De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 10 oktober pagina 10

10 oktober 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Oct. '15. NO. 1998 B LITERAIRE BESCHOUWINGEN IV Joannes Luiken Ik wensch onzen lezers in herinnering te brengen welken schat onze litteratuur bezit in een klein boekje: ..Jezus en de ziel" be vattend gedichten en prenten van Joannes Luiken. Men kent hem vooral als teekenaar en illustrator. Hij versierde tal van boeken met zijn prentkunst. En men weet van hem dat hij verzen schreef. Maar men kent hem niet genoeg als een groot, oorspronkelijk dichter en teekenaar. Men houdt hem meestal voor een vroom geworden losbol die aanvankelijk het leeven lustig genoot, een vroolijke vrijer en een zwierbol die op rijper leeftijd ernstig geworden zooals dat meer gaat zich geheel oovergaf aan vroome bespiegelingen. In de voorige eeuw, toen Vondel, Hooft en Breeroo tot hun recht kwamen, werd Luiken niet gewaardeerd. De kritische literatoren der 19e eeuw geloofden niet in vroome, mys tieke dichtwerken, vooral niet als ze kwamen uit onze zeventiende eeuw, tenzij die zich onmiddelijk aanslooten bij nog bestaande kerkelijke gezindheeden. Men eerbiedigde Vondei's katholicisme, maar om de oor spronkelijke, onafhankelijke mystiek van Luiken te begrijpen, daarvoor was men niet wijsgeerig genoeg ontwikkeld en gestemd. Het vroome dichtwerk van Luiken werd beschouwd als bigot, misschien ligtelijk seniel een soort kunst die voor ons geen waarde meer heeft. Terwijl zijn prentkunst die ook maar al te vaak tot geldwinning en bedrijf bij hem moest dienen - niet werd geacht een eigene en subtiele schoonheid te bezitten. Den losbol en minnezanger Luiken liet men nog gelden, den vrpomen mijmeraar stelde men als verouderd in den hoek. Die miskenning wensch ik te doen op houden. Wij hebben in Joannes Luiken niet alleen een merkwaardig en interessant figuur uit onzen gouden eeuw, maar pok een groot, oorspronkelijk mystiek en artistiek dichter, die onmiddellijk doet denken aan een Engelsch kunstenaar en mysticus van grooten naam, die een eeuw later kwam: William Blake. Ik weet niet of Blake het werk van Joannes Luiken heeft gekend, maar de oovereenkomst is treffend. Ook Blake was poëet, teekenaar en mysticus en men weet niet bij hem, eeven min als bij Luiken, in welke eigenschap hij het grootst en sterkst was. De gedichte van Blake zijn intensiever me lodieuzer, krachtiger dan de meer gemoe delijke verzen van Luiken. De fantasie van Blake is somberder, die van Luiken meer teeder en liefelijk. Maar in sommige prenten die ik in dit blad zal reproduceeren is de oovereenkomst opvallend, zooals b.v. in Luiken's beeld van de ziel in het Vuur der Loutering. Ik geef nu hier eerst het prentje: de ziele haaren God vast aankleevend". En men merke op hoe geheel inconventioneel de Godheid wordt voorgesteld. Het is niet de Katholieke Vader uit de drieeenheid, noch is het de gemartelde en ge kruisigde Nazarener, en toch wordt ditzelfde beeld zoowel als God en als Jezus aangesprooken. Het is een baardeloos kind-menschje, met een lichtende aureool, bijna het eevenbeeld van de ziel zelve met een fijne uitdruk king van zachtzinnige meerderheid. Men zou in de twee figuurtjes ook kunnen zien, het lager en hooger ego van den mensen. iiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiin De Staatsbegrooting van Afdeeling Kunsten en Wetenschappen voor 1916 In onze nummers van 17 en 24 Januari van dit jaar werden door ons de bezuini gingen besproken, die de Staatsbegrooting van de Afdeeling Kunsten en Wetenschap pen voor 1915 tengevolge van den oorlogs toestand had ondergaan. Wij betreurden die bezuinigingen, maar begrepen, dat zij door de omstandigheden geboden waren, terwijl wij tevens moesten erkennen, dat door Mi nister Cort van der Linden bij het schrappen of verminderen met overleg en omzichtigheid was te werk gegaan. Met een zekere spanning was door hen, wier naast de materieele ook de ideëele be langen van ons volk ter harte gaan, uitgezien naar hetgeen de ontwerp-begrooting voor 1916 betreffende bedoelde Afdeeling zoude brengen. Het kan niet anders of voor hen moet, nu zij in de gelegenheid zijn geweest de begrooting in te zien, deze in vele opzichten eene deceptie zijn, al kan gelukkig ook op enkele lichtpuntjes gewezen worden. Was reeds ten vorigen jare de Afdeeling het kind van de rekening immers van de f 588.402, waarmede de geheele begrooting van f43.119.653 bij de bekende nota van wijziging was verminderd, kwam een bedrag van f 215.872 (op een totaal bedrag van f 1.359.109) ten laste van die Afdeeling thans is het eindcijfer f 1.144.805 weder f 21.662 minder dan voor 1915 ten slotte was toegestaan. Hierbij zij opgemerkt, dat bij de Memorie van Antwoord op het VoorHaegsche Brieven XII De Besognekamer, Sept. 1915 Hooggeschatte Heer! Hedenuchtend, Zondag, ben ik niet opge gaan", daar een niet al te lichte verkoudheid mij bezorgdheid gaf en de Groote Kerk in najaarsdagen ongemeen koud en tochtig is. Zoowel geneesheer als predikant hadden mij Vrijdagmiddag bezocht; beiden billijkten mijn thuisblijven; zoude ik dan niet ver antwoord zijn? Ik verheug mij in het bespiegelen van wat mij het liefst is op Zondaguchtenden. Wat dit is? Hoe kunt ge het nog vragen? Waar vindt ge ooit zóvele, zóschoone, zósmakelijk gediende gedachten vergaard als in het hoofdartikel van Het Nieuws van den Dag" ? Hoe kernachtig de taal, hoe beeld de uitdrukkingen, hoe fijn geslepen als kristal het sierlijk beweeg der woorden! In spiegeling van schrijvers en eigen geest En daarbij de expressieve houding, de fijne gratie, de teederheid en innigheid die als weerkaatst wordt door het lichte landschapje rondom. Het gedicht geeft aan de volkoomen oovergave, die zoowel de oostersche Boeddhist als de Christelijke Quietist heeft gekend en ondervonden als de eenige uitredding uit alle vertwijfeling, uit alle aardsche ellende. Ach neen! ik laat u niet, ach neen! Gij kunt noch zult mij niet ontvlieden, Ik houw aan God, mijn eenig Eén, Het ga zoo 't wil; en of 't geschieden dat Aarde en heemelrijk verging Het raakt mij niet, dat mag gebeuren, Om n verlaat ik alle ding Wie zou dat mijnen WIL ontscheuren? Mijn God, mijn Lief, mijn eenig goed Al ging mijn lijf en ziel te gronde, Zoolang daar nog in mijn gemoed Een snak, een vonkje wordt gevonden Zoolang wordt gij van mij bemind; Met zoetheid hebt gij mij gevangen Gelijk men lokt een speelend kind Nu lust het mij u aan te hangen. Gij zijt mijn grond, waar zoude ik gaan ? Gij zijt mijn God, u houde ik stille Mijn WILLE GEEST grijpt nergens aan, Gij mengt het maken naar Uw wille. Zoo men wil erkennen, dat dit niet gezegd wordt in gehoorzaamheid aan eenig kerkelijk dogma, maar uit eigen diepe ervaring en overtuiging zpodra men dit leest met het voor ieder dichter noodige §eloof, dat hij innig oprecht en met diepe edoeling spreekt zoodra ook krijgt ieder woord een rijke beteekenis. Niet alleen de aarde, maar ook het heemel rijk mag vergaan, niet alleen het lijf, maar ook de ziel mooge te gronde gaan zoolang er n vonkje van deeze Godsliefde ooverblijft, dan is het den oprecht vroomen en wijzen genoeg. Ditzelfde sentiment vindt men bij den dichter Tagore. Prentje en gedicht zullen eeven duidelijk spreeken tot den Oosterling als tot den Westerschen Christen, die de Christelijke termen voor zijn aandoeningen beezigt. Op deeze sentimenten komt het aan, zij zijn de gezochte waarheid en werkelijkheid, die niet speciaal geldt voor deeze of gêne sekte maar eeven als mathesis, universeel is, en een kostbaar bezit voor de gansche menschheid. FREDERIK VAN EEDEN loopig Verslag der Tweede Kamer de be grooting met f 23.230 was verhoogd voor aankoopen ten behoeve der Rijksmusea, welke bedragen op den dienst van 1914 on gebruikt waren gebleven. In het geheel is derhalve voor Kunsten en Wetenschappen voor 1916 f 214.403 min der geraamd dan aanvankelijk op de be grooting van 1915 was uitgetrokken, dus een achtergang van p.m. 16 pCt., terwijl daartegenover staat, dat de geheel begrooting voor het Departement van Binnenlandsche Zaken met f 1.689.464 is verhoogd. Behalve eene kleine vermindering voor de kosten van het Departement is er bij al de andere afdeelingen een stijging waar te nemen, iets dat wij alleszins verklaarbaar achten, als wij de Memorie van Toelichting inzien, temeer nu onder dat bedrag f 1.250.000 op rekening komt van z.g. -wettelijke uitgaven; alleen daarentegen voor Kunsten en Wetenschappen valt weder een belangrijke achteruitgang te constateeren. En toch schrijft de Minister in de inleiding der Memorie van Toelichting: Daarentegen achtte de ondergeteekende zich ondanks het voortduren van den oorlogstoestand, niet verantwoord om, evenals ten vorigen jare bij de Memorie van Antwoord is geschied, alle onverplichte verhopging van subsidiën en alle nieuwe subsidiën enz. achterwege te laten. Hij heeft gemeend dat, nu beter dan ten vorigen jare de finantieele en oeconomische toestand is te overzien, uitgaven ten bate van de moreele (wij spatieeren!), physieke en psychische ontwikkeling van ons volk ten volle gerechtvaardigd zijn te achten." Nu zal toch bezwaarlijK kunnen worden ontkend, dat de uitgaven ten bate speleweiden mijn gedachten in de verborgenste schuilhoeken van geest en herinnering. Als dit wat meer geschiedde in deze dagen zou het kwaad ongetwijfeld minder welig voortwoekeren al die bioscopen, al die schouwburgen, al die muziekhuizen, al die sportigheidjes, al die theehuizen, al die flaneerderij op Scheveningen en in onze winkelstraten! Waarvoor dient dat allemaal ? Ging u in uw jonge jaren naar een bioscoop, naar een schouwburg, naar een muziekhuis, naar een sportterrein, naar een theehuis, naar een openbare kleeding- en menschen-tentoonstelling? En dat, bij voorkeur, naar het schijnt, op Zondagen? Zijn we er niet ge komen, zonder dat alles? Wat heeft men dan thans met al deze dingsigheidjes van noode? * * * Wat went men toch aan wereldoorlogen. Mij viel dit onlangs wel erg sterk op, toen ik het gewoel in de Ridderzaal aanschouwde. Eén jaar geleden was er zieleonrust in deze van Kunsten en Wetenschappen niet in de eerste plaats de moreele belangen van ons volk te goede komen; zoodat theorie en praktijk hier met elkander in conflict geraken. Dit voornamelijk in aanmerking nemende, komt ons de opmerking niet onbillijk voor, dat, na de aanzienlijke bekrimping ten vorigen jare, de zuinigheid nu wel wat al te zeer is betracht, ook al valt niet te ontkennen, dat in verband met de tijdsomstandigheden beperking vooral op het gebied van Kunsten en Wetenschappen plicht is, omdat de uit gaven te dezer zake niet altijd even nood zakelijk en productief zijn en het hier dikwerf luxe-uitgaven betreft. Gaan wij thans de bedoelde begrooting eens na, dan treft ons in de eerste plaats het feit, dat, wat positieverbetering van de onder afdeeling Kunsten en Wetenschap pen ressorteerende ambtenaren aangaat, hier, hetwelk trouwens op eene enkele uitzondering na, in tegenstelling met som mige begroetingen der andere departe menten, bij de geheele begrooting van Binnenlandsche zaken het geval is, angst vallig de hand is gehouden aan het besluit van de Regeering, medegedeeld door minister Treub in de Memorie van Toelichting op het Hde Hoofdstuk (Hooge Colleges van Staat;, dat de hoogere ambtenaren niet voor ver betering van positie in aanmerking zouden komen, behoudens de gevallen, waarin naar het oordeel van het hoofd van het betrokken Departement een misstand be stond." Maar dan vragen wij ons aanstonds af, of het geen misstand is, dat b.v. de hoogstverdienstelijke Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs enz. nog steeds op een jaarwedde van f4600.?staat, terwijl zijne collega's bij de Landsgebpuwen, die per jaar in den regel gezamenlijk nog niet de helft verwerken van wat onder toezicht van den Rijksbouwkundige wordt uitgevoerd, al sinds jaren f 5000.?salaris genieten, al zeggen wij hier volstrekt niet mee, dat ook die salarissen in verhouding staan tot hetgeen de groote gemeenten in deze doen; zoobv. zou, indien de maatstaf van het Rotterdamsche Raadhuis werd aangenomen, het salaris van den Rijksbouwkundige voor de onder wijsgebouwen het 20-voud bedragen van hetgeen hij thans geniet. Verder verwondert het ons, waarom voor den directeur van het centraal laboratorium ten behoeve van het Staatstoezicht op de volksgezondheid na driejarige ambtsver vulling wel eene weddeverhooging van f500.?wordt voorgesteld,-die blijkens de toelichting niet een uitvloeisel van een periodieke regeling is, en zulks voor den Rijksbouwkundige en voor andere ambte naren niet noodig wordt geacht. Eene teleurstelling is ongetwijfeld ook het bedrag, uitgetrokken voor restauratie van monumenten; hier trekt het de aandacht, dat zooveel mogelijk op alles is beknibbeld. Men is zelfs zoover gegaan, om het subsidie voor de St. Janskerk te Gouda, waarvoor sinds 10 jaren een extra-bedrag van f 2000.?was uitgetrokken weer op het oude cijfer terug te brengen, niettegenstaande de restauratiecommissie op behoud van het oude subsidie had aangedrongen in verband met werken, die aanvankelijk niet voorzien waren. Maar nog'krasser is, dat voor restau ratie van tot dusver nog niet ondersteunde historische gedenkteekenen slechts een memoriepost is uitgetrokken. Zelfs de ten vorigen jare aanvankelijk uitgetrokken sub sidies voor een viertal monumenten zijn niet weder aangevraagd, niettegenstaande ten aanzien van een van deze door den Minister toen in de Toelichting uitdrukkelijk was verklaard, dat het gevaar voor instorten van daken en gewelven niet denkbeeldig kon worden geacht. Ook het luttele bedrag van f1500.?voor onvoorziene uitgaven is niet meer op de begrooting gebracht, terwijl toch dit postje zoo menigmaal nuttig heeft gewerkt om tegemoet te komen bij kleine restauraties b.v. van een merkwaardigen gevel van een particulier huis, welke anders met slooping bedreigd werd. Eveneens betreuren wij het, dat voor de restauratie der Rijksmonumenten, welk aantal in de laatste jaren gestadig is toegenomen, niet weder het bedrag, dat ten vorigen jare oorspronkelijk was aangevraagd n.l. f 55000 is uitgetrokken, maar de later aangebrachte bezuiniging tot f 50000 is. gehandhaafd. Hier geldt het toch waarlijk geen luxeuitgaven, immers eerstens dienen de gelden om het verval der monumenten te verhoeden, ter wijl verder uit een oogpunt van werkver schaffing deze gelden doelmatig besteed worden. Tegenover al deze klachten verheugt het ons, dat er althans iets gedaan is voor de zoo hoog noodige uitbreiding van het per soneel der Koninklijke Bibliotheek, voor de verbetering van jaarwedden van de opzich ters der Rijksmusea en het lagere personeel van het bouwkundig bureau en dat voor de materieele uitgaven van het Algemeen Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek een kleine verhooging wordt voorgesteld, al blijft het voor de Koninklijke Bibliotheek uitgetrokken cijfer nog f 11000 beneden de som, die oorspronkelijk voor 1915 werd noo dig geacht. Ook op het artikel uitgaven en subsidiën voor ondernemingen van weten schap en kunst" is voor enkele doeleinden iets meer dan voor 1915 geraamd. Dat voor aankoopen voor de Rijksmusea slechts memorieposten zijn uitgetrokken met het doel om bij de Memorie van Antwoord deze posten te vervangen door de bedragen, die op die artikelen in dit jaar zullen over schieten, achten wij eenigszins begrijpelijk. wél hél plechtige vergadering; nu was!het als van-ouds, zonder een spoor van buitennissigheid. Verlang, althans van mij, geen besprekinkje van de Troonrede. Met Cort heb ik er twee dagen ernstig over gesproken, er n dag nog ernstiger over gedacht, ver volgens er n ochtend het allerernstigst over geschreven. Het resultaat hebt ge in alle dagbladen kunnen lezen. Zijn wij, mijn oude vriend Cort en ik, er niet tref'lijk in geslaagd in vele woorden schier niets te zeggen. Als ik bedenk hoe eenvoudig een Troonrede te schrijven is en hoe vele, vele dagbladen er zich ongerust over maken! Maar ge moet deze wijsgeerigheid maar in eigen boezem besluiten en er vooral niet bij uw lezers mede komen aandragen. Daar ik de Troonrede beter kende dan iemand anders in de Ridderzaal Cort, die althans zijn handteekening er aan gegeven had, nu daargelaten heb ik mijn aandacht meer uitsluitend aan de vergadering zelve Voor aankoopen van schilderijen en andere kunstvoorwerpen is het thans niet het ge schikte oogenblik; maar van den anderen kant zoude het toch geen kwaad hebben gekund, de oude cijfers wederom te her stellen, te meer, daar in verband met de aangenomen regeling het niet in de bedoe ling ligt om die gelden steeds te gebruiken, maar ze van jaar op jaar op te sparen, tot dat bij belangrijk voorkomende gevallen de noodige gelden aanwezig zijn en het dan niet noodig is met een suppletoire begrooting bij de Kamers te komen. Ook is het te verklaren, dat de Minister den tijd nog niet gekomen acht om de ten vorigen jare in het uitzicht gestelde nieuwe wijze van subsidieering der openbare lees zalen in te voeren. In het algemeen kunnen de leeszalen met de tegenwoordige subsidies wel tevreden zijn, te meer nu voor dit doel in het geheel weer f 3700 meer wordt aan gevraagd. Dat het subsidie aan de Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken niet weder op het oude cijfer van f 2000 is teruggebracht, vinden wij zoo erg niet, al hadden wij het aan de vereeniging, die veel nut sticht en goed werkt, gaarne gegund. Ook kunnen wij er ons indenken, dat enkele van de in het vorige jaar geschrapte sub sidies niet opnieuw zijn aangevraagd, zooals bijv. op n uitzondering na, de ondersteu ningen voor muziekstudie nog niet weder zijn uitgetrokken. Daarentegen vinden wij het zeer jammer, dat voor subsidies aan leerlingen der Rijksnormaalschool voor Tee kenonderwijzers, de Rijksschool voor Kunst nijverheid en de Rijks-Academie van Beel dende Kunsten alleen die voor de leerlingen der laatstgenoemde instelling zijn hersteld, enkel en alleen op grond, dat de subsidies weer als schoolgeld in de schatkist worden teruggestort en niet voor levensonderhoud dienen. Hier viert het Holland op zijn smalst" weer eens op onvervalschte wijze hoogtij. Toch is het ons bekend, dat de tegenwoor dige chef van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen alle pogingen in het werk stelt om zooveel doenlijk de belangen van die afdeeling te bevorderen, doch schijnt hij, gelijk wij herhaaldelijk vernomen hebben, met dezelfde moeilijkheden te worstelen te hebben, als indertijd zijn voorganger Jhr. mr. Victor de Stuers. Wij dachten, dat, vooral door de steeds milder wordende medewer king derStaten-Generaal, deze moeilijkheden langzamerhand overwonnen waren, doch het blijkt helaas dat zulks nog niet het geval is en dat aan het Departement van Binnen landsche Zaken niet steeds voldoende het oor worde geleend aan de belangen van kunst en wetenschap. Ook hadden wij gaarne gezien, dat het subsidie aan de Vereeniging voor Veredeling van het Ambacht weer van f3000 op het oude bedrag van f 6000 was teruggebracht. Deze vereeniging werkt toch zeker even nuttig als de vakscholen voor kleermakers en kappers te 's Gravenhage, waarvoor wel meer subsidie wordt aangevraagd en de Kantwerkscholen te 's Gravemoer en te Wijdenes, voor welke nieuwe subsidies zijn uitgetrokken. Gelukkig is aan het Algemeen Nederlandsen Verbond reeds in 1915 het subsidie volgens het oude bedrag uitgekeerd, terwijl ook de ten vorigen jare geschrapte verhoogingen voor de teekenscholen te Arnhem, Groningen en Utrecht weer op nieuw zijn aangevraagd en het Haagsche Conservatorium zich uit zijn geldverlegenheid gered ziet door een verhoogde bijdrage van ?3000. Wel daarentegen hadden o. i. de subsidies aan de orkesten, de maatschappij tot bevor dering der Toonkunst en vooral aan het Openluchtmuseum te Arnhem hersteld moeten zijn. Hier zijn het toch zeer zeker productieve uitgaven, waarvan een menigte ingezetenen direkt of indirekt profiteeren, terwijl ook het motief van werkverschaffing hier een doorslag had kunnen geven. Vergelijkt men daarmede wat, niettegenstaande den oorlog, in de groote gemeenten op het gebied van kunsten en wetenschappen geschiedt, men denke bv. aan Utrecht, waar ? 250.000 wordt aangevraagd voor een nieuw gemeente museum, aan den Haag, dat o. a. de jaar wedde van den directeur van het museum aanmerkelijk gaat verhoogen, dan komen wij tot de conclusie, dat bij deze begrooting ten aanzien van de moreele en ideëele be langen van ons volk wat al te karig te werk is gegaan en, al betwijfelen wij, of verzet van de Kamers voor dit jaar vee! helpen zal, zoo vertolken wij toch de gevoelens van talrijke belangstellenden in kunsten en wetenschappen, indien wij de hoop uitspre ken, dat in een volgend jaar de toestand van 's lands financiën het mogelijk zal maken om ook voor de hier bedoelde aangelegen heden de koorden van de beurs niet al te strak gespannen te houden. X. Y. Willy Sluiter (ROTTERDAM, UNGER EN VAN MENS) Het is de vraag bij vele werken van tegenwoordig: hoe lang weer-staan zij den kijkenden blik, het zoekend oog van den beschouwer? Hoeveel ontroering vereenden zij in hun kleur, in hunne voorstelling, in hun vorm, in hunne psychologie? Genoeg voor 't durend uur ? Bij Willy Sluiter's werk rees op nieuw deze vraag. Wat hij maakt is hard geobser veerd, hard neergeschreven. Hij vermag meer dan menigeen. Hij kan een beweging vol doende geven; een figuur construeert hij IIIIIMIIIIIIIII gewijd. Wat kleeden deze volksvertegen woordigers zich toch slecht en indien mogelijk! hoe slagen ze er toch volkomen in zich nog slechter te bewegen. Wanneer ik mijn vrienden en kennissen uit de diplo matieke kringen uitsluit en eveneens eenige senatoren ampart" zet evenals de nou gat uit Klikspaan's dagen dan is de rest eenvoudig: bedroevend. Waar zouden de Edelmogenden van het jaar 1915 trouwens hebben moeten leeren galakleeding te dragen? Ze overdrijven steeds in eenigerlei opzicht. Of ze dragen hun kleedij van den derden Dinsdag in September op eene wijze, die 'al te duidelijk hun innerlijke gedachte verraadt: ik-heber-lak-aan !", dan wel ze pronken in hun gewaad als, nu ja, als menschelijke pauwen. Heeft Loudon niet eenige jongelui van zijn Kabinet beschikbaar, die aan onwennige Kamerleden kunnen voordoen ihoe men de toch niet overdadige gala-uniform van volks vertegenwoordiger te dragen behoort? Toen Anton mij, na afloop van de plechtigrap. Dit zijn echter eischen voor journalistiek; scherpe momentopnamen. Maar wat bezit hij meer? Zijn kleur is van 'talgemeene, overal te vinden, aspect. Dit beteekent niet, dat zij algemeens bezit, omdat zij persoonlijks diepzinnig openbaart; het beteekent dat zij in den vlotten tegenwoordigen om gangstijl van velen haar ontroeringen, eer haar waarnemingen, uitdrukt. Zij is nooit nog gestegen tot die zoetzinnige eenzaam heid die de schoonheid is, tot die eenzaam heid waar het tegenwoordige slechts als een schemer over 't eeuwige vlaagt. En zijn psychologie? Er is in haar geen enkele bekentenis, vondst, samenstel, nieuwe aanduiding. Zij karikaturiseert hardweg, niet al te zeer, maar toch te veel om verfijnd te zijn. Ook hier is Sluiter vlot; voor een Hollander echter te snel, niet langzaam genoeg. Ook dit is een fout van gewonen aard; wie en wat zal ooit hem de diepzinnige langzaamheid weer brengen van conceptie, zoo al niet van uitvoering ? PLASSCHAERT * * * Democratiseering van Kunst" De Directie van Magazijn Nederland" (Kattenburg en Co.) in den Haag heeft haar nieuwe gebouw geopend in de Spuistraat, en bij die gelegenheid een boek uitgegeven (gratis voor klanten, en a ? 1.?voor nietklanten) getiteld: Kleeding en de Man". Dit reclameboek bevat Letterkundige Bij dragen" van Louis Couperus, Top Naeff, Brusse, Feith e. a. en teekeningen van Willy Sluiter e. a. Louis Couperus geeft in Het Vad." van 25 Sept. 1.1. onder den titel Democratiseering van Kunst" ongevraagd een soort excuus voor deze reclame-litera tuur. Hij zegt daarin o. a. dat Mathilde Serao ook wel reclame schreef voor den grooten parfumeur Dertelli en zegt: Laten wij, kun stenaars, niet te bang zijn, nu en dan onze Muze eens te democratiseeren". Door deze reclame-kunst openen zich nieuwe horizonnen, en nieuwe inkomsten bronnen voor literatoren, die in deze crisis tijden welkom zijn. Wij zien in de toekomst al ulevellen, verpakt in sonnetten van Kloos en verzen van Boutens, onderbroeken, waarbij eene ontboezeming van Carel Scharten wordt cadeau gegeven, corsetten, gepakt in be spiegelingen van Borel, oude kaas met eene realistische beschrijving van Querido, hand schoenen met eene teekening van van der Hem cadeau, nachtjaponnen met een bun deltje zwoele verzen van Madame Lautère er bij cadeau, enz. enz. De prijscouranten der diverse magazijnen in sonnettenvorm, met teekeningen van Toorop. In Parijs doen ze 't nog beter. Daar laten eerste rangs tailleurshuizen een of anderen prince" of duc" gratis niet alleen, maar zelfs tegen hoog salaris in hun kleeding rondloopen, en prima restaurants betalen royaal, met prima diner toe, voor de aan wezigheid van een hoog chic, adellijk poten taat. En nu een vraag: zou Couperus, wiens tadellose" toilet denk maar eens om het klassiek geworden patante witte vest alleen zich ook durven vertoonen in... een costuum der firma Kattenburg, voor welke hij zoo'n reclame maakt, en op die manier ook zich zelf durven democratiseeren ? Onder de reclame voor Couperus lezingen kan dan staan: de heer Couperus zal ge kleed zijn in een rok van Kattenburg." B. VERZEN Dit is mijn lust... Dit is mijn lust om dus hoog boven de aarde op vleuglen der gedachten te verwijlen. In 't smetloos blauw der horizonten, waar de zonlicht-omboorde wolkjes doelloos zeilen, waar nimmer noghet Wonder zich verklaarde, daar neemt de geest zijn vlucht naar 't verre, 't ijle; maar nooit vermogen de oogen, hóe ze staarden, 't onkënbre Schoon door 's hemels ruim te peilen. O, onbegrepen smart, die immer schrijnt, die me altijd drijft en dringt om voort te dwalen naar 't verst verwijderd, nooit te reiken Eind. Nochthans baadt zich als bloem in zonne stralen de ziel schoon nóg in 't kleed van ruimte en tijd in vreugde-glanzen dier Oneindigheid. NOTO SOEROTO ?J" >Ji ifc De Ruiter Voor W. A. van Konijnenburg. In vlammenpracht, die pralend hem omvangt, Rijst hoog de ruiter op zijn donker ros, De wapperende manen waaien los Van 't edel dier, dat naar 't gebied verlangt, Waar reiner lucht hem vonkelend omprangt, Waar hij zal dolen door 't fantastisch bosch Van sprookjesrijken, waar met vreemden dos Onaardsche kleur 't onaardsche land omhangt. De ruiter is nswillend met zijn dier, En laat het vrij te vliegen naar zijn aard. Ook hij streeft naar een hooger land van licht, Zoo gaan zij beiden, hooggestemd en fier, Als in apocalyps, n man n paard, In vlammenpralend, visionair gezicht. EDWARD B. KOSTER heid, met het coupeetje kwam halen, reed juist de heer Rppdhuijzen in een huurautomobieletje vór mijn rijtuig uit. Zoo de geachte afgevaardigde voor Brielle, naar ik verneem, nog eens minister in het klassieke Torentje mocht worden, dient hij toch waarlijk een andere kleermaker te nemen ? Dacht ge dat, Hooggeschatte Heer? Hoe vergist ge U dan? Het is niet de kleer maker, die schuldig is, doch de man, die de kleeding niet te dragen weet. En de heer Roodhuijzen is zelfs nog niet de ergste zondaar op dit gebied. Ik voel iets voor het standpunt van de heeren S. D. A. P.-leden; er moesten meer Kamer leden wegblijven alleen om kwetsing van het oog te vermijden. Willem waarschuwt mij, dat het noenmaal gediend is. Met gevoelens van vriendschap en hoog achting, Uw, Jhr. mr. dr. ERNESTE VAN L. 'T H. (Oud-Lid van de Stalen van Zaid-Holland)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl