De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 17 oktober pagina 6

17 oktober 1915 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Oet. '15. No. 1999 Leo Gestels teekeningen van de vlucht der Belgen uit Antwerpen Op 8 October j.L, den eersten verjaardag van Antwerpen's val, is in de kunstzalen van d'Audretsch, Hooge Wal te 's-Gravenhage. een tentoonstelling geopend van krijtteekeningen door Leo Gestel, illustreerend de vlucht der bevolking van Antwerpen naar Nederland. De schilder maakte het meerendeel dezer schetsen naar de natuur tusschen Antwerpen en Bergen op Zoom. Waar geheel Nederland toen ter tijd zoozeer gedeeld heeft in de ellende van die zwervers, kwam bij eenige heeren de gedachte pp om door het tentoonstellen van herinneringen aan al dit leed de thans nog steeds heerschende ellende van nog zoovelen een weinig te verlichten. Zoo vormde zich een Comitédes expositions du secours des victimes belges de la guerre", onder voorzitterschap van den heer S. Tromp Meesters, dat deze tentoon stelling organiseerde, waarbij het de heeren Graaf O. van Bylandt, lid van het comitéde secours privé, Vicomte de Semonis, president van het comitéde secours op het Lange Voorhout en den heer August Dupont, presi dent van het comitéBeige de la Haye, bereid vond een comitéde patronage" te vormen. De tentoonstelling, waarvan de opening geschiedde met een redevoering van den heer Dupont en in aanwezigheid van tal van voorname Belgen en Hollanders, bevat in een tweetal ruime zalen drie en zestig teeke ningen van Gestel, die niet nalieten grooten indruk te maken. Zij zijn deels illustratief opgevat en geven dan nauwkeurige, even in kleur gezette aanteekeningen van de ellende zooals men ze in die droeve dagen daar zag: optrekkende menschen met al het hebben en houden dat ze kunnen dragen; kampementen met allerlei soort van vehikels en op alle mogelijke plekken; studies naar enkele doodmoede typen, die de wanhoop ten prooi zijn, enzoovoorts. Een ander deel der teekeningen en dat zijn ook meest de in artistieken zin volkomenste geeft behalve de geziene ellende ook het door den kunstenaar sterk meegevpelde daarvan. Dit zijn meest krijtteekeningen in zwart op donker, okerachtig grijs, met strakke lijnen, vaak tegen een rooden gloed van laaiende vlammen gezien, of tegen een sombere lucht waartegen de silhouetten van huifkarren en verhuiswagen zich als spookgestalten afteekenen. De kunstenaar heeft vooral in deze soort van teekeningen vol bitterheid behalve het ongelukkige, stumperige van elk individu tevens het overweldigende van het gebeuren weten weer te geven. Door een vaak mees terlijk volgehouden lijnwerking geeft hij nu eens het compacte, eindelooze van de ang stige menigten met haar schrik en ver moeienis, dan weer het contrast van de donkere golvende lijnen der massa's tegen rossige luchten. Van deze soort troffen ons vooral de nummers: l (de Vlucht der Belgen in 1914), 11 (de Vlucht), 3 (Vluchtelingen), 19 (Vluchteling uit Waelhem), 26 (Aan de de grenzen), 9 (Uittocht) en 5 (Gevlucht voor den Duts). No. 28: Moeder met kinderen en No. 2: Kampement van Belgische vluchtelingen te Bergen op Zoom, behooren tot de meest treffende der kleurrijker soort. Een prachtig, in fel rood, blauw en groen gezien vizioen van Belgische vluchtelingen geeft No. 13 (Belgische Vluchtelingen te Roosendaal). Het geheel doet ons Gestel kennen als een zeer knap teekenaar niet alleen maar ook als een kunstenaar, die weet te ont roeren en die een meester is in de lijn. Het aanplakbiljet, dat hij voor deze tentoonstel ling teekende, is mede een der beste uitin gen van ook van die laatste eigenschap. Gestel ontroert, zonder een felle aanklager te zijn. Wat b.v. Raemakers geeft, streeft Gestel niet na. Het afgrijselijke, de momen ten die afschuw wekken, geeft hij niet, wél daarentegen die, welke door de ellendigheid die ze geven, medelijden en barmhartigheid doen ontwaken. M. A. STRATER iMMiiiiiiiiiiimiii IIIIIIM Césarine". Komedie in 3 bedrijven, van SABATINO LOPEZ (Kon. Ver. Het Ned. Tooneel"). De dichter moet het ponêron" verber gen en niet op het tooneel brengen." Ik haalde deze bewering van Arristofanes al eens in een vorige kroniek aan. Het kleine, niet-heroïsche, plebejische, grofzielige, de dichter zal het verbergen, maar niet doen uitkomen. Zoo Sabatino Lopez een dichter lijke ziel ware, hij zou dit stuk Cesarine" nooit geschreven nebben. De tweede acte b.v. wordt bijna geheel gevuld door twee plebejische kerels, die op een ondichterlijke, onbeschaafde manier aan een vrouw vragen, haar lichaam aan hun over te geven. Een van die mannen het is de afschuwelijke Ferante", een monster achtig leelijk bankier-individu , biedt er geld bij aan, en komt er cynisch voor uit, dat hij meermalen met geld vrouwen gekocht heeft. Hij laat zelfs, als verleiding, zijn adres achter. Naar deze offertes van twee zulke on-heroïsche, klein- en grofzie lige mannen moet het publiek goedig zitten luisteren, dat voor amusement" naar de komedie gaat. Als ze in hun eigen milieu zooiets bijwoonden zouden dezelfde men schen met verachting wegloopen. Cesarine, dochter van ee»eenvoudig mannetje uit het volk, is het breede pad opgegaan, en is de rijk onderhouden maintenée" van baron Spontini. Ze heeft een zusje, Julia, dat het thuis te prozaïsch en te eentonig vindt, en dat er uit" wil. Om haar voor erger te vrijwaren besluit Cesarine, die even thuis een kijkje is gaan nemen, het kind mede te voeren naar Rome, waar zij, op kosten van Spontini in de rijke stadskleeren wordt gestoken. (Het komt niet in den schrijver op dat dit juist de weg is om haar te doen ondergaan). Cesarine, die blijkbaar al van hand tot hand is gegaan, is nu eindelijk Spontini, die haar royaal behandelt, trouw gebleven, maar heeft in haar hart een bëguin" voor diens'secretaris, Hans, een jonge jongen" met wat zij noemt een leuk snuit." Zusje Julia en dit jongmensch Hans krijgen elkander, zooals in zpo'n tooneelstuk gebruikelijk is, lief, en willen trouwen. Hij is een arme duivel, met eerst maar" 200 lire en later maar" 300 lire per maand, en zijn ouders, stakkers die hun gansche leven krom gelegen" hebben, wil len dat hij een meisje met geld" neemt. Cesarine, die sinds jaren Hans heimelijk begeerd heeft, maar die haar zusje zielslief heeft, en haar wil redden van een soort leven als zij zelf leidt, besluit, voor een bruidschat te zorgen. Zij heeft in stilte 50.000 lire gespaard legaat van een over leden vriend", Spontini is zoo royaal, daar 30.000 lire bij te doen, en 80.000 lire is alzoo beschikbaar. Nu zou men zoo den ken : 80.000 lire (pl.m. 37.000 gulden!) is toch een aardige bruidschat, en Hans' ouders, die het maar heel povertjes gewoon zijn, zouden een indianen-dans om de tafel moeten uitvoeren van blijdschap als hun zoon, die al maandelijks 300 lire verdient, er nog eens 80.000 bij krijgt. Maar neen, Cesarine vindt dat ze het niet minder dan 100.000 kunnen doen (!) en daar ze er maar 80.000 heeft, gaat ze naar den afschuwelijken Ferante" en verkoopt zich even voor de ontbrekende 20.000. Als Hans, getroffen door de rijke gave, ontroerd uitroept je kleedt je uit voor ons", zegt Cesarine dubbelzinnig: de laatste 20.000 lire ga ik bij Ferante halen, ja, inderdaad, ik ga mij voor mijn zuster uitkleeden." Deze bittertafel-woordspeling is de clou van het stuk, en tevens het slot dat pakt", en waarna het gordijn voor goed valt. Daar 80.000 lire al mér dan royaal waren, en die 20.000 andere lire volstrekt geen noodzaak, valt al het heroïsche van dit uitkleeden vanzelf weg, en blijft alleen het ponêron" over. De opoffering" van Cesarine wordt geheel en al bedorven door het met alle geweld, om een ronde som, 100.000 lire, te verkrijgen,. doordrijven van die ontbrekende 20.000 lire. Dit is de groote fout van den opzet van dit stuk. Het uitkleeden" wordt er des te dégoütanter door, omdat het best vermeden had kunnen worden. Het eerste bedrijf speelt in de primitieve volkswoning van Césarines vader, het tweede in Césarines rijk geïnstalleerde villa te Rome, en het derde in het bescheiden, kale burger huisje van Hans' vader. In de tweede acte komen als hoofdpersonen twee ordinaire plebejers voor Bertelli, parlementslid en Ferante, bankier die noch in de eerste, noch in de tweede verschijnen, en in de 3e acte verschijnt een huishouden, dat van Hans' vader, dat noch in de Ie, noch in de 2e voorkomt en dat, niet alleen door over matig gechargeerd spel, van het terrein van de komedie dérailleert in dat der klucht De drie bedrijven, die eigenlijk als droog zand aan elkaar hangen, missen daardoor die eerste vereischte voor elk harmonisch kunstwerk: nheid. Het is al mér vertoond dat een slecht tooneelstuk gered wordt door een groot acteur of actrice en ook met Cesarine" is dit het geval. Mevrouw Mann weet de op zichzelf onbelangrijke figuur van Cesarine belangrijk te maken door haar van rijk leven trillende spel en redt daarmede de gansche vertooning. Met zulk een kunstenares is trouwens bijna alles belangrijk te maken, zooals ook Louis Bouwmeester alles van leven kan doen tintelen, behalve als het zooals met Dr. Jekyll en Mr. Hide" het geval was de grenzen van het ridicule overschrijdt. Hetgeen mevrouw Mann in Cesarine" presteert is qua tooneelspel, weder voortreffelijk. Bij iedere nieuwe rol die deze eeuwig jonge kunstenares creëert komt het telkens weer uit, welk een ras artieste zij is in een gezelschap van aangeleerde ont wikkelde talenten. Zulke artiesten zijn voor tooneelspeelkunst ontschatbare krachten, maar- voor de dramatische kunst eigenlijk eenigszins verderfelijk, omdat zij het leège, banale van een tslecht stuk doen vergeten. Zoolang mevrouw Mann op het tooneel is, blijft Cesarine" belangwekkend, omdat alles wat deze kunstenares zegt en doet, tot de kleinste détails toe, een ver rukking en een verrassing geeft. Zób.v. in de 3e acte een prachtig gevonden geba ren met een parasol, en zóde simpele woorden als wat een leuk snuit heb jij toch", zoo banaal op zichzelf mogelijk, maar waarin zij het geheele hartsgeheim weet te intoneeren van haar penchant" van mooie vrouw tot een goed gebouwden, knappen jongen kerel. Zoodra is mevrouw Mann echter van het tooneel weg of een leegte wordt merk baar. De tweede acte, die in de droomstemming van een idylle moet eindigen, verliep in niets. Mevrouw Mien Vermeulen, die het mooiste, innigste paar oogen heeft van alle actrices van 't Neerlandsch, heeft in haar armen het euvel dat Verkade in zijn beenen heeft, die hem hopeloos in den weg zitten, en als zij hartstochtelijk wil zijn wordt zij snibbig. Het tragische van deze ijverige en, naar ik vast geloof innerlijk met feu sacré" bezielde actrice is, dat zij alles zoo diep voelt, maar zoowel de stem als het figuur mist (enkel de schoone oogen heeft) om het te uiten. Van de idylle kwam hierdoor niets terecht. Zelfs de zeer mooie, sonore stem van Van der Veer, wiens fprsche athletengestalte het romantisch poëtische mist, kon de illusie niet opwekken. Ik zou het weieens interessant vinden, een beschaafd, ontwikkeld Oosterling, b.v. een geleerde Hindoe-pandita uit Benares, of een fijne Chineesche literator uit Peking, mede naar zulke stukken als Cesarine" te nemen, en hem, zoo hij de taal verstond, naar zijn oordeel te vragen over het tooneel, zooals men daarmede genoegen neemt in deze tijden van westersche cultuur. Ik zou er wat liefs om durven verwedden dat hij de opmerking zou maken: hoe kan een geciviliseerd, artistiek ontwikkeld publiek eenige uren zoek brengen, en daarvoor nog duur betalen pok, om aan te hooren, hoe een paar plebejische individuen het lichaam van een vrouw trachten te krijgen (de een voor een pak bankpapier nog wel, dat hij verlokkend te voorschijn haalt), en hoe een vrouw, die zich voor geld aan een kwast van een ouden baron verhuurd heeft, zich voor 20.000 lire voor een bankier gaat uit kleeden ? Wat voor soort genot kan het toch wel zijn zoo zou onze Oosterling vragen dat het hooren van zooiets op levert, en wat heeft het hoogste in ons daaraan ? HENRI BOREL Indrukken van de' Schwartze tentoonstelling Ik heb het stuk dat ik dertig jaren ge leeden schreef Oover schilderijen-zien", nog eens oovergeleezen. Ik achtte mij toen'Jal van veel waan bevrijd, maar nu ik deeze Schwartze-tentoonstelling heb gezien, be merk ik welke spinrag toen nog mijn blik verduisterde. Vooral mijn kleurgevoel was onzuiver en onontwikkeld. En ik ben tot de oovertuiging gekoomen, dat démonie zich het allereerst in de kleur verraadt. Voor dertig jaren waren de futuristen nog niet losgebarsten in hun woeste orgieën van raauwe en harde kleuren. Men leefde toen in de periode van fijne grijsheid. De groote M's M. Maris, W. Maris, J. Maris, Mesdag, Mauve deeze beheerschten onzen smaak. En onder de jonge schildersbent, die ik in mijn artikel op 't oog had en wier kunstenaars-moraal ik zoo hoog prees was geen oorspronkelijk genie, machtig genoeg om een eigen kleurgevoel te handhaven, om zich, buiten invloed van de M's, een krachtig'en gezond coloriet te scheppen. 1 ' Tot de groep die ik toen op 't oog had, behoorden Witsen, Breitner, Bauer, Jan Veth, Van Looy, Karssen, de Zwart, Van der Maarel, Bastert, de Bock, Voerman, Van der Valk, Floris Verster, Isaac Israëls. Geen van deezen was in dien tijd zelf standig en oorspronkelijk. Ze werkten allen onder invloed van de M's. En ongeluk kig was hun voornaamste woordvoerder, Jan Veth, eigenlijk de minst geniale van allen. Daardoor is het moogelijk geworden, dat een schilder als Johan George Schwartze geheel werd genegeerd, in een hoek ge plaatst, en als verouderd geminacht. Men begrijpe mij wel, bij de groep schilders die ik noemde, waren groote en machtige kunstenaars die zich later krachtig hebben ontwikkeld en schoon werk geleeverd. Maar voor dertig jaren waren zij niet, zooals zij meenden, n ik met hen, vrije, oorspron kelijke, geniale artiesten. Om het door n feit duidelijk te maken: er was er geen n bij, toen in staat, een portret te schilderen als dat van de Génestet door J. George Schwartze. En wat erger was, er was er ook geen een bij, die inzag, dat zij zelve, vooral in portret-kunst, werk leeverden dat achterstond bij hetgeen Schwartze had bereikt. De portretten in dien tijd door Veth ge schilderd en door de jongeren toen als voor beelden van nieuwe kunst bewonderd, hebben een leelijk, goor coloriet. Graphisch, als teekening, hebben ze eenige verdienste als schilderwerk zijn ze zeer slecht en niet te vergelijken met het goede werk van Schwartze. Onder die miskenning heeft ook Therèse Schwartze te lijden gehad. Haar werk, zij zal het zelve erkennen bereikte nooit de hoogte van het beste werk haars vaders, maar het was toch altijd coloristisch frisch en gezond. Geen der jongeren stond toenmaals op een hoogte die recht gaf haar werk gering te schatten. Therèse was nage noeg de eenige die vrij bleef van den grau wen waasem die de gansche Nederlandsche schilderkunst besloeg. Eerst later, toen de revolutionair Vincent van Gogh, die werkelijk geniaal was, uit den neevel was gesteegen, hebben ook an deren zich losgemaakt, zooals Verster en Voerman. Ook voor schilders geldt wat ik omtrent andere kunstenaars opmerkte, dat ze op den leeftijd van veertig, vijftig jaren tot een crisis koomen, waarna zij of uitgebloeid schijnen en weinig meer doen dan zichzelven herhalen, zoo ze niet geheel als kunstenaars te gronde gaan of onverwacht stijgen tot het allerhoogste wat zij in hun leeven kun nen scheppen. Als sterkste voorbeeld noem ik Frans Hals, die zijn grootste meesterwer ken schiep als tachtigjarige. Zulk een heugelijke opgang en late ontplooyng zien wij tot nog toe onder onze nieuwere schilders niet. Het latere werk van Schwartze is zwak en dat verklaart waar om hij zoolang in miskenning bleef. Vincent verdoolde in weegen van waanzin waar hij door zijn aanbidders werd gevolgd, om dat het genie nu eenmaal altijd slaafsche volgers vindt. Matthijs Maris verijlde in al te subtiele droomen, Jacob en Willem her haalden zichzelve en werkten veel voor de markt, onder de jongeren zijn er die tee kenen van verheffing toonen, maar nog niet met treffende kracht. Daarom is het des te merkwaardiger te zien, wat Schwartze's kleindochter, Lizzie Ansingh doet. Haar voorige werk is knap en geestig, origineel en frisch. Maar op deeze tentoonstelling geeft zij iets van machtiger werking. Zij waagt grooter taak en laat haar verbeelding vrij. De schilderijen: het ver zonken beeldje", het kind" en de verstoptene" zijn werken van grootsche makelij. Daarin zit iets stouts en prachtigs, dat heel wat meer is dan haar vroegere poppentafreeltjes. Het zijn fantasieën van grooter diepte, werken die wat zeggen, en toch zuivere schilderwerken zijn, En wat vooral gelukkig is, er spreekt onverzwakt meester schap uit. Ze is haar kleuren baas gebleeven en haar penseelwerk getuigt van steeds vaardiger hand. FREDERIK VAN EEDEN Lizzy Ansingh: Verstooten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl