De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 24 oktober pagina 1

24 oktober 1915 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°.2000 Zondag 24 October A°. 1915 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en Mr. G. KELLER Abonnement per 3 maanden f 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 10, Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar O.I25 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertenti6n van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . .0.30 0.40 INHOUD Den Inhoud van dit nummer vindt men op pag. 17 iiititiiiMiiimiimiimiiimiimiiiiiitii BIJ HET TWEEDUIZENDSTE NUMMER. Het is een tijd van steekproeven". De Burgemeester van Amsterdam heeft den Gemeenteraad nauwkeurig verslag gedaan van een Zondagschen steek proef", op de veelbesproken StadionKermis"; de Duitsche en Engelsche staatslieden beproeven, hoe zij elkander het best met stekelijkheden kunnen over treffen ; en aan de fronten, in het ge vecht van man tegen man, nu ja, daar worden steekproeven genomen, waarover zoo niet in een adem gesproken worden mag. Bij de samenstelling van dit tweedui zendste nummer heeft ook de Amster dammer een gemoedelijke steekproef" genomen, omdat hij een natuurlijk belang stelt in de opinie zijner lezers. Redenaars en tooneelspelers worden er beter op door applaus. Is het een blad euvel te duiden, dat het ook eens 't oor bij den zwijgenden kring van zijn publiek te luisteren legt? Vandaar de vraag, tot een aantal lezers §ericht omtrent hunne meening over het lad; waarop de antwoorden hierachter zijn te vinden. Het zal betrokkenen mis schien interesseeren, dat zij daartoe, ge heel volgens de regels van het toeval, door een Hd van den staf der redactie, met een speld uit de adreslijst der abonne's zijn geprikt geworden! In overdrachtelijken zin natuurlijk. Nu is het een bekend feit, dat zeer vele menschen een blad volstrekt niet lezen, omdat zij er mede ingenomen zijn. Er zijn tientallen van andere redenen en ei zijn zelfs geheele dikke boeken geschreven over de psychologie" van het krantenlezen. Een van de treffendste gevallen is o. a. de man, die een blad las, omdat hij 't er in alle opzichten gedurig mede oneens was. Hij werd dan telkens weerzoo boos.zeide hij, dat hij zich daardoor telkens weer lekker in zijn eigen opinie's bevestigd voelde. En zoo is alles in aanmerking genomen, de steekproef aan de Amsterdammer nog al uitstekend bekomen ! Een van de briefjes intusschen heeft, toen het op de redactievergadering werd voorgelezen, toch wel het meeste succes gehad. Het is dat van den lezer, (mag men hem eigenlijk wel zoo noemen ?), die schrijft : ofschoon op uw blad geabon neerd, lees ik het nooit!' Men zou hem en zijns gelijken toch wel eens willen trachten te overtuigen.... maar neen, wat geeft het, daarover hier nog een woord te schrijven? Immers ook déze regels zullen aan hem weer onge lezen voorbijgaan, en er is zelfs iets piquants in, dat men allerlei tot of over hem hier zou kunnen neerschrijven, hem het blad per expresse bestelling doen toekomen, en de vaste zekerheid heb ben, dat hij daarvan nimmer iets be merken zou. Vrage: weet iemand een middel om zó'n lezer aan het lezen te krijgen ? Want, . . . wie weet, als hij maar eens nmaal is begonnen! *** Of zou men er hem misschien geen weldaad mee doen? De drukpers is een school van geestelijke afstomping', schreef Flaubert eens aan zijne vriendin, want zij beneemt den menschen de moeite om te denken". Indien dit zoo is, goede hemel, wat is dan ook gedurende de 2000 weken, welke dit weekblad thans bestaat, een verderf gezaaid! Hoe moest het zich veeleer schamen, nog in zoo blakenden welstand voort te werken, en onverbiddelijk de wekelijksche portie geestelijke opiumuit te reiken aan hen, die dan zoo onver standig zijn, er nog wél eens een oog in te slaan. Mogen dezen zich dan laten waarschuwen, eer het te laat is. . . Doch neen, wij behoeven ons met dit zelfverwijt niet te kwellen. Indien er een publiek orgaan is te noemen, van ouds er op uit om te wekken: leven, tegenspraak, belangstel ling, en activiteit, dan mag zeker dit weekblad genoemd worden. Indien ergens beseft wordt, dat een periodiek niet moet zijn het goedbedoelde, maar zwaarwich tige dekbed, waaronder het behagelijk is in te dommelen, doch veeleer het kittige tikken op de deur, dat nu juist niet altijd dadelijk wordt geapprecieerd, maar dat toch telkens den aandrang geeft voor een nieuwen dag en voor nieuwe opgewektheid, dan is het zeker in de kring van dit Weekblad voor Nederland. Er wachten nog vele nieuwe dagen, en er zal voor den toekomenden tijd nog heel wat extra-opgewektheid noodig zijn! Minder dan ooit kunnen wij in Nederland lieve sluimeringen, donzige droomen en dommelige halfziendheid gebruiken. Het zij aan De Amsterdammer' gegeven, aan het wakker blijven en wakker houden ook voortaan mede te doen. 2000 weken, zal misschien deze en gene bij het bezien van dit herden kingsnummer zeggen, is toch voor een blad eigenlijk nog in 't geheel zoo'n geweldige leeftijd niet! Ons antwoord daarop kan alleen maar zijn: des te beter". * * * Dat in den afgeloopen lijd ook reeds heel wat beleefd en meegemaakt is, dit bewijzen de vele kolommen der vroegere jaargangen. Dit bewijzen misschien nog wel het scherpst de lange rijen van Braakensiek's platen, waarvan wij heden, alweer volgens het toeval, om de honderd telkens n hebben doen herdrukken. Wat ziet men daarin niet, binnen- en buitenlands, herleven, veranderen, of zich herhalen. Er is veranderd/ Een dronken Jantje zou nu, gelukkig, niet meer tot stof voor 'n normaal en typisch straattafe reeltje kunnen dienen, als in 1887. En de beschavingspolitiek" in de donkere werelddeelen is toch ook be schaafder geworden wel wat tenminste! dan in Stanley's tochten van 1890. Maar veel van het donkere werelddeel" is toch ook nog donker gebleven. In en buiten Europa! Dat het evenwel nog een bijzonder merkwaardig evenement zou zijn, Mercurius in het Koninklijk Paleis in de gratie te zien, gelijk blijkbaar in 1898 dit kunnen wij ons nauwelijks meer voorstellen. Al zijn de papieren van Mars in den laatsten tijd weer niet weinig gestegen, de god van den Handel heeft zeker over gemis aan erkenning niet meer te klagen! Hoe actueel doen omgekeerd de vele tafereelen van de buitenlandsche poli tiek aan. Het nijdige aanstoomen van 't westersche militairisme op de aziatische wijs heid van China; en keizer Wilhelm's teekening, die Europa voor hetOostersche gevaar meende te moeten waarschuwen! Het hartstochtelijke schaakspel bij de Maroccocrisis, in 1906, waarvan wij den hartstocht thans eigenlijk eerst recht be seffen. En het lekkere pak slaag, dat ons boerenvriendje in 1902 toch aan John Buil gegeven heeft. Maar ook: de moedige strijd tegen de reactie, door 't liberale Engeland in 1910 weder ingezet. Hoe wonderlijk: de duitsche keizer, liedjes componeerend voor de koningin van Italië', voor wie nu geen woorden te vinnig zijn! En hoe lang blijkt niet reeds het immer herhaalde vrede, vrede'', met zekere ironie in de lucht te hebben gehangen! Ook binnenlands klinkt uit de oude liedjes vaak nog dezelfde wijs. Nóg, als in 1908, doet de cacatoe het antithese, antithese" klinken; en ook kerstvader Heemskerk laat zijn baard alweer staan, om te avond of morgen de jeugd nogeens te kunnen komen ver blijden ! Nog immer loopen de elanden rond in het Departement van oorlog, en de karbouwen in dat van koloniën, al ge dragen beide dieren zich nu ook makker. Nog immer moeten de politieke par tijen puddings slikken, waar zij geen harder trek in hebbén dan in 1907. En nog immer, als in 1896, bij het 1000ste nummer, krijgt de Groene Amsterdammer al wie in Nederland aan den weg timmeren, te gast! Ja, kijk, zij mag zoowaar heden nog een blij u gezond terug tezien" toeroepen aan een drietal, die, toen in jeugdiger trekken, door Braakensiek vereeuwigd zijn: Van Houten, Lohman en Quack. Zij hebben de jaren met eere gedragen! * * * Zoo spreekt er heel wat lief en leed uit deze oude bladen. En wanneer later weer eens een Sautijn Kluyt opstaat, om van dit Amsterdamsche weekblad de historie te schrijven, dan zal hij stof te over vinden om te vertellen, niet alleen: dat en dat heeft het toen alles zien gebeuren; maar ook, van veel: dat en dat heeft het toen meegemaakt. Want dit kan men toch wel, dwars tegen de bovenaangehaalde verkleineering van de periodieke pers in, zeggen: dat zij zonder ophouden heeft meegebouwd, en zal meebouwen, aan het ge meenschapsleven. Mogen wij nog eens even een stukje van Amsterdam's geschiedenis ophalen? Het was in 't jaar 1847, datBurgemeester en Wethouders onzer stad besloten, de, toen nog van sfadswege geëxploi teerde, Amsterdamsche Courant te maken tot iets van meer beteekenis dan het oude gemeentelijke nieuwsblad. Zij droegen daartoe de leiding op aan den pas gepromoveerden mr. S. Vissering, die in een energiek en veelbelovend rondschrijven, deuitstekendste vernuften, bekwaamste staatslieden, kundigste ge leerden en achtenswaardigste burgers" opriep om mét hem bij voortduring hunne krachten te gebruiken, teneinde een krachtigen en veelszins weldadigen invloed op de openbare meening uit te oefenen." Er heerscht," schreef hij, in den lande eene onbestemde ontevredenheid, een gevoel van malaise. En de wortel daarvan ligt in het volk zelve. Niet in de feilen en vergrijpen van de regeeringspersonen; niet in gebrek aan geestkracht bij eene vertegenwoordiging; niet in eene onvolledige en gebrekkige staatsinrichting. Zij ligt in de geringe waardeering bij onze landgenooten van algemeene be langen, in het gemis eener krachtige levendige publieke opinie bij den kern der natie. Hierdoor is het mogelijk geweest, dat de belangen van enkelen het evenwicht houden boven die der geheele natie; dat een belasting stelsel is ingevoerd en behouden, dat oneven redig drukt; dat moedeloosheid en traagheid de plaats hebben ingenomen van ondernemingszucht en wakker voortschrijden; dat een geest van provincialisme en kleinzielig heid, in het groote en in het kleine heerscht, die overal nadeelig werkt en strijd van belangen verwekt, waar samenwerking noodig is. Opwekking der publieke opinie, ontwikkeling van eene nationale kracht b ij het volk, is dus het grondbeginsel, waarvan ik acht te moeten uitgaan." Wie gevoelt niet, hoeveel er sindsdien in de stemmingen is veranderd en opge klaard. Maar wanneer dit dan ook is geschied, heeft er zeker juist de pers een zeer groot deel aan gehad. De pers, die niet een school van af stomping, maar eene van verhef/ing blijkt te kunnen zijn. En wanneer daartoe dan ook in den vervolge nog steeds meer valt te doen, wanneer weer bij voort during op allerlei gebied nog meer nieuwe krachten kunnen worden gewekt, en nieuwe tekortkomingen te boven ge komen, dan is het zeker de wensch van hen, die thans te zamen de leiding van De Amsterdammer" in handen hebben, dat ook dit blad daartoe volop moge blijven medewerken! Nu weer van HO. 2001 af! v. H. EEN RUIKER De Amsterdammer" heeft gemeend, bij gelegenheid van dezen herdenkingsdag, zich zelven