Historisch Archief 1877-1940
r -fiH'
DE 'AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Oct. '15. - No. 199T ,
't*
l'?t
? /
t
A
l'
H t*"
And, as a matter of curtous
?e add that the plan wjiich
ran very mach on]the same
wUch was 'actuajly adopted.
-*- and carried b/ him toto
i". Zoo heel
merkwaar_ _ . dus ook deze beschuldi
ging" na Botba niet vinden.
Maar de redacteur van de Nieuwe Rott.
Cttorant, die net naschrift opstelde, schijnt
vooral te zijn getroffen, door wat Botha zei
over Doltschland'8 weigering om met Fran
krijk en Rusland tezamen tusschenbeide te
kooien in den Boerenoorlog. Hij geeft te
kennen, dat dit zoo is .volgens Botha l"
dat wil vermoedelijk zeggen: ik, redacteur
van de N. R. C., heb er nooit van gehoord
en geloof er ook niets van.
Inderdaad staat dit ook niet in de Daily
Telegraph van 28 October 1908. Als de
daaf op net cbapitre van'den
Boekomt, vertelt hij o.a. ook dit:
struggle was at lts height, the
ment was invited by the
France and Russia to join
^ 4jbem in caUmg--uporrEngland.to put
arend te the wir. The moment hadcome,
tbey wüd, not only to save the Boer
RepubttMTbut al»to humliiate England to the
duiit'-Wbat was my reply ? l saldi that so
ia£früjji Oermany joining in any concerted
laaÉa#d briog aböut her downfaH,
Gernumr. veuld jQways keep aloof trom
polittcVtbat couM bring her into coraplicatlons
wtth. * Sei PowerTllke England. Posterity.
ene ' day read the exact terms ot the
un nöw in the archlves of Windsor
. in which I informed the Sovereign
of England of the answer I had returned to
the Powers which then söught to compass
her fall." ... - .
Volgens Keizer Wilhelm heeft Duitschland
dus tqdens de Boerenoorlog aan Engeland
ook dezen dienst bewezen, dat het niet heeft
willen meedoen met het door Rusland en
; beraamde plan om van Engeland's
' '1 gebruik te maken teneinde
eren tot in het stof.
. officieus Fransen artikel, in
Le TSwfc van 30 October 1908, heeft het
geval zich echter anders toegedragen. Men
leest daar, in antwoord op de zooeven aan
gehaalde passage:
.D'après Guillaüme II, l'Allemagne aurait
répondu qu'elle se tiendrait a fécart des
enfreprtoes qui pourraient la brouiller avec
tme jpoissance maritime telle que l' Angleterre.
Et n atonte qu'on peut trouver a Windsor
ia flépéche dans laquelle il faisait connaitre
aa décision. Mieux vaudrait, pour justifier
sa these, prodnire les dépêches qu'il attribue
a la France «t k la Russie. Celles la seules,
en effet feraient foi. Mais on ne les produira
pas. Car elles n'existent pas. Et les dépêches
allAmandes, quelles qu'elles soient, d'o
qn'elles vienent, resteront a bon droit sus
pecte»d'avoir dénaturéla vérité".
Ea ce qui concerne la France, l'empereur
'n'a pas au la vérité, ou il n'a pas voulu la
dire. Ce n'est pas de Paris, c'est de Berlin
que sont toujjpur* parties les suggestions
hostiles la Grande-Bretagne. 11 en fut ainsi
en 1894 lors du traite anglo-congolais. Il en
fut ainsi en 1896 au moment du raid Jameson,
qrnad w baron Marschall, alors ministre des
afMre* trangères, proposa a M. Herbette,
aoUMSsadeur a Berlin, d'intervenir a Londres.
H n fut ainsi en 1899 et en 1900, quand
la Russie, ? sous la direction maladroite du
covte ? Movravief, ent l'idée d'une action
médiatrice entre les Anglais et Ie Transvaal.
La France refusa de rien faire qui put tre
jugéau Foreign Office comme un mauvais
procédé, mais au cours dés pourparlers elle
acquit l'assurance que 1'Allemagne aurait
faltvce que demandait la Russie, si au pr
alable, de Saint-Petersburg et de Paris, on
lui avait garamti Ie statu quo euro peen,
c'est-a-dire Ie traite de Francfort."
De Fransche lezing van het gebeurde is
dus deze: Rusland heeft het plan geopperd
imiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiimiiii
iiiiitniiiiiiiiiiii
BIJ T LICHT VAN DE
OORLOGS? VLAM
XII. Pacifisme
Er zijn geleerden, die het ideaal der com
munisten, de waereldbroederschap, een droom
noemen en zelfs een domme, leelijke
droom.
Zooiets kan alleen de materialist zeggen,
die niet genoeg dichterlijkheid en fantasie
in zich heeft, om die Vreede als iets anders
te begrijpen dan als burgerlijk-comfortabele
rust, als saaiheid, vermoddering, doode stil
stand en bederf.
Maar wie in zich voelt de onverwoestbare
neiging tot schoonheid, weet, uit zich zelf,
zoo niet reeds door de uitspraken der
groote mystieken dat er een Vreede is,
schooner dan alle Krijg.
De Wijze vreest den Krijg niet, wonden,
pijn en dood kunnen hem niet verschrikken,
maar hij zoekt den Vreede - den Vreede
die' op Rechtvaardigheid berust. Zoo ook
vreest hij de Smart niet haar onmisbaar
weetende in de Waereld-orde, in de
Alharmonie maar hij zoekt haar nooit.
Smart is smart, opdat wij zouden trachten
haar te ontworstelen. Zij is goed alleen als
ze voert tot hooger vreugde.
Zoo is kamp alleen goed als ze voert tot
hooger Vreede.
Wij kunnen de Smart nooit geheel ont
wijken en evenmin, den Strijd zoolang
wij van elkaar gescheiden ego's zijn. Maar
(as streeven moet altoos zijn naar de vreugde
en naar de Vreede.
Zoo bedrijven wij ook altijd wat de Wes
telijke waereld zonde" heeft genoemd, en
zoeken haar toch steeds te vermijden. Elk
onzer daden wijkt af van de zuivere Richting.
Ons weezen is trilling dat wil zeggen,
heen-en-weer-beweeging om een ideale
richtingslijn.-Maar al is de uitslag, heen en weer,
grooter of kleiner de Richting blijven wij
daarom tóch getrouw. Zoolang wij leeven
in gescheidenheid, in ruimte en tijd. in op
volging en uitgebreidheid zoolang ook
moeten wij zondigen, lijden en strijden.
Maar wij hebben een mystiek besef, een
intuïtieve oovertuiging dat er, ook voor ons,
een ander leeven bestaat, buiten de ruimte
buiten den tijd waarin wij eens zullen
? ontwaken.
Dat Leeven is de tijdlooze, ruimte-looze
Vreede die wij beseffen als het meest
zeekere, het meest werkelijke ook al ver
gaat ons lijf, de aarde, en al wat wij tot
nog toe werkelijkheid hebben genoemd.
In acht houdend het vroeger gezegde
omom tusschen Engeland en de
Boerenrepublieken te .bemiddelen"; Frankrijk wou dit
niet, wanneer zulk een bemiddeling in Enge
land als een onvriendschappelijke daad zou
worden beschouwd (maar schijnt toch het
plan niet onmiddellijk ver worpen te hebben;
immers, de pourparlers" werden voortge
zet). Duitschland was bereid op Rusland's
voorstel in te gaan, maar op deze voor
waarde: dat Frankrijk voor goed zou be
rusten in het verlies van Elzas-Ldtharingen.
Op dezen eisch is het geheele plan afgestuit.
Wij zullen niet kiezen tusschen de lezing
van keizer Wilhelm en die van Le Temps;
wij vermoeden, dat ook aan den redacteur
van de Nieuwe Rott. Courant de gegevens
ontbreken om met zekerheid uit te maken,
wat er omstreeks 1900 eigenlijk tusschen
Rusland, Frankrijk en Duitschland gaande
is geweest over een eventueel tusschenbeide
komen in den oorlog tusschen Engeland en
de Boerenrepublieken. Maar de vraag was,
of Botha iets merkwaardigs" heeft gezegd,
toen hij beweerde, dat de schuld van het
mislukken der poging om tegen Engeland
te intervenieerea, bij Duitschland lag. Uit
zijn duim gezogen heeft hij die bewering
met; de Temps heeft haar al zeven jaar
geleden verkondigd.
Eindelijk is de redacteur van de N. R. C,
nog van meening, dat de oorlogsverklaring,
in 1914 door Engeland aan Duitschland ge
daan om Frankrijk en Rusland te helpen, in
een heel merkwaardig" licht zou komen,
wanneer het inderdaad juist Duitschland
was geweest, dat indertijd een interventie
van Rusland en Frankrijk tegen Engeland
had belet.
Ook de merkwaardigheid" van dit licht
is ons niet opgevallen.
Wat bedoelt de redacteur eigenlijk? Wil
j zeggen: Duitschland is zoo edelmoedig
geweest om indertijd niet met Rusland en
Frankrijk mee te konkelen tegen Engeland;
tot belooning daarvoor komt nu Engeland
in 1914 Rusland en Frankrijk te hulp?
Maar weet hij zeker, dat Duitschland circa
1900 alleen uit edelmoedigheid" niet mee
heeft willen doen om Engeland klein te
krijgen? Volgens de Temps zou het daartoe
bereid zijn geweest, als het de zekerheid
had kunnen bekomen, dat de quaestie van
Elzas-Lotharingen voor goed uit de wereld
zou zijn.
En is het bovendien niet een zeer
onDuitsche gedachte om edelmoedigheid te
pas te brengen bij de politiek?
Waarmede wij overigens volstrekt niet te
kennen willen geven, dat het ons zou ver
wonderen door een redacteur van de N.R.Ct.
een on-Duitsche gedachte te hooren uit
spreken.
29 Sept. 1915 G. W. KERNKAMP
IIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIII
Nederlandsche Volkskunde
Nederlandsche Volkskunde, door dr. Jos.
SCHRIJNEN. Zutphen,W. J. Thieme <SCo.
De Utrechtsche hoogleeraar dr. Jos. Schrij
nen, de bekende onderzoeker van onze
Nederlandsche volkskunde, heeft een poging
gedaan om de verspreide gegevens over deze
materie te verzamelen in een groot werk,
waarvan het eerste deel thans voor ons ligt.
Hij heeft dit eenvoudig betiteld Nederland
sche Volkskunde (Zutphen, W. J. Thieme
en Co.) In het algemeen is een korte titel
voor een boek gewenscht; ook is de keuze
van een goeden titel voor een boek lang geen
onverschillige zaak. Maar hier lijkt het op
schrift wel heel beknopt, een gevolg waar
schijnlijk niet van een embarras de choix,
maar van de vaagheid van belijning, waar
onder deze materie, men zou willen zeggen,
nog altijd lijdt.
Wat is eigenlijk volkskunde? Weinhold
gaf indertijd deze definitie: .Die Volks
kunde nat die Aufgabe das Volk, das ist
eine bestimmte, geschichtlich und
geogratrent ons duister, zoogenaamd onbewust"
weezen, en de kleine lichtkring van 't zelf
besef, kan men begrijpen dat er in dien
lichtkring veel idealen gevormd en veel
plannen beraamd worden zonder dat het
duistere deel van ons weezen, dat toch k
mee moet, ja! dat ons leeven draagt en vult,
er in betrokken is.
Hierin is de verklaring te vinden van het
lot dergénen die men als nieuwlichters"
kan aanduiden, of als idealisten" die
den naam idealist" de kwade beteekenis
van onnut droomer" en dweeper" deeden
verkrijgen.
De fout deezer menschen is dat zij den
kleinen lichtkring voor hun gansche weezen
aanzagen. En in dien kring trachten ze zich
te hervormen naar hun hoogste ideaal. Ze
worden vegetariër, weerlooze, communist,
anarchist tot dat het groote duistere zelf,
dat die plotselinge weedergeboorte niet mee
maken kon, zich deed gelden en hen omlaag
deed tuimelen of wel hun leeven zoo
gespannen, zoo onnatuurlijk, zoo opge
schroefd maakte, dat hun voorbeeld eer af
schrikwekkend dan meesleepend werkte.
Voor veelen onzer, vooral voor ons Hol
landers, lijkt de oorlogs-uitbarsting een treu
rige achteruitgang, een terugkeer tot
barbaarschheid en beestachtigheid. Dat is echter
geen juiste opvatting. Wat nu gebeurt is
veel eer te beschouwen als een aaneensluiting
van voorhoede en achterhoede.
Bij al onze poogingen moeten we in 't
oog houden dat de menschheid nog zeer
ongelijk ontwikkeld is. De Allerbesten zijn
de groote massa ver vooruit. En in die
Allerbesten is het door zelf-besef verlichte
kringetje weer veel verder dan hun eigen
lijke groote, halfdonkere weezen dat met
het geheel van menschheid en Leeven samen
hangt.
Daarom zijn zij ook in waarheid niet zoo
ver bij de massa vooruit als ze zelf meenen.
?Ook in de allerbesten schuilt de primitieve
dierlijkheid, werken de machtige driften die
hen n maken met het groote lichaam.
Ons willen, ons denken, weeten tn beramen
gaat veel verder dan ons zijn .en voelen.
Men zou zelfs kunnen zeggen dat de meest
achterlijken in de vooruitgang, de
reactionnairen en conservatieven, het meest
demokratisch zijn. Want ze houden den voort
gang der meest vooruitstreevende teegen
en maken het daardoor voor de massa
moegelijk na te koomen, in tred te blijven.
De gang der menschheid, als geheel
ooverzien, is veel vaster, harmonischer en doel
matiger dan het ons, enkellingen, toeschijnt.
En nu zijn wij, hier in Holland, door onze
von
nsphisch abgegrenzte Menschenverbinding \
Tausenden. oder Millionen, irf allen Lebe:
ausserungen zu erforschen." Een bepaling,
die grootendeels wordt gevuld door de om
schrijving van het begrip volk, maar ons
juist daarom niet veel verder brengt. Want
al weten wij, wat wij onder een volk moeten
verstaan, wat wij van dat volk hebben te
onderzoeken, blijft schemerachtig. Prof.
Schrijnen merkt dan ook terecht op, dat
Weinholds programma veel te weidsch is;
hij had eraan kunnen toevoegen, dat het
eigenlijk het onderzoek der geheele stof
felijke en geestelijke beschaving van een
volk omvat. Dat is toch stellig nimmer de
bedoeling geweest. Etymologisch moge volks
kunde kennis en onderzoek van het volk in
ruimsten zin beteekenen, praktisch en ook
wetenschappelijk is de grens altijd heel wat
enger getrokken. Minder gemakkelijk is het
te zeggen, waar die grens nu precies is
te vinden en met name welk onderdeel van
het onderzoek der beschaving van een volk
onder het begrip volkskunde is te verstaan.
Hel komt mij voor, dat prof. Schrijnen in
de belijning van zijn object de vragen, die
zich hier voordoen, niet scherp genoeg heeft
gesteld, en daarom ook geen bevredigende
oplossing heeft gevonden. Wel gaat hij de
specifieke beteekenis van den term volk in
het woord en begrip volkskunde na, maar
wat wij nu verder van dat volk hebben te
onderzoeken, die vraag woedt theoretisch
niet geheel bevredigend beantwoord. Immers
komen wij eigenlijk veel verder met de ver
zekering, dat de volkskunde zich niet bezig
houdt met wat men gewoon is in den
strikten zin des woords de kuituur van een
bepaald volk te noemen, maar met datgene,
wat het bonte substraat daarvan vormt en
wat alleen in staat is, iets eigenaardigs, iets
karakteristieks aan het volksleven te schen
ken"? Te onderzoeken is dus niet de fcultuur
zelf, maar het substraat daarvan of, zooals
prof. Schrijnen het vervolgens uitdrukt:
volkskunde is de systematische, rationeele
navorsching van den ondergrond der cul
tuur; zij is de elhnologie der kultuurvolken."
Het kan aan ons liggen, maar wij vinden
dat alles nog niet heel duidelijk en bevre
digend. Wat is eigenlijk dat substraat, die
ondergrond der kuituur? In verband met
de uiting, dat de volkskunde de ethnologie
der kultuurvolken is, zou men geneigd zijn
te vragen, wat dan ten slotte het principieel
onderscheid tusschen natuur- en cultuur
volken is ? Die grens is zeker zeer bezwaar
lijk ' te trekken; immers de historische
cultuurvolken zijn alle oorspronkelijk natuur
volken geweest. Is het dan niet juister te
zeggen, dat de volkskunde zich bezig houdt
met de overblijfselen van het natuurleven
der cultuurvolken? Want van een ondergrond
is in den regel geen sprake; wat wordt
onderzocht zijn resten, veelal onbegrepen,
van een oudere periode, in den regel van het
natuurleven, maar ook dikwijls eenvoudig
van een vroegere cultuurperiode. Overblijf
selen dus van een verleden, dat afsterft en
veelal reeds gestorven is. Vandaar dan ook,
dat wij voortdurend stuiten op verdwijnende
gebruiken, op in onbruik geraakte gewoonten;
het spreekt van zelf, dat dat zoo is en men
behoeft h,et niet te, betreuren, al verliest het
leven daardoor noodwendig aan schilder
achtigheid.
Praktisch zijn de meeste vraagstukken,
ook wetenschappelijk, in den regel gemak
kelijker op te lossen dan theoretisch. Zoo
heeft prof. Schrijnen een waardevol boek
gegeven, vol van belangrijke gegevens. Wat
hij schonk is minder een studie dan een
keurgarve, zooals men vroeger zeide, minder
een geschiedwerk dan een oorkondenboek.
Vandaar waarschijnlijk de aarzeling om in
den titel uit te drukken welk soort boek
eigenlijk bedoeld was, een leerboek, een
handboek, onderzoekingen, bijdragen of wat
dan ook. Het heeft van alles wat en drukt
daarmede duidelijk den stand van zaken, de
periode van overgang, die de wetenschap
der volkskunde tegenwoordig doorloopt, uit.
ligging in 't midden der groote volken, door
onzen bedachtsamen aard, door onze betrek
kelijk oude cultuur, onze weetenschappelijke
begaafdheid, ons goed onderwijs, onze vrije
staats-instellingen en vooral door onze be
scheiden positie, die geen zelfverblinding
toelaat, maar ons eer al te geringschattend
oover onszelf als groep doet denken door
dit alles zijn wij thans in gevaar om onze
eigen gezindheid natuurlijk en voor het heele
menschdom geldig te achten.
De menschheid is nog niet zoo ver, als
wij, hier in Holland, somtijds meenen.
Wij Hollanders zijn nog altijd min of meer
de Chineezen van Europa, maar in anderen
zin dan men dat gewoonlijk bedoelt.
De Chineezen worden als achterlijk be
schouwd maar eigenlijk zijn ze in
zeedelijk opzicht de andere naties vooruit
omdat ze al voor 25 eeuwen het onnutte en
voor ons hoogste doel onbruikbare hebben
ingezien van den krijg met stoffelijke wapens
den krijg uit heerschzucht en machtdorst.
Hun wijsgeeren verwierpen den geweld-dwang
eeven als de oorspronkelijke Christenen
in het Westen.
En het was juist die al te hooge wijsheid
die hen in stoffelijk opzicht deed achter
blijven.
De anti-militairistische Chinees, die wapen
geweld minachte, werd de onderworpeling,
de ondergeschikte van het krijgszuchtige,
heerschzuchtige, eedele en trotsche volk der
Mantsjoe's.
Uit dit groote voorbeeld dat zich in
Indië, in Japan en ook in 't Westen op
andere wijze heeft herhaald, moeten wij
leering trekken. In de hooge zachtzinnige
wijsheid der toekomst kan een gevaarlijke
hoogmoed schuilen, wanneer ze zich los
maakt van de ooverige menschheid en ver
achtelijk neerziet op eigenschappen die voor
de groote meerderheid nog eedele deug
den zijn.
Wij Hollanders zijn, geloof ik, wel meest
tegen den oorlog gekant van alle Europeesche
volken. Met uitzondering van eenige filosofen
die sterk onder Duitschen invloed staan, zijn
wij op dat punt in Holland bizonder een
stemmig. Overal, tot zelfs in ons leeger,
heerscht een oovertuigd pacifisme.
Dat pleit zeeker voor ons, voor ons gezond
verstand en onzen goeden inborst. Maar wij
moeten bedenken dat ons inzicht, ons stand
punt niet kan zijn dat der ooverige mensch
heid.
Wij moeten, juist door onze bizondere
positie, onze solidariteit voelen, niet alleen
met elkander, maar vooral ook met de
andere groepen, die nog de primitieve
Juist daarom vindt iedereen hier wat van
zijn gading; men vindt er feiten en gegevens,
ook verklaring en vergelijking van deze ge-r
gevens, vooral ook verwijzing naar litteratuur
in binnen- en buitenland. Zoo geeft niette
genstaande de halfslachtigheid van geheel
het boek prof. Schrijnen een zeert>ruikbare
compilatie van allerlei nuttigs en daarmede
een basis voor verder onderzoek.
Den rijkdom van inhoud kan men het best
leeren kennen uit een kort overzicht van
het geheele werk. Dit eerste deel omvat drie
hoofdstukken, waarvan het eerste de
algemeene beginselen en de maatschappelijke
instellingen beschrijft. Daarin wordt achter
volgens gehandeld over de lagen en het
gebied onzer volkskultuur, over dorp en
dorpsgebied, over den vorm van onze boe
renwoningen, waarover al heel wat studie
is gemaakt, eindelijk over volkstypen en in
verband daarmede over kleederdrachten. In
het tweede hoofdstuk wordt gesproken over
volksreligie en geestenwereld, daarna over
volksfeesten, alles samengevat onder den
titel volksreligie. Het derde hoofdstuk han
delt over het privaatleven en schetst de ge
bruiken, die gepaard gaan met geboorte en
kindsheid, met liefde en huwelijk, met het
huiselijk verkeer (waarom wordt dat niet
genoemd het huiselijk leven? van verkeer
is hier geen sprake); dan die gebruiken,
die verband houden met akkerbouw en vee
teelt, ten slotte die, welke ziekte, dood en
begrafenis begeleiden. In het tweede dee>,
waarvan wij déverschijning met belangstel
ling tegemoet zien, zal achtereenvolgens wor
den gehandeld o ver de volkstaal,de volkskunst
en de volkswetenschap. Onder de volkstaal
wordt geen geschiedenis der taal verstaan,
maar een schets van het taaleigen en een
overzicht van onze plaatsnamen. In het hoofd
stuk volkskunst zal worden gesproken over
raadsels en spreekwoorden, over sprookjes,
sagen en legenden, over het volkslied, ein
delijk over bouwkunst en dekoratieve kunst.
Onder het hoofdstuk volkswetenschap vallen
de volkstymologie, de volksgeneeskunde, de
natuurverklaring en de weerkunde, ten slotte
de plantlore.
Dit schema zit in het algemeen goed in
elkander en is duidelijk en overzichtelijk.
Daaraan ontleent dit boek,dan ook het grootste
deel van zijn waarde. In een overvloed van
bijzonderheden is orde en regelmaat gebraqht;
door dit boek kennen wij nu in hoofdzaak
de gegevens, die wij voor het onderzoek
noodig hebben. Daarom zijn wij dankbaar
voor dit boek. Al geeft het lang niet alles
wat wij wenschen, het geeft wel degelijk,
wat wij noodig hebben. Dat is zeker geen
geringe lof, al is zij wat beperkt.
H. BRUGMANS
iHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
Mr. Conrad Theodor
van Deventer f
IN MEMORIAM
Een hoogst verdienstelijk, edel en sym
pathiek man is, na een hevige ziekte van
slechts enkele dagen, geheel onverwachts
van ons weggerukt. Nog maar 57 jaar oud,
is op den 27en dezer te 's Qravenhage over
leden. Mr. Conrad Theodor van Deventer, lid
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
daarheen in 1913 afgevaardigd door het kies
district Assen.
De tijding van Van Deventer's dood heeft
in wijden kring droefheid verwekt; allen,
die hem hebben gekend, beseffen hoe vél
aan hem verloren wordt.
Na in 1879 te Leiden te zijn gepromo
veerd op eene dissertatie: Zijn naar de
grondwet onze koloniën deelen des Rijks ?"
en in Juni 1880 het grootambtenaarsexamen
te hebben afgelegd, ging hij in September
van dat jaar naar Indië, waar hij korten tijd
als rechterlijk ambtenaar werkzaam was en
vervolgens op l Mei 1885 werd opgenomen
in het advocaten-kantoor van Mr. Baron Sloet
van Hagensdorp te Semarang.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII'MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIII
strijdlust, den dorst naar glorie en macht in
zich gevoelen. Die eigenschappen waren er
niet zonder reeden en niet zonder nut, en
het zou voor de menschheid zeeker niet
wenschelijk zijn als ze naar den vuurigen
wensch der meeste Hollanders plotseling
werden onderdrukt en gedoofd.
Willen we wijs en hoog denken, dan moeten
we niet alleen vragen naar wat goed is voor
ons en onze groepsgenooten, maar ook naar
wat de gansche menschheid dient.
Want die menschheid, als geheel, is nog
in haar vleegel-jaren, en staat pas aan
't begin van een grooten gemeenschapoelijken
bloei, waarbij alles wat de historie meldt,
geheel in 't niet verzinkt, zoo als alle
oorloogen van 't verleeden bij den
teegenwoordigen in 't niet verzinken.
Wie twijfelt aan dit grandioos vooruitzicht
opverweege welk een geweldige krachts
uiting deeze oorlog is. Hoe weinigen hebben
geloofd dat hij langer dan eenige maanden
zou kunnen duuren. Nu ik dit schrijf, duurt
zij er veertien, zonder een zweem van ver
zwakking.
Welk een onuitputtelijke kracht schuilt
er in het menschdom van heeden! Hoe
wonderbaarlijk vlug herstelden zich de toe
standen in geld- en handelsverkeer, midden
in den krijg, hoe leenig paste zich de industrie
aan de abnormale verhoudingen aan! Hoe
elastisch verdroegen de groepen de enorme
verwoesting, en de verspilling van arbeids
kracht!
Men denke zich zooveel energie ten goede
aangewend! En is het denkbaar dat die
kracht altijd eeven nutteloos verspild zal
worden? Nu eerst komt aan 't licht wat
er door slechte samenwerking, door gebrek
kige orde jaren lang is vermorst en verkwist.
Want met een weinig meer strengheid in
't groepsverband blijken nu de volken tot
het ongeloofelijke in staat.
Het is dan ook stellig te verwachten dat
na deeze geweldige krachtproef, niet alleen
de schade spoedig zal zijn hersteld, maar
ook de welvaart op enorme wijze zal
toen«emen. En met de welvaart het verkeer,
en met het verkeer de beetere verstand
houding en met de beetere verstandhouding
de waardeering, en met de waardeering het
inzicht, het begrip, de wijsheid, ook in
hoogsten zin.
Datjdit alles zal koomen, acht ik buiten
twijfel en het kan voor ieder onzer niet
alleen een wensch maar ook een daadwer
kelijk streeven en een heerlijke voldoening
zijn er toe te hebben bijgedragen.
Vraagt men mij nu: wat kan ieder onzer
doen ? dan moet ik natuurlijk met
algeTot 1897 bleef hij de rechtspractijk uit
oefenen; toen repatrieerde hij. Twee jaar
later verscheen in De Gids" van zijne hand
het bekende en veel besproken artikel Een
eereschuld", dat gevolgd werd door talrijke
studiën over Indische .aangelegenheden in
hetzelfde en andere tijdschriften.
Van Deventer, die warm voelde voor de
Indische bevolking onzer koloniën, heeft n
in zijne geschriften n in tal van redevoe
ringen, in het Indisch genootschap en in de
Eerste en Tweede Kamer gehouden, met
groote kennis van zaken, onverdeelde toewij
ding en onverdroten volharding de belangen
bepleit van de millioenen Aziatische onder
danen der Koningin van Nederland, die eerst
onder hun eigen vorsten en daarna door de
Oost-Indische compagnie geëxploiteerd en
onderdrukt, ook in de negentiende eeuw
nog tal van jaren zijn behandeld als stief
kinderen, aan wier ontwikkeling en vooruit
gang de overheerschers zich weinig of niets
lieten gelegen liggen. De millioenen nu
hebben in Mr. C. Th. van Deventer een
kampioen gevonden, die niettegenstaande
menige teleurstelling van geen wijken
wist en door wiens grooten en klimmenden
invloed veel goeds in Indië is tot stand
gebracht.
Van Deventer was een man van distinctie,
wiens woord nimmer kwetste daar hij te
hoog stond om zijn toevlucht te willen nemen
tot kwetsenden betoogtrant, maar die met
groote overtuiging de belangen, welke hij
voorstond, verdedigde en juist, doordien hij
idealist was en vast geloofde aan de zege
praal der ethische beginselen in de koloniale
politiek, die hij met hart en ziel was toe
gedaan, de kracht in zich vond om, waar
het noodig was, telkens op nieuw, met
zelfbeheersching en geestdrift te strijden voor
de emancipatie der inlandsche bevolking
door die geleidelijke ontwikkeling, welke
haar gaandeweg geschikt zou maken eerst
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterken zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erkennen dit schriftelijk.
iiiiiin iiniiiMiiiMimiMii iiiiiiiiiiiiuiiiiiin iiiiiiiiriiiiiiiiiii
meenheeden antwoorden, daar ieder zijn
bizondere positie heeft. Maar mijn antwoord
is daarom niet uitwijkend, niet vaag, maaj
concreet, stelllig en positief, onmiddelijk
toe te passen en van dadelijk gevolg.
Allereerst zeg ik dit: vrees niet! Dat is
een eerste hoofdzaak: niet bang zijn. Men
zal mij antwoorden met de woorden van de
Heks van Haarlem: Hoe doe je dat: niet
vreezen! als je nu eenmaal bang bent?"
Daarop antwoord ik: niemand kan
zichzelven alle vrees ontneemen, maar ieder kan
de vrees in zichzelven bestrijden. Dit doet
men door zelf-bezinning" dieper peilen van
ons hoogste ego, ons goddelijke zelf. Daarin
lag ook de troostende en bemoedigende
kracht van meditatie en gebed.
Zoo lang we de dingen aanzien van een
banaal, alledaagsch standpunt, dan vreezen
we alles: we vreezen geldverlies, we vreezen
armoede, ziekte, pijn, dood.
Naarmate we dieper zelf-bewust worden,
naarmate we God in ons duidelijker gevoe
len, naar die mate vreezen we ook minder,
worden al die dingen minder schrikwek
kend. Eén ding blijft er dan nog maar te
vreezen oover, n.l. het verlies van dat Gods
besef.
Waarachtig vrootnen, onverschillig van
welken godsdienst, hebben maar n vrees,
en wel deeze: gescheiden te worden van
hun Leider. Het godsbesef, het gevoel van
de Al-harmonie te verliezen, dood, pijn,
armoede hebben voor zulke menschen geen
verschrikking meer.
Als men leest hoe sommige natuur-ge
leerden het pacifisme met minachting afwij
zen, dan treft ons vooral dat ze het toe
schrijven aan een zeekere zeedelijke lafheid,
aan de zucht om de waarheid, die men vreest
en die het gevoel van behagen en veilig
heid beleedigt, te ontwijken, te verbloemen
en weg te redeneeren. Voor den natuur
geleerde, wiens hoofddeugden zijn: eerbied
voor de waarheid, en de moreele moed om
de vreesselijkste waarheid onverschrokken
te beschouwen, is zulk een pacifisme
dom en verachtelijk.
Alleen van een dór en dór moedig
mensch is de vreedelievendheid zuiver en
betrouwbaar. Vreedelievendheid waarin
ook maar de geringste spoor van angst mee
doet heeft voor den wijzen mensch geen
waarde. Want het gaat om de gerechtig
heid, en die verlangt zelfverloochening en
moed.
FREDERIK VAN EEDEN
*