zich hereenigd heeft met zijne lieve kinderen, dat is mij nooit bekend geworden. Een ander fantasie-souvenir aan hem vinde hier nog ten slotte eene plaats: HET SCHELDEBEELD (lij zijt zoo schoon, gij land der Zeeuwen! Schoon zijt gij door uw Schelde-stroom, Wnar.op de witgewiekte meeuwen Zich wiegen als in zoeten droom, Als hen het zachte golfje voortdrijft, Waarmee het Zuidewindje speelt. Of, zoo zijn vlak soms spiegelglad blijft Dan zacht weerkaatsen doet hua beeld. Daar liggen kostbre landouwen, Die prijken met het, schoonste graan; Men kan de pracht der zon aanschouwen. Als wij ze op zee zien ondergaan. Als 't zilvren licht der maan op 't water. Het vuren en het lichten doet, Ku dan de boot met zacht geklater, Slechts langzaam voortspoedt door dien vloed. Dan is hij 't beeld der ziel dier vrouwe, Die zachtheid als een deugd beschouwt Kn nimmer wijkt van 't pad der trouwe, Die 't hart vertroost, dat weent of rouwt; D;tn is hij 't beeld dier englenzielen, Die mi'n in 't kinderzieltjen vindt, Wier zachtheid wreedaards neer doet knielen. Dan is hij 't beeld der ziel van 't kind. Maar als de storm de woeste baren Soms torenhoog heeft opgekruld, De visscher kampt met doodsgevaren. Wanneer de stormwind loeit en brult. Alom verwoest en doet verslinden, i Mèedoogen kent noch medelij. Met hen, die worstelen met die winden; Dan is die stroom met zijn getij 't Beeld van den man, in drift ontstoken, Die voortholt langs het hellend pad, Die hechte trouwe heeft verbroken, Verstoot wat hij weleer aanbad. Dan is hij 't beeld der heerschappije Van overmacht en trotsch geweld; Dan is hij 't beeld der dwinglandije. Die v/eerlooze offers nedervelt. Ja. hij heeft ons een beeld gegeven Van heel het menschelijk gemoed, Van heel het menschelijke leven, En schildert met zijn ebbe en vloed Hoöwij geslachten soms zien zinken En dalen tot den bedelstaf, Of rijzen en als sterren blinken, Wier glans zelfs voortstraalt uit hun graf. Dat God, mijn kind, u moog' behoeden, Dat nooit uw ziel die golven draagt. Zooals de Schelde, als stormen woeden, De baren bruisend opwaarts jaagt. Neen! Dat geen storm u moge treffen. Dat zachtheid in u zetelen «ou, En tracht, wat val!' w£er op te heffen, Pat ie r)p roeping van d*> vr^ir.'-!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl