Historisch Archief 1877-1940
N
DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
De
Sportfeesten In het Stadion op Zondag j.l.
" Binnenkomst der mariniers en grenadiers
??uiftnwimimHniMKimiiimiiiiiiHimiiiiiiiiiiiuiiuHHiiiHiHiiHimimiiiiiiiitiiiiiiiiihii
. Het Joodsch in Nederland
i
Niet laag na eikair verschenen in
Neder. laad twee geschriften,'waarvan het laatste
de voorbereidende studie van het eerste
Jrad geweest moeten zijn.
Hiermede vel ik een oordeel over de in
nerlijke, de wetenschappelijke waarde van
het hoofdstuk: De Jodentaal in het grootsch
opgezet Handboek der Nederlandsche taal
van dr. Jap. van Ginneken S. J.
* In De [oodsche Wachter wijdde zeer on
langs Jacob Israël de Haan, onder het hoofd
Wetenschappelijk antisemitisme een uitge
breide bespreking aan dr. Van Ginneken's
beschouwingen. Hij wees er op, dat ook
aftdere critici, als prof. dr. N. van Wijk en
dr. J. A. vor der Hake dezen schrijver
diens groote mate van voorbarigheid tot
fout aanrekenden.
JHs mij, ten opzichte van dit werk, alleen
te^doen, om op de. ongewilde, doch merk
waardige coïncidentie te wijzen, dat onge
veer terzelfder tijd van gansch andere zijde
het boek verscheen, dat grondig en objectief
de Joodsche familiaire taal, voorzoover in
Nederland nog inheemsch of onder de Joden
bekend, opteekende.
Maar toch wil ik eerst met dr. Van Ginneken
afrekenen. *"
Pater van Ginneken tracht op grond
yan de in elke groep der Hollandsen
.«prekende taalgemeenschap gebruikte woor
denschat, de psychologie der massa, de
geestes-gesteldheid vah dien groep vast te
stellen. Wanneer hij dat nu doet bij de
Jodentaal, dan moest hij er zich wel ter dege
rekenschap van gegeven hebben, dat de
toödsche geleerde, wiens geest doordrenkt
is van Bijbel, Talmoed en andere rabbijnsche
geschriften, een geheel andere omgangstaal
Beeft dan-de man uit den handeldrijvenden
middenstand. Een schrijver vart Principes
de lingttisttque psychologique behoort wel
te Weten, of hq met ee.n gezegde te doen
heeft, ontleend aan het vocabulaire van een
vrome, godsdienstige dan wel van iemand
uit de heffe des volks.
Had Van Ginneken zich de gedachte van
' zrjn fijnzinnigen geloofsgenoot, den
Utrechtschen hoogleeraar dr. los. Schrijnen eigen
' gemaakt, die in een bijdrage in Volkskunde,
'? het tijdschrift voor Nederlandsche folklore
(jaargang XXIV) het zinnetje schreef: De
volksaard is vaak het teere plantje, dat bij
de geringste, aanraking- de blaadjes
dichtploolt," dan was deze publicist misschien
niet vervallen in het grove,
quasi-wetenschappelijke antisemitisme van Houston Stewart
Chambertain. Chamberlain, den kortelings
door den Duitschen Keizer met het Ijzeren
Kruis gedecoreerden Anglo-Germaan, die
in zijn Grondlagen des XIX. Jahrhunderts
de kunst verstond van den Joodschen volks
aard een nog geestiger carricatuur te maken
dan deze Hollander. Alleen schuift dr. Van
aimiiiiiiiMiiaraiiiiitiiiirainimiiiiiii
Veenhuizer Typen enTafreelen
DOOR
J. A. BIENTJES, oud-directeur
IV
DE ARISTOI
Ook de aristocratie kan bijwijlen niet
buiten' de landlooperij blijven.
Het markiezaat bijv. is zeer goed in de
bedelaars-gestichten Ommerschans en Veen
huizen vertegenwoordigd geweest.
Jonkheeren waren er sinds lang volstrekt
geen onbekend praedicaat en artikel.
Baronnentitels ontbraken in de stamboeken der
Gestichten niet ten eenenmale.
De verschillende eenmaal met voorname
beroepen geztgenden van de maatschappij
waren in een vrij compleete staalkaart ook
in deze precipitaten der samenleving ver
tegenwoordigd.
Wij hebben er burgemeestes gekend zoo
goed als onderwijzers, notarissen, zoogoed
als oud-graankoopers, officieren, zoo goed
als deurwaarders-klerken.
Doch die staken-dan ook wezenlijk steeds
duidelijk af tegen den grauwen achtergrond
van débasse classe" der maatschappij, de
losse werklieden" die van niets schuwer
waren dan van werk; de boerenknechts die
half idioot waren en dus geen werk hadden
kunnen blijven vinden, oude gepasporteerde
militairen, die. erg aan den drank waren
geraakt (daaronder velen, die in hetfransche
leger in Atgërië hadden gediend) en oude
ontslagen gevangenis-klanten, die niet meer
aan het werk hadden kunnen komen en ten
einde raad ook aan hun toevluchtsoord en
laatste bron in Veenhuizen hadden gedacht.
Ginneken onder zijn voorstellingswijzen
nog de theorie van de taaie,
specifiekJoodsche Zielstrebigkeits"-drift, welke
tachlis"-theorie het eerst door Werner
Sombart in diens Die Juden und das
Wirtschaftsleben ontwikkeld werd. In een later
werk, Der Bourgeois, neemt Sombart echter
dit twijfelachtig geschenk terug, en hij zegt
daar, zijn meening te moeten herzien op
grond van studiën in den
middeneeuwschen Katholieken wijsgeer Thomas ab
Aquino. Nu twijfelt Sombart er sterk aan,
of de in zijn Judenbuch" uitgesproken
meening, dat het rationaliseeren van het
leven, wel eigenaardig Joodsch is, en hij
vraagt zich af, of dit niet veeleer...
RoomschKatholiek is.
Ik wil echter om het mijne te zeggen van
het dezer dagen verschenen boek over dit
zelfde onderwerp, n.l. over het werk van
J. L. Voorzanger en J. E. Polak Jz., Het
Joodsch in Nederland getiteld, nog een
gedachte van Prof. Schrijnen uit diens op
stel: Ter nadere bepaling van vezen en doel
der volkskunde aanhalen, en wel omdat ik
daaruit den moed en de bezieling ontvangen
heb, voor een breeder publiek dan een vak
tijdschrift bieden kan, de aandacht op deze
laatste publicatie te vestigen.
Volkskunde," zoo ongeveer merkt prof.
Schrijnen op, kan vooreerst aan den hooger
beschaafde ruimheid van blik, frissche,
kerngezonde levenskracht schenken, door
hem weer te laten voelen, dat hij tot het
volk behoort met lijf en ziel, dat het volk
van zijn vleesch, zijn bloed, zijn gebeente
is. Maar de sociale taak der volkskunde
bestaat hoofdzakelijk hierin, dat zij den
kloof overbrugt tusschen volk en hooger
beschaafden, dat zij bewerkt een verzoening
der standen. Een waarlijk
aristokratisehdenkend man zal zich het volk nader voelen,
als hij van dat volk kennis neemt en gelijk
vormigheid in wezen van zijne kuituur met
de volkskultuur beseft. Tot het volk zal
hij zich nader getrokken voelen dan tot het
b es chavingsgepeupel. Want, zegt
Albrecht Dietrich, der Parvenüist dem
Volke immer am fernsten."
En mannen, die sterk in hun volk wor
telen, voor wie de Joodsche volksaard, de
taal, de godsdienst, de zeden en gewoonten
geen geheimen zijn en die ook geen ge
heime verraders van hun volk zijn, dat zijn
deze twee schrijvers: de eerste, wijlen Rabbi
Jonas van Levie Voorzanger (1821-1897),
in leven plattelands Joodsch godsdienst
onderwijzer, de tweede, diens leerling, de
Amsterdamsche Fransche leeraar J. E. Polak Jzn.
Polak kreeg het posthume werk van zijn
leeraar tien jaar na diens dood in handen.
Het was toen een Nederlandsche bewerking
van een Duitsch werkje in 1882 te Leipzig
verschenen, vervaardigd door een anony
mus: Sem und Japhet. Die hebrtüschen
Worte der Jüdisch-Deutschen
Umgangssprache vonj. H. M. Dit werk is onder handen
De eenige categorie van menschen, die ik
nimmer onder de officieele bedelaars en
landloopers heb zien verschijnen, waren de
meesters in de rechten. Die stuurden alleen
op naar de Gevangenissen en
BedelaarsGestichten, maar namen in de laatste nooit
anders plaats dan in het Bestuur of in de
Colleges van Regenten.
Doch wij keeren tot onze aristocratische
elementen der Gestichtsbevolking terug en
denken vooral aan een paar markiezen. We
zullen ze de markiezen de Torquay de
Berbisson noemen, die lange jaren met korte
tusschenpoozen van
flesschentrekkerij-distractie, de Gestichten te Veenhuizen hebben
gefrequenteerd.
Vooral de jongste broer, René, had veel
van de goede vormen en wellevende een
voudige deftigheid van een echt edelman
overgehouden. Hij deed niet druk, niet aan
stellerig, niet geaffecteerd voornaam, doch
men zou hem na een kwartier pratens direct
als een man van bijzond.eren, aangeboren
tact herkennen: zijn geslacht was dan ook
van ouden adel en zijn grootvader was door
een der nieuwe regeerende vorsten uit zijn
armoede opgeheven en met een goede be
trekking aan het Hof verblijd.
De vader had zich nog goed gehouden,
doch de kleinzoons waren industrie-ridders
geworden en ten slotje geheel en al auf
den Hund" geraakt, zódat opzending naar
Veenhuizen voor de Rechtbank het eenige
was, dat er nog overschoot.
En dadr, in de Kolonie" deed zich wederom
met hen hetzelfde verschijnsel voor, waarop
ik reeds meermalen heb gewezen: deze niet
kwaad onderwezen menschen met goede
manieren waren bruikbare Mannen van
alles," gewillig en beleefd, de patriciërs onder
plebejers en vonden dus wel hun weg in
de bekende Brigadiers-ploeg."
Er was iets deerniswekkends in, om den
markies Renéde Torquay de Brebisson met
den bezem in de hand het vórplein van het
gesticht te zien schrobben of in den tuin van
den directeur paden te zien aanharken en
zoden aan te zien brengen.
Er was galgenhumor in, des namiddags
van Polak uitgedijd tot een uitvoerig ver
klarend woordenboek. Welk een piëteit, hoe
groote liefde, studie en geleerdheid aan dit
werk besteed is, kan ieder, die zich met
gelijke studiën onledig houdt, slechts be
vroeden, niet omvademen.
En toch bleef Polak strict wetenschappelijk
objectief. Hij vindt 't niet noodig zijn spijzen
te kruiden; het interessante, net typische
moet voor zich zelf spreken.
Niet hij, doch de gelijkgestemde lezer
loopt warm. In het voorbericht, dat naar
mijn gevoelen in lengte onevenredig is aan
de belangrijkheid van den inhoud ervan,
staat de voorrede opgenomen, die wijlen
Voorzanger zich voor zijn werkje gedacht
had, en dat de gevoelens van den eigenlijken
redacteur van dit werk ook wel zal vertolken.
Schrijver karakteriseert de meeste beoor
deelaars van het Joodsch-Duitsch als onbe
voegden, die uit totale onbekendheid met
deze volkstaal gelooven, dat dit niets anders
dan een gauwdieventaal is. Hij wijst erop,
dat de kernachtigheid dezer Lacedemonische
gedachtsuititigen bewondering verdient, dat
in twee tot drie woorden van dit door velen
zoo verachte Jargon veel diepzinniger ge
dachten, meer levenswijsheid besloten ligt
dan in eene heel langdradige,
nieuwerwetsche redevoering van hoogdravende en zin
ledige woorden.
Het bijtend sarcasme, de fijne ironie, de
goedmoedige humor, de veelzeggende dubbel
zinnigheid van deze volkstaal verdient niet.dat
men haar met brabbeltaal bestempelt. En
welke krachtige werking vaak zoo'n enkel
stopwoordje oefent, hoe veel ernst, maar ook
luimige scherts het bevat, dat weet ieder,
die het goed verstaat, weet ieder, die
zich niet schaamt tot den Joodschen stam
te behooren." Maar ook nog dit. Men kan
toch van een taal, waarin in Rusland alleen
in het jaar 1912 nog dagelijks 11 groote
dagbladen verschenen, waarin een rijke
belletristische en wetenschappelijke littera
tuur is, waarin dichters zijn als Morris
Rosenfeld, (die jarenlang te Amsterdam
diamantkloover geweest is), van een taal,
die millioenen Joden nog heden ten dage
de moedertaal is en die door de moderne
Jiidischisten zeer krachtig tegenover het
Hebreeuwsch in bescherming genomen wordt,
toch niet in gemoede volhouden, dat zij
dood of waardeloos is l
Inmiddels is het waar, dat het
Hollandsche idioom van dit Joodsch-Duitsch aan
het uitsterven is. Van deze woorden en
zegswijzen is echter door dit werk de
herinnering nu voorgoed vastgelegd. Alleen
heeft Polak hier zorgvuldig alles geme
den, wat anzüglich auf Erden." Alles wat
gemeen klinkt, heeft hij onverbiddelijk ge
schrapt, vuile vloeken en evenmin hetgeen
sexueel grof en ruw is, in zijn lexion
opgenomen. Ik vind dit verkeerd. In deze
drastische en ruige taal zit oer-gezonde
volkskracht. Preutschheid vind ik hier on
deugd. En ook daar, waar een uitdrukking
soms onvriendelijk voor den niet-Jood is,
heeft hij m.i. filet altijd het juiste equivalent
gevonden. Zoo doet schrijver ook geen po
ging een verklaring te zoeken van Nit
gestoggen un' nit gefloggen," waarvan de
beteekenis is: Wat gij daar zegt is zonder
zweem van waarheid."
Hier geef ik de mij .aetradeerde. In de
middeneeuwen, doch ook tot in de zeven
tiende eeuw toe, werden Joden vaak gedwon
gen, disputen van Christelijke theologen bij
te wonen. Bij zulk een gelegenheid werd
de vraag behandeld, of Jezus naar den Hemel
gevlogen dan wel gestegen was. Toen de
geleerde heeren het hierover niet eens kon
den worden en men een der aanwezige Joden
diens meening vroeg, zei deze: Nit gestoggen
(gestegen) un' nitgefloggen(gevlogen)".Sinds
dien is deze uitdrukking in omloop als een
kategorische ontkenning van een door een
ander gegeven voorstelling van zaken.
Uit deze zegswijze kan men ook iets ge
heel anders zien: het overheerschend
Germaansch (midden-Hoogduitsch) element in
het Joodsch-Duitsch. Het feit, dat de Joden
de taal van hen, in wier midden zij eeuwen
gewoond hadden, voor deze laatsten hen
uitgestooten hebben, zoo trouw bewaarden,
is niet zóverrassend als men bedenkt, dat
tot in het midden toe van de vorige eeuw
3e Portugeesche Joden in Amsterdam het
Portugeesch en zelfs het Spaansch trouw
gebleven zijn. '
Maar wel is het opmerkelijk, dat volgens
den deskundigen prof. Charles Andier, hoog
leeraar aan de Parijsche Sorbonne, in de
ten half n als de gestichtsmaaltijd met
erwtensoep (zonder kluif en zonder worst!)
afgeloopen was en men zich naar de
waschlokalen spoeden moest om de vaten weder
schoon te maken, den markies de Torquay
tot baron Van Boddelschwingh te hooren
discoureeren: En heeft de Rumford-soep
mijnheer den baron goed gesmaakt ?"
Uitstekend markies, doch de koffie is mij
niet zwart genoeg en nu smaakt de pousse"
mij niet zoo geurig!"
Bij tijd en wijle werd het verblijf in, zoo
als hij de inrichting noemde, Opper-Silezië,
den jongsten markies vooral, te eenvoudig,
al te vervelend en dan smeerde hij hem,"
wat officieel met den meer ornementeelen
term van deserteeren" werd aangeduid. Dit
is, open en zonder muren of zelfs hekken
als daar die gestichten in de Drentsche heide
liggen, volstrekt niet moeielijk. De goede wil,
een beetje slimmigheid om de bewakende
rijksveldwacht te verschalken en dan wat
afspraak met kennissen buiten" of wat ge
reed geld, van buiten bezorgd en Ie tour
est fait!" Van daar dat"in sommige jaren
die desertie ook zoo menigvuldig voor kwam.
Heel veel te treuren viel daarover niet en de
Regeering zag dit zógoed in, dat zij een
premie zette op zeer moedige ontsnapping
en... volharding in wegblijven (dit
beteekende natuurlijk voor de verpleegden: het in
hun eigen onderhoud voorzien!) dat zij na
2-jarige afwezigheid de straf voor verjaard
verklaarde en de gewezen verpleegde dan
zelfs nog zijn te goed aan uitgangskas
kon komen opeischen; wat nog al eens
gebeurde. Soms waren de geschiedenis
sen van de ontvluchtingen droevig: men
kan zich begrijpen, hoeveel ellende de
arme kerels dikwijls moesten uitstaan om
bijv. loopende Duitschland te bereiken en
daar bij een boer of in de mijnen op hoog
ovens aan 't werk te komen.
Doch de deserties van de markiezen de
Torquay waren bijna altijd lachwekkend
van aard.
In hun vacantie's" waren de beide edel
lieden zoo los mogelijk van het goed begrip
van het mijn" en dijn" en waren ze
geJoodsche dialecten de Germaansche elemen
ten zuiverder gebleven zijn dan de talen,
waaruit ze genomen zijn." Is het niet eigen
aardig, dat in dit Joodsch-Duitsch bruiloft:
Brauloft, meisje, niet magdlein, maar
Meidlich heet?
Van de Duitsche en Poolsche Joden, wier
volkstaal dit Joodsch-Duitscji is, zijn de
Nederlandsche Israëlieten (de
HollandschHöogduitsche joden) de nakomelingen; van
hen hebben zij geërfd een vrij groot aantal
uitdrukkingen en woorden, waaronder van
Duitschen, Slavischen, Latijnschen, Franschen
en Italiaanschen oorsprong naast de zuiver
of verbasterde Hebreeuwsche, Grieksche 'en
Arabische woorden.
De hier gevestigde Portugeesche Joden
hebben uit het Spaansch en Portugeesch
een reeks woorden in hun volkstaal doen
overgaan. De nog in den volksmond levende
woorden en zegswijzen vindt men op blz. 52
tot 59 van Polak's werk. Ook de
SpaanschPortugeesche Jodentaal heeft haar eigen ont
wikkelingsgeschiedenis. Zij is nog inheemsch
en als het Ladino bekend onder de Joden
van het kustgebied van de Middellandsche
Zee en in verschillende streken van Azië.
IZAK PRINS
ijlfmiiiilllllllllilllillllllllllliii
ECHNISCHE RUBRIE
De Zwitsersche Kleurstofindustrie
en de Oorlog
De geheele textielindustrie over de geheele
wereld verkeert in nood. De centrale mo
gendheden (en hunne neutrale buren) hebben
gebrek aan katoen en wol, terwijl de geal
lieerden en Amerika nijpend gebrek hebben
aan kleurstoffen om de goederen te verven.
Algemeen geldt de opinie, dat Duitschland
een absoluut monopolie had voor de fabri
cage van kleurstoffen. Dit was echter niet
geheel zoo. In Engeland en Amerika werden
reeds vór den oorlog geringe hoeveelheden
kleurstoffen gemaakt; in Zwitserland bestaan
echter fabrieken, die hoeveelheden
fabriceeren, die werkelijk van belang zijn, daar ze
totaal 11 pCt. jaarlijks leverden van de in
Duitschland gemaakte kleurstoffen. Een vijftal
Zwitsersche fabrieken maken kleurstoffen in
Bazel. Deze waren vór den oorlog aange
wezen op Duitschland voor het leveren van
de grondstoffen (allerlei producten uit de
steenkolenteer der gas- en cokesfabrieken)
en zelfs voor het verkrijgen van allerlei half
fabrikaten. Vandaar dan ook, dat de Zwit
sersche fabrieken trouw mee gingen met
de Duitsche in alle overeenkomsten, waar
door deze onderling gebonden waren, wat
betreft prijs der kleurstoffen, leveringsvoor
waarden enz. Na Augustus 1914 hield dit
echter op. Duitschland eischte, dat geen
kleurstoffen uit Zwitserland uitgevoerd zou
den worden naar Frankrijk en Engeland.
De Zwitsersche regeering wilde hierin niet
toegeven en de weigering werd beantwoord
door Duitschland met een weigering om nog
verder grondstoffen en of halffabrikaten te
zenden, of liever door slechts geringe
hoeheelheden hiervan ter beschikking te stellen.
Het scheen dus of de Bazelsche fabrieken
zouden moeten sluiten. De directies der
Zwitsersche fabrieken, die in kennis en
energie voor hun Duitsche collega's niet
onder behoeve te doen, wendden zich tot
de Engelsche teerdistilleerderijen en tot de
ververs en kwamen weldra tot overeenstem
ming. De ngelschen zouden zorgen voor
benzol, toluol, anthaceen, aniline, etc. en
de daaruit bereide verven zouden weer naar
de Engelsche ververs gezonden worden.
Bijna een jaar lang is die overeenkomst
door beide partijen in stand gehouden. De
Engelsche grondproducten werden in tank
wagens via Frankrijk naar Zwitserland ver
voerd. Van hoeveel belang de verfstofkwestie
is blijkt wel uit het feit, dat de Engelsche
regeering gezorgd heeft, dat de Franschen
deze zendingen met grooten spoed doorlieten.
De Zwitsersche fabrieken hebben in dien
tijd zooveel geproduceerd, dat Engeland
feitelijk minder leed aan den
kleurstoffennood, dan Amerika. Dit land kon n.l. alleen
dan eenige scheepsladingen kleurstoffen uit
Duitschland krijgen, als er voldoende con
traprestaties tegenover stonden. Engeland
IIIIIIIIIMjHIIIMMMtllllimlItlllllllllllMIIIMMHIIMMIIMItlllflMIIIIIIIIIHIII
wetenlooze sluwe oplichters en
flesschentrekkers; hun eigenlijke specialiteit was die
van hotel-dief". Dat emplooi voerden ze
op de volgende wijze uit: Ze kwamen met
wat ostentatie en een groote koffer bij
zich in de hotels van den eersten rang,
waar zij zoo langzamerhand wisten, dat niet
de eerste menschenkenners aan het roer
stonden.
Vrij spoedig gingen zij zich aan het
verkleeden, hingen een pantalon en een jas
buiten de kamer, om uitgeschuierd te worden.
Zij schelden niet dadelijk, doch na verloop
van een paar uur. Zij hadden n.l. dan een
paar lorren van kleedingstukken uit hun
koffer gehaald en die met een gebaar van
gewicht aan de kapstokken in den gang of
overloop opgehangen. Na een paar uur,
zooals gezegd, werd er een helsch spektakel
met de electrische of andere schellen ge
maakt en den verschijnenden kellner met
het meest verontwaardigde gezicht gevraagd,
wat voor grappen hier in dit hotel werden
uitgehaald. Geconstateerd werd, dat mijnheer
vór twee uur, voordat hij een oogenblik
was gaan liggen rusten, een volkomen nette,
deugdelijke pantalon en dito jas had opge
hangen om geschuierd te worden.
En zie me nu eens aan, wat voor
voddentuig daar hangt! 't Is schande! Wat is
dat hier voor een hotel? Is het hier een
roovershol? Roep mij den chef s. v. p.
Ik wil hem dadelijk spreken en hem reken
schap en genoegdoening vragen."
Men begrijpt wat bijna steeds altijd de
handelwijze van den propriétaire" of direc
teur of chef" was. Hij vreesde, dat er dieven
van buiten of binnen ingeslopen waren en
de goede kleeren gestolen of althans ver
ruild hadden. In zijn angst, dat zijn hotel
gecompromitteerd zou worden door dit feit,
was het maar 't meest gewenschte
uitreddingsmiddel, excuses te maken en te
offreeren direct nieuwe kleeren in de plaats te zullen
laten komen. En zoo geschiedde het dan:
de verontwaardigde markies werd gekalmeerd
en schadeloos gesteld en kwam voor de
zooveelste maal weer aan een zeer
fashionable en up to date costuum, kleeren
waarBOUWT TE NUHSPEET.
Mooie boschrfjke terreinen. Spoor.Tram,
Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen
Mfl. .DE VELUWE", Nunspeet.
- American
-
Eau de Cologne
wordt het MEEST gevraagde Merk.
Imp.: JEAN MULDER, Sloterdijk.
TAMINIAU'S
- JAM ?
VRAA9T
TANOMIDOEL&N
stond wel toe, dat die zendiggen naar Ame
rika zouden gaan, maar er was voor dat
land geen reden om aanvoeren naar Duitsch
land toe te staan, zoodat Amerika die zen
dingen niet gekregen heeft. Voor wie dit
de ergste schade is, zal over eenige jaren
wel blijken. Zeker is het, dat op het
oogenblik ook in Amerika groot gebrek aan kleur
stoffen is.
De sterk verhoogde productie van
ontploffingsmiddelen (waarvoor die teerpro
ducten ook noodig zijn) in Engeland heeft
echter gemaakt, dat die grpote hoeveelheden
materiaal niet meer beschikbaar waren voor
Zwitserland. Tegelijk deden de Duitsche
fabrieken, die nog steeds geringe hoeveel
heden leverden een laatste poging om den
uitvoer van kleurstoffen naar de geallieerden
te verbieden. Ook de Duitsche regeering
kwam voor den dag met dien eisch, anders zou
belet worden dat chemikalia en medicijnen
naar Zwitserland uitgevoerd werden; de uit
voer was trouwens reeds beperkt tot de
helft der normale hoeveelheden.
Een der Amerikaansche handelsattachés
vestigt in een rapport de aandacht op het
feit, dat nu Zwitserland wel aangewezen is
op de Amerikaansche grondstoffen. Hij
wijst erop hoe in Amerika aanwezig zijn
de grondstoffen, alle chemikalia, administra
tieve en commercieele krachten, voldoend
kapitaal, een groote markt voor 'de afge
werkte producten, maar dat ontbreekt een
betrekkelijk kleine staf van technici en
geleerden, die kleurstoffabrieken kunnen
leiden. Juist deze staf is in Zwitserland wel
te vinden.
Natuurlijk zou het mogelijk zijn de grond
stoffen uit Amerika naar Zwitserland te ver
schepen, maar veel eenvoudiger zou het zijn
de technici naar Amerika te brengen en daar
met de voorhanden enormen voorraad aan
grondstoffen een eigen kleurstoffen-industrie
in het leven te roepen. Tijdens den groei
zal de Amerikaansche regeering wel zorgen
voor het weeren van unfaire concurrentie.
MIIIIIIIIIIIIIIIMMMimilllllllMMIIIMIItll IHIIIIIIIIIMIIIIMMItlllllUtlM
mee hij nieuw crediet kon scheppen. Het
noblesse oblige". was voor hem niet ge
schreven, hij wenschte meer bepaald liever
geobligeerd" te worden.
Het was ook vermakelijk hoe ernstig hij
beweren kon dat de adel in deze tijden zeer
bezocht wordt in Nederland.
Dit is eenige malen goed gegaan, tot onze
markies een propriëtaire vond, neg gewikster
dan hij, die niet zoo dadelijk in den val
liep en met den Commissaris van Politie ter
plaatse een onderzoek instelde en toen vloog
de markies de Torquay in de fuik.
Vermakelijk vond ik hem vooral ns
voor den Raad van Tucht van ons Gesticht,
toen hij ook weer een. soort gelijke escapade
had gemaakt en hij mij, toen ik hem ambts
halve de verklaring en het motief voor zijn
nieuwe drosserij" afvroeg, op pathetischen
en zeer goed nagemaakt gemoedelijker! toon
op de mouw wou spelden, dat zijn drang
tot uitgaan" ditmaal de voldoening van een
eereschuld geweest was, de betaling van
f 0.65 namelijk aan een hospita, die hij zich
herinnerde dit bedrag te hebben te kort
gedaan! Die eereschuld brandde hem toen
al te zeer op zijn geweten.
Toen hij in de cel van Veenhuizen, zoo
als alle deserteurs voor zijn indiciplinaire
handeling boette, ging de toenmalige ver
standige predikant hem eens over
gewetens"zaken onderhouden en dat was na de Torquay
eens recht welkom!
Eenigzins aarzelend en verlegen doch met
hoffelijk gebaar stond hij van zijn houten
cel-kruk pp en sprak hij den pastor op de
gemoedelijkste wijze aan: Dominé, als het
niet zoo barocque" klonk, zou ik neiging
hebben «i te vragen: mag ik u zoolang mijn
zetel aanbieden ?" (Natuurlijk zijn houten
celkrukje).
Zoo en ook zoo courtois was hij in alle
levensomstandigheden. Jammer dat de goede
kerel niet meer aan het Hof van een Lodewijk
de XV was terecht gekomen! Hij leefde niet
meer in zijn tijd.
* * ft