De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 19 september pagina 8

19 september 1915 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

& ^*. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Sept. '15. No. 1995 meer geïnspireerd wordt tot zijn eigen werk, door de kunst van Couperus. En ik zie vaak meer oovereenkomst tusschen een teekening en een roman of novelle, dan tusschen twee f?'* teekeningen of twee romans. *v ' ? Er is zonder twijfel verwantschap tusschen het teekenwerk van Gockinga en het schrijf werk van Couperus. Maar ik Voeg er ter stond bij, eer men in den waan geraakt dat ik den jongen, teekenaar wil voorstellen als den uitbeelder, in teekenkunst, van het ware dichterweezen van Couperus dat er nog meer verschil dan oovereenkomst is. Om dat verschil juist is het«nij te doen. Daarin zie ik een toelichting van de moeyelijke e« subtiele kwestie van het démonisme en eudémonisme. Beide kunstenaars, Couperus en Gockinga zijn verfijnd, precieus, vaardig en bevallig men kan beide ook min of meer decadent noemen. Maar Couperus is eudémonisch, terwijl de jonge teekenaar zeer stellig demo nisch is in zijn werk. ? Dit demonische nader te beschrijven ben ik nief tij machte. Maar ik kan wijzen op de teekeningen en beeldend zeggen: merk op welk een giftig aroma er uit opstijgt. Het is bij uitstek kunstvaardig. De jonge 1 teekenaar heeft een buitengewoon fijne en gevoelige hand, een voor zijn leeftijd zeer on fewoone .vaardigheid. Het werk schijnt niet geheel origineel. Het heeft een sterke oovereenkomst met dat van den Engelschen teekenaar Aubray Beards1 ? ley, en van den vroeg gestorven Hollander die Nérée van Babberich.Maar het is toch geen , imitatie. En het komt mij vór, dat Goc kinga nog démonischer is dan zijn twee voorgangers. Men lette op de tegelijk wreede en verwelkte gezichten, op de bedwelmend zoete maar perverse lijnen en golvingen, de ' fijne en fraaie maar sensueele ornamentiek, v uit vrije hand vast en zeeker neergescbreeven. Men kan niet zeggen dat de teekeningen onkuisch zijn en toch voelt men de zieke zinnelijkheid in lijn en vorm, de dampen die in bevallige lijnen opstijgen zijn bedwel mend, de donkere droppen die neervallen doen denken aan bloed. Het is weelde en verfijning, gratie en schoonheid, die geheel doortrokken schijnt van een boosaardige zelfzucht. De blikken hebben iets schampers iets koud-spottends, de lust is neigende tot wreedheid, in de figuuren is iets ongeslachtelijks, iets asexueels, dat typisch demonisch aandoet. En juist dit typisch-démonische, waarvoor de beide kunstvolle penteekeningen prachtige specimina zijn, is niet te vinden bij Conperus. Hij mag precieus zijn, kunstvaardig, verfijnd in expressie-middelen, kieskeurigaesthetisch in smaak hij heeft nooit het perverse, giftige, liefdelooze, wreed sadisIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIItlllHimilllllllllllllllllltMIMUHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII 't', "T. i is * t" tisehe, dat ons toewalmt uit demonische kunstwerken. Men zal naauwelijks eenige uiterlijke overeenkomst kunnen vinden tusschen het fijne, fraaije weelderige lijnenspel van den jongen decadent en het machtige, zware boek dat het lijden beschrijft van den armen liederlijken zwabber en dronkaard Willem Mertens. Toch zijn die beide kunstwerken nader verwant aan elkander dan aan het werk van Couperus. Het zou mij dan ook niet verbazen wan neer Couperus zelf door de op zijn werk geïnspireerde teekenkunst van Gockinga niet bizonder aangenaam werd getroffen. Ja, na leezing van zijn studie oover El Greco en Murillo acht ik dit zelfs vrij zeeker. Ik schreef nooit veel oover Couperus, omdat ik niet genoeg van zijn werk hield. Maar nu houd ik er wél van, en daarom durf ik oover hem schrijven. Ik denk dat hij mij de oopenhartigheid vergeeft. Ik las lang niet alles van hem. Mocht hij nu zeggen : dan heb je geen recht om een opinie te vormen!" zoo antwoord ik hem met het woord van den criticus van het theatre Francais, die had geslapen onder de leezing van een stuk en zeide: wat is mijn slaap anders dan een opinie?" In de ooverweldigende massa lectuur van needen en verleeden moet een- auteur ons weeten tot zich te trekken, te verooveren. Hij kan niet meenen dat de menschen verpliclit zijn hem te leezen. Ik voel niet de minste verplichting om alles van een schrij ver te leezen, hoe beroemd hij ook zijn mooge als hij mij niet weet duidelijk te maken dat het een geluk, een winst, een zeegen voor mij is, alles van hem geleezen te hebben. Een kunstenaar moet mij in palmen", wil hij dat niet of kan hij dat niet, dan gaan we ieder onzes weegs, en zijn daarom geen kwade vrienden. Ik heb eenige romans van Couperus ge leezen, en ik bewonderde steeds zijn kunst om boeken te bouwen. Dit is geen kleine kunst en geen algemeene. Veel uitmuntende prozaïsten zooals van Looy bijv. misten haar. In ons land vind ik haar eigenlijk alleen bij Bosboom Toussaint, Adèle Opzoomer en Couperus. Men zal hieruit wel begrijpen dat ik deeze architectonische boekenbouw voor mij iets geheel anders is dan de kunst om een .dikke boeijende roman te schrijven. Dat kunnen er meer, maar daarvoor voel ik weinig eerbied. Het mooije" schrijven van Couperus, dat vooral uitkwam in zijn mythologisch fan tastische romans, dat kon mij het minst bekooren. Dat was mij te mooi, te gekunsteld. Het schitterde en klonk, maar het ontroerde mij niet. Het had iets opzetteiijks, iets gewilds, niet de welluidendheid die onmidu mi i u PEKBT & C°. REAL ENGLISH CüTLERY 95 Kalverstraat - Amsterdam LAAT Nu ZETTEN ?t BW VI1TERJU «t DEHI-SUSOI d«or 11 VALEl froniLondoo Beurspassage 14 Telefoon Noord 4915 een ZIJDEN FLCWEELEN KUAAG, Tolkom. tegen regen gegarandeerd. Verschenen t Vincente Blasco Ibanez Bloed en Zand Uit het Spaansch door M. VAN RAALTE. Prijs ingenaaid ? 2.90, gebonden / 3-50. RELIEFSTEMPEL-ATELIER Invïtatiekaarten MENU'S. BALBOEKJES, enz. Atelier B. van Mantgem 'SINGEL 662 hoek Vijzelstr. " DIRK SCHNABEL CLICHÉ'S VPOH /W\kl l.N KI l llki.M.'IUIK ONS N 11-uw i'KOCï-.m-: is KOPURDIF.PDRUK D. OBER1NK & Co.. AMSTERDAM PRINSENGRACHT 456 % ISDSCHESTRAAT TELEFOON NOORD 1452 TOEPmiHGDERELBCTBICITBITOPELKGEBIED dellijk uit diepe ontroering ontspringt en onmiddellijk ontroering wekt. ? En dit soort werk werd toch, naar ik meen, het meest door het Hollandsch publiek be wonderd. Reeden te meer om er eenigszins bedachtsaam teegenoover te blijven. Maar ingepalmd" heeft Couperus mij eerst door zijn feuilletons, zijn journalistieke arbeid nu bijeen verzameld in een tiental bandjes. Deeze lees ik, het een na het ander, met onverzwakt genoegen. En langs deeze lijn van geleidelijkheid" trekt hij me tot leezen en herleezen van zijn vroeger werk. Er heeft in hem een merkwaardig proces plaats gehad, dat nog voortgaat, en mij voor goed aan hem verbonden doet gevoelen. Er is voor kunstenaars een kritische leeftijd, waarop hun genie en hun waereldsche per soonlijkheid tot nheid, ik zou bijna zeggen tot verzoening koomen. De jonge, geniale schrijver weet zelf niet wat hij doet. Zijn talent of genie is niet in zuivere harmpnie met zijn gewpone leeven. Hij werkt in geestdrift, onder inspiratie, als werktuig van een hoogere macht. Soms staat hij teegenoover dit jeugd werk later als een vreemde. In mijn Gentsche reede oover Hollandsche lyriek heb ik ook reeds daarop attent gemaakt. In dat jongere werk is meestal een gloed, een lan, een geestdrift die de dichter later nooit oovertreft of evenaart. Maar het Is minder rijp en sterk, het dringt minder diep door, het is minder met het gansche leeven vereend en saamgegroeid. Dit alles natuurlijk onder voorbehoud. Er zijn genieën geweest, die als Shelley, als Rafaël, als Mozart, vroeg stierven en toch reeds de volheid van hun vermoogen in onsterfelijk werk hadden geuit. Maar meestal heeft de dichter een kritische periode waarin hij de gemakkelijke produc tiviteit zijner jeugd verliest en dan... voor goed is uitgebloeid of... een persoon lijkheid wordt van veel grooter, machtiger beteekenis. Typisch voor dit verschijnsel noem ik de groote figuren John. Ruskin en Leo Tolstoy. Beiden gaven, als jonge schrijvers, prachtig en deegelijk werk, dat hun roem vestigde. Maar na hun kritische periode, steegen zij door een rusteloos zoeken in strikte niets ontziende oprechtheid tot groote menschen met waereldbeteekenis. Toen erkenden zij dat hun werk onvolkoomen was. De oudere Ruskin verwerpt zijn min of meer gemaniereerde stijl van vroeger, Tolstoy acht zijn eerste romans minderwaardig, hoewel goed in hun soort. Beiden krijgen een vastheid van gevoel, een zuiverheid en onmiddellijk heid van expressie, die veel krachtiger in de waereld werkt. Beiden worden eenvou diger, gewooner, eerlijker en teevens machtiger, meer uniek, sterker in grootsche menschelijkheld. Deeze zelfde ontwikkeling vinden we nu bij Couperus. Hij wordt niet een groot zeedemeester als Tolstoy of Ruskin maar hij is een mensch geworden waarvan elke uiting, ook de simpelste, iets belangrijks heeft omdat hij een geheel is geworden, omdat zijn kunstenaarschap geheel is saamgegroeid met zijn mensch-weezen. Hij was eevenals trouwens Ruskin en Tolstoy aanvankelijk waren min of meer een poseur, zijn leevenshouding was niet vast, en zijn sttjl was vaak gekunsteld. Nu behoeft hij geen inspanning meer. Hij spreekt gewoon iweg, alsof hij keuvelt maar het is leezenswaard, omdat hij zulk een eenvoudig, eerlijk, zuiver voelend en beminnelijk mensch is. Hij behoeft zich geen moeite te geeven, hij wil niet iets zijn zooals de meeste auteurs maar hij is iets en daardoor is elke uiting van hem de moeite van het kennis neemen waard. Het inpalmen" begon bij zijn beschrijving van de Scheveningsche visschers toen ik dat geleezen had wilde ik mér, en nu lees ik alles van hem, omdat het mij plezier doet en rijker maakt. " Het lijkt zoo gemakkelijk gedaan, het ziet er zoo luchtig en gewoon uit maar om iets te schrijven als die bladzijden oover alles en iedereen" moet men een zeer bui tengewoon mensch en een volgroeid kunste naar zijn, die van zijn leeven gemaakt heeft wat er van te maken viel. FREDERIK VAN EEDEN * * * Tentoonstelling in het Stedelijk Museum Drie schilderetsen en n beeldhouwster exposeeren in het Stedelijk Museum. De beeldhouwster, Qeorgine Schwartze slechts een vijftal werken. Haar gevoelige, wel ver zorgde, naar het liefelijke neigende kunst doet vreemd tusschen de soms angstvallige, soms onbeholpen, ook wel uitbundige uitin gen harer kunstzusters, die zij in elk opzicht vooruit is. De inzending van mej. A. Gildemeester, een honderdtal werken, geeft als verschijnsel te denken. Zij omvat genrestukjes, land schappen, stillevens, figuurstukken, maar vooral portretten. Het moeielijkste van het moeielijke schijnt haar speciaal terrein en zij is allerminst gisteren begonnen. Hoe kan zij dan steeds voortgaan in haar eentonigen, geestloozen, min of meer hopeloozen trant ? Men volvoert zoo iets niet zonder ernstiger) wil, volharding, zonder eenige praedispositie. Hebben gemis aan zelfkritiek en ontijdige bewondering haar oorspronkelijken aanleg bedorven? De tentoonstelling geeft geen bevestigend antwoord. Ge kunt de kloeke, breede schildering van het figuurstuk No. 40 waardeeren: naar een brokje uiting van een eigen, aparten, bewogen geest, zoekt ge te vergeefs. Met mej. Marie Kelting is het eenigszins anders. Zij bepaalt zich tot n genre: dierstudies. Dit is op zichzelf te prijzen; wijze beperking, die kan leiden tot ver dieping maar ook bij hare inzending staat de hoeveelheid in geen verhouding tot de hoedanigheid. Hare eenvoudig illustratief bedoelde teekeningen zijn het best; een vogel-aquarelletje is soms aantrekkelijk; in een schilderijtje bereikt zij maar zelden haar doel. Toch wist zij van een landsalamander" in zeer klein formaat wel iets pakkends te maken. En in een studie van pelikanen was zij niet ongelukkig. Mevrouw Baucke?Kleine verschilt van hare beide schilderende kunstzusters in den grond. Zoo bescheiden, zoo aarzelend, zoo in gestadigen arbeid benaderend als deze zijn, zoo brutaal, zoo uitbundig, zoo driftig is zij. Zij onderneemt alles, maar schijnt in haar bloemstukken het meest zichzelf. Intusschen doet men haar onrecht door haar een De Groote Hindenburg en zijne kleine bewonderaars (Teekening voor De Amsterdammer", van George van Raemdonck) In hei von Hindenburg-beeld mogen de bewonderaars van den veldheer een spijker slaan. (Zie Guliver's reizen) IIIHIHHIIIIIHIIIIIIIinillllllllllllllllMnillllllllMIIMIIIIMIIIMIMMIMIIIIIIIIIMIMIinilllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIWIMIMIIIIHIIIHIIIIIIMIMIIIIIIIMtll bloemen-schilderes te noemen. Zij geeft agglomeraties van bloemen, uitsluitend als kleurgeheel, als kleurenverschijnsel, liefst in tegenstelling tot een helkleurigen achter grond. Door fijne tegenstellingen kan zij een zuiver uiterlijke, geheel zinnelijke schoon heid bereiken. Het meest nadert zij daartoe in haar korenbloemen (No. 11). De geestelijke waarde van haar werk schijnt nog gering. Men zie echter haar portret No. 51. H. IIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllllllllIlllllllllllllllMIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlll VRAGENRUBRIEK voor Algemeene Wetenswaardigheden A. B. te Z. Kunt u mij eenige titels noe men van werken, handelende over coöpera tieven woningbouw? Zoover ons bekend, staan er geen werken handelende over coöperatief-bouwen. Mis schien dat u de door u gewenschte inlich tingen kunt vinden in het onlangs verschenen werkje: Eenige toelichtingen in alphabetische volgorde betreffende coöperatief wonen met ontwerp der voorloopige- en der definitieve statuten voor coöperatieve bouwvereenigingen met persoonlijke eigensdomsverkrijging, door M. P. de Clercq, woning-co perator te Haarlem. Het werkje kost 75 cents en verscheen bij de firma Ruijgrok en Co. te Haarlem. De heer de Clercq is een erkende specia liteit op het gebied van coöperatieven woning bouw, met wiens medewerking en voorlich ting reeds tal van coöperatieve woningen in Haarlem en daar buiten zijn verrezen. W. N. T., 's Gr. Is u bekend om welke che mische gezondheids-, smaak- of andere rede nen er in onze koffiehuizen een glaasje water bij een kopje koffie geserveerd wordt ? Dit gebruik is waarschijnlijk uit Frankrijk tot ons gekomen, en vindt denkelijk zijn oorsprong in de gewoonte van hen die koffie, en mengsels daarvan, moeten proeven, om zich vór elke proef den mond met een teug koel water te verfrisschen, om alzoo een zuiveren smaak te verkrijgen. Voor die proeven wordt steeds koffie zonder melk en suiker gebruikt. De bij ons gevolgde manier, om eerst de koffie naar smaak van suiker en melk of room te voorzien en daarna na elke teug een slok water te nemen, heeft dus feitelijk geen zin. Mej. S. M. te Den H. Zeer gaarne zou ik den oorsprong willen weten van het woord België; was dat vór 1830 ook reeds in ons land bekend? Het woord België is afkomstig van Belgica. Gallia Belgica of Belgisch Gallië was een der vier provinciën, waarin Gallië ten tijde van den Romeinschen keizer Augustus was verdeeld. De bewoners, Belgen genaamd, waren voornamelijk van keltischen en germaanschen afkomst. Prof. Blok zegt in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche volk over de eerste be woners der zuidelijke Nederlanden: Over de Maas vindt men reeds half Germaansche herdersstammen; de Toxandri in noordelijk Brabant, de Menapiërs en Morinen aan de Vlaamsche kust, de Nerviërs in Henegouwen, Brabant en Vlaanderen, de Arebaten om Atrecht, enz. allen Galliërs, behoorende tot de onderafdeeling der bijna overal met Germanen vermengde belgische Galliërs, wier gebied van de Seine tot de Moezel, van de zee tot de Jura reikte." De benaming was ook reeds in de 17e en 18e eeuw in gebruik. Zoo heette zelfs onze kolonie Nieuw-Nederland in Latijnsche beschrijvingen Nova Belgica; en tijdens de Fransche Revolutie was de term La Belgique, voor Zuid-Nederland algemeen gangbaar. In de Vlaamsche Stem" van 28 Juli 11. stond een artikel over een boek getiteld De Kaiser ontmaskerd'", hetwelk van een vriend van den Duitschen Keizer, Graaf Axel von Schwering zou zijn, na den zelf moord van dezen, door een Engelschman uitgegeven (die voor de echtheid instaat). Is het u ook bekend, of er eenig bewijs voor de echtheid bestaat, of een belangrijker aanwijzing dan de bewering van den uit gever ? Wij hebben noch het in oorspronkelijke werk: The Berlin Court under William II door Axel von Schwering, noch in de fransche vertaling, verschenen in het tijd schrift Lectures pour tous, noch ergens anders een verdere aanwijzing voor de echtheid van dit boek kunnen vinden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl