Historisch Archief 1877-1940
U*. 1998
Zondag 10 October
A°, 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER
Abonnement per 3 maanden .... f 1.65
. Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . ,0.30
040
INHOUD : Bladz. l: Politieke Peilingen, door
T. H. Noodzakelijke Reorganisatie van het Ned.
Roode Kruis, door Tribnnus, II. Landjuweel.
Confetti. Baitenlandsch Overzicht, door G. W.
Kernkamp. 2: Nederland en de Zee. door Zee
lander. James Keir Hardie f, door Jos. Loopuit.
3 : De Geest en de Slagvaardigheid in het Leger.
Medische Kroniek, door Asenlaap. Feuilleton:
Jan Snnffels ging uit vrijen, II, door Jaak Boonen.
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge. Het
Marker Corset, door Th. Molkenboer. Uit de
Natuur, door Jae. P. Thjjsse, 6: In Hooger
Beroep, door W. Dryver. Boekbespreking:
Vertroostinge aanden Vertoornden Meester,doorThomas
den Rijmer. 7: J. Jelgeihuis Bzn., door dr. M.
B. Mendes da Costa, 8: De Verschrikkingen vau
den Oorlog, teefcening vanGeorge van Raemdonck.
Camille Saint-Saëns, door 8. Bottenheim. 9: Het
Nieuwe Ministerie van Binnenlandsche Zaken, door
8. de Clercq, 10: Litteraire Beschouwingen, IV,
door Pred. van Eeden. De Staatsbegrooting van
Afdeeling Kansten en Wetenschappen voor 1916,
door XY. Willy Sluiter, door Plasschaert.
Democratiseering van Kunst, door B.. Verzen
van Noto Soeroto en Edward B. Koster.
Haegsche Erievun, door jhr. mr. dr. Erneste van L. 't
H.?11: Kn. en Econ. Kron.,door J. D. Santilhano.
12: De Stad der Paalwoningen, door Sam Trip,
teekeningen van Henri van de Velde. 13: Lekker
toch, of maaKt geen slapende honden wakker,
teekening van Joh. Braakensiek. ??Leekenspiegel.
Schaakspel, red. dr. A. G. Ollard. j,?.,il4 :
Damrubriek, red. K. C. de Jonge. "^W**.!
Bijvoegsel: De Wedloop naar Konstantinopel,
teekening van Joh. Braakensiek. jg>_
flHIIIIIIIlMIIIMIIIIIIIIIIllllllllHllllllllllllllllllllllllltllllllllllllltllllllllllll
POLITIEKE PEILINGEN
De inwerking, die aangrijpende ge
beurtenissen op de menschen hebben, is
vaak veel geringer, dan men verwach
ten zou.
Het voorbeeld, dat dezer dagen weder
eens de ronde heeft gedaan van eene
schijndoode, die nog "te rechter tijd hare
bedroefde huisgenooten is komen ver
rassen, omdat het slechts eene flauwte
was geweest, brengt het verhaal in her
innering van dien anderen, beroemden,
schijndoode, den heer Jeremias Pierlala.
Wien heugt het niet, hoe de man in
een van zijn dolle dansbuien plotseling
door een hartcollaps was getroffen, en
voor dood opgevat? Maar hoe hij ter
elfder ure nog uit z'n plankenhuis weer
overeind stapte, en de droefheid der ach
tergebleven verwanten kwam verstoren!
In onthutste en ademlooze spanning
wachtten dezen op de eerste plech
tige gedachten, welke de aanraking met
het rijk des doods den ouden grappen
maker toch wel moest hebben ingegeven.
Doch niets daarvan! Ha-ha," riep Pier
lala, ha-ha"; en ging voort met de oude
potsierlijke grollen. Hij had niets vergeten,
en niets geleerd. Zelfs in een vleugje
eeuwigheid niet.
* *
Menigeen heeft zich de vraag gesteld,
of niet de alles doordringende schok,
waarmede de wereldoorlog ons land in
zijne voegen heeft doen trillen, ook een
ommekeer zou teweeg brengen in onze
binnenlandsche politiek, in het
partijleven. Ook hier, zoo werd gedacht, zullen
nietige verhoudingen en kleine beweeg
redenen voor grooter en machtiger
trekken terugzinken.
Het partijbestand van 't laatste jaar,
heette daarvan een voorteeken. Daar
mede was iets nieuws ingezet.
En nu het geregelde staatkundige leven
weder een aanvang neemt, nu in en
buiten 'slands vergaderzalen, in persen
partij, de pleidooien worden hervat, rijbt
de vraag: is er iets veranderd? Of klinkt
niet anders dan het oude ha ha!" ons
tegemoet?
Dat er wenschen worden gekoesterd,
om onze politieke verhoudingen tot een
ander plan te zien komen, daarvan
zijn blijken te over.
Hier verschijnt een pleidooi voor de
samensmelting tusschen Liberale Unie
en Vrijzinnig Democratischen Bond,
waardoor de kracht van een democra
tisch liberalisme vertienvoudigd zou
kunnen worden.
Daar grijpt een ander nog hooger, en
roept liberalisme en calvinisme toe, zich
te vereenigen in eene nationale,
vrijheidlievende volkspartij.
Ginds zoekt eene Algemeene Staats
partij op te treden, die zich over de
overgeleverde partijgeschillen wenscht
heen te zetten.
Onder de vrijzinnigen breekt eene
ethische richting' haren weg, tot meer
vriendschap, meer synthese", tusschen
het staatkundige en het religieuse leven.
En in groote dagbladen wordt de les
verkondigd, dat wij, links en rechts,
moeten zoeken beter te worden; niet
terugvallen in 't schismatische
parlementarisme, doch ons verheffen tot een nieuwe
orde, tot een geest van godsvrede."
Nog immer ook is een Kabinet aan 't
roer, waarvan verzoening en herschep
ping werden verwacht.
Teekenen te over, al zijn het dan
weinig anders dan persoonlijke, van
ontevredenheid met het traditioneele
staatkundige partijleven.
En wie zou dan ook niet hartelijk
wenschen, dat over ons binnenlandsch
staatkundig leven een grootere geest
vaardig worden mocht, waardoor de
belangen van de natie en van hare
leden, langs krachtiger lijnen zouden
worden bewogen! De voorbeelden van
heiligen ommekeer, in de verschillende
staten van het buitenland, wekken hiertoe
des te dringender op.
* *
Intusschen, het baat niet, of zulke
dingen al door dezen en genen worden
beredeneerd. En het moet erkend, dat
wat de werkelijkheid thans nog te zien
geeft, zeer weinig afwijking van het
vroegere doet blijken.
Het einde van den godsvrede is vrij
wel van alle zijden begroet als een her
leving uit den schijndood; en voor wie
nog anders verwachtte, wordt het steeds
duidelijker, dat 't geheel achter ons
liggende jaar slechts eene flauwte is ge
weest. De steekspelen der partijen zijn
hervat volgens de oude programpunten,
en de betere verstandhouding van het
afgeloopen jaar blijkt niet te zijn voort
gekomen uit een nieuwen
gemeenschappelijken wil, maar enkel uit
gemeenschappelijken schrik.
Met dezelfde pijlbundels als van
vór 1914, stellen zich de mannen van
rechts weder op. Zij hebben in de nade
rende voorstellen tot
kiesrechtsuitbreiding, in de doorzetting van het
staatspe/zsioneeringsplan, de oude trefbare plekken
der tegenstanders herkend. Ook kan reeds
voorspeld, dat de onvermijdelijkheid van
belastingvermeerdering, hun geen beletsel
zal zijn, om deswege de regeering te
bestrijden.
Aan de linkerzijde wordt de oude
wapenrusting eveneens opgepoetst.
In het bijzonder moet men er zich
reeds opmaken voor den strijd om de
Statenverkiezingen, in 1916, een strijd
waarvan de vrucht immers kan zijn: de
aantasting van de rechtsche meerderheid
der Eerste Kamer.
Zoo grijpen de raderen als vroeger
ineen.
Ook in kleineren kring is in de prak
tijk breedere samensmelting nog ver
te zoeken. Het blijkt bijvoorbeeld bij
de voorziening in de Kamervacature
voor Assen. De man, dien de dood daar
heeft weggerukt, was vór alles, ook
vór zijne vrijzinnig-democratie, vertegen
woordiger van eene vrijzinnige koloniale
politiek. Aan eene figuur als van toewan
Van Deventer", waarvan men tot in afge
legen Javaansche dessah's, en onder ont
wikkelde inlandsche hoofden met ge
hechtheid kon hporen spreken, heeft zij
veel van haren invloed te danken.
Maar wanneer nu deze ledige plaats
moet worden bezet, valt van een zoeken
in dézen geest niets te bespeuren,
en is het eenvoudig, wie bovenaan staan
op de vrijzinnig-democratische lijst.
Niemand make zich illusie's. Van
nieuwe bewegingen in ons partijleven
en in onze politieke wereld, is voors
hands nog niets te bemerken. De zaken
worden op den ouden voet voortgezet.
En degenen, die in dezen ouden voet
tal van gebreken en tekortkomingen be
speuren ; die er meer verheffende kracht
in zouden wenschen voor 't geheele natio
nale leven; en die voor de toekomst van
het staatkundig leven, van den publieken
geest, van de volksvertegenwoordiging,
een wakkere leiding zouden willen zien
uitgaan, een toekomst immers, welke
voor ons land zulke nieuwe banen opent,
met ongekende moeilijkheden, maar ook
met ongedroomde mogelijkheden: wat
betreft onze internationale positie, onze
economische en koloniale werkzaamheid,
onze volkswelvaart, zij zullen in hunne
uitzichten worden teleurgesteld, en ge
duld moeten oefenen.
Doch, wie spreekt van geduld oefenen,
blijft toch verwachten.
En inderdaad mag worden gerekend,
dat de wereldoorlog toch ook ten onzent
nieuwe feiten heeft teweeggebracht, die
eerlang in de staatkundige verhoudingen
zullen doorwerken.
Natie. Menigte. Burgerzin.
Staatsbemoeiïng, en staatsmacht. Sociaal besef.
Productieve kracht. Samenhang tusschen
arbeid en kapitaal.
Zou het voor niets gelden, dat al deze
begrippen weer in een nieuw, vaak
onverwacht levenslicht, op den voor
grond zijn getreden; "én hun waarde aan
alle, aan de meest uiteenloopende kringen,
hebben doen gevoelen?
Heeft niet de mobilisatietijd verschil
lende groepen der bevolking nader bijeen
gebracht, in belangen, in organisaties, en
onder de wapenen vooral, en over en
weer bestaande opvattingen en indrukken
gewijzigd?
Er is toch te veel in de inzichten ge
beurd, dan dat de oude leiddraden en
lesjes nog gewoon zouden kunnen blijven
passen. Een behoefte aan nieuwe ver
houdingen en scheidslijnen zal niet uit
blijven. Vooral onder de jongere gene
raties. Want dit moet niet worden ver
geten, dat thans nog de pas geheel wordt
aangegeven door de zelfde personen,
prae-oorlogieten" zou men ze kunnen
noemen, die volkomen in de politieke
sfeer van vór den oorlog zijn
vastgedacbt, en die wegens de oude kringen,
weinig oog hebben voor de nieuwe
lijnen, welke de werkelijkheid toch bezig
is te trekken. Juist daardoor zullen in
dezen tijd persoonsveranderingen en ver
jongingen groote richtingsveranderingen
medebrengen.
En wanneer men bovendien bedenkt,
dat onder de tegenwoordige partijen voor
de twee, die in bijzondere mate van eene
persoonlijke leiding afhangen, eerlang met
eene leidersverwisseling valt te rekenen,
en dus waarschijnlijk met een geheele
dooreenschudding, dan is de voorspel
ling niet gewaagd, dat de komende jaren
belangrijke andere . scheidslijnen in ons
politieke leven zullen brengen.
Scheidslijnen natuurlijk toch weer. Ver
wachtingen van paradijsachtige parlemen
taire verhoudingen moet niemand zich
bouwen ; zelfs niet willen bouwen. Deze
laten zieh alleen denken onder den drang
van militaire noodzaak. In het algemeen
echter werkt zeker het staatsleven, in
dien dit ook iri waarheid met het volks
leven wil samengaan, door tegenstellingen
en onvoldaanheid het krachtigst voort.
* *
Op welke nieuwe tegenstellingen en
partijverdeelingen men zich heeft voor
te bereiden, zietdaar waar het ge
vaarlijk wordt, zich aan profetiën te wagen.
En toch is 't hier tevens het belangrijkste!
Maar is het bedriegelijk, in dat alles
de voorteekenen te zien van eene wer
kelijk het volksleven weerspiegelende
democratie, die zich minder toespitst op
algemeene leerstellingen en vertoogen,
doch krachtiger aansluiting vindt bij de
werkelijke behoeften, idealen en instinc
ten van den ouden Nederlandschen aard;
die den spoorslag aanvaardt van gemeen
schappelijke Nederlandsche belangen,
stoffelijke, geestelijke en staatkunkundige,
belangen, waarin productieve kracht,
sociale rechtvaardigheid, geestelijk leven
en volksbewustzijn, zeer zeker ondereen
hooren?
Gesteld tegenover al wat de ervaring
heeft getoond dat als doctrinarisme, van
welken kant ook, slechts steenen heeft
te bieden voor brood; tegenover al wat
uit conservatisme, uit bekrompenheid,
uit eenzijdigheid, uit zelfzucht, of uit
hooghartigheid, de gezamenlijke volks
kracht slechts miskent of vertroebelt,
zal zij ook hare tegenpartijen vinden.
Maar in den tijd van handhaving en
herschepping, die te wachten staat, zal
zij, zullen hare medestanders het kunnen
zijn, die de consequentie's trekken uit
de ondervinding en de wenschen van nu.
v. H.
Noodzakelijke Reorganisatie
van het Nederl. Roode Kruis.
Onder dit hoofd plaatste de redactie hare
verklaring dat zij bereid is in het belang der
zaak ingezonden opmerkingen over
dievereeniging op te nemen.
De aangeboden gelegenheid is welkom.
Inderdaad heeft het Nederlandsch publiek
behoefte meer te vernemen omtrent het doen
en laten van het Nederlandsche Roode Kruis
en heeft de Nederlandsche Pers zich tot op
heden te weinig bemoeid met wat er sinds
de mobilisatie door deze vereeniging is
verricht.
Het doel der vereeniging in oorlogstijd
mag geacht worden algemeen bekend te zijn.
Ieder weet dat aan haar de schoone en zware
taak is opgedragen den militair geneeskun
digen dienst te helpen in de verzorging der
gewonde en zieke militairen. Dientengevolge
bestaat er ook voor deze vereeniging be
langstelling, die groeit naarmate de kans
dat de vereeniging effectief deze taak zal
moeten gaan verrichten grooter wordt. Nu
ruim een jaar is verloopen sinds de wereld
oorlog uitbrak vraagt men allerwege met
belangstelling naar hetgeen door het Roode
Kruis is verricht, en of het is gebleken op
gewassen te zijn voor hare taak. Men
begint te verlangen naar antwoord pp die
vragen omdat het nu wellicht nog tijd zou
zijn veranderingen aan te brengen indien
het mocht blijken dat de vereeniging, die
nagenoeg het monopolie heeft voor hulpbe
toon aan gewonde en zieke militairen, in dit
jaar nog niet verricht heeft wat noodig is
om klaar te zijn als haartaak mocht aanvangen.
De Pers heeft dus recht zich mef haar
doen en laten te gaan bemoeien en dit
niet over te laten aan hetgeen in internen
kring tusschen de leden onderling daarom
trent verhandeld wordt.
? *
Wat heeft het Ned. Roode Kruis verricht
sinds den dag van de mobilisatie ?
Eene vraag die haar beantwoording be
hoorde te vinden in de verwijzing naar een
uitvoerig jaarverslag. Behoorde te vinden
ja, wellicht bij elke vereeniging doch
niet bij het Ned. Roode Kruis.
Hoe vreemd het ook klinkt: over
hetvereenigingsjaar 1914 is door het Hoofd-comit
een verslag niet uitgegeven.
Indien Nederlands burgerij wil weten wat
er door deze vereeniging voor voorbereidende
maatregelen zijn genomen zal het geduld
moeten hebben want volgens de statuten
is het Hoofd-comiténiet verplicht over het
jaar 1914 een verslag te geven en van de
bevoegdheid die daartoe bestond heeft het
Hoofd-comitégeen gebruik gemaakt.
Ofh'cieele gegevens ontbreken dus wil
men zich neerzetten tot het zoo goed mo
gelijk beantwoorden van die vraag, dan zal
men zich dus moeten bepalen tot de gege
vens die de couranten tot op heden hebben
verschaft, tot hetgeen de plaatselijke comité's
in hare vergaderingen hebben medegedeeld.
* * *
Van de jaarverslagen der plaatselijke
comité's zijn intusschen verschillende ge
publiceerd en daaruit blijkt wel dat ver
schillende der afdeelingen sinds Augustus
1914 zich ernstig met de voorbereiding
hunner taak hebben beziggehouden. Een
samenhangend geheel vormen zij uit den
aard niet daartoe zou juist het niet uit
gebrachte verslag van het Hoofd-Comit
wellicht de schakel hebben kunnen vormen.
Voor het overige zijn wij omtrent de
verrichtingen van het Hoofd-Comitéslechts
schaars ingelicht. Eenige malen hebben
wij gelezen dat een der leden van het
HoofdComiténaar de grens is vertrokken om
zwaar gewonde Duitschers of Engelschen
door ons grondgebied te begeleiden
waarbij overigens steeds de afdeelingen
feitelijk het werk verrichtten herhaaldelijk
hebben wij gelezen dat de Voorzitter, met
hoogst prijzenswaardigen ijver zich naar
diverse oefeningen van plaatselijke colonnes
heeft begeven, dan wel, in verschillende ge
meenten, de oprichting eener nieuwe
afdeeling bevorderd heeft doch eenige
mededeelingen waaruit zou kunnen worden afge
leid dat het Hoofd-Comiténa verloop van
de eerste mobilisatie-maandendeorganisatie
van het Roode Kruis tot een zoodanige vol
maaktheid heeft gebracht dat het Nederland
sche volk te dien opzichte met gerustheid
den dag kan afwachten waarop de verpleging
zijner zonen effectief zal worden dusdanige
mededeelingen zijn tot nu uitgebleven.
En toch mochten wij die verwachten.
Waar een elk weet dat de organisatie
van den Militair Geneeskundigen dienst niet
zoodanig is dat zij zonder steun van het
Nederlandsche Roode Kruis de verpleging
van al de bij een oorlog te verwachten
zieken en gewonden kan bezorgen mag
geëischt worden publiciteit omtrent hetgeen
is verricht.
Publiciteit mag niet afhankelijk zijn van
het inzicht van het Hoofd-Comité.
Het is dus niet alleen een
vereenigingsdoch een algemeen belang, dat art. 18 der
Statuten hetwelk slechts de verplichting op
legt na eiken oorlog en minstens alle twee
jaren een vergadering van leden te houden,
waarin een verslag wordt uitgebracht, wordt
gewijzigd.
In de Statuten moet aan het Hoofd-comit
de verplichting worden opgelegd elk jaar
een ui.voerig schriftelijk verslag te publi
ceer en zoowel van zijne verrichtingen als van
die der Comité's.
Aan de reorganisatie-commissie van het
Nederlandsche Roode Kruis, wordt hiermede
dit punt onder de aandacht gebracht.
Dit punt hangt samen met een ander
wellicht van meer principieel belang: de
samenstelling van het Hoofd-Comitéen diens
verhouding tot de Comité's.
We stellen ons voor, dit in een volgend
artikel te bespreken.
TRIBUNUS II
Van de vele onopgehelderde" gebeurte
nissen" in dezen oorlog is er nu alvast n
i verdwenen van de lange lijst der
onzeker1 heden.
' Ter wille van de historici, die later de
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: Confetti".
Het Binnen-Gasthuis heeft een merkwaar
dige installatie. Bij de discussie in den Raad
over de successie van prof. Winkler is telkens
sprake van neurologische bedden, nog wel
ten getale van 60. Straks krijgen wij nog
psychratrische kussens en dekens. Wij willen
hopen, dat de patiënten er niet te veel hinder
van zullen hebben en er rustig op zullen
slapen.
*
Reuter" seint:
De verbeelding zinkt in 't niet bij
de werkelijkheid van den zeeslag die
geleverd zou worden, indien de Duitsche
vloot den slag zou aanvaarden.
Zou de Duitsche vloot ook in het niet
verzinken?
Voorloopig is zij daarop ingericht, en
vaart er wél bij".
*
Moleschot", 4 Sept. 19:5:
Indien ook de mannen zwanger
konden worden, dan zouden de meesten
ingetogener leven."
Men zou het niet willen gelooven? Nog
sterker l Ajs mijn oom een vrouw was, dan
was hij mijn tante.
*
Uit het officieele verslag van den
Amsterdamschen Gemeenteraad, vergadering van
Woensdag 14 Juli 1915, dezer dagen ver
schenen:
De Voorzitter (blz. 795): Dan wensch ik
den Raad te bevestigen, wat ik schriftelijk
den Raad reeds heb medegedeeld, (men
denkt natuurlijk, dat er heel wat komt!)
namelijk, dat het mijn voornemen is (let wel!)
te half vier de benoemingen aan de orde te
stellen en daarna over te gaan in geheime
zitting."
Ja, ja, daarvoor moest plechtig tweemaal
onmiddellijk na elkaar den Raad" worden
gezegd, en daarvoor moest mondeling iets
worden bevestigd wat schriftelijk was mede
gedeeld.
Andere menschen doen gewoonlijk juist
het tegenovergestelde.
Landjuweel
De Amsterdammer vraagt ditmaal aan
zijne lezers een vierregelig versje, waarin
antwoord wordt gegeven op deze vraag:
Waarom moet, terwijl in verschil
lende landen een belasting op de buiten
gewone oorlogswinsten reeds is ingevoerd
en het voorstel daartoe door n enkelen
minister was ontworpen, de voorbe
reiding daarvan in Nederland thans nog
worden opgedragen aan eene Staatscom
missie van 33 gewichtige heeren?'' (zie
de bladen van 6 Oct. 1915).
Voor de geestigste drie inzendingen zal
een boekwerk als prijs worden toegekend.
Inzendingen vór 19 October aan het
redactiebureau onder motto Landjuweel"
buiten op de enveloppe.
geschiedenis van den grooten Europeeschen
oorlog zullen moeten beschrijven, mag men
zich daarover verheugen. Wanneer men be
denkt, dat eerst kort voor het uitbreken van
den tegenwoordigen oorlog de historici
wij zeggen niet: het eens waren geworden
over de oorzaken van en de aanleiding tot
den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71,
maar toch langzamerhand zooveel daarover
hadden geschreven, dat er niet veel nieuws
meer over gezegd scheen te kunnen worden ;
wanneer men dus bedenkt, dat zij ruim
veertig jaar noodig hebben gehad om de
voorgeschiedenis te leeren kennen van een
oorlog, die tot dien van nu zoo ongeveer
in dezelfde verhouding staat als het
palingoproer te Amsterdam tot de Fransche revo
lutie; daar slaat iemand de schrik van om
het hart, als hij volgens den regel van drieën
heeft uitgerekend, hotveel jaren er nog
zullen verloopen, voordat de historici het
hunne zullen hebben gezegd over de oor
zaken van en de aanleiding tot den grooten
Europeeschen oorlog van 1914 en laat
me zeggen : volgende jaren.
Daarom wordt de taak van de generaties
van geschiedschrijvers, die zulleo zwoegen
aan dit onderwerp, althans eenigermate ver
licht, wanneer er nog tijdens den oorlog
volle zekerheid komt over de toedracht van
gebeurtenissen uit dien oorlog zelf, die een
tijdlang onopgehelderd" bleven.
Onopgehelderd" is nog altijd, tot welke
nationaliteit de vliegers behoorden, die
bommen hebben geworpen naar de stoom
boot Zevenbergen en naar den stoomtreiler
's Gravenhage; maar daar reeds in den
tegenwoordigen tijd geen Nederlander zich
meer druk maakt over de herkomst van
bommen, die hun doel hebben gemist, zal
vermoedelijk ook de toekomstige geschied
schrijver van dezen oorlog meenen, dat hij
geen moeite behoeft te verspuien aan een