De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 september pagina 1

19 september 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1995 Zondag 19 September A°, 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER Abonnement pot 3 maanden f 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . .0.30 . . 0.40 INHOUD: Bladz. 1: DéWinter-Vy and,door v. H. Boitenlandsch Overzicht, door Q. W. Kernkamp. Confetti. 2: Heinrich Fiedler t- Belasting op Oorlogswinsten, door mr. dr. J. Egsten. Een Herinneringsmedaille. De Stad der Paalwoningen, door Martin Liket. Nieuws van Gerard Hekking. 3: De Militaire Sportfeesten in het Stadion op Zondag j.l. De Zwitaersche Kleurstofindnstrie, door J. P. v. O. Het Joodsch in Nederland, I, door Wak Prins. Feuilleton: Veenhaizer Typen en Tafreelen, IV, door J. A. Bientjes. 5: Voor Vrouwen, door Elis.' M. Eogge. Uit de Natuur, dopr Jao. P. Thijsse. 6: Volkatuinen, door D. Konwenaar. Dramatische Kroüiek, door Henri Borel. Muziek, door Sem Dresden. Verzen, door Noto Soeroto. 7: De Indische Tentoonstel ling te Amsterdam, door mr. J. G. Htiyser, Literaire Beschouwingen, door Fred. van Eeden. 8 : Tentoonstelling in het Sted, Museum, door H. Leekenspiegel. De Groote Hindenburg, teekening ran G. v. Baemdonck! 9 : Fin. en Econ. Kroniek, door J. D.Santilhano.?10: Onze Teekenprjjskamp. Haegsche Brieven, door jhr. mr. dr. Eriieste van L. 't H. Onze Plankenhelden, teekening Wybo Meyer, tekst Melis Stoke. 11: Verboden Teekeningen, teekening van Joh. Braakensiek. Schaak spel, red. dr. A. G. Olland. 12: Damrubriek, red. E. O. de Jonge. Bijvoegsel: Zeppelins boven Nederlandsen Grond gebied, teekening van Joh. Braakensiek. DE WINTER-VIJAND Onze weermacht, het Leger, dat wacht en zich verveelt, gaat zijn tweeden mobilisatie-winter tegemoet. Men moet zich hiervan geen te geringe voorstelling maken l Indien wij eene vijandig gezinde mogendheid hadden, eene, die met sluw overleg ons wenschte klaar te maken, zonder nog slag of stoot te leveren, voor latere gemakke lijke aanvallen: er zou niet beters te bedenken zijn, geen beter middel tot langzame verzwakking, dan zulk een langgerekte mobilisatietoestand t Zoogeleidelijk-weg kan aldus een land als het onze, in volmaakten vredestoestand, zijn financiën interen, en de militaire weer kracht zien verminderen! Het is een zaak van te groot belang om niet algemeen onder de oogen te worden gezien. Wanneer de verwachting juist is, en ik vermag haar niet anders dan juist te achten, dat de oorlogstoestand nog ettelijke jaren aanhouden kan; wanneer tevens de opvatting juist is, en ook dit moet, meen ik.Nederland goed begrijpen, dat de grootste moeilijkheden waaraan ons vaderland het hoofd zal Hiebben te bieden niet liggen in de naaste toe komst, maar later, dan is het bedroe vend en zorgwekkend, hoe wij thans reeds dagelijks onze uitgaven moeten doen, waar we de krachtigste financieele draagkracht later noodig zullen hebben; en hoe de eindelooze mobilisatie niet nalaten kan op de veerkracht van ons leger nadeelig te werken. Een veerkracht die juist later zoo in de volste maat noodig zal zijn! Ook uit een oogpunt van staatsfinanciën mag daaraan wel steeds worden ge dacht. Elke gulden, die wij thans uit geven, zal misschien later tienmaal slech ter gemist kunnen worden. * * Wij blijven op het oogenblik gemobi liseerd, niet omdat er direct moeilijkheden waarschijnlijk zijn. Vooral thans kan men wel zeggen, dat alvast het eerstkomende halfjaar op het oorlogs gebied, waarbij wij betrokken zijn, geen plotselinge schokken zal opleveren. Ook in de oorlogvoerende staten wordt, wanneer men daar het oor te luiste ren legt, hierop niet gerekend. Wij blijven gemobiliseerd, niet zoozeer voor verzet tegen iets wat ons zal gebeuren, doch om te voorkomen dat ons iets gebeurt. Hiermee is natuurlijk veel, bereikt! Toch verlieze men niet uit het oog, dat het, menschkundig ge sproken, een legermacht doemt tot een saai en geestdoodend bestaan. In de sterkste mate klemt dit bij het tegemoetgaan van den nieuwen winter. En wie aan de stemming in het militaire leven ten ontzent niet vreemd blijft, krijgt daarvan ook een zeer duidelijken indruk. Wég zijn de verwachting, de spanning, de onzekerheid van misschien elk oogenblik tot optreden te kunnen worden geroepen, de vernieuwde oefe ning en die verschillende voorbereidende werkzaamheden, die een vorig jaar onder de mannen in de forten van stel ling en linies of aan de grenzen, veel fut erin hebben gehouden. Niet meer de koele geestdrift van de eerste oorlogs maanden h oudt de gemoederen wakker. Ook toen zaten velen der gemobiliseerden vol kopzorg over huis en haard en toekomst. Maar men wachtte getroost op de dingen die komen zouden. Nu de tweede winter aanbreekt, met zijn grauwe kalmte, is er van deze spanning weinig of niets meer overgebleven. Alleen de beslommeringen, de eentonigheid, het onveranderde wachten, werken door. Er wordt misschien geen grootere eisen gesteld aan de geestdrift en het volhoudingsvermogen van eenig volk onder de wapenen, niet zoo groot in de loop raven, niet zoo groot in de stellingen er waarlijk oorlogvoerende legers, dan in dezen toestand van mobilisatie. ?. * * * Het nut niet daarover zonder meer te klagen. Maar het nut evenmin dit feit dood te zwijgen. Het is niet een tech nische militaire kwestie; maar het is een kwestie van het grootste staatkundige en maatschappelijke gewicht. Omdat wij, wanneer, gelijk gezegd, Neder land zich in de latere toekomst dan werkelijk zal hebben te doen gelden, moeten zorgen vórdien met onze krach ten zoo spaarzaam mogelijk te zijn ge weest. Anders zou het kunnen zijn, dat en welk een ramp ware dit, Hol land louter door een aantal jaïen van mobilisatie, zich tegen het beslissende oogenblik, had gedemobiliseerd. Wij staan hiermede voor een geweldig moeilijk vraagstuk, omdat, terwijl dus aan den eenen kant voor een verdere toekomst krachtsöewaring' een dringende eisen is, de neutraliteitsplicht van het oogenblik, ons terzelfder tijd tot zekere kTachtsverspilling dwingt. Maar wanneer men verschillende teekenen van slappe stemming in het leger waarneemt, bij hoog en bij laag, onder officieren en manschappen; wanneer men, zooals mij dezer dagen een ernstig man, volkomen deelende in het leven van Jan Soldaat, zeide, ernstige vrees"hoort opperen voor het moreel van den troep, indien daarvoor in den aanstaanden winter niet met alle macht wordt gezorgd"; wanneer men de bijzonderheden verneemt van de verschil lende disciplinaire, of liever gezegd on disciplinaire toestanden die zich hier en daar hebben voorgedaan, dan is het duidelijk hoe zeer aller aandacht daarop moet zijn gevestigd. En het middel tot uitkomst? * * * Het gemis, dat ten slotte al die uit het burgerlijke leven en uit hun burgelijken werkkring gerukte mannen, eenigszins moet overmannen, is natuurlijk dit: het emis aan hun eigen, geregelden arbeid; ,et gemis aan het werk, 't welk hun handen en hun hoofden verstaan, en waarmee zij zichzelf en de hunnen door het leven slaan. Geef den mensch be drijvigheid, geeft hem zijn vaste levens taak, en gij geeft hem de krachtigste middelen voor flinkheid van geest en gemoed. Ontneem hem die, en elk kunst middel blijft helaas lapwerk. De vraag is dus of het niet noodig en mogelijk is, meer dan tot dusver ge schiedt, onze gemobiliseerden in staat te stellen altans een deel van hun gewone werk of bedrijf weer waar te nemen; en den dienst zoo te regelen, dat hieraan in ruime mate tegemoet ge komen wordt. Het gemakkelijkst zal dit vallen bij die troepen-gedeelten, welke, betrekkelijk kort van huis gelegerd, een voudig door eene doelmatig ingerichte dagindeeling reeds voor een belangrijk deel aan hun burgerleven kunnen worden teruggegeven. Moeilijker, daar, waar de afstanden groot zijn, en waar misschien bijzondere arbeidsorganisatie noodig zou zijn. Dit moge zeer ingrijpend lijken in de militaire verhoudingen, doch men telle toch ook het gewicht van het vraagstuk ,niet te licht. Juist bij een vermoedelijk nog langdurigen mobilisatie toestand zal zich ook op deze manier het militaire leven moeten weten in te schakelen in het burgerlijke, econo mische bestaan. Voor mij ligt een belangwekkende officieele nota omtrent cursussen en leer gangen van allerlei slag, welke men dezen winter, zelfs ook onder diensturen, voor de troepengedeelten wil doen hou den, en waarvoor alle mogelijke aan drang wordt uitgeoefend. Een bewijs hoezeer ook de leiders van ons leger reeds aan de bezwaren van den komenden winter voor het militaire leven denken. En ongetwijfeld zullen die be moeiingen voor de algemeene ontwikke ling van allerlei nut kunnen zijn. Maar men neme toch dit aan: dat de meeste van onze jongens en heeren in de forten en in de stellingen, met leeren in den grond van hun gemoed niet geholpen zul len zijn.JZij zijn over de jaren heen, waarin het enkele in zich opnemen van onder wijs" nog voldoende boeit en bevredigt. Zij zijn in den tijd, dat geen bezigheid, den eisch van werkzaamheid kan ver vangen. En wat geeft het, of men iemand een cursus geeft in dubbel-boekhouden, indien hij weet dat bij tegelijkertijd thuis zijn zaakje moet laten verloopen? Dat men bij wijze van tijdpasseering algebra, engelsch of kennis van uitheemsche volken voordraagt aan menschen, die boven alles naar hunne dagelijkscne bezigheden en dagelijksche kostwinning verlangen? Hoe goed bedoeld ook, kan hierin dus het zwaartepunt niet worden gezocht. Evenmin kan dit het geval zijn met de verschillende voortreffelijke sportdemonstraties, ontspanningsavonden en wed strijden, waarmede men de menschen zoekt te animeeren. Ook deze wijken op den langen duur te zeer van het leven af, om op zichzelf de levens lust te onderhouden. En zoo blijft de vrees over, dat een al te belangrijk deel van den tijd van ons jonge mannen geslacht, onder dienst, zich zal vullen met het gebruikelijke lummelen" en kankeren" waarvan het zeker niet gewenscht is, den toch reeds voldoenden reserve-voorraad te vermeerderen! * * # Een ding is zeker, dat in deze niet de militaire autoriteiten alles kunnen doen. Het hangt voor een groot deel af van de burgerij, van ondernemers, werk gevers en organisatoren; in hoeverre in dezen iets tot stand /a? v/orden ge bracht. De werkgever, die de gelegen heid opent voor halve dagen"; de on dernemer, die zijn bedrijf weet aan te passen aan de hier geschetste behoeften ; de organisator, die de oplossingen weet te bedenken om het militaire winterleven te combineeren met eenig burgerlijk be drijfsleven, zij zullen ongetwijfeld aan onze legerautoriteiten, aan onze volks kracht en aan ons land allergrootste diensten kunnen bewijzen. Mits het legerbestuur tevens over verschillende bezwaren heenstapt, om deze aanpassing te bevorderen. En zoo zullen, met klaar besef van de dreigende gevaren, de handen ineen moeten worden geslagen en de maat regelen moeten worden gevonden, om ons tijdig te weer te stellen tegen den vijand, die ons anders inwendig be sluipen zou. v. H. Het gaat niet slecht met de Russen, sinds de Tsaar het opperbevel over zijne legers heeft aanvaard, al heeft hijzelf daaraan ver moedelijk ook part noch deel. Immers, zoo min als eenig ander haofd van een oorlogvoe renden staat heeft hij getoond, de bekwaam heid te bezitten om veldtochtsplannen te ontwerpen of te doen gelukken. Het gemis van dit talent wordt aan moderne vorsten dan ook niet ten kwade geduid; hunne be slommeringen zijn zoo verlerlei, dat het hun zelfs als fout zou moeten worden toegere kend, wanneer zij zich in ne richting spe cialiseerden en zich de vakkennis eigen maakten, die een chef van den generaten staf dient te hebben. Desniettemin zal er wel eenig verband bestaan tusschen het optreden van Nicolaas II als generalissimus en de successen, door de Russen in Gallicië behaald. Van DuitschOostenrijksche zijde heeft men de successen aanvankelijk geloochend; de overwinningsberichten der Russen heetten verzonnen te zijn om het volk in den waan te brengen, dat de oorlog een keer ten goede nam, zoodra slechts de Tsaar de leiding der krijsverrichtingen aan zich had getrokken. Sedert is echter gebleken, dat de troepen der centrale mogendheden wel degelijk klop hebben gehad; de Oostenrijkers nebben moeten erkennen, dat zij van de Sereth zijn teruggetrokken op de Strypa; ook uit het Duitsche hoofdkwartier kwam de mededeeling, dat de ten W. van Tarnopol strijdende troepen een gunstige stelling hadden inge nomen, die echter eenige" kilometers ten W. van de oude stelling was gelegen, m. a. w. dat zij ttrug hadden moeten gaan. Het verband tusschen de wapenfeiten in Gallicië en de verandering, die in het opper commando van de Russische legers heeft plaats gehad, zoeken wij, gelijk reeds gezegd werd. niet in de militaire talenten van den Tsaar. Maar het was niet te verwachten, dat Nicolaas II de verantwoordelijkheid voor de legeraanvoering zou aanvaarden op een GEVAARLIJK SPEL OF HET OFFENSIEF DER RUSSEN (Teekening voor De Amsterdammer" van Pol Dom) oogenblik, dat de overgave van Riga of Wilna als aanstaande werd beschouwd door de Russen of dat zij op een ander gedeelte van het oorlogsterrein voor een groote neder laag hadden te vreezen. De Tsaar wist, dat er versche strijdkrachten naar Gallicië waren gezonden, voordat hij zijn neef Nicolai Nicolajewitch in het opperbevel verving, en hij zal goede redenen hebben gehad om te ver moeden, dat er door de Russen eenige suc cessen zouden worden behaald voordat zijn opperbevelhebberschap nog eenige dagen oud was. Maar men kan nog verder gaan. De af lossing van Nicolai Nicolajewitch door Nico laas II is om meer dan ëéne reden van be lang; maar zeker ook hierom, omdat er uit blijkt, dat men in Rusland, ter plaatse waar men het kan weten, geen rekening houdt met de mogelijkheid, dat Rusland over eenige maanden door uitputting een einde aan den oorlog zal moeten maken. Indien men dit als waarschijnlijk of zelfs maar als mogelijk beschouwde, zou de volle verantwoordelijk heid voor den uitslag van den oorlog wel gelaten zijn aan den man, die tot dusverre de krijgsverrichtingen leidde; bij het begin van de groote debacle van de Russische legers zou de Tsaar zich zeker niet aan hun hoofd hebben gesteld. Van zulk een debacle, die door sommige militaire schrijvers reeds na den val van Warschau, maar vooral na de ontruiming van de tweede verdedigingslinie werd ge vreesd, is dan ook geen sprake. Het is thans duidelijk gebleken, dat de Russische legers niet gedemoraliseerd zijn, maar dat zij in geregelde orde en volgens een te voren op gemaakt plan zijn teruggetrokken, onder het leveren van scherpe achterhoede-gevechten. In den toevoer van munitie moet reeds ver betering zijn gekomen; op verschillende terreinen zijn Russische legers weer tot den aanval overgegaan. De vorderingen, die de Duitschers in de laatste weken in de rich ting Riga-Dunaburg-Wilna hebben gemaakt, zijn niet groot: het is nu ook al bijna vier weken geleden, dat de actie van de Duitsche vloot in de Golf van Riga plaats had, waar destijds zulke tegenstrijdige berichten over bekend gemaakt werden, maar men heeft nog niet gehoord, dat de Duitsche vloot iets heeft bijgedragen tot den aanval op Riga. Ten O. van den Njemen en in de streek ten N. van de Rokitno-moerassen schieten de Duitschers evenmin vlug op. Niet alleen in Oost-Gallicië, maar ook in Volhynië heb ben de Russen nieuwe troepen in het vuur gebracht en zijn zij tot het offensief over gegaan, met gunstigen uitslag. Daarmede wordt niet gezegd, dat op het oostelijk oorlogsterrein het voortdringen der Duitschers en Oostenrijkers reeds is gestuit. Vermoedelijk zullen zij in Gallicië weldra versterkt worden door troepen, die aan de middelste legers kunnen worden onttrokken; ook blijven Riga, Dunaburg en Wilna nog steeds bedreigd en hangt nog altijd den Russen het gevaar boven het hoofd, dat zij hunne stelling aan de Duna moeten prijs geven. Wij hebben alleen de aandacht erop willen vestigen, dat in de laatste weken de weerstandskracht van de Russische legers eerder versterkt dan verzwakt is, maar zijn volstrekt niet van meening, dat er binnen kort op het geheele oostelijk oorlogsterrein reeds een verandering te hunnen gunste zal plaats hebben. Nog altijd zal Rusland slechts met de grootste krachtsinspanning nog grooter on heilen kunnen afwenden, dan waardoor het reeds werd getroffen. Nog altijd geldt voor de Russen : la patrie est en danger." Ook die reden kan den Tsaar ertoe bewogen hebben, zich aan het hoofd van de legers te stellen. Niet alleen uit plichtsgevoel, om zelfs de hoogste verantwoordelijkheid te dragen, maar in de verwachting, dat zijn volk nu dieper doordrongen zou worden van den ernst van den toestand. Maar toch zijn het vermoedelijk politieke redenen, die den doorslag hebben gegeven tot het besluit om Nicolai Nicolajevitch eer vol te verbannen naar de Kaukasus-landen, en moet men daarin niet in de eerste plaats een bewijs van ontevredenheid zien over zijne prestaties als veldheer. Sinds jaren gold hij als de aanvoerder der reactionaire partij in Rusland; van alle groot vorsten is Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: Confettf. Een variant op Goethe, aan de Norddeutsche Allgemeine Zeiïung bescheidenlijk in overweging gegeven, wanneer zij Duitschland's positie weer eens wil aanduiden: Proleten rechts, Proleten links, Das Weltkind in der Mitten. * Bij advertentie in de N. R. Cf. werden aanbiedingen gevraagd van alleen groote kwantums uitvoerbare artikelen." Tot heden bestond de onderscheiding uitvoerbaar of onuitvoerbaar" alleen voor vraagstukken, plannen, bouwwerken enz. Thans schijnen ook varkens, petroleum, sigaren enz. voor uitvoering of verwezen lijking vatbaar geworden te zijn. Het geheel nieuwe instituut der uitvoer-verboden schijnt nieuwe woorden en zinswendingen noodig te maken. Zooals men ziet, is de keus ech ter niet steeds even gelukkig. In hetzelfde blad werden voor korten tijd aanbiedingen gevraagd van artikelen vrij van uitvoer." Of de steller der viaag tijdens het schrij ven der advertentie vrij van sterken drank" was ? hij het geweest, die zich het langst en het hardnekkigst heeft verzet tegen de liberale hervormingen, die de revolutie aan den absoluten staat heeft afgedwongen. Zijn aftreden als opperbevelhebber heeft vooral deze beteekenis, dat de reactie in Rusland niet langer troef is; dat er voortaan gere geerd zal worden door liberale ministers; dat de invloed van de Doema op den gang van zaken aanmerkelijk is gestegen; dat commissies uit de volksvertegenwoordiging toezicht zullen houden op de reorganisatie van de voornaamste takken van dienst; dat uit verantwoordelijke posten onbekwame en oneerlijke dignitarissen zullen worden ver wijderd, die hun ambt alleen te danken hadden aan de protectie van hofkringen. Een verandering van regeeringstelsel dus, en niet van het stelsel van oorlog voeren; indien Nicolai Nicolajevitch niet de verper soonlijking was geweest van alle conserva tieve machten in Rusland, zou men hem vermoedelijk zelf aan het hoofd van de legers hebben gelaten; onbekwaamheid of plicht verzaking kan hem niet worden verweten. Of deze verandering nog bijtijds geschiedt ? Of Rusland nog gedurende dezen oorlog de vruchten ervan zal plukken? De tijd zal het leeren. Maar wél zal de verandering van regeeringsstelsel een gevaar kunnen afwenden, dat anders misschien had gedreigd: een revolutie. Ongeveer drie maanden geleden heeft de Berlijnsche hoogleeraar Schiemann een bro chure uitgegeven, waarvan de inhoud vol komen wordt aangegeven door den titel: Russland auf dem Wege zur Revolulion". De terugtocht der Russische legers uit Gal licië zou, volgens hem, het begin van het einde zijn, tenzij het aan de Russische regeering gelukte om snel vrede te sluiten en met het overschot van de troepen de revolutie te onderdrukken. Kwam het echter niet tot vrede, dan zou zich in Rusland her halen wat in 1906, tijdens den oorlog tegen Japan, was geschied: werkstakingen van de industrie-arbeiders en van de werklieden en beambten in Staatsdienst (spoorwegen, post, telegraaf, enz.) muiterij in het leger door de voortdurende nederlagen en, als gevolg van de revolutionaire propaganda, opstanden in Finland en de Kaukasus-landen, kortom: algemeene anarchie. Voor alsnog is deze voorspelling niet be waarheid. Trouwens, wie de genoemde brochure met een koel hoofd heeft gelezen, moet reeds dadelijk getwijfeld hebben aan de juistheid van het beeld, dat hier wordt gegeven van de toestanden in Rusland tijdens den tegenwoordigen oorlog, Wat Schiemann bijv. schrijft van de Russische officieren: dat zij allerlei voorwendsels gebruikten om maar niet naar het front te worden gestuurd; dat zij brasten en zwelgden en zich in het gevecht lafhartig gedroegen is niet alleen weerlegd door berichten, ook van Duitstfie zijde, over de dapperheid en bekwaamheid der Russische officieren, maar de feiten zelve van dezen oorlog hebben de onwaarheid ervan aangetoond. Hoevele wantoestanden er in Rusland ook mogen wezen dit is vol doende gebleken uit de beraadslagingen van de Doema in de laatste maand zoo som ber als Schiemann het wil voorstellen, ziet het er voor Rusland nog niet uit. Met name onderschat hij, naar onze meening, de patriottische gezindheid van die kringen der bevolking, die de revolutie van 1905 en 1906 hebben verwekt. Destijds hebben zij wel is waar voor hunne oog merken gebruik gemaakt van Rusland's nederlagen, maar de oorlog tegen Japan liet bijna het geheele Russische volk onver schillig en Rusland zelf werd door de over winningen der Japanners niet bedreigd. De tegenwoordige oorlog daarentegen wordt door de groote meerderheid der Russen als

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl