Historisch Archief 1877-1940
N°. 1995
Zondag 19 September
A°, 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement pot 3 maanden f 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . .0.30
. . 0.40
INHOUD: Bladz. 1: DéWinter-Vy and,door v. H.
Boitenlandsch Overzicht, door Q. W. Kernkamp.
Confetti. 2: Heinrich Fiedler t- Belasting
op Oorlogswinsten, door mr. dr. J. Egsten. Een
Herinneringsmedaille. De Stad der Paalwoningen,
door Martin Liket. Nieuws van Gerard Hekking.
3: De Militaire Sportfeesten in het Stadion op
Zondag j.l. De Zwitaersche Kleurstofindnstrie,
door J. P. v. O. Het Joodsch in Nederland, I, door
Wak Prins. Feuilleton: Veenhaizer Typen en
Tafreelen, IV, door J. A. Bientjes. 5: Voor
Vrouwen, door Elis.' M. Eogge. Uit de Natuur,
dopr Jao. P. Thijsse. 6: Volkatuinen, door D.
Konwenaar. Dramatische Kroüiek, door Henri
Borel. Muziek, door Sem Dresden. Verzen,
door Noto Soeroto. 7: De Indische Tentoonstel
ling te Amsterdam, door mr. J. G. Htiyser,
Literaire Beschouwingen, door Fred. van Eeden.
8 : Tentoonstelling in het Sted, Museum, door H.
Leekenspiegel. De Groote Hindenburg, teekening
ran G. v. Baemdonck! 9 : Fin. en Econ. Kroniek,
door J. D.Santilhano.?10: Onze Teekenprjjskamp.
Haegsche Brieven, door jhr. mr. dr. Eriieste van
L. 't H. Onze Plankenhelden, teekening Wybo
Meyer, tekst Melis Stoke. 11: Verboden
Teekeningen, teekening van Joh. Braakensiek. Schaak
spel, red. dr. A. G. Olland. 12: Damrubriek,
red. E. O. de Jonge.
Bijvoegsel: Zeppelins boven Nederlandsen Grond
gebied, teekening van Joh. Braakensiek.
DE WINTER-VIJAND
Onze weermacht, het Leger, dat
wacht en zich verveelt, gaat zijn
tweeden mobilisatie-winter tegemoet.
Men moet zich hiervan geen te geringe
voorstelling maken l Indien wij eene
vijandig gezinde mogendheid hadden,
eene, die met sluw overleg ons wenschte
klaar te maken, zonder nog slag of
stoot te leveren, voor latere gemakke
lijke aanvallen: er zou niet beters te
bedenken zijn, geen beter middel tot
langzame verzwakking, dan zulk een
langgerekte mobilisatietoestand t
Zoogeleidelijk-weg kan aldus een land als het
onze, in volmaakten vredestoestand, zijn
financiën interen, en de militaire weer
kracht zien verminderen! Het is een zaak
van te groot belang om niet algemeen
onder de oogen te worden gezien.
Wanneer de verwachting juist is,
en ik vermag haar niet anders dan juist
te achten, dat de oorlogstoestand nog
ettelijke jaren aanhouden kan; wanneer
tevens de opvatting juist is, en ook dit
moet, meen ik.Nederland goed begrijpen,
dat de grootste moeilijkheden waaraan
ons vaderland het hoofd zal Hiebben te
bieden niet liggen in de naaste toe
komst, maar later, dan is het bedroe
vend en zorgwekkend, hoe wij thans
reeds dagelijks onze uitgaven moeten
doen, waar we de krachtigste financieele
draagkracht later noodig zullen hebben;
en hoe de eindelooze mobilisatie niet
nalaten kan op de veerkracht van ons
leger nadeelig te werken. Een veerkracht
die juist later zoo in de volste maat
noodig zal zijn!
Ook uit een oogpunt van
staatsfinanciën mag daaraan wel steeds worden ge
dacht. Elke gulden, die wij thans uit
geven, zal misschien later tienmaal slech
ter gemist kunnen worden.
* *
Wij blijven op het oogenblik gemobi
liseerd, niet omdat er direct moeilijkheden
waarschijnlijk zijn. Vooral thans kan
men wel zeggen, dat alvast het
eerstkomende halfjaar op het oorlogs
gebied, waarbij wij betrokken zijn, geen
plotselinge schokken zal opleveren. Ook
in de oorlogvoerende staten wordt,
wanneer men daar het oor te luiste
ren legt, hierop niet gerekend. Wij
blijven gemobiliseerd, niet zoozeer
voor verzet tegen iets wat ons zal
gebeuren, doch om te voorkomen dat ons
iets gebeurt. Hiermee is natuurlijk
veel, bereikt! Toch verlieze men niet
uit het oog, dat het, menschkundig ge
sproken, een legermacht doemt tot een
saai en geestdoodend bestaan.
In de sterkste mate klemt dit bij het
tegemoetgaan van den nieuwen winter.
En wie aan de stemming in het militaire
leven ten ontzent niet vreemd blijft,
krijgt daarvan ook een zeer duidelijken
indruk. Wég zijn de verwachting, de
spanning, de onzekerheid van misschien
elk oogenblik tot optreden te kunnen
worden geroepen, de vernieuwde oefe
ning en die verschillende voorbereidende
werkzaamheden, die een vorig jaar
onder de mannen in de forten van stel
ling en linies of aan de grenzen, veel
fut erin hebben gehouden. Niet meer de
koele geestdrift van de eerste oorlogs
maanden h oudt de gemoederen wakker.
Ook toen zaten velen der
gemobiliseerden vol kopzorg over huis en haard en
toekomst. Maar men wachtte getroost
op de dingen die komen zouden.
Nu de tweede winter aanbreekt, met zijn
grauwe kalmte, is er van deze spanning
weinig of niets meer overgebleven. Alleen
de beslommeringen, de eentonigheid, het
onveranderde wachten, werken door.
Er wordt misschien geen grootere eisen
gesteld aan de geestdrift en het
volhoudingsvermogen van eenig volk onder
de wapenen, niet zoo groot in de loop
raven, niet zoo groot in de stellingen
er waarlijk oorlogvoerende legers,
dan in dezen toestand van mobilisatie.
?. * *
*
Het nut niet daarover zonder meer te
klagen. Maar het nut evenmin dit feit
dood te zwijgen. Het is niet een tech
nische militaire kwestie; maar het is
een kwestie van het grootste staatkundige
en maatschappelijke gewicht. Omdat
wij, wanneer, gelijk gezegd, Neder
land zich in de latere toekomst dan
werkelijk zal hebben te doen gelden,
moeten zorgen vórdien met onze krach
ten zoo spaarzaam mogelijk te zijn ge
weest. Anders zou het kunnen zijn, dat
en welk een ramp ware dit, Hol
land louter door een aantal jaïen van
mobilisatie, zich tegen het beslissende
oogenblik, had gedemobiliseerd.
Wij staan hiermede voor een geweldig
moeilijk vraagstuk, omdat, terwijl dus
aan den eenen kant voor een verdere
toekomst krachtsöewaring' een dringende
eisen is, de neutraliteitsplicht van het
oogenblik, ons terzelfder tijd tot zekere
kTachtsverspilling dwingt. Maar wanneer
men verschillende teekenen van slappe
stemming in het leger waarneemt, bij
hoog en bij laag, onder officieren en
manschappen; wanneer men, zooals mij
dezer dagen een ernstig man, volkomen
deelende in het leven van Jan Soldaat,
zeide, ernstige vrees"hoort opperen voor
het moreel van den troep, indien daarvoor
in den aanstaanden winter niet met alle
macht wordt gezorgd"; wanneer men de
bijzonderheden verneemt van de verschil
lende disciplinaire, of liever gezegd on
disciplinaire toestanden die zich hier en
daar hebben voorgedaan, dan is het
duidelijk hoe zeer aller aandacht daarop
moet zijn gevestigd.
En het middel tot uitkomst?
* *
*
Het gemis, dat ten slotte al die uit het
burgerlijke leven en uit hun burgelijken
werkkring gerukte mannen, eenigszins
moet overmannen, is natuurlijk dit: het
emis aan hun eigen, geregelden arbeid;
,et gemis aan het werk, 't welk hun
handen en hun hoofden verstaan, en
waarmee zij zichzelf en de hunnen door
het leven slaan. Geef den mensch be
drijvigheid, geeft hem zijn vaste levens
taak, en gij geeft hem de krachtigste
middelen voor flinkheid van geest en
gemoed. Ontneem hem die, en elk kunst
middel blijft helaas lapwerk.
De vraag is dus of het niet noodig
en mogelijk is, meer dan tot dusver ge
schiedt, onze gemobiliseerden in staat
te stellen altans een deel van hun
gewone werk of bedrijf weer waar te
nemen; en den dienst zoo te regelen,
dat hieraan in ruime mate tegemoet ge
komen wordt. Het gemakkelijkst zal dit
vallen bij die troepen-gedeelten, welke,
betrekkelijk kort van huis gelegerd, een
voudig door eene doelmatig ingerichte
dagindeeling reeds voor een belangrijk
deel aan hun burgerleven kunnen worden
teruggegeven. Moeilijker, daar, waar de
afstanden groot zijn, en waar misschien
bijzondere arbeidsorganisatie noodig zou
zijn. Dit moge zeer ingrijpend lijken
in de militaire verhoudingen, doch men
telle toch ook het gewicht van het
vraagstuk ,niet te licht. Juist bij een
vermoedelijk nog langdurigen mobilisatie
toestand zal zich ook op deze manier
het militaire leven moeten weten in te
schakelen in het burgerlijke, econo
mische bestaan.
Voor mij ligt een belangwekkende
officieele nota omtrent cursussen en leer
gangen van allerlei slag, welke men
dezen winter, zelfs ook onder diensturen,
voor de troepengedeelten wil doen hou
den, en waarvoor alle mogelijke aan
drang wordt uitgeoefend.
Een bewijs hoezeer ook de leiders van
ons leger reeds aan de bezwaren van den
komenden winter voor het militaire leven
denken. En ongetwijfeld zullen die be
moeiingen voor de algemeene ontwikke
ling van allerlei nut kunnen zijn.
Maar men neme toch dit aan: dat de
meeste van onze jongens en heeren in de
forten en in de stellingen, met leeren in den
grond van hun gemoed niet geholpen zul
len zijn.JZij zijn over de jaren heen, waarin
het enkele in zich opnemen van onder
wijs" nog voldoende boeit en bevredigt.
Zij zijn in den tijd, dat geen bezigheid,
den eisch van werkzaamheid kan ver
vangen.
En wat geeft het, of men iemand
een cursus geeft in dubbel-boekhouden,
indien hij weet dat bij tegelijkertijd
thuis zijn zaakje moet laten verloopen?
Dat men bij wijze van tijdpasseering
algebra, engelsch of kennis van
uitheemsche volken voordraagt aan
menschen, die boven alles naar hunne
dagelijkscne bezigheden en dagelijksche
kostwinning verlangen? Hoe goed bedoeld
ook, kan hierin dus het zwaartepunt niet
worden gezocht.
Evenmin kan dit het geval zijn met de
verschillende voortreffelijke
sportdemonstraties, ontspanningsavonden en wed
strijden, waarmede men de menschen
zoekt te animeeren. Ook deze wijken
op den langen duur te zeer van
het leven af, om op zichzelf de levens
lust te onderhouden.
En zoo blijft de vrees over, dat een
al te belangrijk deel van den tijd van ons
jonge mannen geslacht, onder dienst, zich
zal vullen met het gebruikelijke lummelen"
en kankeren" waarvan het zeker niet
gewenscht is, den toch reeds voldoenden
reserve-voorraad te vermeerderen!
* *
#
Een ding is zeker, dat in deze niet de
militaire autoriteiten alles kunnen doen.
Het hangt voor een groot deel af van
de burgerij, van ondernemers, werk
gevers en organisatoren; in hoeverre
in dezen iets tot stand /a? v/orden ge
bracht. De werkgever, die de gelegen
heid opent voor halve dagen"; de on
dernemer, die zijn bedrijf weet aan te
passen aan de hier geschetste behoeften ;
de organisator, die de oplossingen weet
te bedenken om het militaire winterleven
te combineeren met eenig burgerlijk be
drijfsleven, zij zullen ongetwijfeld aan
onze legerautoriteiten, aan onze volks
kracht en aan ons land allergrootste
diensten kunnen bewijzen.
Mits het legerbestuur tevens over
verschillende bezwaren heenstapt, om
deze aanpassing te bevorderen.
En zoo zullen, met klaar besef van de
dreigende gevaren, de handen ineen
moeten worden geslagen en de maat
regelen moeten worden gevonden, om
ons tijdig te weer te stellen tegen den
vijand, die ons anders inwendig be
sluipen zou. v. H.
Het gaat niet slecht met de Russen, sinds
de Tsaar het opperbevel over zijne legers
heeft aanvaard, al heeft hijzelf daaraan ver
moedelijk ook part noch deel. Immers, zoo
min als eenig ander haofd van een oorlogvoe
renden staat heeft hij getoond, de bekwaam
heid te bezitten om veldtochtsplannen te
ontwerpen of te doen gelukken. Het gemis
van dit talent wordt aan moderne vorsten
dan ook niet ten kwade geduid; hunne be
slommeringen zijn zoo verlerlei, dat het hun
zelfs als fout zou moeten worden toegere
kend, wanneer zij zich in ne richting spe
cialiseerden en zich de vakkennis eigen
maakten, die een chef van den generaten
staf dient te hebben.
Desniettemin zal er wel eenig verband
bestaan tusschen het optreden van Nicolaas
II als generalissimus en de successen, door
de Russen in Gallicië behaald. Van
DuitschOostenrijksche zijde heeft men de successen
aanvankelijk geloochend; de
overwinningsberichten der Russen heetten verzonnen te
zijn om het volk in den waan te brengen,
dat de oorlog een keer ten goede nam,
zoodra slechts de Tsaar de leiding der
krijsverrichtingen aan zich had getrokken.
Sedert is echter gebleken, dat de troepen
der centrale mogendheden wel degelijk klop
hebben gehad; de Oostenrijkers nebben
moeten erkennen, dat zij van de Sereth zijn
teruggetrokken op de Strypa; ook uit het
Duitsche hoofdkwartier kwam de
mededeeling, dat de ten W. van Tarnopol strijdende
troepen een gunstige stelling hadden inge
nomen, die echter eenige" kilometers ten
W. van de oude stelling was gelegen, m.
a. w. dat zij ttrug hadden moeten gaan.
Het verband tusschen de wapenfeiten in
Gallicië en de verandering, die in het opper
commando van de Russische legers heeft
plaats gehad, zoeken wij, gelijk reeds gezegd
werd. niet in de militaire talenten van den
Tsaar. Maar het was niet te verwachten,
dat Nicolaas II de verantwoordelijkheid voor
de legeraanvoering zou aanvaarden op een
GEVAARLIJK SPEL
OF
HET OFFENSIEF DER RUSSEN
(Teekening voor De Amsterdammer"
van Pol Dom)
oogenblik, dat de overgave van Riga of
Wilna als aanstaande werd beschouwd door
de Russen of dat zij op een ander gedeelte
van het oorlogsterrein voor een groote neder
laag hadden te vreezen. De Tsaar wist, dat
er versche strijdkrachten naar Gallicië waren
gezonden, voordat hij zijn neef Nicolai
Nicolajewitch in het opperbevel verving, en hij
zal goede redenen hebben gehad om te ver
moeden, dat er door de Russen eenige suc
cessen zouden worden behaald voordat zijn
opperbevelhebberschap nog eenige dagen
oud was.
Maar men kan nog verder gaan. De af
lossing van Nicolai Nicolajewitch door Nico
laas II is om meer dan ëéne reden van be
lang; maar zeker ook hierom, omdat er uit
blijkt, dat men in Rusland, ter plaatse waar
men het kan weten, geen rekening houdt
met de mogelijkheid, dat Rusland over eenige
maanden door uitputting een einde aan den
oorlog zal moeten maken. Indien men dit
als waarschijnlijk of zelfs maar als mogelijk
beschouwde, zou de volle verantwoordelijk
heid voor den uitslag van den oorlog wel
gelaten zijn aan den man, die tot dusverre
de krijgsverrichtingen leidde; bij het begin
van de groote debacle van de Russische
legers zou de Tsaar zich zeker niet aan
hun hoofd hebben gesteld.
Van zulk een debacle, die door sommige
militaire schrijvers reeds na den val van
Warschau, maar vooral na de ontruiming
van de tweede verdedigingslinie werd ge
vreesd, is dan ook geen sprake. Het is thans
duidelijk gebleken, dat de Russische legers
niet gedemoraliseerd zijn, maar dat zij in
geregelde orde en volgens een te voren op
gemaakt plan zijn teruggetrokken, onder het
leveren van scherpe achterhoede-gevechten.
In den toevoer van munitie moet reeds ver
betering zijn gekomen; op verschillende
terreinen zijn Russische legers weer tot den
aanval overgegaan. De vorderingen, die de
Duitschers in de laatste weken in de rich
ting Riga-Dunaburg-Wilna hebben gemaakt,
zijn niet groot: het is nu ook al bijna vier
weken geleden, dat de actie van de Duitsche
vloot in de Golf van Riga plaats had, waar
destijds zulke tegenstrijdige berichten over
bekend gemaakt werden, maar men heeft
nog niet gehoord, dat de Duitsche vloot
iets heeft bijgedragen tot den aanval op Riga.
Ten O. van den Njemen en in de streek
ten N. van de Rokitno-moerassen schieten
de Duitschers evenmin vlug op. Niet alleen
in Oost-Gallicië, maar ook in Volhynië heb
ben de Russen nieuwe troepen in het vuur
gebracht en zijn zij tot het offensief over
gegaan, met gunstigen uitslag.
Daarmede wordt niet gezegd, dat op het
oostelijk oorlogsterrein het voortdringen der
Duitschers en Oostenrijkers reeds is gestuit.
Vermoedelijk zullen zij in Gallicië weldra
versterkt worden door troepen, die aan de
middelste legers kunnen worden onttrokken;
ook blijven Riga, Dunaburg en Wilna nog
steeds bedreigd en hangt nog altijd den
Russen het gevaar boven het hoofd, dat zij
hunne stelling aan de Duna moeten prijs
geven. Wij hebben alleen de aandacht erop
willen vestigen, dat in de laatste weken de
weerstandskracht van de Russische legers
eerder versterkt dan verzwakt is, maar zijn
volstrekt niet van meening, dat er binnen
kort op het geheele oostelijk oorlogsterrein
reeds een verandering te hunnen gunste zal
plaats hebben.
Nog altijd zal Rusland slechts met de
grootste krachtsinspanning nog grooter on
heilen kunnen afwenden, dan waardoor het
reeds werd getroffen. Nog altijd geldt voor
de Russen : la patrie est en danger." Ook
die reden kan den Tsaar ertoe bewogen
hebben, zich aan het hoofd van de legers
te stellen. Niet alleen uit plichtsgevoel,
om zelfs de hoogste verantwoordelijkheid
te dragen, maar in de verwachting, dat zijn
volk nu dieper doordrongen zou worden
van den ernst van den toestand.
Maar toch zijn het vermoedelijk politieke
redenen, die den doorslag hebben gegeven
tot het besluit om Nicolai Nicolajevitch eer
vol te verbannen naar de Kaukasus-landen,
en moet men daarin niet in de eerste plaats
een bewijs van ontevredenheid zien over
zijne prestaties als veldheer. Sinds jaren
gold hij als de aanvoerder der reactionaire
partij in Rusland; van alle groot vorsten is
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confettf.
Een variant op Goethe, aan de
Norddeutsche Allgemeine Zeiïung bescheidenlijk
in overweging gegeven, wanneer zij
Duitschland's positie weer eens wil aanduiden:
Proleten rechts, Proleten links,
Das Weltkind in der Mitten.
*
Bij advertentie in de N. R. Cf. werden
aanbiedingen gevraagd van alleen groote
kwantums uitvoerbare artikelen."
Tot heden bestond de onderscheiding
uitvoerbaar of onuitvoerbaar" alleen voor
vraagstukken, plannen, bouwwerken enz.
Thans schijnen ook varkens, petroleum,
sigaren enz. voor uitvoering of verwezen
lijking vatbaar geworden te zijn. Het geheel
nieuwe instituut der uitvoer-verboden schijnt
nieuwe woorden en zinswendingen noodig
te maken. Zooals men ziet, is de keus ech
ter niet steeds even gelukkig. In hetzelfde
blad werden voor korten tijd aanbiedingen
gevraagd van artikelen vrij van uitvoer."
Of de steller der viaag tijdens het schrij
ven der advertentie vrij van sterken
drank" was ?
hij het geweest, die zich het langst en het
hardnekkigst heeft verzet tegen de liberale
hervormingen, die de revolutie aan den
absoluten staat heeft afgedwongen. Zijn
aftreden als opperbevelhebber heeft vooral
deze beteekenis, dat de reactie in Rusland
niet langer troef is; dat er voortaan gere
geerd zal worden door liberale ministers;
dat de invloed van de Doema op den gang
van zaken aanmerkelijk is gestegen; dat
commissies uit de volksvertegenwoordiging
toezicht zullen houden op de reorganisatie
van de voornaamste takken van dienst; dat
uit verantwoordelijke posten onbekwame en
oneerlijke dignitarissen zullen worden ver
wijderd, die hun ambt alleen te danken
hadden aan de protectie van hofkringen.
Een verandering van regeeringstelsel dus,
en niet van het stelsel van oorlog voeren;
indien Nicolai Nicolajevitch niet de verper
soonlijking was geweest van alle conserva
tieve machten in Rusland, zou men hem
vermoedelijk zelf aan het hoofd van de legers
hebben gelaten; onbekwaamheid of plicht
verzaking kan hem niet worden verweten.
Of deze verandering nog bijtijds geschiedt ?
Of Rusland nog gedurende dezen oorlog
de vruchten ervan zal plukken? De tijd zal
het leeren.
Maar wél zal de verandering van
regeeringsstelsel een gevaar kunnen afwenden,
dat anders misschien had gedreigd: een
revolutie.
Ongeveer drie maanden geleden heeft de
Berlijnsche hoogleeraar Schiemann een bro
chure uitgegeven, waarvan de inhoud vol
komen wordt aangegeven door den titel:
Russland auf dem Wege zur Revolulion".
De terugtocht der Russische legers uit Gal
licië zou, volgens hem, het begin van het
einde zijn, tenzij het aan de Russische
regeering gelukte om snel vrede te sluiten
en met het overschot van de troepen de
revolutie te onderdrukken. Kwam het echter
niet tot vrede, dan zou zich in Rusland her
halen wat in 1906, tijdens den oorlog tegen
Japan, was geschied: werkstakingen van de
industrie-arbeiders en van de werklieden en
beambten in Staatsdienst (spoorwegen, post,
telegraaf, enz.) muiterij in het leger door de
voortdurende nederlagen en, als gevolg van
de revolutionaire propaganda, opstanden in
Finland en de Kaukasus-landen, kortom:
algemeene anarchie.
Voor alsnog is deze voorspelling niet be
waarheid. Trouwens, wie de genoemde
brochure met een koel hoofd heeft gelezen,
moet reeds dadelijk getwijfeld hebben aan
de juistheid van het beeld, dat hier wordt
gegeven van de toestanden in Rusland tijdens
den tegenwoordigen oorlog, Wat Schiemann
bijv. schrijft van de Russische officieren:
dat zij allerlei voorwendsels gebruikten om
maar niet naar het front te worden gestuurd;
dat zij brasten en zwelgden en zich in het
gevecht lafhartig gedroegen is niet alleen
weerlegd door berichten, ook van Duitstfie
zijde, over de dapperheid en bekwaamheid
der Russische officieren, maar de feiten zelve
van dezen oorlog hebben de onwaarheid
ervan aangetoond. Hoevele wantoestanden er
in Rusland ook mogen wezen dit is vol
doende gebleken uit de beraadslagingen van
de Doema in de laatste maand zoo som
ber als Schiemann het wil voorstellen, ziet
het er voor Rusland nog niet uit.
Met name onderschat hij, naar onze
meening, de patriottische gezindheid van
die kringen der bevolking, die de revolutie
van 1905 en 1906 hebben verwekt. Destijds
hebben zij wel is waar voor hunne oog
merken gebruik gemaakt van Rusland's
nederlagen, maar de oorlog tegen Japan
liet bijna het geheele Russische volk onver
schillig en Rusland zelf werd door de over
winningen der Japanners niet bedreigd. De
tegenwoordige oorlog daarentegen wordt
door de groote meerderheid der Russen als