Historisch Archief 1877-1940
17 Oct. '15. No. 1999
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Prajnaparamita, de vrouwelijke helft van
Adi-boeddha, die is de hoogste godheid,
de bron van alle zijn, de uit zich
zelf ontstane.
(Tentoonstelling in 't Stedelijk Museum}.
Volkskunst
Nog twee weken en de tentoonstelling van
Oüd-Javaansch en Balisch Hindoeïsme in
het Stedelijk Museum te Amsterdam wordt
gesloten. Het was de eerste bijzondere ten
toonstelling georganiseerd door het Kolo
niaal Instituut.
Voor haar die in de vrouwenkunst der
Indonesische volken belangstellen, mocht de
tentoonstelling zeer belangrijk heeten. De
Balische vrouwen zijn zeer bekwame weef
sters, haar fantastische geest vindt naar het
schijnt de meeste bevrediging in het weven
der ikattans met hun grillige figuren, waarbij
batik- en weefkunst als 't ware in n
technische vaardigheid uiting vinden. En
waar zij aldus op schering en inslag het
afdek- en verf-procédétot in het kleinste
weten door te voeren, daar schitteren nog
bovendien de blank gebleven plekken in
gouden wajang- of toempal-motieven, in
gouden letterschrift en bloemvormen, ja wat
niet al. Een rijkdom van fantasie, een rijk
dom van vrouwelijke volkskunst!
En nu mag het merkwaardig heeten, dat
die Balische vrouw, waar zij haar weefwerk
weet te brengen op zulk een hooge trap
van ontwikkeling en haar fantasie tot in het
schier ongeloofelijke op het doek weet uit
te spinnen, voor geen der andere vrouwen
kunsten schijnt oog te hebben en in bijv.
kralenwerk het meest primitieve levert wat
men zich denken kan.
Merkwaardig? Is dit niet juist het geheim
van haar kunst? De Inlandsche vrouw weeft,
f zij batikt, of zij vlecht, of zij rijgt kralen;
meerendeels beoefent zij n kunst, de
kunst van haar volk, die haar bij traditie,
bij erfrecht in de vingeren zit en aan welke
zij zich van der jeugd af geeft met geheel
haar hart. Dagen, maanden lang werkt zij
over n werkstuk en is dit gereed dan zet
zij een nieuw op, dan wordt bij het weven
de ketting opnieuw gespannen en de
fijne plantenvezels of garens worden weder
in ontelbare bundels in de patroonheffers
gelegd, die de teekening zullen bewerk
stelligen. Elk doek heeft het dessin, haar
door de fantasie van het oogenblik inge
geven, een eindelooze variatie op
traditioneele motieven. Wat uit haar handen komt
is kunstwerk, onnavolgbaar, want het is de
taal van haar hart, van hare gedachte, die
wij niet kunnen verstaan hoogstens be
wonderen.
Ons vrouwen van 't westen is de volks
kunst vreemd. Wij weven, wij rijgen kralen,
wij borduren, wij klossen kant, wij breien,
wij haken, ja wij doen vél, van alles wat,
IIIIIIIIM iiiiiiMilmimiiiiimi in i HUI
Kardinaalsmuts
Hier en daar ziet men ze langs de straat
gevent worden, de slanke, rechte, veer
krachtige sterke takjes, dicht behangen met
scharlakenroode vruchten. En langs de duin
streek trekken wandelaars er op uit, om
heele bossen te verzamelen van dit prach
tigste aller heestertjes. De druk begane
wegen hebben dan ook al spoedig dit deel
van hun herfstpracht verloren. Misschien is
het ook wel uit vrees voor het publiek"
dat men het kardinaalsmutsje weinig voor
wegbeplanting gebruikt. Daar doet men
verkeerd aan, men moet dat arme publiek
niet altijd voor het hoofd stooten, noch
verachten en als ik wat te zeggen had, dan
plantte ik die struiken, overal waar ze maar
wilden groeien en liet gerust toe, dat iedereen
er takken sneed naar hartelust. Wanneer
men zoo iets gewoonweg toestaat of zelfs
aanmoedigt verdwijnt elk idee van roof of
ruwheid. De heester zelf kan er prachtig
tegen: wie zooals hij het konijn en de rups
kan tarten behoeft den mensen niet te vreezen.
Van den weg af langs stille boschranden
of geheel alleen op zonnige duinhellingen
staan nu die heesters in volle pracht. Aan
zijtakken van tweejarige twijgen zijn de
vruchten het talrijkst. Die twijgen zelf zijn
nog vierkant, daardoor komt de strenge
kruisgewijze plaatsing dier zijtakken nog
meer tot zijn recht. De steeltjes waar de
vruchtjes aan hangen zijn allersierlijkst ge
knakt en gebogen en de ribben en groeven
van de vierhoekige vrucht ontspringen in
fraaie bocht uit het gekraagde
aanhechtingsdat is het kenmerk onzer Westersche be
schaving. Alles kennen, behoort tot een
goede opvoeding, en... wat bereiken wi;
er mede? Halfheid, een schromelijke
halfheid en nietigheid in prestatie, waarvan wij
ons eerst recht bewust worden als wij staan
tegenover die wondere vrouwenkunst die
daar van wij zeggen onbeschaafde
werksters hangt aan de wanden in 't Stede
lijk Museum. Ware 't niet doeltreffender,
indien ook wij die veelheid reduceerden
tot nheid en ons toelegden op n soort
arbeid, die dan als van zelf ook onder onze
vingeren zou groeien en zich ontwikkelen
wellicht tot een kunst waarvan wij alleen
de taal verstonden?
In een onzer steden woont een meisje,
in nederigen eenvoud opgegroeid. Zij
bezocht een onzer volkshuizen en leerde
daar ontvankelijk te zijn voor de schoon
heid van lijn, van kleur, van vorm. En zij
was ontvankelijk voor dat alles, en van
stonde aan, bracht zij het geleerde over op
de stof en werkte op hare wijze de fraaiste
kleurenmengelingen in een zeer ingewik
keld lijnenspel haar als door de natuur
ingegeven. De patronen die zich op de fijne,
verdeelde zeer primitieve grondstof
afteekenen, zijn alle verschillend en hebben
een ongeëvenaarde rijkdom van gedachte.
Zij geeft zich geheel aan dat sport werk
en schept de kunst die wij betitelen met
den naam volkskunst, de heerlijke gave van
enkelen, meest eenvoudigen in den lande,
waartegen onze dikwijls met moeite aan
geleerde, met zorg aangekweekte en gekoes
terde kunst het aflegt.
En dat eenvoudige meisje is gelukkig
met haar gave, gelukkig als zij kan vol
doen aan haar drang tot scheppen in de
richting die als van zelf de hare werd, die
de hare zal blijven, en waarin zij zeker nog
menige fraaie werkprestatie zal kunnen
leveren mits het haar is gegeven in rust te
werken, en het gejaagde alledaagsleven van
ons beschaafd westen met de daaraan ge
paarde materieele zorgen niet hun invloed
op haar doen gelden.
Want ook de rust die van de Inlandsche
vrouw uitgaat en haar beheerscht, komt
haar kunst ten (goede, en die kalmte, wij
zouden haar aan de natuurvolken kunnen
benijden, we kunnen die zoo moeilijk in
ons maatschappelijk leven deelachtigworden.
Die gemoedsrust was reeds van oudsher
den bewoner van de tropen eigen. Zij
vindt reeds uitdrukking in de monumenten
die in de 3e en 4e eeuw in Java's binnenland
werden opgericht, in de Boeddha-beelden
waarmede de tempels werden versierd.
Die gemoedsrust ze komt ook eenige
oogenblikken over ons bij het vertoeven in
het Stedelijk Museum met zijn werken van
Oostersche vrouwen-volkskunst.
ELIS. M. ROGGE
« s *
Herfstbouquet
De tuin begint zijn kleur te verliezen, dat
wil zeggen zijn veel-kleuren rijkdom; want
juist de hel-gele en oranjebloemen houden
het het langst vol in het najaar en staan
soms schitterend in de late herfstzon tegen
het roodwordende loof. Het is alsof een
heldere klank de laatste jubeltoon moet zijn.
Naast de zonnebloemen. Helenium,
Qaillardia's, Quldenroede "en al de andere gele
najaarsbloemen is er nog n plant, die het
maar niet op kan geven. Al haar kracht
bewaart zij voor de laatste maanden; gedu
rende den zomer maakt zij forsche scheuten
en frisch blad, verdringt alle andere planten
om zich heen. Haast even hard werkend in
den grond met haar forschen wortelstok, als
daarboven met haar stevige stengels, die
van afstand tot afstand door verdikte
knoopen versterkt zijn.
Aan die vele knoopen heeft de woesteling
zijn naam te danken Polygonum, Poly = veel,
Gonum = knoop.
Dat Latijnsche woord lijkt ons zoo vreemd
en toch zijn wij met de familie zoo goed
bekend, omdat er n plant is uit de groote
Polygonumfamilie, die ook wel van verre
tot ons kwam, maar zoo zeer in ons volks
leven is ingeburgerd, dat we haar gaan
beschouwen als een inheemsche plant.
Dat is de boekweit. Vooral in het westen
van ons vaderland op onvruchtbare akkers
tiert de boekweit. Van ver komt de zoete
lucht tot ons, de bijen vergasten zich aan
den honing en de heldere zon schijnt over
die lichte plek in het landschap. Naast den
schralen landweg en de donkere bosschen
daarachter, geeft dat door de zon beschenen
Doekweitveld een indruk van weelde, van
junt. Splijten de vier hokken open dan
Duilen daaruit de oranje zaden te voorschijn;
ia een uur of zoo vallen zij geheel uit het
lokje en blijven dan hangen aan een spier
wit draadje. Dan is het vruchttakje op zijn
mooist en lokt het ook de meeste vogels.
Ik ga iederen dag voorbij een flink mas
sief van deze kardinaalsmutsjes en amuseer
mij nu al een week met de roodborstjes,
die telkens komen kijken of de zaden al
verschijnen. Vandaag nebben de eerste zich
vertoond en met druk gelok zijn de vogeltjes
dadelijk erop afgekomen. De heesters zijn zoo
vol vruchten, dat de vogels zonder moeite
zaden genoeg kunnen afpikken, er komt
leelemaal geen acrobatenwerk bij te pas.
Ze moeten er wel veel van eten en ze snel
verteren want alleen de weeke, dunne,
oranje zaadmantel is verteerbaar, het witte
harde zaad verlaat het darmkanaal onver
anderd. Zoodoende zaaien de roodborstjes
de kardinaalsmutsjes uit bij duizenden en
duizenden, en overal op de rustplaatsen der
vogels vindt men opslag van jonge heestertjes.
Maar o, wat blijven zij lang klein en wel
door twee oorzaken. Natuurlijk ontkiemen
de zaden meest onder boomen en nu heeft
iet kardinaalsmutsje voor flinken groei en
jloei veel licht noodig. Ze blijven in het
donker daarom klein en schieten eerst flink
op, wanneer de boomen door de eene of
andere oorzaak verdwijnen. De stormen van
iet vorig jaar hebben veel van die kleine
icestertjes belangrijk vooruit geholpen.
Ook zonder storm tracht het plantje zich
e redden en wel door jaar in en jaar uit
nieuwe loten te vormen uit zijn wortels in
de richting naar het licht. Zoo kruipen de
cardinaalsmutjes langzamerhand weg uit de
duisternis. Soms vindt men onder
denne>oomen heele perken van ons heestertje,
slechts een decimeter of twee hoog maar
meters in doorsnee en gemakkelijk is het
dan te zien dat verscheidene van deze kleine
plantjes jaren en jaren oud zijn. Ze hebben
lak onder het mos een soort van liggenden
Herfstbloemen
krachtigen groei, die een blijde stemming
wekt.
Nog een andere veel nederiger afstamme
ling van de Polygonumfamilie laat zich nog
minder verjagen, dan de andere leden van
het talrijk gezin, dat is een onkruid, en
een onkruid, dat wij overal zien opslaan,
waar wij het het minst verwachten. Dit
plantje draagt den naam van Christusgras,
omdat de sage wil, dat het stond onder het
kruis van Christus en dat een bloeddruppel
van den stervenden Heiland gevallen is op
dit blad; zoodat dat er nog altijd de sporen
van draagt.
Wie het onkruid bij naam niet kent zal
het terug vinden aan de donkere vlek, die
midden op het blad zich vertoont, verder
is het weinig opvallend, maar een licht rose
bloemaar en de knoopen in de stengels
wijzen ons dadelijk den weg als wij naar
zijn oorsprong mochten zoeken.
De vorsten, de reuzen van het
Poiygonumgeslacht staan in mijn tuin en de mooiste
van het heele geslacht is Polygonum Auberti,
de klimplant, die achter het huis op het
Noorden geplant met lange witte bloem
ranken hangt over de ingang, als
bloemfestoen boven de voordeur.
Verrassend is het als men den heelen
zomer de frisch groene ranken langs den
muur heeft zien klimmen, op eenmaal eind
September de witte bloemtrossen te voor
schijn te zien komen, die al meer en meer
zich dringen tusschen de groene bladen en
den heelen muur schitterend met bloemen
versieren.
In mijn bouquet zijn de onderste
nederhangende bloemen van de Polygonum Auberti.
Recht omhoog steekt een tak van de
Artemisia, die ook witte bloemen heeft,
daarnaast de krachtige stengels van de
grootste vaste plant uit mijn bloemenborder,
de Polygonum Zachalinense en daartegenover
nog een andere vaste plant, waarvan ik den
bijnaam niet weet, omdat die zich van zelf
genesteld heeft in een hoek van den tuin, die
ik de wild garden" wil noemen. Engelschen
hebben altijd, als zij er maar eenigszins de
plaats voor hebben, een gedeelte, waar alles
wild mag groeien, waar ze alleen nu en dan
met ruwe hand het al te welig onkruid uit
roeien en waar dan de overige piantenweelde
tot zijn recht mag komen.
In mijn wildernis bracht waarschijnlijk een
vogel een zaadje van deze Polygonum en
juist daar kon hij bot vieren aan zijn
levenslust.
Aan den kant van het vijvertje staat nog
een andere Polygonum, niet zoo woest niet
zoo overweldigend van aard. Heldere roode
bloemtrosjes steken als vurige tongetjes door
en langs de oeverplanten. Zij maken een
aardig effect en zijn mij ook voor mijn
bouquet heel welkom.
Die kleine roode trosjes bestaan weer uit
vele kleine roode bloemetjes; het is of de
Polygonum vooral het eerste deel van zijn
naam in zijn devies wil schrijven alle
familieleden hebben vele bloempjes, die zich
te zamen vereenigen tot een opvallend mooie
bloemversiering, veel stengels, veel wortels,
veel blad en dan ten slotte de vele knoopen,
die toch ook het kenmerk zijn voor het
geslacht.
Is het niet vreemd, dat een plantenfamilie
die zoo brutaal optreedt, toch nog altijd niet
gekend, gezocht wordt door de planten
liefTakje met vruchtjes van Kardinaalsmuts
stengel, die verscheidene decimeters lang
kan zijn.
Dikwijls blijven de kardinaalsmntsjes klein,
niet door de duisternis, maar door het vlijtig
knagen der konijntjes Alle takjes zijn afge
sneden als met een scherp mesje en alleen
aag bij den grond vindt men den groei van
den laatsten zomer.
Het konijn verricht zijn snoeiwerk voor
namelijk 's winters. Worden nu in een
perceel de konijnen verdreven, dan schieten
nt het afgeknaagde boschje dadelijk eenige
'orsche twijgen recht omhoog en in drie
jaar tijds staat daar een indrukwekkend
hebbers. Een klimplant, die welig op het
Noorden groeit en rijk bloeit moest toch
ieders hart veroveren, een bloemversiering
van de witte Polygonum op taf el moest toch
iedere liefhebster bekoren een bouquet,
waarin de verschillende bloemen dier Poly
gonumfamilie geschikt zijn.voldoet uitstekend
in den hoek bij het raam, waar ik mijn bloe
men altijd nederzet.
A. BIENFAIT
Wat men in vroeger tijd van onze
dienstmeisjes verlangde
De volgende advertentie las men in een
onzer provinciale weekbladen in het midden
van de vorige eeuw:
Bij lieden op het platte land,
Vereenigd door den huwelijks band,
Waar tevens geene kinderen zijn,
En wonende aan den ouden Rijn,
Verlangt m' op ultimo van Mei
Een' dienstbode uit der maagden rei.
Zij moet alleen als meid ageeren,
Steeds zindlijk zijn op lijf en kleeren,
Een' burger-pot goed kunnen koken,
Alleen met hout en turf te stoken;
Het strijken, rekken, goed verstaan,
En handig met de wasch omgaan;
Zij moet gezond zijn, sterk van leden,
Van goed humeur en goede zeden,
d' Ervormde Godsdienst toegedaan,
En Zondags trouw ter kerke gaan,
Als lidmaat reeds zijn aangenomen,
't Bewijs daarvan al mede toonen.
De leeftijd heeft nog al bezwaren,
Dus niet te jong of oud van jaren,
Wanneer men twintig, dertig teld,
Daar is men 't liefst toch op gesteld.
De vreijers zijn verboden zaken,
Die zouden 't hoofd op hol doen raken.
Wanneer een boodschap wordt verrigt,
Zij haar voor oog, als dure pligt,
Om spoedig weer naar huis te keeren,
En niet op weg te discoureren,
Want die den kostbren tijd verspilt,
Heeft nooit gedeugd .... of niet gewild.
Zij moet des morgens vroeg ontwaken,
Geen buurgerucht of praatjes maken,
De keuken zij haar pronk-salet,
Die houde zij steeds rein en net,
Ook zij zij zindlijk op haar handen,
En late 't eten niet verbranden,
Geen spijze smake naar den rook,
Ook 't water mag niet van de kook.
Voorts moet zij braaf zijn, en bescheiden,
Niet stug, gelijk zoo vele meiden,
Die tegenspreken, stelen, liegen,
En vrouw of heeren steeds bedriegen,
Ook moet zij spaarzaam zijn, niet breken ;
Toch vlug ; maar warsch van list en streken;
Want zij, die zulk een' zonde doet,
Wordt daarvoor eenmaal streng beboet.
De voorkeur haar, (en dit zal blijven)
Die lezen kunnen en wat schrijven.
Die alles, dus in zich verénen,
En zich daartoe bereid verleenen,
Zij zullen hebben rijken loon,
Waar zij zich vestigen ter woon.
Adres bij A. B. C. alhier.
Of bij den drukker, couraatier. Zegt het voort.
INGEZONDEN
Naar aanleiding van het ingezonden stuk
van den heer Bronke Jr. in het Nr. van 10
October zou ik even willen opmerken, dat
ik in de rubriek voor vrouwen in hoofdzaak
over de vrouwenarbeid in het kamp te Ede
willende spreken, me tot een vrouwlwendde
om inlichtingen, die naar ik mocht veron
derstellen volkomen op de hoogte der toe
standen aldaar was en de onderstelling opper,
dat enkele inrichtingen anders waren toen
ik het zag (vór Paschen) dan tegenwoordig.
Belangstelling voor het vluchtpord deed me
erover schrijven, daarom ben ik het dan ook
eens met de inzender, dat het publiek op
de hoogte moet wezen met de toestanden
zooals ze nu zijn.
SOPHIE SCHFIDIUS
* * *
Ons Kookboek
VOOR DE LUNCH
BOBOTO
Neem eenige fijn gehakte chalotten en een
goede kluit boter, fruit dat samen in een
kleine koekepan. Werk door l J£pond
kalfsgehakt: zout, 4 eieren (wit en geel goed
dooreen geklopt) kerry, cayenne-peper en
ruim melk, voeg er het laatst de gefruite
uien en boter bij.
Vul met dit mengsel zooveel pastei-bakjes
als er personen zijn, doe ze niet te vol, daar
er onder het koken jus op komt. Laat de
bakjes 2 uur au bain Marie" koken. De
hoeveelheid is berekend voor 6 a 8 bakjes.
Men dient er rijst bij. De bakjes worden
op een platte schotel geplaatst tusschen
slablaadjes.
M. K.
APPELSCHOTELTJE
Besmeer een vuurvast schoteltje met boter,
bestrooi het met beschuitkruimels, leg er
een laagje gesnipperde zure appelen in, be
strooi dat met suiker, doe daarop een kopje
rauwe rijst en drie kopjes water met een
tikje zout, leg dan weer appelen met suiker,
rijst met water en zout, en 't laatst weer
appelen. Doe er een goed passende deksel
overheen, en zet het in den oven tot 't gaar
is, l a IVs uur; dan neemt men het deksel
er af, bestrooit het met beschuitkruim, legt
hier en daar een stukje boter en laat er in
den oven een korslje op komen.
C. S.-H.
VLAAMSCHE WORTELTJES
Een bos fijne tuinworteltjes 5 minuten in
kokend water leggen, dan in dunne schijfjes
snijden ze met een kopje water, wat peper
en zout en 30 gram boter, aldoor even
schuddend, een half uur zachtjes laten stoven.
Onderwijl 2 eierdooiers met een kopje
room, een theelepeltje fijngehakte peterselie
en dragon vermengen. Hierbij voorzichtig
eerst een paar lepels, daarna de rest van 't
wortelnat voegen en 't verkregen mengsel
op 'n zacht vuurtje tot 'n dikke saus roeren.
De worteltjes met deze saus bedekt op
tafel brengen. L. K.
Steunt de Nationale Nijverheid
HOFLEVERANCIER
H. M EU ER
KONINGSPLEIN AMSTERDAM
EIGEN LINGERIES ATELIERS
EIGEN BLOUSE ATELIERS
EIGEN STRUKINRICHTING
AAN HUIS, MET ELECTEISCHE BEWEEGKRACHT
HAND-BORDUURINRICHTIWGr
heestermassief, in den herfst stralend met zijn
roode vruchten.
De bladeren verkleuren ook heel mooi
Eigenlijk bestaan er van 't kardinaalsmutsje
een menigte kleurvariëteiten, die men in
hoofdzaak kan onderscheiden in brunetten
en blondinen. De laatste hebben een hei
dergroene schors en die is bij de eerste
paarsachtig bruin. Zelfs nadat de vier
kurklijsten zoover zijn uitgegroeid, dat zij de
twijg geheel omgeven is het kleurverschil
nog te zien. Nu krijgen de brunetten in
den herfst prachtige vuurroode bladeren,
maar de blondinen worden heldergeel. De
vruchten kunt ge vinden van heel donkerrood
af tot een heel merkwaardig bleekpaars toe.
Over de beteekenis van dit kleurverschil
kan ik niets zeggen: ik vind alle vormen
vlak bij elkaar op dezelfde standplaats.
De zaadjes zijn het bekijken ook wel
waard. Indien ge er een doorsnijdt, vindt
ge middenin een groen orgaantje, dat ge
met eenige voorzichtigheid ook wel in zijn
geheel los kunt peuteren. Het is een vol
maakt klein plantje met worteltje, stengeltje,
twee blaadjes en een klein groeiknopje, een
van de mooiste en duidelijkste kiemen die men
in zaden kan vinden. De witte massa er
omheen is het kiemwit en bevat het
reservevoedsel, waarop dat kiempje teert, totdat
het in zijn eigen onderhoud kan voorzien.
De fazanten zijn zeer verlekkerd op dat
groene kiempje, dat zij op een of andere
manier hebben ontdekt. Ze plukken de zaden
van den heester en pikken'ze dan heel handig
middendoor, pluizen het kiempje er uit en
laten het kiemwit liggen. Soms ligt de grond
vol met vernielde zaden. Het spreekt van
zelf dat de plant hierdoor niets dan schade
ondervindt. Beter gedragen zich de lijsters,
die werken net als de roodborstjes en als
ze haast hebben, nemen ze niet eens de
zaadjes apart, maar slikken ook de roode
vruchtdoos in. Dat is nog eens iets: een
paar honderd van die groote kramsvogels,
vluchtend v.oor den sneeuwstorm en nu haastig
iiMiliiiimiimiiimmiMiMmiiiiiMiiiiiilillimiuiiuimiimiiiHiiimiiiiii
aan 't eten in de kardinaalsmutsjes, om
morgen nog verder naar 't zuiden of westen
te wijken. Daarvoor alleen zou je die
heestertjes in je tuin zetten.
Een ding is er tegen. Ze hebben zomers
ontzettend te lijden van kleine gele rupsen
die niet alleen de plant kaal vreten, maar haar
ook nog overdekken met een slordig grijs
spinsel. Intusschen komen daar weer de
mooie wielewalen op af en de rupsen
zelf leveren na verpopt te zijn een prachtig
wit, zwartgespikkeld motje op, het
kardinaalsmutsmotje, dat de nazomerbloemen
aardig opvroolijkt. Bovendien verdraagt de
heester de vraat uitmuntend, 't is dus ten
slotte alleen maar een kwestie van smaak
of je die rupsjes wilt dulden of niet. In 't
laatste geval is besproeiing met nicotine
een afdoend middel.
Ik heb geprobeerd om te weten te komen
wat de wetenschappelijke naam van 't kar
dinaalsmutsje, Evonymus, wel beteekent.
Men is het er over eens dat 't beter is, om
Euonymus te spellen en nu vertelt de eene
geleerde mij, dat dat woord is afgeleid van
Eunomia en zoo moet de moeder der Furiën
geheeten hebben. De naam doelt dan op de
vergiftige eigenschappen van de plant. De
ander zegt: eu schoon en onymus =
naam, de heester verheugt zich in een goeden
naam, omdat hij wel werd gebruikt als
purgeer- en braakmiddel. Nu vraag ik je!
Aardiger vind ik de vreemde namen.
Spindelbaum, spindle-tree en fusain, die er op doelen
dat het hout gebruikt werd voor 't maken
van spinspoeltjes en ook wordt er fijn houts
kool van gebrand om mee te teekenen.
De vergiftigheid behoeft geen vrees in te
boezemen, de zaden zijn zoo afschuwelijk
bitter, dat geen kind er voor de tweede
maal in bijten zal. Plant kardinaalsmutsjes.
In stoerder tijden heette het ding Papenmuts.
JAC. P. THIJSSE