De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 3 oktober pagina 2

3 oktober 1915 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r -fiH' DE 'AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Oct. '15. - No. 199T , 't* l'?t ? / t A l' H t*" And, as a matter of curtous ?e add that the plan wjiich ran very mach on]the same wUch was 'actuajly adopted. -*- and carried b/ him toto i". Zoo heel merkwaar_ _ . dus ook deze beschuldi ging" na Botba niet vinden. Maar de redacteur van de Nieuwe Rott. Cttorant, die net naschrift opstelde, schijnt vooral te zijn getroffen, door wat Botha zei over Doltschland'8 weigering om met Fran krijk en Rusland tezamen tusschenbeide te kooien in den Boerenoorlog. Hij geeft te kennen, dat dit zoo is .volgens Botha l" dat wil vermoedelijk zeggen: ik, redacteur van de N. R. C., heb er nooit van gehoord en geloof er ook niets van. Inderdaad staat dit ook niet in de Daily Telegraph van 28 October 1908. Als de daaf op net cbapitre van'den Boekomt, vertelt hij o.a. ook dit: struggle was at lts height, the ment was invited by the France and Russia to join ^ 4jbem in caUmg--uporrEngland.to put arend te the wir. The moment hadcome, tbey wüd, not only to save the Boer RepubttMTbut al»to humliiate England to the duiit'-Wbat was my reply ? l saldi that so ia£früjji Oermany joining in any concerted laaÉa#d briog aböut her downfaH, Gernumr. veuld jQways keep aloof trom polittcVtbat couM bring her into coraplicatlons wtth. * Sei PowerTllke England. Posterity. ene ' day read the exact terms ot the un nöw in the archlves of Windsor . in which I informed the Sovereign of England of the answer I had returned to the Powers which then söught to compass her fall." ... - . Volgens Keizer Wilhelm heeft Duitschland dus tqdens de Boerenoorlog aan Engeland ook dezen dienst bewezen, dat het niet heeft willen meedoen met het door Rusland en ; beraamde plan om van Engeland's ' '1 gebruik te maken teneinde eren tot in het stof. . officieus Fransen artikel, in Le TSwfc van 30 October 1908, heeft het geval zich echter anders toegedragen. Men leest daar, in antwoord op de zooeven aan gehaalde passage: .D'après Guillaüme II, l'Allemagne aurait répondu qu'elle se tiendrait a fécart des enfreprtoes qui pourraient la brouiller avec tme jpoissance maritime telle que l' Angleterre. Et n atonte qu'on peut trouver a Windsor ia flépéche dans laquelle il faisait connaitre aa décision. Mieux vaudrait, pour justifier sa these, prodnire les dépêches qu'il attribue a la France «t k la Russie. Celles la seules, en effet feraient foi. Mais on ne les produira pas. Car elles n'existent pas. Et les dépêches allAmandes, quelles qu'elles soient, d'o qn'elles vienent, resteront a bon droit sus pecte»d'avoir dénaturéla vérité". Ea ce qui concerne la France, l'empereur 'n'a pas au la vérité, ou il n'a pas voulu la dire. Ce n'est pas de Paris, c'est de Berlin que sont toujjpur* parties les suggestions hostiles la Grande-Bretagne. 11 en fut ainsi en 1894 lors du traite anglo-congolais. Il en fut ainsi en 1896 au moment du raid Jameson, qrnad w baron Marschall, alors ministre des afMre* trangères, proposa a M. Herbette, aoUMSsadeur a Berlin, d'intervenir a Londres. H n fut ainsi en 1899 et en 1900, quand la Russie, ? sous la direction maladroite du covte ? Movravief, ent l'idée d'une action médiatrice entre les Anglais et Ie Transvaal. La France refusa de rien faire qui put tre jugéau Foreign Office comme un mauvais procédé, mais au cours dés pourparlers elle acquit l'assurance que 1'Allemagne aurait faltvce que demandait la Russie, si au pr alable, de Saint-Petersburg et de Paris, on lui avait garamti Ie statu quo euro peen, c'est-a-dire Ie traite de Francfort." De Fransche lezing van het gebeurde is dus deze: Rusland heeft het plan geopperd imiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiimiiii iiiiitniiiiiiiiiiii BIJ T LICHT VAN DE OORLOGS? VLAM XII. Pacifisme Er zijn geleerden, die het ideaal der com munisten, de waereldbroederschap, een droom noemen en zelfs een domme, leelijke droom. Zooiets kan alleen de materialist zeggen, die niet genoeg dichterlijkheid en fantasie in zich heeft, om die Vreede als iets anders te begrijpen dan als burgerlijk-comfortabele rust, als saaiheid, vermoddering, doode stil stand en bederf. Maar wie in zich voelt de onverwoestbare neiging tot schoonheid, weet, uit zich zelf, zoo niet reeds door de uitspraken der groote mystieken dat er een Vreede is, schooner dan alle Krijg. De Wijze vreest den Krijg niet, wonden, pijn en dood kunnen hem niet verschrikken, maar hij zoekt den Vreede - den Vreede die' op Rechtvaardigheid berust. Zoo ook vreest hij de Smart niet haar onmisbaar weetende in de Waereld-orde, in de Alharmonie maar hij zoekt haar nooit. Smart is smart, opdat wij zouden trachten haar te ontworstelen. Zij is goed alleen als ze voert tot hooger vreugde. Zoo is kamp alleen goed als ze voert tot hooger Vreede. Wij kunnen de Smart nooit geheel ont wijken en evenmin, den Strijd zoolang wij van elkaar gescheiden ego's zijn. Maar (as streeven moet altoos zijn naar de vreugde en naar de Vreede. Zoo bedrijven wij ook altijd wat de Wes telijke waereld zonde" heeft genoemd, en zoeken haar toch steeds te vermijden. Elk onzer daden wijkt af van de zuivere Richting. Ons weezen is trilling dat wil zeggen, heen-en-weer-beweeging om een ideale richtingslijn.-Maar al is de uitslag, heen en weer, grooter of kleiner de Richting blijven wij daarom tóch getrouw. Zoolang wij leeven in gescheidenheid, in ruimte en tijd. in op volging en uitgebreidheid zoolang ook moeten wij zondigen, lijden en strijden. Maar wij hebben een mystiek besef, een intuïtieve oovertuiging dat er, ook voor ons, een ander leeven bestaat, buiten de ruimte buiten den tijd waarin wij eens zullen ? ontwaken. Dat Leeven is de tijdlooze, ruimte-looze Vreede die wij beseffen als het meest zeekere, het meest werkelijke ook al ver gaat ons lijf, de aarde, en al wat wij tot nog toe werkelijkheid hebben genoemd. In acht houdend het vroeger gezegde omom tusschen Engeland en de Boerenrepublieken te .bemiddelen"; Frankrijk wou dit niet, wanneer zulk een bemiddeling in Enge land als een onvriendschappelijke daad zou worden beschouwd (maar schijnt toch het plan niet onmiddellijk ver worpen te hebben; immers, de pourparlers" werden voortge zet). Duitschland was bereid op Rusland's voorstel in te gaan, maar op deze voor waarde: dat Frankrijk voor goed zou be rusten in het verlies van Elzas-Ldtharingen. Op dezen eisch is het geheele plan afgestuit. Wij zullen niet kiezen tusschen de lezing van keizer Wilhelm en die van Le Temps; wij vermoeden, dat ook aan den redacteur van de Nieuwe Rott. Courant de gegevens ontbreken om met zekerheid uit te maken, wat er omstreeks 1900 eigenlijk tusschen Rusland, Frankrijk en Duitschland gaande is geweest over een eventueel tusschenbeide komen in den oorlog tusschen Engeland en de Boerenrepublieken. Maar de vraag was, of Botha iets merkwaardigs" heeft gezegd, toen hij beweerde, dat de schuld van het mislukken der poging om tegen Engeland te intervenieerea, bij Duitschland lag. Uit zijn duim gezogen heeft hij die bewering met; de Temps heeft haar al zeven jaar geleden verkondigd. Eindelijk is de redacteur van de N. R. C, nog van meening, dat de oorlogsverklaring, in 1914 door Engeland aan Duitschland ge daan om Frankrijk en Rusland te helpen, in een heel merkwaardig" licht zou komen, wanneer het inderdaad juist Duitschland was geweest, dat indertijd een interventie van Rusland en Frankrijk tegen Engeland had belet. Ook de merkwaardigheid" van dit licht is ons niet opgevallen. Wat bedoelt de redacteur eigenlijk? Wil j zeggen: Duitschland is zoo edelmoedig geweest om indertijd niet met Rusland en Frankrijk mee te konkelen tegen Engeland; tot belooning daarvoor komt nu Engeland in 1914 Rusland en Frankrijk te hulp? Maar weet hij zeker, dat Duitschland circa 1900 alleen uit edelmoedigheid" niet mee heeft willen doen om Engeland klein te krijgen? Volgens de Temps zou het daartoe bereid zijn geweest, als het de zekerheid had kunnen bekomen, dat de quaestie van Elzas-Lotharingen voor goed uit de wereld zou zijn. En is het bovendien niet een zeer onDuitsche gedachte om edelmoedigheid te pas te brengen bij de politiek? Waarmede wij overigens volstrekt niet te kennen willen geven, dat het ons zou ver wonderen door een redacteur van de N.R.Ct. een on-Duitsche gedachte te hooren uit spreken. 29 Sept. 1915 G. W. KERNKAMP IIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIII Nederlandsche Volkskunde Nederlandsche Volkskunde, door dr. Jos. SCHRIJNEN. Zutphen,W. J. Thieme <SCo. De Utrechtsche hoogleeraar dr. Jos. Schrij nen, de bekende onderzoeker van onze Nederlandsche volkskunde, heeft een poging gedaan om de verspreide gegevens over deze materie te verzamelen in een groot werk, waarvan het eerste deel thans voor ons ligt. Hij heeft dit eenvoudig betiteld Nederland sche Volkskunde (Zutphen, W. J. Thieme en Co.) In het algemeen is een korte titel voor een boek gewenscht; ook is de keuze van een goeden titel voor een boek lang geen onverschillige zaak. Maar hier lijkt het op schrift wel heel beknopt, een gevolg waar schijnlijk niet van een embarras de choix, maar van de vaagheid van belijning, waar onder deze materie, men zou willen zeggen, nog altijd lijdt. Wat is eigenlijk volkskunde? Weinhold gaf indertijd deze definitie: .Die Volks kunde nat die Aufgabe das Volk, das ist eine bestimmte, geschichtlich und geogratrent ons duister, zoogenaamd onbewust" weezen, en de kleine lichtkring van 't zelf besef, kan men begrijpen dat er in dien lichtkring veel idealen gevormd en veel plannen beraamd worden zonder dat het duistere deel van ons weezen, dat toch k mee moet, ja! dat ons leeven draagt en vult, er in betrokken is. Hierin is de verklaring te vinden van het lot dergénen die men als nieuwlichters" kan aanduiden, of als idealisten" die den naam idealist" de kwade beteekenis van onnut droomer" en dweeper" deeden verkrijgen. De fout deezer menschen is dat zij den kleinen lichtkring voor hun gansche weezen aanzagen. En in dien kring trachten ze zich te hervormen naar hun hoogste ideaal. Ze worden vegetariër, weerlooze, communist, anarchist tot dat het groote duistere zelf, dat die plotselinge weedergeboorte niet mee maken kon, zich deed gelden en hen omlaag deed tuimelen of wel hun leeven zoo gespannen, zoo onnatuurlijk, zoo opge schroefd maakte, dat hun voorbeeld eer af schrikwekkend dan meesleepend werkte. Voor veelen onzer, vooral voor ons Hol landers, lijkt de oorlogs-uitbarsting een treu rige achteruitgang, een terugkeer tot barbaarschheid en beestachtigheid. Dat is echter geen juiste opvatting. Wat nu gebeurt is veel eer te beschouwen als een aaneensluiting van voorhoede en achterhoede. Bij al onze poogingen moeten we in 't oog houden dat de menschheid nog zeer ongelijk ontwikkeld is. De Allerbesten zijn de groote massa ver vooruit. En in die Allerbesten is het door zelf-besef verlichte kringetje weer veel verder dan hun eigen lijke groote, halfdonkere weezen dat met het geheel van menschheid en Leeven samen hangt. Daarom zijn zij ook in waarheid niet zoo ver bij de massa vooruit als ze zelf meenen. ?Ook in de allerbesten schuilt de primitieve dierlijkheid, werken de machtige driften die hen n maken met het groote lichaam. Ons willen, ons denken, weeten tn beramen gaat veel verder dan ons zijn .en voelen. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de meest achterlijken in de vooruitgang, de reactionnairen en conservatieven, het meest demokratisch zijn. Want ze houden den voort gang der meest vooruitstreevende teegen en maken het daardoor voor de massa moegelijk na te koomen, in tred te blijven. De gang der menschheid, als geheel ooverzien, is veel vaster, harmonischer en doel matiger dan het ons, enkellingen, toeschijnt. En nu zijn wij, hier in Holland, door onze von nsphisch abgegrenzte Menschenverbinding \ Tausenden. oder Millionen, irf allen Lebe: ausserungen zu erforschen." Een bepaling, die grootendeels wordt gevuld door de om schrijving van het begrip volk, maar ons juist daarom niet veel verder brengt. Want al weten wij, wat wij onder een volk moeten verstaan, wat wij van dat volk hebben te onderzoeken, blijft schemerachtig. Prof. Schrijnen merkt dan ook terecht op, dat Weinholds programma veel te weidsch is; hij had eraan kunnen toevoegen, dat het eigenlijk het onderzoek der geheele stof felijke en geestelijke beschaving van een volk omvat. Dat is toch stellig nimmer de bedoeling geweest. Etymologisch moge volks kunde kennis en onderzoek van het volk in ruimsten zin beteekenen, praktisch en ook wetenschappelijk is de grens altijd heel wat enger getrokken. Minder gemakkelijk is het te zeggen, waar die grens nu precies is te vinden en met name welk onderdeel van het onderzoek der beschaving van een volk onder het begrip volkskunde is te verstaan. Hel komt mij voor, dat prof. Schrijnen in de belijning van zijn object de vragen, die zich hier voordoen, niet scherp genoeg heeft gesteld, en daarom ook geen bevredigende oplossing heeft gevonden. Wel gaat hij de specifieke beteekenis van den term volk in het woord en begrip volkskunde na, maar wat wij nu verder van dat volk hebben te onderzoeken, die vraag woedt theoretisch niet geheel bevredigend beantwoord. Immers komen wij eigenlijk veel verder met de ver zekering, dat de volkskunde zich niet bezig houdt met wat men gewoon is in den strikten zin des woords de kuituur van een bepaald volk te noemen, maar met datgene, wat het bonte substraat daarvan vormt en wat alleen in staat is, iets eigenaardigs, iets karakteristieks aan het volksleven te schen ken"? Te onderzoeken is dus niet de fcultuur zelf, maar het substraat daarvan of, zooals prof. Schrijnen het vervolgens uitdrukt: volkskunde is de systematische, rationeele navorsching van den ondergrond der cul tuur; zij is de elhnologie der kultuurvolken." Het kan aan ons liggen, maar wij vinden dat alles nog niet heel duidelijk en bevre digend. Wat is eigenlijk dat substraat, die ondergrond der kuituur? In verband met de uiting, dat de volkskunde de ethnologie der kultuurvolken is, zou men geneigd zijn te vragen, wat dan ten slotte het principieel onderscheid tusschen natuur- en cultuur volken is ? Die grens is zeker zeer bezwaar lijk ' te trekken; immers de historische cultuurvolken zijn alle oorspronkelijk natuur volken geweest. Is het dan niet juister te zeggen, dat de volkskunde zich bezig houdt met de overblijfselen van het natuurleven der cultuurvolken? Want van een ondergrond is in den regel geen sprake; wat wordt onderzocht zijn resten, veelal onbegrepen, van een oudere periode, in den regel van het natuurleven, maar ook dikwijls eenvoudig van een vroegere cultuurperiode. Overblijf selen dus van een verleden, dat afsterft en veelal reeds gestorven is. Vandaar dan ook, dat wij voortdurend stuiten op verdwijnende gebruiken, op in onbruik geraakte gewoonten; het spreekt van zelf, dat dat zoo is en men behoeft h,et niet te, betreuren, al verliest het leven daardoor noodwendig aan schilder achtigheid. Praktisch zijn de meeste vraagstukken, ook wetenschappelijk, in den regel gemak kelijker op te lossen dan theoretisch. Zoo heeft prof. Schrijnen een waardevol boek gegeven, vol van belangrijke gegevens. Wat hij schonk is minder een studie dan een keurgarve, zooals men vroeger zeide, minder een geschiedwerk dan een oorkondenboek. Vandaar waarschijnlijk de aarzeling om in den titel uit te drukken welk soort boek eigenlijk bedoeld was, een leerboek, een handboek, onderzoekingen, bijdragen of wat dan ook. Het heeft van alles wat en drukt daarmede duidelijk den stand van zaken, de periode van overgang, die de wetenschap der volkskunde tegenwoordig doorloopt, uit. ligging in 't midden der groote volken, door onzen bedachtsamen aard, door onze betrek kelijk oude cultuur, onze weetenschappelijke begaafdheid, ons goed onderwijs, onze vrije staats-instellingen en vooral door onze be scheiden positie, die geen zelfverblinding toelaat, maar ons eer al te geringschattend oover onszelf als groep doet denken door dit alles zijn wij thans in gevaar om onze eigen gezindheid natuurlijk en voor het heele menschdom geldig te achten. De menschheid is nog niet zoo ver, als wij, hier in Holland, somtijds meenen. Wij Hollanders zijn nog altijd min of meer de Chineezen van Europa, maar in anderen zin dan men dat gewoonlijk bedoelt. De Chineezen worden als achterlijk be schouwd maar eigenlijk zijn ze in zeedelijk opzicht de andere naties vooruit omdat ze al voor 25 eeuwen het onnutte en voor ons hoogste doel onbruikbare hebben ingezien van den krijg met stoffelijke wapens den krijg uit heerschzucht en machtdorst. Hun wijsgeeren verwierpen den geweld-dwang eeven als de oorspronkelijke Christenen in het Westen. En het was juist die al te hooge wijsheid die hen in stoffelijk opzicht deed achter blijven. De anti-militairistische Chinees, die wapen geweld minachte, werd de onderworpeling, de ondergeschikte van het krijgszuchtige, heerschzuchtige, eedele en trotsche volk der Mantsjoe's. Uit dit groote voorbeeld dat zich in Indië, in Japan en ook in 't Westen op andere wijze heeft herhaald, moeten wij leering trekken. In de hooge zachtzinnige wijsheid der toekomst kan een gevaarlijke hoogmoed schuilen, wanneer ze zich los maakt van de ooverige menschheid en ver achtelijk neerziet op eigenschappen die voor de groote meerderheid nog eedele deug den zijn. Wij Hollanders zijn, geloof ik, wel meest tegen den oorlog gekant van alle Europeesche volken. Met uitzondering van eenige filosofen die sterk onder Duitschen invloed staan, zijn wij op dat punt in Holland bizonder een stemmig. Overal, tot zelfs in ons leeger, heerscht een oovertuigd pacifisme. Dat pleit zeeker voor ons, voor ons gezond verstand en onzen goeden inborst. Maar wij moeten bedenken dat ons inzicht, ons stand punt niet kan zijn dat der ooverige mensch heid. Wij moeten, juist door onze bizondere positie, onze solidariteit voelen, niet alleen met elkander, maar vooral ook met de andere groepen, die nog de primitieve Juist daarom vindt iedereen hier wat van zijn gading; men vindt er feiten en gegevens, ook verklaring en vergelijking van deze ge-r gevens, vooral ook verwijzing naar litteratuur in binnen- en buitenland. Zoo geeft niette genstaande de halfslachtigheid van geheel het boek prof. Schrijnen een zeert>ruikbare compilatie van allerlei nuttigs en daarmede een basis voor verder onderzoek. Den rijkdom van inhoud kan men het best leeren kennen uit een kort overzicht van het geheele werk. Dit eerste deel omvat drie hoofdstukken, waarvan het eerste de algemeene beginselen en de maatschappelijke instellingen beschrijft. Daarin wordt achter volgens gehandeld over de lagen en het gebied onzer volkskultuur, over dorp en dorpsgebied, over den vorm van onze boe renwoningen, waarover al heel wat studie is gemaakt, eindelijk over volkstypen en in verband daarmede over kleederdrachten. In het tweede hoofdstuk wordt gesproken over volksreligie en geestenwereld, daarna over volksfeesten, alles samengevat onder den titel volksreligie. Het derde hoofdstuk han delt over het privaatleven en schetst de ge bruiken, die gepaard gaan met geboorte en kindsheid, met liefde en huwelijk, met het huiselijk verkeer (waarom wordt dat niet genoemd het huiselijk leven? van verkeer is hier geen sprake); dan die gebruiken, die verband houden met akkerbouw en vee teelt, ten slotte die, welke ziekte, dood en begrafenis begeleiden. In het tweede dee>, waarvan wij déverschijning met belangstel ling tegemoet zien, zal achtereenvolgens wor den gehandeld o ver de volkstaal,de volkskunst en de volkswetenschap. Onder de volkstaal wordt geen geschiedenis der taal verstaan, maar een schets van het taaleigen en een overzicht van onze plaatsnamen. In het hoofd stuk volkskunst zal worden gesproken over raadsels en spreekwoorden, over sprookjes, sagen en legenden, over het volkslied, ein delijk over bouwkunst en dekoratieve kunst. Onder het hoofdstuk volkswetenschap vallen de volkstymologie, de volksgeneeskunde, de natuurverklaring en de weerkunde, ten slotte de plantlore. Dit schema zit in het algemeen goed in elkander en is duidelijk en overzichtelijk. Daaraan ontleent dit boek,dan ook het grootste deel van zijn waarde. In een overvloed van bijzonderheden is orde en regelmaat gebraqht; door dit boek kennen wij nu in hoofdzaak de gegevens, die wij voor het onderzoek noodig hebben. Daarom zijn wij dankbaar voor dit boek. Al geeft het lang niet alles wat wij wenschen, het geeft wel degelijk, wat wij noodig hebben. Dat is zeker geen geringe lof, al is zij wat beperkt. H. BRUGMANS iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii Mr. Conrad Theodor van Deventer f IN MEMORIAM Een hoogst verdienstelijk, edel en sym pathiek man is, na een hevige ziekte van slechts enkele dagen, geheel onverwachts van ons weggerukt. Nog maar 57 jaar oud, is op den 27en dezer te 's Qravenhage over leden. Mr. Conrad Theodor van Deventer, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, daarheen in 1913 afgevaardigd door het kies district Assen. De tijding van Van Deventer's dood heeft in wijden kring droefheid verwekt; allen, die hem hebben gekend, beseffen hoe vél aan hem verloren wordt. Na in 1879 te Leiden te zijn gepromo veerd op eene dissertatie: Zijn naar de grondwet onze koloniën deelen des Rijks ?" en in Juni 1880 het grootambtenaarsexamen te hebben afgelegd, ging hij in September van dat jaar naar Indië, waar hij korten tijd als rechterlijk ambtenaar werkzaam was en vervolgens op l Mei 1885 werd opgenomen in het advocaten-kantoor van Mr. Baron Sloet van Hagensdorp te Semarang. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII'MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIII strijdlust, den dorst naar glorie en macht in zich gevoelen. Die eigenschappen waren er niet zonder reeden en niet zonder nut, en het zou voor de menschheid zeeker niet wenschelijk zijn als ze naar den vuurigen wensch der meeste Hollanders plotseling werden onderdrukt en gedoofd. Willen we wijs en hoog denken, dan moeten we niet alleen vragen naar wat goed is voor ons en onze groepsgenooten, maar ook naar wat de gansche menschheid dient. Want die menschheid, als geheel, is nog in haar vleegel-jaren, en staat pas aan 't begin van een grooten gemeenschapoelijken bloei, waarbij alles wat de historie meldt, geheel in 't niet verzinkt, zoo als alle oorloogen van 't verleeden bij den teegenwoordigen in 't niet verzinken. Wie twijfelt aan dit grandioos vooruitzicht opverweege welk een geweldige krachts uiting deeze oorlog is. Hoe weinigen hebben geloofd dat hij langer dan eenige maanden zou kunnen duuren. Nu ik dit schrijf, duurt zij er veertien, zonder een zweem van ver zwakking. Welk een onuitputtelijke kracht schuilt er in het menschdom van heeden! Hoe wonderbaarlijk vlug herstelden zich de toe standen in geld- en handelsverkeer, midden in den krijg, hoe leenig paste zich de industrie aan de abnormale verhoudingen aan! Hoe elastisch verdroegen de groepen de enorme verwoesting, en de verspilling van arbeids kracht! Men denke zich zooveel energie ten goede aangewend! En is het denkbaar dat die kracht altijd eeven nutteloos verspild zal worden? Nu eerst komt aan 't licht wat er door slechte samenwerking, door gebrek kige orde jaren lang is vermorst en verkwist. Want met een weinig meer strengheid in 't groepsverband blijken nu de volken tot het ongeloofelijke in staat. Het is dan ook stellig te verwachten dat na deeze geweldige krachtproef, niet alleen de schade spoedig zal zijn hersteld, maar ook de welvaart op enorme wijze zal toen«emen. En met de welvaart het verkeer, en met het verkeer de beetere verstand houding en met de beetere verstandhouding de waardeering, en met de waardeering het inzicht, het begrip, de wijsheid, ook in hoogsten zin. Datjdit alles zal koomen, acht ik buiten twijfel en het kan voor ieder onzer niet alleen een wensch maar ook een daadwer kelijk streeven en een heerlijke voldoening zijn er toe te hebben bijgedragen. Vraagt men mij nu: wat kan ieder onzer doen ? dan moet ik natuurlijk met algeTot 1897 bleef hij de rechtspractijk uit oefenen; toen repatrieerde hij. Twee jaar later verscheen in De Gids" van zijne hand het bekende en veel besproken artikel Een eereschuld", dat gevolgd werd door talrijke studiën over Indische .aangelegenheden in hetzelfde en andere tijdschriften. Van Deventer, die warm voelde voor de Indische bevolking onzer koloniën, heeft n in zijne geschriften n in tal van redevoe ringen, in het Indisch genootschap en in de Eerste en Tweede Kamer gehouden, met groote kennis van zaken, onverdeelde toewij ding en onverdroten volharding de belangen bepleit van de millioenen Aziatische onder danen der Koningin van Nederland, die eerst onder hun eigen vorsten en daarna door de Oost-Indische compagnie geëxploiteerd en onderdrukt, ook in de negentiende eeuw nog tal van jaren zijn behandeld als stief kinderen, aan wier ontwikkeling en vooruit gang de overheerschers zich weinig of niets lieten gelegen liggen. De millioenen nu hebben in Mr. C. Th. van Deventer een kampioen gevonden, die niettegenstaande menige teleurstelling van geen wijken wist en door wiens grooten en klimmenden invloed veel goeds in Indië is tot stand gebracht. Van Deventer was een man van distinctie, wiens woord nimmer kwetste daar hij te hoog stond om zijn toevlucht te willen nemen tot kwetsenden betoogtrant, maar die met groote overtuiging de belangen, welke hij voorstond, verdedigde en juist, doordien hij idealist was en vast geloofde aan de zege praal der ethische beginselen in de koloniale politiek, die hij met hart en ziel was toe gedaan, de kracht in zich vond om, waar het noodig was, telkens op nieuw, met zelfbeheersching en geestdrift te strijden voor de emancipatie der inlandsche bevolking door die geleidelijke ontwikkeling, welke haar gaandeweg geschikt zou maken eerst Sanatogen Enkele lepels daags sterken zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erkennen dit schriftelijk. iiiiiin iiniiiMiiiMimiMii iiiiiiiiiiiiuiiiiiin iiiiiiiiriiiiiiiiiii meenheeden antwoorden, daar ieder zijn bizondere positie heeft. Maar mijn antwoord is daarom niet uitwijkend, niet vaag, maaj concreet, stelllig en positief, onmiddelijk toe te passen en van dadelijk gevolg. Allereerst zeg ik dit: vrees niet! Dat is een eerste hoofdzaak: niet bang zijn. Men zal mij antwoorden met de woorden van de Heks van Haarlem: Hoe doe je dat: niet vreezen! als je nu eenmaal bang bent?" Daarop antwoord ik: niemand kan zichzelven alle vrees ontneemen, maar ieder kan de vrees in zichzelven bestrijden. Dit doet men door zelf-bezinning" dieper peilen van ons hoogste ego, ons goddelijke zelf. Daarin lag ook de troostende en bemoedigende kracht van meditatie en gebed. Zoo lang we de dingen aanzien van een banaal, alledaagsch standpunt, dan vreezen we alles: we vreezen geldverlies, we vreezen armoede, ziekte, pijn, dood. Naarmate we dieper zelf-bewust worden, naarmate we God in ons duidelijker gevoe len, naar die mate vreezen we ook minder, worden al die dingen minder schrikwek kend. Eén ding blijft er dan nog maar te vreezen oover, n.l. het verlies van dat Gods besef. Waarachtig vrootnen, onverschillig van welken godsdienst, hebben maar n vrees, en wel deeze: gescheiden te worden van hun Leider. Het godsbesef, het gevoel van de Al-harmonie te verliezen, dood, pijn, armoede hebben voor zulke menschen geen verschrikking meer. Als men leest hoe sommige natuur-ge leerden het pacifisme met minachting afwij zen, dan treft ons vooral dat ze het toe schrijven aan een zeekere zeedelijke lafheid, aan de zucht om de waarheid, die men vreest en die het gevoel van behagen en veilig heid beleedigt, te ontwijken, te verbloemen en weg te redeneeren. Voor den natuur geleerde, wiens hoofddeugden zijn: eerbied voor de waarheid, en de moreele moed om de vreesselijkste waarheid onverschrokken te beschouwen, is zulk een pacifisme dom en verachtelijk. Alleen van een dór en dór moedig mensch is de vreedelievendheid zuiver en betrouwbaar. Vreedelievendheid waarin ook maar de geringste spoor van angst mee doet heeft voor den wijzen mensch geen waarde. Want het gaat om de gerechtig heid, en die verlangt zelfverloochening en moed. FREDERIK VAN EEDEN *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl