De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 september pagina 3

19 september 1915 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

N DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De Sportfeesten In het Stadion op Zondag j.l. " Binnenkomst der mariniers en grenadiers ??uiftnwimimHniMKimiiimiiiiiiHimiiiiiiiiiiiuiiuHHiiiHiHiiHimimiiiiiiiitiiiiiiiiihii . Het Joodsch in Nederland i Niet laag na eikair verschenen in Neder. laad twee geschriften,'waarvan het laatste de voorbereidende studie van het eerste Jrad geweest moeten zijn. Hiermede vel ik een oordeel over de in nerlijke, de wetenschappelijke waarde van het hoofdstuk: De Jodentaal in het grootsch opgezet Handboek der Nederlandsche taal van dr. Jap. van Ginneken S. J. * In De [oodsche Wachter wijdde zeer on langs Jacob Israël de Haan, onder het hoofd Wetenschappelijk antisemitisme een uitge breide bespreking aan dr. Van Ginneken's beschouwingen. Hij wees er op, dat ook aftdere critici, als prof. dr. N. van Wijk en dr. J. A. vor der Hake dezen schrijver diens groote mate van voorbarigheid tot fout aanrekenden. JHs mij, ten opzichte van dit werk, alleen te^doen, om op de. ongewilde, doch merk waardige coïncidentie te wijzen, dat onge veer terzelfder tijd van gansch andere zijde het boek verscheen, dat grondig en objectief de Joodsche familiaire taal, voorzoover in Nederland nog inheemsch of onder de Joden bekend, opteekende. Maar toch wil ik eerst met dr. Van Ginneken afrekenen. *" Pater van Ginneken tracht op grond yan de in elke groep der Hollandsen .«prekende taalgemeenschap gebruikte woor denschat, de psychologie der massa, de geestes-gesteldheid vah dien groep vast te stellen. Wanneer hij dat nu doet bij de Jodentaal, dan moest hij er zich wel ter dege rekenschap van gegeven hebben, dat de toödsche geleerde, wiens geest doordrenkt is van Bijbel, Talmoed en andere rabbijnsche geschriften, een geheel andere omgangstaal Beeft dan-de man uit den handeldrijvenden middenstand. Een schrijver vart Principes de lingttisttque psychologique behoort wel te Weten, of hq met ee.n gezegde te doen heeft, ontleend aan het vocabulaire van een vrome, godsdienstige dan wel van iemand uit de heffe des volks. Had Van Ginneken zich de gedachte van ' zrjn fijnzinnigen geloofsgenoot, den Utrechtschen hoogleeraar dr. los. Schrijnen eigen ' gemaakt, die in een bijdrage in Volkskunde, '? het tijdschrift voor Nederlandsche folklore (jaargang XXIV) het zinnetje schreef: De volksaard is vaak het teere plantje, dat bij de geringste, aanraking- de blaadjes dichtploolt," dan was deze publicist misschien niet vervallen in het grove, quasi-wetenschappelijke antisemitisme van Houston Stewart Chambertain. Chamberlain, den kortelings door den Duitschen Keizer met het Ijzeren Kruis gedecoreerden Anglo-Germaan, die in zijn Grondlagen des XIX. Jahrhunderts de kunst verstond van den Joodschen volks aard een nog geestiger carricatuur te maken dan deze Hollander. Alleen schuift dr. Van aimiiiiiiiMiiaraiiiiitiiiirainimiiiiiii Veenhuizer Typen enTafreelen DOOR J. A. BIENTJES, oud-directeur IV DE ARISTOI Ook de aristocratie kan bijwijlen niet buiten' de landlooperij blijven. Het markiezaat bijv. is zeer goed in de bedelaars-gestichten Ommerschans en Veen huizen vertegenwoordigd geweest. Jonkheeren waren er sinds lang volstrekt geen onbekend praedicaat en artikel. Baronnentitels ontbraken in de stamboeken der Gestichten niet ten eenenmale. De verschillende eenmaal met voorname beroepen geztgenden van de maatschappij waren in een vrij compleete staalkaart ook in deze precipitaten der samenleving ver tegenwoordigd. Wij hebben er burgemeestes gekend zoo goed als onderwijzers, notarissen, zoogoed als oud-graankoopers, officieren, zoo goed als deurwaarders-klerken. Doch die staken-dan ook wezenlijk steeds duidelijk af tegen den grauwen achtergrond van débasse classe" der maatschappij, de losse werklieden" die van niets schuwer waren dan van werk; de boerenknechts die half idioot waren en dus geen werk hadden kunnen blijven vinden, oude gepasporteerde militairen, die. erg aan den drank waren geraakt (daaronder velen, die in hetfransche leger in Atgërië hadden gediend) en oude ontslagen gevangenis-klanten, die niet meer aan het werk hadden kunnen komen en ten einde raad ook aan hun toevluchtsoord en laatste bron in Veenhuizen hadden gedacht. Ginneken onder zijn voorstellingswijzen nog de theorie van de taaie, specifiekJoodsche Zielstrebigkeits"-drift, welke tachlis"-theorie het eerst door Werner Sombart in diens Die Juden und das Wirtschaftsleben ontwikkeld werd. In een later werk, Der Bourgeois, neemt Sombart echter dit twijfelachtig geschenk terug, en hij zegt daar, zijn meening te moeten herzien op grond van studiën in den middeneeuwschen Katholieken wijsgeer Thomas ab Aquino. Nu twijfelt Sombart er sterk aan, of de in zijn Judenbuch" uitgesproken meening, dat het rationaliseeren van het leven, wel eigenaardig Joodsch is, en hij vraagt zich af, of dit niet veeleer... RoomschKatholiek is. Ik wil echter om het mijne te zeggen van het dezer dagen verschenen boek over dit zelfde onderwerp, n.l. over het werk van J. L. Voorzanger en J. E. Polak Jz., Het Joodsch in Nederland getiteld, nog een gedachte van Prof. Schrijnen uit diens op stel: Ter nadere bepaling van vezen en doel der volkskunde aanhalen, en wel omdat ik daaruit den moed en de bezieling ontvangen heb, voor een breeder publiek dan een vak tijdschrift bieden kan, de aandacht op deze laatste publicatie te vestigen. Volkskunde," zoo ongeveer merkt prof. Schrijnen op, kan vooreerst aan den hooger beschaafde ruimheid van blik, frissche, kerngezonde levenskracht schenken, door hem weer te laten voelen, dat hij tot het volk behoort met lijf en ziel, dat het volk van zijn vleesch, zijn bloed, zijn gebeente is. Maar de sociale taak der volkskunde bestaat hoofdzakelijk hierin, dat zij den kloof overbrugt tusschen volk en hooger beschaafden, dat zij bewerkt een verzoening der standen. Een waarlijk aristokratisehdenkend man zal zich het volk nader voelen, als hij van dat volk kennis neemt en gelijk vormigheid in wezen van zijne kuituur met de volkskultuur beseft. Tot het volk zal hij zich nader getrokken voelen dan tot het b es chavingsgepeupel. Want, zegt Albrecht Dietrich, der Parvenüist dem Volke immer am fernsten." En mannen, die sterk in hun volk wor telen, voor wie de Joodsche volksaard, de taal, de godsdienst, de zeden en gewoonten geen geheimen zijn en die ook geen ge heime verraders van hun volk zijn, dat zijn deze twee schrijvers: de eerste, wijlen Rabbi Jonas van Levie Voorzanger (1821-1897), in leven plattelands Joodsch godsdienst onderwijzer, de tweede, diens leerling, de Amsterdamsche Fransche leeraar J. E. Polak Jzn. Polak kreeg het posthume werk van zijn leeraar tien jaar na diens dood in handen. Het was toen een Nederlandsche bewerking van een Duitsch werkje in 1882 te Leipzig verschenen, vervaardigd door een anony mus: Sem und Japhet. Die hebrtüschen Worte der Jüdisch-Deutschen Umgangssprache vonj. H. M. Dit werk is onder handen De eenige categorie van menschen, die ik nimmer onder de officieele bedelaars en landloopers heb zien verschijnen, waren de meesters in de rechten. Die stuurden alleen op naar de Gevangenissen en BedelaarsGestichten, maar namen in de laatste nooit anders plaats dan in het Bestuur of in de Colleges van Regenten. Doch wij keeren tot onze aristocratische elementen der Gestichtsbevolking terug en denken vooral aan een paar markiezen. We zullen ze de markiezen de Torquay de Berbisson noemen, die lange jaren met korte tusschenpoozen van flesschentrekkerij-distractie, de Gestichten te Veenhuizen hebben gefrequenteerd. Vooral de jongste broer, René, had veel van de goede vormen en wellevende een voudige deftigheid van een echt edelman overgehouden. Hij deed niet druk, niet aan stellerig, niet geaffecteerd voornaam, doch men zou hem na een kwartier pratens direct als een man van bijzond.eren, aangeboren tact herkennen: zijn geslacht was dan ook van ouden adel en zijn grootvader was door een der nieuwe regeerende vorsten uit zijn armoede opgeheven en met een goede be trekking aan het Hof verblijd. De vader had zich nog goed gehouden, doch de kleinzoons waren industrie-ridders geworden en ten slotje geheel en al auf den Hund" geraakt, zódat opzending naar Veenhuizen voor de Rechtbank het eenige was, dat er nog overschoot. En dadr, in de Kolonie" deed zich wederom met hen hetzelfde verschijnsel voor, waarop ik reeds meermalen heb gewezen: deze niet kwaad onderwezen menschen met goede manieren waren bruikbare Mannen van alles," gewillig en beleefd, de patriciërs onder plebejers en vonden dus wel hun weg in de bekende Brigadiers-ploeg." Er was iets deerniswekkends in, om den markies Renéde Torquay de Brebisson met den bezem in de hand het vórplein van het gesticht te zien schrobben of in den tuin van den directeur paden te zien aanharken en zoden aan te zien brengen. Er was galgenhumor in, des namiddags van Polak uitgedijd tot een uitvoerig ver klarend woordenboek. Welk een piëteit, hoe groote liefde, studie en geleerdheid aan dit werk besteed is, kan ieder, die zich met gelijke studiën onledig houdt, slechts be vroeden, niet omvademen. En toch bleef Polak strict wetenschappelijk objectief. Hij vindt 't niet noodig zijn spijzen te kruiden; het interessante, net typische moet voor zich zelf spreken. Niet hij, doch de gelijkgestemde lezer loopt warm. In het voorbericht, dat naar mijn gevoelen in lengte onevenredig is aan de belangrijkheid van den inhoud ervan, staat de voorrede opgenomen, die wijlen Voorzanger zich voor zijn werkje gedacht had, en dat de gevoelens van den eigenlijken redacteur van dit werk ook wel zal vertolken. Schrijver karakteriseert de meeste beoor deelaars van het Joodsch-Duitsch als onbe voegden, die uit totale onbekendheid met deze volkstaal gelooven, dat dit niets anders dan een gauwdieventaal is. Hij wijst erop, dat de kernachtigheid dezer Lacedemonische gedachtsuititigen bewondering verdient, dat in twee tot drie woorden van dit door velen zoo verachte Jargon veel diepzinniger ge dachten, meer levenswijsheid besloten ligt dan in eene heel langdradige, nieuwerwetsche redevoering van hoogdravende en zin ledige woorden. Het bijtend sarcasme, de fijne ironie, de goedmoedige humor, de veelzeggende dubbel zinnigheid van deze volkstaal verdient niet.dat men haar met brabbeltaal bestempelt. En welke krachtige werking vaak zoo'n enkel stopwoordje oefent, hoe veel ernst, maar ook luimige scherts het bevat, dat weet ieder, die het goed verstaat, weet ieder, die zich niet schaamt tot den Joodschen stam te behooren." Maar ook nog dit. Men kan toch van een taal, waarin in Rusland alleen in het jaar 1912 nog dagelijks 11 groote dagbladen verschenen, waarin een rijke belletristische en wetenschappelijke littera tuur is, waarin dichters zijn als Morris Rosenfeld, (die jarenlang te Amsterdam diamantkloover geweest is), van een taal, die millioenen Joden nog heden ten dage de moedertaal is en die door de moderne Jiidischisten zeer krachtig tegenover het Hebreeuwsch in bescherming genomen wordt, toch niet in gemoede volhouden, dat zij dood of waardeloos is l Inmiddels is het waar, dat het Hollandsche idioom van dit Joodsch-Duitsch aan het uitsterven is. Van deze woorden en zegswijzen is echter door dit werk de herinnering nu voorgoed vastgelegd. Alleen heeft Polak hier zorgvuldig alles geme den, wat anzüglich auf Erden." Alles wat gemeen klinkt, heeft hij onverbiddelijk ge schrapt, vuile vloeken en evenmin hetgeen sexueel grof en ruw is, in zijn lexion opgenomen. Ik vind dit verkeerd. In deze drastische en ruige taal zit oer-gezonde volkskracht. Preutschheid vind ik hier on deugd. En ook daar, waar een uitdrukking soms onvriendelijk voor den niet-Jood is, heeft hij m.i. filet altijd het juiste equivalent gevonden. Zoo doet schrijver ook geen po ging een verklaring te zoeken van Nit gestoggen un' nit gefloggen," waarvan de beteekenis is: Wat gij daar zegt is zonder zweem van waarheid." Hier geef ik de mij .aetradeerde. In de middeneeuwen, doch ook tot in de zeven tiende eeuw toe, werden Joden vaak gedwon gen, disputen van Christelijke theologen bij te wonen. Bij zulk een gelegenheid werd de vraag behandeld, of Jezus naar den Hemel gevlogen dan wel gestegen was. Toen de geleerde heeren het hierover niet eens kon den worden en men een der aanwezige Joden diens meening vroeg, zei deze: Nit gestoggen (gestegen) un' nitgefloggen(gevlogen)".Sinds dien is deze uitdrukking in omloop als een kategorische ontkenning van een door een ander gegeven voorstelling van zaken. Uit deze zegswijze kan men ook iets ge heel anders zien: het overheerschend Germaansch (midden-Hoogduitsch) element in het Joodsch-Duitsch. Het feit, dat de Joden de taal van hen, in wier midden zij eeuwen gewoond hadden, voor deze laatsten hen uitgestooten hebben, zoo trouw bewaarden, is niet zóverrassend als men bedenkt, dat tot in het midden toe van de vorige eeuw 3e Portugeesche Joden in Amsterdam het Portugeesch en zelfs het Spaansch trouw gebleven zijn. ' Maar wel is het opmerkelijk, dat volgens den deskundigen prof. Charles Andier, hoog leeraar aan de Parijsche Sorbonne, in de ten half n als de gestichtsmaaltijd met erwtensoep (zonder kluif en zonder worst!) afgeloopen was en men zich naar de waschlokalen spoeden moest om de vaten weder schoon te maken, den markies de Torquay tot baron Van Boddelschwingh te hooren discoureeren: En heeft de Rumford-soep mijnheer den baron goed gesmaakt ?" Uitstekend markies, doch de koffie is mij niet zwart genoeg en nu smaakt de pousse" mij niet zoo geurig!" Bij tijd en wijle werd het verblijf in, zoo als hij de inrichting noemde, Opper-Silezië, den jongsten markies vooral, te eenvoudig, al te vervelend en dan smeerde hij hem," wat officieel met den meer ornementeelen term van deserteeren" werd aangeduid. Dit is, open en zonder muren of zelfs hekken als daar die gestichten in de Drentsche heide liggen, volstrekt niet moeielijk. De goede wil, een beetje slimmigheid om de bewakende rijksveldwacht te verschalken en dan wat afspraak met kennissen buiten" of wat ge reed geld, van buiten bezorgd en Ie tour est fait!" Van daar dat"in sommige jaren die desertie ook zoo menigvuldig voor kwam. Heel veel te treuren viel daarover niet en de Regeering zag dit zógoed in, dat zij een premie zette op zeer moedige ontsnapping en... volharding in wegblijven (dit beteekende natuurlijk voor de verpleegden: het in hun eigen onderhoud voorzien!) dat zij na 2-jarige afwezigheid de straf voor verjaard verklaarde en de gewezen verpleegde dan zelfs nog zijn te goed aan uitgangskas kon komen opeischen; wat nog al eens gebeurde. Soms waren de geschiedenis sen van de ontvluchtingen droevig: men kan zich begrijpen, hoeveel ellende de arme kerels dikwijls moesten uitstaan om bijv. loopende Duitschland te bereiken en daar bij een boer of in de mijnen op hoog ovens aan 't werk te komen. Doch de deserties van de markiezen de Torquay waren bijna altijd lachwekkend van aard. In hun vacantie's" waren de beide edel lieden zoo los mogelijk van het goed begrip van het mijn" en dijn" en waren ze geJoodsche dialecten de Germaansche elemen ten zuiverder gebleven zijn dan de talen, waaruit ze genomen zijn." Is het niet eigen aardig, dat in dit Joodsch-Duitsch bruiloft: Brauloft, meisje, niet magdlein, maar Meidlich heet? Van de Duitsche en Poolsche Joden, wier volkstaal dit Joodsch-Duitscji is, zijn de Nederlandsche Israëlieten (de HollandschHöogduitsche joden) de nakomelingen; van hen hebben zij geërfd een vrij groot aantal uitdrukkingen en woorden, waaronder van Duitschen, Slavischen, Latijnschen, Franschen en Italiaanschen oorsprong naast de zuiver of verbasterde Hebreeuwsche, Grieksche 'en Arabische woorden. De hier gevestigde Portugeesche Joden hebben uit het Spaansch en Portugeesch een reeks woorden in hun volkstaal doen overgaan. De nog in den volksmond levende woorden en zegswijzen vindt men op blz. 52 tot 59 van Polak's werk. Ook de SpaanschPortugeesche Jodentaal heeft haar eigen ont wikkelingsgeschiedenis. Zij is nog inheemsch en als het Ladino bekend onder de Joden van het kustgebied van de Middellandsche Zee en in verschillende streken van Azië. IZAK PRINS ijlfmiiiilllllllllilllillllllllllliii ECHNISCHE RUBRIE De Zwitsersche Kleurstofindustrie en de Oorlog De geheele textielindustrie over de geheele wereld verkeert in nood. De centrale mo gendheden (en hunne neutrale buren) hebben gebrek aan katoen en wol, terwijl de geal lieerden en Amerika nijpend gebrek hebben aan kleurstoffen om de goederen te verven. Algemeen geldt de opinie, dat Duitschland een absoluut monopolie had voor de fabri cage van kleurstoffen. Dit was echter niet geheel zoo. In Engeland en Amerika werden reeds vór den oorlog geringe hoeveelheden kleurstoffen gemaakt; in Zwitserland bestaan echter fabrieken, die hoeveelheden fabriceeren, die werkelijk van belang zijn, daar ze totaal 11 pCt. jaarlijks leverden van de in Duitschland gemaakte kleurstoffen. Een vijftal Zwitsersche fabrieken maken kleurstoffen in Bazel. Deze waren vór den oorlog aange wezen op Duitschland voor het leveren van de grondstoffen (allerlei producten uit de steenkolenteer der gas- en cokesfabrieken) en zelfs voor het verkrijgen van allerlei half fabrikaten. Vandaar dan ook, dat de Zwit sersche fabrieken trouw mee gingen met de Duitsche in alle overeenkomsten, waar door deze onderling gebonden waren, wat betreft prijs der kleurstoffen, leveringsvoor waarden enz. Na Augustus 1914 hield dit echter op. Duitschland eischte, dat geen kleurstoffen uit Zwitserland uitgevoerd zou den worden naar Frankrijk en Engeland. De Zwitsersche regeering wilde hierin niet toegeven en de weigering werd beantwoord door Duitschland met een weigering om nog verder grondstoffen en of halffabrikaten te zenden, of liever door slechts geringe hoeheelheden hiervan ter beschikking te stellen. Het scheen dus of de Bazelsche fabrieken zouden moeten sluiten. De directies der Zwitsersche fabrieken, die in kennis en energie voor hun Duitsche collega's niet onder behoeve te doen, wendden zich tot de Engelsche teerdistilleerderijen en tot de ververs en kwamen weldra tot overeenstem ming. De ngelschen zouden zorgen voor benzol, toluol, anthaceen, aniline, etc. en de daaruit bereide verven zouden weer naar de Engelsche ververs gezonden worden. Bijna een jaar lang is die overeenkomst door beide partijen in stand gehouden. De Engelsche grondproducten werden in tank wagens via Frankrijk naar Zwitserland ver voerd. Van hoeveel belang de verfstofkwestie is blijkt wel uit het feit, dat de Engelsche regeering gezorgd heeft, dat de Franschen deze zendingen met grooten spoed doorlieten. De Zwitsersche fabrieken hebben in dien tijd zooveel geproduceerd, dat Engeland feitelijk minder leed aan den kleurstoffennood, dan Amerika. Dit land kon n.l. alleen dan eenige scheepsladingen kleurstoffen uit Duitschland krijgen, als er voldoende con traprestaties tegenover stonden. Engeland IIIIIIIIIMjHIIIMMMtllllimlItlllllllllllMIIIMMHIIMMIIMItlllflMIIIIIIIIIHIII wetenlooze sluwe oplichters en flesschentrekkers; hun eigenlijke specialiteit was die van hotel-dief". Dat emplooi voerden ze op de volgende wijze uit: Ze kwamen met wat ostentatie en een groote koffer bij zich in de hotels van den eersten rang, waar zij zoo langzamerhand wisten, dat niet de eerste menschenkenners aan het roer stonden. Vrij spoedig gingen zij zich aan het verkleeden, hingen een pantalon en een jas buiten de kamer, om uitgeschuierd te worden. Zij schelden niet dadelijk, doch na verloop van een paar uur. Zij hadden n.l. dan een paar lorren van kleedingstukken uit hun koffer gehaald en die met een gebaar van gewicht aan de kapstokken in den gang of overloop opgehangen. Na een paar uur, zooals gezegd, werd er een helsch spektakel met de electrische of andere schellen ge maakt en den verschijnenden kellner met het meest verontwaardigde gezicht gevraagd, wat voor grappen hier in dit hotel werden uitgehaald. Geconstateerd werd, dat mijnheer vór twee uur, voordat hij een oogenblik was gaan liggen rusten, een volkomen nette, deugdelijke pantalon en dito jas had opge hangen om geschuierd te worden. En zie me nu eens aan, wat voor voddentuig daar hangt! 't Is schande! Wat is dat hier voor een hotel? Is het hier een roovershol? Roep mij den chef s. v. p. Ik wil hem dadelijk spreken en hem reken schap en genoegdoening vragen." Men begrijpt wat bijna steeds altijd de handelwijze van den propriétaire" of direc teur of chef" was. Hij vreesde, dat er dieven van buiten of binnen ingeslopen waren en de goede kleeren gestolen of althans ver ruild hadden. In zijn angst, dat zijn hotel gecompromitteerd zou worden door dit feit, was het maar 't meest gewenschte uitreddingsmiddel, excuses te maken en te offreeren direct nieuwe kleeren in de plaats te zullen laten komen. En zoo geschiedde het dan: de verontwaardigde markies werd gekalmeerd en schadeloos gesteld en kwam voor de zooveelste maal weer aan een zeer fashionable en up to date costuum, kleeren waarBOUWT TE NUHSPEET. Mooie boschrfjke terreinen. Spoor.Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen Mfl. .DE VELUWE", Nunspeet. - American - Eau de Cologne wordt het MEEST gevraagde Merk. Imp.: JEAN MULDER, Sloterdijk. TAMINIAU'S - JAM ? VRAA9T TANOMIDOEL&N stond wel toe, dat die zendiggen naar Ame rika zouden gaan, maar er was voor dat land geen reden om aanvoeren naar Duitsch land toe te staan, zoodat Amerika die zen dingen niet gekregen heeft. Voor wie dit de ergste schade is, zal over eenige jaren wel blijken. Zeker is het, dat op het oogenblik ook in Amerika groot gebrek aan kleur stoffen is. De sterk verhoogde productie van ontploffingsmiddelen (waarvoor die teerpro ducten ook noodig zijn) in Engeland heeft echter gemaakt, dat die grpote hoeveelheden materiaal niet meer beschikbaar waren voor Zwitserland. Tegelijk deden de Duitsche fabrieken, die nog steeds geringe hoeveel heden leverden een laatste poging om den uitvoer van kleurstoffen naar de geallieerden te verbieden. Ook de Duitsche regeering kwam voor den dag met dien eisch, anders zou belet worden dat chemikalia en medicijnen naar Zwitserland uitgevoerd werden; de uit voer was trouwens reeds beperkt tot de helft der normale hoeveelheden. Een der Amerikaansche handelsattachés vestigt in een rapport de aandacht op het feit, dat nu Zwitserland wel aangewezen is op de Amerikaansche grondstoffen. Hij wijst erop hoe in Amerika aanwezig zijn de grondstoffen, alle chemikalia, administra tieve en commercieele krachten, voldoend kapitaal, een groote markt voor 'de afge werkte producten, maar dat ontbreekt een betrekkelijk kleine staf van technici en geleerden, die kleurstoffabrieken kunnen leiden. Juist deze staf is in Zwitserland wel te vinden. Natuurlijk zou het mogelijk zijn de grond stoffen uit Amerika naar Zwitserland te ver schepen, maar veel eenvoudiger zou het zijn de technici naar Amerika te brengen en daar met de voorhanden enormen voorraad aan grondstoffen een eigen kleurstoffen-industrie in het leven te roepen. Tijdens den groei zal de Amerikaansche regeering wel zorgen voor het weeren van unfaire concurrentie. MIIIIIIIIIIIIIIIMMMimilllllllMMIIIMIItll IHIIIIIIIIIMIIIIMMItlllllUtlM mee hij nieuw crediet kon scheppen. Het noblesse oblige". was voor hem niet ge schreven, hij wenschte meer bepaald liever geobligeerd" te worden. Het was ook vermakelijk hoe ernstig hij beweren kon dat de adel in deze tijden zeer bezocht wordt in Nederland. Dit is eenige malen goed gegaan, tot onze markies een propriëtaire vond, neg gewikster dan hij, die niet zoo dadelijk in den val liep en met den Commissaris van Politie ter plaatse een onderzoek instelde en toen vloog de markies de Torquay in de fuik. Vermakelijk vond ik hem vooral ns voor den Raad van Tucht van ons Gesticht, toen hij ook weer een. soort gelijke escapade had gemaakt en hij mij, toen ik hem ambts halve de verklaring en het motief voor zijn nieuwe drosserij" afvroeg, op pathetischen en zeer goed nagemaakt gemoedelijker! toon op de mouw wou spelden, dat zijn drang tot uitgaan" ditmaal de voldoening van een eereschuld geweest was, de betaling van f 0.65 namelijk aan een hospita, die hij zich herinnerde dit bedrag te hebben te kort gedaan! Die eereschuld brandde hem toen al te zeer op zijn geweten. Toen hij in de cel van Veenhuizen, zoo als alle deserteurs voor zijn indiciplinaire handeling boette, ging de toenmalige ver standige predikant hem eens over gewetens"zaken onderhouden en dat was na de Torquay eens recht welkom! Eenigzins aarzelend en verlegen doch met hoffelijk gebaar stond hij van zijn houten cel-kruk pp en sprak hij den pastor op de gemoedelijkste wijze aan: Dominé, als het niet zoo barocque" klonk, zou ik neiging hebben «i te vragen: mag ik u zoolang mijn zetel aanbieden ?" (Natuurlijk zijn houten celkrukje). Zoo en ook zoo courtois was hij in alle levensomstandigheden. Jammer dat de goede kerel niet meer aan het Hof van een Lodewijk de XV was terecht gekomen! Hij leefde niet meer in zijn tijd. * * ft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl