De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 17 oktober pagina 5

17 oktober 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

17 Oct. '15. No. 1999 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Prajnaparamita, de vrouwelijke helft van Adi-boeddha, die is de hoogste godheid, de bron van alle zijn, de uit zich zelf ontstane. (Tentoonstelling in 't Stedelijk Museum}. Volkskunst Nog twee weken en de tentoonstelling van Oüd-Javaansch en Balisch Hindoeïsme in het Stedelijk Museum te Amsterdam wordt gesloten. Het was de eerste bijzondere ten toonstelling georganiseerd door het Kolo niaal Instituut. Voor haar die in de vrouwenkunst der Indonesische volken belangstellen, mocht de tentoonstelling zeer belangrijk heeten. De Balische vrouwen zijn zeer bekwame weef sters, haar fantastische geest vindt naar het schijnt de meeste bevrediging in het weven der ikattans met hun grillige figuren, waarbij batik- en weefkunst als 't ware in n technische vaardigheid uiting vinden. En waar zij aldus op schering en inslag het afdek- en verf-procédétot in het kleinste weten door te voeren, daar schitteren nog bovendien de blank gebleven plekken in gouden wajang- of toempal-motieven, in gouden letterschrift en bloemvormen, ja wat niet al. Een rijkdom van fantasie, een rijk dom van vrouwelijke volkskunst! En nu mag het merkwaardig heeten, dat die Balische vrouw, waar zij haar weefwerk weet te brengen op zulk een hooge trap van ontwikkeling en haar fantasie tot in het schier ongeloofelijke op het doek weet uit te spinnen, voor geen der andere vrouwen kunsten schijnt oog te hebben en in bijv. kralenwerk het meest primitieve levert wat men zich denken kan. Merkwaardig? Is dit niet juist het geheim van haar kunst? De Inlandsche vrouw weeft, f zij batikt, of zij vlecht, of zij rijgt kralen; meerendeels beoefent zij n kunst, de kunst van haar volk, die haar bij traditie, bij erfrecht in de vingeren zit en aan welke zij zich van der jeugd af geeft met geheel haar hart. Dagen, maanden lang werkt zij over n werkstuk en is dit gereed dan zet zij een nieuw op, dan wordt bij het weven de ketting opnieuw gespannen en de fijne plantenvezels of garens worden weder in ontelbare bundels in de patroonheffers gelegd, die de teekening zullen bewerk stelligen. Elk doek heeft het dessin, haar door de fantasie van het oogenblik inge geven, een eindelooze variatie op traditioneele motieven. Wat uit haar handen komt is kunstwerk, onnavolgbaar, want het is de taal van haar hart, van hare gedachte, die wij niet kunnen verstaan hoogstens be wonderen. Ons vrouwen van 't westen is de volks kunst vreemd. Wij weven, wij rijgen kralen, wij borduren, wij klossen kant, wij breien, wij haken, ja wij doen vél, van alles wat, IIIIIIIIM iiiiiiMilmimiiiiimi in i HUI Kardinaalsmuts Hier en daar ziet men ze langs de straat gevent worden, de slanke, rechte, veer krachtige sterke takjes, dicht behangen met scharlakenroode vruchten. En langs de duin streek trekken wandelaars er op uit, om heele bossen te verzamelen van dit prach tigste aller heestertjes. De druk begane wegen hebben dan ook al spoedig dit deel van hun herfstpracht verloren. Misschien is het ook wel uit vrees voor het publiek" dat men het kardinaalsmutsje weinig voor wegbeplanting gebruikt. Daar doet men verkeerd aan, men moet dat arme publiek niet altijd voor het hoofd stooten, noch verachten en als ik wat te zeggen had, dan plantte ik die struiken, overal waar ze maar wilden groeien en liet gerust toe, dat iedereen er takken sneed naar hartelust. Wanneer men zoo iets gewoonweg toestaat of zelfs aanmoedigt verdwijnt elk idee van roof of ruwheid. De heester zelf kan er prachtig tegen: wie zooals hij het konijn en de rups kan tarten behoeft den mensen niet te vreezen. Van den weg af langs stille boschranden of geheel alleen op zonnige duinhellingen staan nu die heesters in volle pracht. Aan zijtakken van tweejarige twijgen zijn de vruchten het talrijkst. Die twijgen zelf zijn nog vierkant, daardoor komt de strenge kruisgewijze plaatsing dier zijtakken nog meer tot zijn recht. De steeltjes waar de vruchtjes aan hangen zijn allersierlijkst ge knakt en gebogen en de ribben en groeven van de vierhoekige vrucht ontspringen in fraaie bocht uit het gekraagde aanhechtingsdat is het kenmerk onzer Westersche be schaving. Alles kennen, behoort tot een goede opvoeding, en... wat bereiken wi; er mede? Halfheid, een schromelijke halfheid en nietigheid in prestatie, waarvan wij ons eerst recht bewust worden als wij staan tegenover die wondere vrouwenkunst die daar van wij zeggen onbeschaafde werksters hangt aan de wanden in 't Stede lijk Museum. Ware 't niet doeltreffender, indien ook wij die veelheid reduceerden tot nheid en ons toelegden op n soort arbeid, die dan als van zelf ook onder onze vingeren zou groeien en zich ontwikkelen wellicht tot een kunst waarvan wij alleen de taal verstonden? In een onzer steden woont een meisje, in nederigen eenvoud opgegroeid. Zij bezocht een onzer volkshuizen en leerde daar ontvankelijk te zijn voor de schoon heid van lijn, van kleur, van vorm. En zij was ontvankelijk voor dat alles, en van stonde aan, bracht zij het geleerde over op de stof en werkte op hare wijze de fraaiste kleurenmengelingen in een zeer ingewik keld lijnenspel haar als door de natuur ingegeven. De patronen die zich op de fijne, verdeelde zeer primitieve grondstof afteekenen, zijn alle verschillend en hebben een ongeëvenaarde rijkdom van gedachte. Zij geeft zich geheel aan dat sport werk en schept de kunst die wij betitelen met den naam volkskunst, de heerlijke gave van enkelen, meest eenvoudigen in den lande, waartegen onze dikwijls met moeite aan geleerde, met zorg aangekweekte en gekoes terde kunst het aflegt. En dat eenvoudige meisje is gelukkig met haar gave, gelukkig als zij kan vol doen aan haar drang tot scheppen in de richting die als van zelf de hare werd, die de hare zal blijven, en waarin zij zeker nog menige fraaie werkprestatie zal kunnen leveren mits het haar is gegeven in rust te werken, en het gejaagde alledaagsleven van ons beschaafd westen met de daaraan ge paarde materieele zorgen niet hun invloed op haar doen gelden. Want ook de rust die van de Inlandsche vrouw uitgaat en haar beheerscht, komt haar kunst ten (goede, en die kalmte, wij zouden haar aan de natuurvolken kunnen benijden, we kunnen die zoo moeilijk in ons maatschappelijk leven deelachtigworden. Die gemoedsrust was reeds van oudsher den bewoner van de tropen eigen. Zij vindt reeds uitdrukking in de monumenten die in de 3e en 4e eeuw in Java's binnenland werden opgericht, in de Boeddha-beelden waarmede de tempels werden versierd. Die gemoedsrust ze komt ook eenige oogenblikken over ons bij het vertoeven in het Stedelijk Museum met zijn werken van Oostersche vrouwen-volkskunst. ELIS. M. ROGGE « s * Herfstbouquet De tuin begint zijn kleur te verliezen, dat wil zeggen zijn veel-kleuren rijkdom; want juist de hel-gele en oranjebloemen houden het het langst vol in het najaar en staan soms schitterend in de late herfstzon tegen het roodwordende loof. Het is alsof een heldere klank de laatste jubeltoon moet zijn. Naast de zonnebloemen. Helenium, Qaillardia's, Quldenroede "en al de andere gele najaarsbloemen is er nog n plant, die het maar niet op kan geven. Al haar kracht bewaart zij voor de laatste maanden; gedu rende den zomer maakt zij forsche scheuten en frisch blad, verdringt alle andere planten om zich heen. Haast even hard werkend in den grond met haar forschen wortelstok, als daarboven met haar stevige stengels, die van afstand tot afstand door verdikte knoopen versterkt zijn. Aan die vele knoopen heeft de woesteling zijn naam te danken Polygonum, Poly = veel, Gonum = knoop. Dat Latijnsche woord lijkt ons zoo vreemd en toch zijn wij met de familie zoo goed bekend, omdat er n plant is uit de groote Polygonumfamilie, die ook wel van verre tot ons kwam, maar zoo zeer in ons volks leven is ingeburgerd, dat we haar gaan beschouwen als een inheemsche plant. Dat is de boekweit. Vooral in het westen van ons vaderland op onvruchtbare akkers tiert de boekweit. Van ver komt de zoete lucht tot ons, de bijen vergasten zich aan den honing en de heldere zon schijnt over die lichte plek in het landschap. Naast den schralen landweg en de donkere bosschen daarachter, geeft dat door de zon beschenen Doekweitveld een indruk van weelde, van junt. Splijten de vier hokken open dan Duilen daaruit de oranje zaden te voorschijn; ia een uur of zoo vallen zij geheel uit het lokje en blijven dan hangen aan een spier wit draadje. Dan is het vruchttakje op zijn mooist en lokt het ook de meeste vogels. Ik ga iederen dag voorbij een flink mas sief van deze kardinaalsmutsjes en amuseer mij nu al een week met de roodborstjes, die telkens komen kijken of de zaden al verschijnen. Vandaag nebben de eerste zich vertoond en met druk gelok zijn de vogeltjes dadelijk erop afgekomen. De heesters zijn zoo vol vruchten, dat de vogels zonder moeite zaden genoeg kunnen afpikken, er komt leelemaal geen acrobatenwerk bij te pas. Ze moeten er wel veel van eten en ze snel verteren want alleen de weeke, dunne, oranje zaadmantel is verteerbaar, het witte harde zaad verlaat het darmkanaal onver anderd. Zoodoende zaaien de roodborstjes de kardinaalsmutsjes uit bij duizenden en duizenden, en overal op de rustplaatsen der vogels vindt men opslag van jonge heestertjes. Maar o, wat blijven zij lang klein en wel door twee oorzaken. Natuurlijk ontkiemen de zaden meest onder boomen en nu heeft iet kardinaalsmutsje voor flinken groei en jloei veel licht noodig. Ze blijven in het donker daarom klein en schieten eerst flink op, wanneer de boomen door de eene of andere oorzaak verdwijnen. De stormen van iet vorig jaar hebben veel van die kleine icestertjes belangrijk vooruit geholpen. Ook zonder storm tracht het plantje zich e redden en wel door jaar in en jaar uit nieuwe loten te vormen uit zijn wortels in de richting naar het licht. Zoo kruipen de cardinaalsmutjes langzamerhand weg uit de duisternis. Soms vindt men onder denne>oomen heele perken van ons heestertje, slechts een decimeter of twee hoog maar meters in doorsnee en gemakkelijk is het dan te zien dat verscheidene van deze kleine plantjes jaren en jaren oud zijn. Ze hebben lak onder het mos een soort van liggenden Herfstbloemen krachtigen groei, die een blijde stemming wekt. Nog een andere veel nederiger afstamme ling van de Polygonumfamilie laat zich nog minder verjagen, dan de andere leden van het talrijk gezin, dat is een onkruid, en een onkruid, dat wij overal zien opslaan, waar wij het het minst verwachten. Dit plantje draagt den naam van Christusgras, omdat de sage wil, dat het stond onder het kruis van Christus en dat een bloeddruppel van den stervenden Heiland gevallen is op dit blad; zoodat dat er nog altijd de sporen van draagt. Wie het onkruid bij naam niet kent zal het terug vinden aan de donkere vlek, die midden op het blad zich vertoont, verder is het weinig opvallend, maar een licht rose bloemaar en de knoopen in de stengels wijzen ons dadelijk den weg als wij naar zijn oorsprong mochten zoeken. De vorsten, de reuzen van het Poiygonumgeslacht staan in mijn tuin en de mooiste van het heele geslacht is Polygonum Auberti, de klimplant, die achter het huis op het Noorden geplant met lange witte bloem ranken hangt over de ingang, als bloemfestoen boven de voordeur. Verrassend is het als men den heelen zomer de frisch groene ranken langs den muur heeft zien klimmen, op eenmaal eind September de witte bloemtrossen te voor schijn te zien komen, die al meer en meer zich dringen tusschen de groene bladen en den heelen muur schitterend met bloemen versieren. In mijn bouquet zijn de onderste nederhangende bloemen van de Polygonum Auberti. Recht omhoog steekt een tak van de Artemisia, die ook witte bloemen heeft, daarnaast de krachtige stengels van de grootste vaste plant uit mijn bloemenborder, de Polygonum Zachalinense en daartegenover nog een andere vaste plant, waarvan ik den bijnaam niet weet, omdat die zich van zelf genesteld heeft in een hoek van den tuin, die ik de wild garden" wil noemen. Engelschen hebben altijd, als zij er maar eenigszins de plaats voor hebben, een gedeelte, waar alles wild mag groeien, waar ze alleen nu en dan met ruwe hand het al te welig onkruid uit roeien en waar dan de overige piantenweelde tot zijn recht mag komen. In mijn wildernis bracht waarschijnlijk een vogel een zaadje van deze Polygonum en juist daar kon hij bot vieren aan zijn levenslust. Aan den kant van het vijvertje staat nog een andere Polygonum, niet zoo woest niet zoo overweldigend van aard. Heldere roode bloemtrosjes steken als vurige tongetjes door en langs de oeverplanten. Zij maken een aardig effect en zijn mij ook voor mijn bouquet heel welkom. Die kleine roode trosjes bestaan weer uit vele kleine roode bloemetjes; het is of de Polygonum vooral het eerste deel van zijn naam in zijn devies wil schrijven alle familieleden hebben vele bloempjes, die zich te zamen vereenigen tot een opvallend mooie bloemversiering, veel stengels, veel wortels, veel blad en dan ten slotte de vele knoopen, die toch ook het kenmerk zijn voor het geslacht. Is het niet vreemd, dat een plantenfamilie die zoo brutaal optreedt, toch nog altijd niet gekend, gezocht wordt door de planten liefTakje met vruchtjes van Kardinaalsmuts stengel, die verscheidene decimeters lang kan zijn. Dikwijls blijven de kardinaalsmntsjes klein, niet door de duisternis, maar door het vlijtig knagen der konijntjes Alle takjes zijn afge sneden als met een scherp mesje en alleen aag bij den grond vindt men den groei van den laatsten zomer. Het konijn verricht zijn snoeiwerk voor namelijk 's winters. Worden nu in een perceel de konijnen verdreven, dan schieten nt het afgeknaagde boschje dadelijk eenige 'orsche twijgen recht omhoog en in drie jaar tijds staat daar een indrukwekkend hebbers. Een klimplant, die welig op het Noorden groeit en rijk bloeit moest toch ieders hart veroveren, een bloemversiering van de witte Polygonum op taf el moest toch iedere liefhebster bekoren een bouquet, waarin de verschillende bloemen dier Poly gonumfamilie geschikt zijn.voldoet uitstekend in den hoek bij het raam, waar ik mijn bloe men altijd nederzet. A. BIENFAIT Wat men in vroeger tijd van onze dienstmeisjes verlangde De volgende advertentie las men in een onzer provinciale weekbladen in het midden van de vorige eeuw: Bij lieden op het platte land, Vereenigd door den huwelijks band, Waar tevens geene kinderen zijn, En wonende aan den ouden Rijn, Verlangt m' op ultimo van Mei Een' dienstbode uit der maagden rei. Zij moet alleen als meid ageeren, Steeds zindlijk zijn op lijf en kleeren, Een' burger-pot goed kunnen koken, Alleen met hout en turf te stoken; Het strijken, rekken, goed verstaan, En handig met de wasch omgaan; Zij moet gezond zijn, sterk van leden, Van goed humeur en goede zeden, d' Ervormde Godsdienst toegedaan, En Zondags trouw ter kerke gaan, Als lidmaat reeds zijn aangenomen, 't Bewijs daarvan al mede toonen. De leeftijd heeft nog al bezwaren, Dus niet te jong of oud van jaren, Wanneer men twintig, dertig teld, Daar is men 't liefst toch op gesteld. De vreijers zijn verboden zaken, Die zouden 't hoofd op hol doen raken. Wanneer een boodschap wordt verrigt, Zij haar voor oog, als dure pligt, Om spoedig weer naar huis te keeren, En niet op weg te discoureren, Want die den kostbren tijd verspilt, Heeft nooit gedeugd .... of niet gewild. Zij moet des morgens vroeg ontwaken, Geen buurgerucht of praatjes maken, De keuken zij haar pronk-salet, Die houde zij steeds rein en net, Ook zij zij zindlijk op haar handen, En late 't eten niet verbranden, Geen spijze smake naar den rook, Ook 't water mag niet van de kook. Voorts moet zij braaf zijn, en bescheiden, Niet stug, gelijk zoo vele meiden, Die tegenspreken, stelen, liegen, En vrouw of heeren steeds bedriegen, Ook moet zij spaarzaam zijn, niet breken ; Toch vlug ; maar warsch van list en streken; Want zij, die zulk een' zonde doet, Wordt daarvoor eenmaal streng beboet. De voorkeur haar, (en dit zal blijven) Die lezen kunnen en wat schrijven. Die alles, dus in zich verénen, En zich daartoe bereid verleenen, Zij zullen hebben rijken loon, Waar zij zich vestigen ter woon. Adres bij A. B. C. alhier. Of bij den drukker, couraatier. Zegt het voort. INGEZONDEN Naar aanleiding van het ingezonden stuk van den heer Bronke Jr. in het Nr. van 10 October zou ik even willen opmerken, dat ik in de rubriek voor vrouwen in hoofdzaak over de vrouwenarbeid in het kamp te Ede willende spreken, me tot een vrouwlwendde om inlichtingen, die naar ik mocht veron derstellen volkomen op de hoogte der toe standen aldaar was en de onderstelling opper, dat enkele inrichtingen anders waren toen ik het zag (vór Paschen) dan tegenwoordig. Belangstelling voor het vluchtpord deed me erover schrijven, daarom ben ik het dan ook eens met de inzender, dat het publiek op de hoogte moet wezen met de toestanden zooals ze nu zijn. SOPHIE SCHFIDIUS * * * Ons Kookboek VOOR DE LUNCH BOBOTO Neem eenige fijn gehakte chalotten en een goede kluit boter, fruit dat samen in een kleine koekepan. Werk door l J£pond kalfsgehakt: zout, 4 eieren (wit en geel goed dooreen geklopt) kerry, cayenne-peper en ruim melk, voeg er het laatst de gefruite uien en boter bij. Vul met dit mengsel zooveel pastei-bakjes als er personen zijn, doe ze niet te vol, daar er onder het koken jus op komt. Laat de bakjes 2 uur au bain Marie" koken. De hoeveelheid is berekend voor 6 a 8 bakjes. Men dient er rijst bij. De bakjes worden op een platte schotel geplaatst tusschen slablaadjes. M. K. APPELSCHOTELTJE Besmeer een vuurvast schoteltje met boter, bestrooi het met beschuitkruimels, leg er een laagje gesnipperde zure appelen in, be strooi dat met suiker, doe daarop een kopje rauwe rijst en drie kopjes water met een tikje zout, leg dan weer appelen met suiker, rijst met water en zout, en 't laatst weer appelen. Doe er een goed passende deksel overheen, en zet het in den oven tot 't gaar is, l a IVs uur; dan neemt men het deksel er af, bestrooit het met beschuitkruim, legt hier en daar een stukje boter en laat er in den oven een korslje op komen. C. S.-H. VLAAMSCHE WORTELTJES Een bos fijne tuinworteltjes 5 minuten in kokend water leggen, dan in dunne schijfjes snijden ze met een kopje water, wat peper en zout en 30 gram boter, aldoor even schuddend, een half uur zachtjes laten stoven. Onderwijl 2 eierdooiers met een kopje room, een theelepeltje fijngehakte peterselie en dragon vermengen. Hierbij voorzichtig eerst een paar lepels, daarna de rest van 't wortelnat voegen en 't verkregen mengsel op 'n zacht vuurtje tot 'n dikke saus roeren. De worteltjes met deze saus bedekt op tafel brengen. L. K. Steunt de Nationale Nijverheid HOFLEVERANCIER H. M EU ER KONINGSPLEIN AMSTERDAM EIGEN LINGERIES ATELIERS EIGEN BLOUSE ATELIERS EIGEN STRUKINRICHTING AAN HUIS, MET ELECTEISCHE BEWEEGKRACHT HAND-BORDUURINRICHTIWGr heestermassief, in den herfst stralend met zijn roode vruchten. De bladeren verkleuren ook heel mooi Eigenlijk bestaan er van 't kardinaalsmutsje een menigte kleurvariëteiten, die men in hoofdzaak kan onderscheiden in brunetten en blondinen. De laatste hebben een hei dergroene schors en die is bij de eerste paarsachtig bruin. Zelfs nadat de vier kurklijsten zoover zijn uitgegroeid, dat zij de twijg geheel omgeven is het kleurverschil nog te zien. Nu krijgen de brunetten in den herfst prachtige vuurroode bladeren, maar de blondinen worden heldergeel. De vruchten kunt ge vinden van heel donkerrood af tot een heel merkwaardig bleekpaars toe. Over de beteekenis van dit kleurverschil kan ik niets zeggen: ik vind alle vormen vlak bij elkaar op dezelfde standplaats. De zaadjes zijn het bekijken ook wel waard. Indien ge er een doorsnijdt, vindt ge middenin een groen orgaantje, dat ge met eenige voorzichtigheid ook wel in zijn geheel los kunt peuteren. Het is een vol maakt klein plantje met worteltje, stengeltje, twee blaadjes en een klein groeiknopje, een van de mooiste en duidelijkste kiemen die men in zaden kan vinden. De witte massa er omheen is het kiemwit en bevat het reservevoedsel, waarop dat kiempje teert, totdat het in zijn eigen onderhoud kan voorzien. De fazanten zijn zeer verlekkerd op dat groene kiempje, dat zij op een of andere manier hebben ontdekt. Ze plukken de zaden van den heester en pikken'ze dan heel handig middendoor, pluizen het kiempje er uit en laten het kiemwit liggen. Soms ligt de grond vol met vernielde zaden. Het spreekt van zelf dat de plant hierdoor niets dan schade ondervindt. Beter gedragen zich de lijsters, die werken net als de roodborstjes en als ze haast hebben, nemen ze niet eens de zaadjes apart, maar slikken ook de roode vruchtdoos in. Dat is nog eens iets: een paar honderd van die groote kramsvogels, vluchtend v.oor den sneeuwstorm en nu haastig iiMiliiiimiimiiimmiMiMmiiiiiMiiiiiilillimiuiiuimiimiiiHiiimiiiiii aan 't eten in de kardinaalsmutsjes, om morgen nog verder naar 't zuiden of westen te wijken. Daarvoor alleen zou je die heestertjes in je tuin zetten. Een ding is er tegen. Ze hebben zomers ontzettend te lijden van kleine gele rupsen die niet alleen de plant kaal vreten, maar haar ook nog overdekken met een slordig grijs spinsel. Intusschen komen daar weer de mooie wielewalen op af en de rupsen zelf leveren na verpopt te zijn een prachtig wit, zwartgespikkeld motje op, het kardinaalsmutsmotje, dat de nazomerbloemen aardig opvroolijkt. Bovendien verdraagt de heester de vraat uitmuntend, 't is dus ten slotte alleen maar een kwestie van smaak of je die rupsjes wilt dulden of niet. In 't laatste geval is besproeiing met nicotine een afdoend middel. Ik heb geprobeerd om te weten te komen wat de wetenschappelijke naam van 't kar dinaalsmutsje, Evonymus, wel beteekent. Men is het er over eens dat 't beter is, om Euonymus te spellen en nu vertelt de eene geleerde mij, dat dat woord is afgeleid van Eunomia en zoo moet de moeder der Furiën geheeten hebben. De naam doelt dan op de vergiftige eigenschappen van de plant. De ander zegt: eu schoon en onymus = naam, de heester verheugt zich in een goeden naam, omdat hij wel werd gebruikt als purgeer- en braakmiddel. Nu vraag ik je! Aardiger vind ik de vreemde namen. Spindelbaum, spindle-tree en fusain, die er op doelen dat het hout gebruikt werd voor 't maken van spinspoeltjes en ook wordt er fijn houts kool van gebrand om mee te teekenen. De vergiftigheid behoeft geen vrees in te boezemen, de zaden zijn zoo afschuwelijk bitter, dat geen kind er voor de tweede maal in bijten zal. Plant kardinaalsmutsjes. In stoerder tijden heette het ding Papenmuts. JAC. P. THIJSSE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl