Historisch Archief 1877-1940
,..C42fSet* 'ifc «- No. 1994
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANB
De Restauratie van het Beeld
houwwerk in deTympan van
het Paleis op den Dam
Prof. AERTS,
Hoogleeraar aan de Kon. Academie
des Beaux Arts te Brussel, de leider
van het werk
Foto links: De figuur rechts boven, kreeg een geheel nieuwen bovenarm; vernieuwd tot aan den elleboog, verder een nieuwen neus. Onderaan links ziet men een kop (waarboven
paal van den steiger) met een arm waarin krans. Deze arm viel op straat en was de aanleidende oorzaak dat men tot algeheele restauratie overging. Links een Neptunusfiguur
met drietand. Foto rechts: Een groep, links van de leeuwen. Boven een deel van den steiger
iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiimiiimiHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiinniimiiiiMM
Illlllllllllll Illllllllllllllllllllllllllltlllllllllllll
imiimmiimii
vestingen, omdat hun beweeglijkheid ge
ringer is. De Fransche Rimailho houwitser
b.v. die tijdens het transport uit elkaar ge
nomen wordt, is zoo zwaar, dat de
kanonen de affuitwagen ieder een gewicht van
2400 Kg. hebben. Deze houwitsers verschieten
43 Kg. granaten tot 6400 M. Zijn ze dicht
achter de stelling aangekomen, dan worden
ze in elkaar gezet en met 8-10 paarden
bespannen naar de vuurlinie gebracht.
Ook de 10,5 cM. kanonnen der Duitschers
en de 12 cM. kanonnen der Franschen
(schietafstand 13 Km.) behooren tot de artillerie
van het veldleger.
De zware mortieren, die speciaal voor
deii aanval op vestingen dienen, mogen hier
niet meer tot gerekend worden, zoodat we
die in een ander artikel zullen behandelen.
ARTILLERIST
iiiilimiiiniititiiiiiiimniiniiiiiuiiiimimiimumniitiiiiiitiMimiiiiiiii
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterkan zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erken nen dit schrif tel ijk.
VeenhuizerTypen enTafreelen
DOOR
J. A. BIENTJES, oud-directeur
III
TWEE OUD-GEDIENDEN EN EEN KOMEET"
Een merkwaardig type van verpleegde,
ook niet uit de heffe des volks, niet in een
verwaarloosd milieu, doch uit den zeer
gegoeden middenstand gesproten en behalve
in den aanvang met aardsche middelen met
meer dan gewone verstandelijke gaven geze
gend, zelfs eenigszins artistiek aangelegd,
was een oud-oesterkweeker van de Zeeuwsche
eilanden, dien-ik vooral door zijn corres
pondentie met zijn beide dochtertjes leerde
kennen, aan wie hij van tijd tot tijd zijn
gemoed in een vers" uitsprak.
Hij was een echte Zeeuw, met zeer veel
veneratje voor zijn eigenlijk vaderland, het
land aan de Zeeuwsche stroomen, bezield.
Hij was een zeer bescheiden man, die
zich steeds voorbeeldig gedroeg, nooit morde
en gewillig de werkzaamheden verrichtte,
welke men hem opdroeg. Hij was ook de
geziene en geachte raadgever en briefschrij ver
voor zijn lotgenooten, als er door hen een
brief van meer dan gewone beteekenis moest
geconcipieeid worden.
Hoe hij dan weer naar Veenhuizen was
gekomen?... Het was in korte woorden te
zeggen: louter en alleen door misbruik van
sterken drank en dit weer als secundair
gevolg van een verwoest en zeer onge
lukkig huwelijksleven, voortspruitende uit
wanverhouding met zijne vrouw, die van
zeer geziene Zeeuwsche familie, doch ietwat
aan den meer prozaïschen kant was.
Toen hij veel van huis en op de Zeeuw
sche oesterbanken aan 't werk was en daar
ruim zijn brood, neen zelfs een geldwinning
vond, was de breuk ontstaan. Uit
baloorigheid had hij toen ten slotte naar de flesch
gegrepen en eens bekende hij mij in diep
verdriet: Ik heb niet alleen gewoon ge
dronken, mijnheer de directeur, maar ik heb
me verlaagd tot een dier: ik heb dien
verfoeielijken jenever bij vaatjes gezopen! En
hij barstte in snikken uit."
Toen ik eens weer, zooals het mijn plicht
als directeur was, de uitgaande brieven
Voor Honderd Jaren
Een Pruisisch geleerde (Niebuhr) over
Nederland
Nu de Waterloodag, stil herdacht, achter
den rug is, dwingt ons het groote wereldge
beuren ons opnieuw te wenden tot het heden
en Nederland te letten op zijne zaeck."
Maar toch, onwillekeurig dwaalt onze blik
telkens van het heden terug naar vroegere
tijden, om te weten waar ter wereld dan
toch wel de historische ondergrond ligt
van zooveel, dat we in het jongstverloopen
oorlogsjaar zoo plotseling voor onzen blik
hebben zien opdoemen als iets nog niet
dagewesen," maar dat wij, kleine domme
Hollandertjes, eigenlijk reeds als rudimenten
eener voorbijgegane beschaving hadden be
schouwd.
Zoo b.v. ik denk hier aan het uitne
mend gestyleerd en gedocumenteerd hoofd
artikel van eenige weken geleden van Prof.
van Hamel in dit blad de kwestie der
Duitsche kuituur en de idee, door tal van
Duitsche geleerden verkondigd, dat Neder
land bij Duitschland behoort, en daaraan
economisch en commercieel, ja ook gouver
nementeel, diende ondergeschikt te zijn. Dat
artikel schudde tal van lezers van de Groene"
wakker uit hun dommel. Hoe kon bij al die
Duitschers, waarvan Prof. van Hamel dan
toch letterlijk déuitspraken citeerde, zoo
iets in het hoofd opkomen? Waren we dan
niet van 1813 tot 1815, toen de Duitschers
onze beste vrienden waren en de Engelschen
ons bijstonden, niet juist door Duitsche
medehulp het krachtigst van de Fransche
overheersching bevrijd ? Waar bleef, indien
de Duitsche politici en geleerden dan zoo
dachten, het doel dat Duitschland vroeger
met ons had voorgehad; waar de oude vriend
schap, gebaseerd op te saam doorgebracht
leed en aan elkander verleende hulp?
Dit alles hebben tal van Nederlanders in
deze dagen naar aanleiding van tal van
Duitsche uitspraken zich afgevraagd en toch
had reeds 1813?1815 het antwoord kunnen
geven.
Immers reeds in die dagen, toen de vorsten
en diplomaten op het Weener Congres den
Napoleontischen buit moesten verdeelen,
waarover ze het met zijn allen maar niet
eens konden worden, dreigde ons van uit
Pruisen het ernstige gevaar om onze natio
nale waardigheid en onze nationale eer te
verliezen, tengevolge van de houding van
sommige Duitsche diplomaten en geleerden.
Met het oog op het grootere gevaar, de
terugkeer van Napoleon en eene nieuwe
mogelijke Napoleontische overheersching,
bleef de strijd in die dagen slechts beperkt
tot kleine tracasseriën, doch inderdaad was
de houding der Duitsche diplomaten en
geleerden tegenover ons voor honderd jaren
geen andere dan thans.
Slechts weinig critisch vermogen is er toe
noodig om uit de Protocollen van het Weener
Congres te zien, hoe Duitschland en met
name het Hof te Berlijn de diensten, door
de Pruisische troepen met enkele afdeelingen
Kozakken, op het eind van 1813 en in het
begin van 1814 aan de Nederlanders bewe
zen, veel te hoog heeft geschat. Men vergat
te Berlijn geheel en al - het is een Duilsch
geschiedschrijver die'zulks opmerkt! dat
de Nederlanders zelven, zoo te
's-Gravenhage als te Amsterdam, reeds begonnen
waren om het juk der Fransche overheersching
af te werpen, 'voor nog n Pruisisch soldaat
het Nederlandsche grondgebied had betreden,
en grondde hierop, ook al weder volgens
Duitsch getuigenis, veelszins overdreven
iiuimmiiiuuuumiiiuuiimiuuiiiiitiiiuiiii
eischen. Bovenal zag de regeering te Berlijn
voorbij, dat de Nederlanders uit eigen be
weging den Prins van Oranje uit Engeland
hadden teruggeroepen en gedroeg zij zich
alsof hare wapenen den Oranjevorst hadden
teruggevoerd. Vandaar hare misplaatste ge
voeligheid over enkele grensregelingen, toe
nemend naarmate de Nederlandsche regeering
op meer dan n belangrijk punt, onder
meer ten aanzien van den Rijntol, weigerde
te dansen op de maat door Von Hardenberg
gepijpt.
Sterker echter nog dan de Duitsche politici
dier dagen liet zich een Pruisisch geleerde
als Niebuhr over het pas herleefde Nederland
in dien tijd uit.
Toen op 30 Maart 1814 onze Grondwet
in alle kalmte plechtig werd aangenomen,
vertoefde Niebuhr te Amsterdam
voorfinanciëele doeleinden als afgezant der Pruisische
regeering. En wat schreef hij ?
Dat men zelfs niet in de geringste mate
nieuwsgierig was, hoe het Ontwerp luidde,
ja, dat men nauwelijks op den inhoud acht
sloeg, toen deze na de aanneming en de
inhuldiging van den Souvereinen Vorst
eindelijk bekend werd. Hij meende zelfs te
mogen opmerken, dat zoo het Ontwerp aan
regeering en volksvertegenwoordiging eene
ruime mate van vrijheid gaf, dit eenvoudig
als een vrijgevig geschenk van den Prins
aan de natie was aan te merken, waartoe
de publieke opinie eene zeer rekbare
uitdrukking hem geheel niet had
uitgenoodigd. Ja, hij sprak zelfs van de absolute
Monarchie welche hier in Holland eingeführt
ist; und zwar unter Formen, die dem Leser
auf den ersten Bliek einbilden, dasz
constitutionelle Freiheit existire."
Nog sterker zelfs! Hij meende zijne ver
ontwaardiging te moeten uitspreken over de
Het hoofdgebouw
monsterde en doorlas, werd mijne aandacht
getrokken door een vers, dat mij waarlijk
niet als de eerste de beste vpdderij in de
opren klonk. Het was een herinnering" aan
zijn geboorteplaats en aan zijn dochtertje
Wilhelmina Katharina, (ik fingeer natuurlijk
namen) dat hij gedicht en in dien brief ge
sloten had en aldus luidde:
AAN MIJN DOCHTERTJE MARIE
DE LOODS
Mijn kind, kom,laten w'onseens naar het strand begeven,
Maar schut u voor den wind, kleed u dus warm en goed,
Want hij waait op de kust, is reeds tot storm verheven,
En neemt in kracht nog toe met 't rijzen van den vloed.
Kom, volgen wij den weg, die ons naar 't duin zal leiden,
Waarop de lichtbaak staat, wier licht in donkren uacht
Het schip ten sein verstrekt, voor stranden moet be
vrijden,
Waarbij zoo dikwijls 't volk een wreede dood slechts
wacht.
Eerst door het mulle zand het hoogste punt bestegen,
Maar houd uwe oogjes dicht, want 't losgewoetde zand
Trekt achter om het duin. gelijk een fijne regen,
Al draaiend door de lucht, verstuivend over 't land.
Van daaruit kunnen \vij 't best de oogen laten wijden
Op 't grootsch en schoon tooneel, dat nu de zee ons
biedt.
Die in vereende kracht schijnt met den storm te strijden,
Waar men haar golven hoog ten hemel rijzen ziet.
Hier is het hoogste punt; nu kunnen wij aanschouwen
Hoe de onmeetb're plas, nog gistren kalm, vol rust,
In woede is losgebrand, zich thans niet laat weerhouën,
Maar bruisend kookt en woelt en beukt op deze kust.
Al dwarlend ziet gij 't schuim wijd door het luchtruim
zweven;
De golven rollen aan met onvermoeide vlijt,
En doen met woest geweld n strand n duinen beven:
De zee heeft nimmer rust; zij kent geen rustenstijd.
Want moge ook de wind zijn invloed niet doen voelen,
De rustelooze stroom trekt, toch steeds heen en weer,
En doet itat in haar leeft, nooit rusten, maar steeds
woelen:
.iMpgt uit haar diepte '~'toho>:>£. a( i.rekt in dVgronH n^er.
[Rijkswerkinrichting Veenhuizen
Zoo gij eens voor een poos diep in haar echoot kondt
staren,
Op al wat daar krioelt, wat zij verslond als buit,
Licht zou 't U huiv'ren doen, zoo zij wou openbaren,
't Geen zij verborgen houdt, van \\at ^.ij in zich sluit.
Heeft zij soms met den \\ ind een vlockverhond gesloten .'
Waar zij alom verdelgt, waarnaar zij altijd streeft,
Steeds ongevoelig blijft, wat tranen zijn vergoten
D<>or de otl'ers. die zij eischt. maar nimmer wedergeeft.
Weer schijnt zij tnk op Imit, nu 't kookt in hare aderen.
Zie aan den horizon, heel vör, die donkere stip,
Die als met vogelvlucht, wij 't strand steeds meer zien
naderen,
't Is een door wind en stroom gejaagd, ontredderd schip.
Nu heft de golf liet op als wil 't ten hemel stijgen,
Dan zinkt het naar beneèn, als wil 't ter helle gaan.
Der golven speelhal is 't, want zooals zwukko twijgen,
Hrak 't tweetal masten at'; <le tieiMe alleen bleet' staan.
Van dezr waait een vlag, met golvende hanen.
Het spint, dat liet een loods voor deze haven vraagt,
Die 't veilig bergen zal, \\aar zij 't verloren wanen,
En die zie gindsche sloep ook reeds is opgedaagd.
Dut schip is mij bekend, het is de ..Antilope".
Die hier te huis behoort en twintig koppen telt.
Goddank ! /ij /.ij n gered, heschaamd werd niet hun hope,
Do loods is reeds aan bonrd en hun ter hulp gesneld.
En dan volgt in andere voetmaat het ver
haal van het bijna gestrande schip, om ten
slotte over te gaan in een verheerlijking van
de taak van den loods, in het algemeen van
den leidsman in gevaar. Men begrijpt de
allegorie, welke zich aan den schrijver voor
zijn kind opdrong. De versregels het is
haast onnoodig het hierbij te voegen
worden dan ook niet gegeven als een stukje
litteratuur, doch als een stukje psychologie
van den bijna ten onder geganen zwerveling.
Die categorie heeft soms nog meer
menschelijks en menschwaardigs overgehouden dan
vele leeken in het vak wel bevroeden
L " o d s, o! Die roeping is zoo schoon, zoo edel, zoo
verheven
Want als ge uw blikken slaat op 's levens Oceaan,
Dan ziet ge velen als een speelbal aan zijn golven prijs
gegeven,
Die. als zij schipbreuk lijden, zonder loods, dan stranden
en vergaan.
Want hiei' ook loeien stormen, tlie in kracht orkanen
evenaren;
Die 'L bloed ons bruisen doen, zooals de zee vaak ziedt.
Dan vindt 't geschokt gemoed geen ruste noch bedaren,
Wanneer geen loods verschijnt, die hulp of bijstand biedt.
/.iet gij daarginds die hut van riet en leem verrijzen .'...
Daar ligt een jeugdig kind als doode op 't leger neer.
De arts als redder kwam te laat om hulpe te bewijzen.
De dood was hem vooruit. Geen redding mooglijk meer!
Die ouderl oze knaap, die langs het strand loopt zwerven,
Groeit in het wilde op; geen loods leidt hem langs't pad,
Waarop hij eens als man een roeping kan verwerven.
Het zou wis anders zijn, zoo hij een leidsman had.
Hier, aan don voet van 't duin, ziet gij dat paar wel
d\s alen .'...
Zij is zoo sehnon, maar arm. Dit wordt misschien haar val.
Hij een verleider, die haar eer bezoedelen en door 't
slijk zal halen,
Wanneer geen loods verschijnt, die haar behouden zal.
Wanhopig is de strijd, door gindsrhen man gestreden.
Die 't altijd doodend vocbt met volle teugen dronk.
Guen lijden is zoo zwaar, als dat, door hom geleden!
Maar hij ook kon gered, zoo men slechts hulpe schonk.
Hier bruisclit de woeste zee, haar durft de loods te tarten.
Hier redt hij onvermoeid, met eigen lijfsgevaar.
De golf der levenszee speelt steeds met 't menschelijke
harte.
Maar zelden biedt een loods zijn hulp of bijstand daar!
En zijt gij later maagd, of mocht de tijd eens komen,
Waarop ook gij als vrouw zult staan in 't huisgezin,
Heel dan, waar 't harte bloedt; kus af, waar tranen
stroomen,
Dan haalt gij wis een krans van schoone lauwren in!
Het was maar een verpleegde", een vage
bond, die dit schreef; maar kennelijk was
nog niet alle natuurlijk gevoel, noch zelfs
een zekere ,,bezieling" hij hem uitgedoofd.
LIBCRTY
MMtTCLPAK VATIWARM6 MOLLEn
STOF MBT eonTen KRAAG
n zijoen HAtiDBOROui/Rseu
Met ZIJDE cevoeRO
FI
9AM5TÊKIMM
m
ItllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
allgemeine Knechtschaft" en de
Kraftlosigkeit", die hier heerschten, volgens hem het
gevolg van het französische Gift, nach jaren
von Sklavernei." Alsof ook niet Pruisen de
zoogenaamde Fransche slavernij had onder
vonden en de Pruisische vrijheid zooveel
beter gewaarborgd zou worden dan de
Nederlandsche!
Indien we niet wisten, dat Niebuhr, althans
naar eigen meening, gevoelig in zijne eer was
getast, zoo zouden we hier aan meer dan
splinter en balk" denken! Doch Niebuhr
was boos en uitte zich misschien daardoor
wat heftig.
Volgens zijn eigen bewering toch had hij
in de dagen, dat de Souvereine Vorst nog
als Prins Willem van Oranje in Pruisen
vertoefde, van dezen de opdracht gekregen
om een Ontwerp van Grondwet voor Neder
land op te stellen. En dat ontwerp, waaraan
hij veel tijd en moeite besteed had, was door
hem den Vorst aangeboden. Maar er was
verder geen acht op geslagen.
Het bewijs voor Niebuhr's bewering' aan
gaande de opdracht is nooit geleverd; zijn
ontwerp, op geheel anderen leest geschoeid
dan dat van Van Hogendorp, is bekend
geworden. Doch gelukkig mag het voor ons
volk heeten, dat we althans geen Ontwerp
van Grondwet aan een Pruisisch geleerde
te danken hebben gehad, maar aan een
algemeen geacht en waardig Nederlander
als Van Hogendorp, welke gebreken men
het ontwerp van den laatsten dan ook mocht
aanwrijven.
Deze man heeft niet heel lang in de ge
stichten vertoefd. Korten tijd voordat zijn
termijn verstreken was, kwam er bericht
voor hem, dat een niet onbelangrijke erfenis
hem ten deel gevallen was. Dadelijk vatte
hij het voornemen pp, om bij zijn ontslag,
direct naar Amerika te gaan en daar een
nieuw leven te beginnen.
Hij heeft woord gehouden! Na verloop
van een paar jaren kreeg ik nog eens be
richt van hem, dat hij gezond van lichaam
was en naar den sterken drank niet meer
getaald had. Of hij zich hereenigd heeft met
zijne lieve kinderen, dat is mij nooit
bekend geworden.
Een ander fantasie-souvenir aan hem vinde
hier nog ten slotte eene plaats:
HET SCHELDEBEELD
(lij zijt zoo schoon, gij land der Zeeuwen!
Schoon zijt gij door uw Schelde-stroom,
Wnar.op de witgewiekte meeuwen
Zich wiegen als in zoeten droom,
Als hen het zachte golfje voortdrijft,
Waarmee het Zuidewindje speelt.
Of, zoo zijn vlak soms spiegelglad blijft
Dan zacht weerkaatsen doet hua beeld.
Daar liggen kostbre landouwen,
Die prijken met het, schoonste graan;
Men kan de pracht der zon aanschouwen.
Als wij ze op zee zien ondergaan.
Als 't zilvren licht der maan op 't water.
Het vuren en het lichten doet,
Ku dan de boot met zacht geklater,
Slechts langzaam voortspoedt door dien vloed.
Dan is hij 't beeld der ziel dier vrouwe,
Die zachtheid als een deugd beschouwt
Kn nimmer wijkt van 't pad der trouwe,
Die 't hart vertroost, dat weent of rouwt;
D;tn is hij 't beeld dier englenzielen,
Die mi'n in 't kinderzieltjen vindt,
Wier zachtheid wreedaards neer doet knielen.
Dan is hij 't beeld der ziel van 't kind.
Maar als de storm de woeste baren
Soms torenhoog heeft opgekruld,
De visscher kampt met doodsgevaren.
Wanneer de stormwind loeit en brult.
Alom verwoest en doet verslinden,
i Mèedoogen kent noch medelij.
Met hen, die worstelen met die winden;
Dan is die stroom met zijn getij
't Beeld van den man, in drift ontstoken,
Die voortholt langs het hellend pad,
Die hechte trouwe heeft verbroken,
Verstoot wat hij weleer aanbad.
Dan is hij 't beeld der heerschappije
Van overmacht en trotsch geweld;
Dan is hij 't beeld der dwinglandije.
Die v/eerlooze offers nedervelt.
Ja. hij heeft ons een beeld gegeven
Van heel het menschelijk gemoed,
Van heel het menschelijke leven,
En schildert met zijn ebbe en vloed
Hoöwij geslachten soms zien zinken
En dalen tot den bedelstaf,
Of rijzen en als sterren blinken,
Wier glans zelfs voortstraalt uit hun graf.
Dat God, mijn kind, u moog' behoeden,
Dat nooit uw ziel die golven draagt.
Zooals de Schelde, als stormen woeden,
De baren bruisend opwaarts jaagt.
Neen! Dat geen storm u moge treffen.
Dat zachtheid in u zetelen «ou,
En tracht, wat val!' w£er op te heffen,
Pat ie r)p roeping van d*> vr^ir.'-!