een ruiker te mogen plukken; en nam daartoe de vrijheid, een aantal van onze vooraanstaande staatslieden en publicisten te verzoeken, voor dit nummer eenige denk beelden te willen neerschrijven. Met erken telijkheid aan de inzenders voor hunne\bijdragen, verheugen wij ons, dezen fraaien tu.il van zoo verschillende en kleurrijke bloemen, hier te mogen nederzetten. In het bijzonder zij nog dank betuigd aan de buitenlanders, die ons hunne belangwek kende woorden zonden: den hoofdredacteur van het Berliner Tageblatt, wiens hoog staande arbeid immi.r weer eerbied af dwingt; en den opvolger van William T. Stead aan de Review of Reviews. De derde buitenlandsche bijdrage, die wij inwachten, van den heer George Clemenceau, kan wegens postvertraging, in dit nummer niet worden opgenomen. Aard der Politieke Pers door Jhr. Mr. A. F. DE SAVORNIN LOHMAN In mijn jeugd heb ik met de vrijheid van drukpers gedweept. Wel begreep ik dat de drukpers kwaad kon verrichten. Maar de waarheid zou er bij winnen, als ieder het recht had om de waarheid te zeggen. Immers zou regeeringswillekeur onmogelijk worden; der bureaucratie de kop worden ingedrukt; de menschheid tot nadenken worden gebracht over al wat het publieke leven betrof. Hoe eerlijke menschen tegen drukpersvrijheid zich konden verzetten was mij een raadsel. Grooter illusie heb ik nimmer ge koesterd. Wat bleek de werkelijkheid te zijn? De pers, de politieke althans is vór alles pleitster voor eene zaak, voor eene partij, voor een persoon. Haar hoofdstreven is, gelijk te krijgen. Zij kan, evenmin als de advocaat, haar cliënt in den steek laten. Zij publiceert wat in haar kraam te pas komt, en cor rigeert haar vergissingen meestal als het te laat is. Haar lezers lezen gewoonlijk slechts n blad, en raken in de war als den tegenstander te veel wordt toe gegeven. Als de pers van zekere partij iets verborgen wil houden, is het vaak onmogelijk dit te beletten. Zij laat haar lezers slechts den kant der dingen zien die hun welgevallig is. Ik spreek niet van omkoopbaarheid noch van opzettelijke oneerlijkheid, want dit is geen kenmerk der pers, althans zeker niet van onze pers, maar alleen van haar aard en strekking. Deze nu is, gelijk ik schreef, die van den pleiter. Men mag ook van den pleiter aannemen dat hij slechts zaken verdedigt die hij in gemoede goed acht; maar heeft hij eenmaal de verdediging op zich genomen, dan is van hem geen onpar tijdigheid te wachten. Dit weet de rechter, en daarom hoort hij beide partijen. Maar dat doet het publiek niet. Het publiek wenscht in zijn advocaat zich zelf te hooren. Ondanks de grootst mogelijke publiciteit en vrij heid, komt toch zeer vaak de waarheid niet aan het licht. En toch ondanks dat alles is de pers even onmisbaar als de demo cratie. In onzen tijd kan geen autocraat noch een kleine menschengroep de wereld regeeren. Aller medewerking in welken vorm dan ook is onmisbaar. Maar dan heeft elke groep ook haar advocaat noodig en haar leider. Anders zou de massa een chaos worden. Al geeft dus de pers niet wat een idealist zou verwachten, toch heeft zij een hooge roeping. Mits ieder zich meer en meer er van doordringe, dat zij niet is de zoekster der waarheid maar een pleitster, en dat derhalve wie de waar heid zoekt haar eenzijdigheid nimmer uit het oog mag verliezen. De pers altijd de goede bedoel ik kan een zegen zijn. Is zij het niet, dan is dit meestal de schuld van het publiek zelf, dat eenzijdigheid boven waarheid verkiest. 11 Oct. Perspolemiek door dr. A. KUYPER Gaarne voldoe ik aan uw verzoek, om, nu uw 2000ste nummer aanstaande is, u een kort woord van waardeering, mits dan uit louter journalistisch oogpunt, aan te bieden. Over uw weekplaat kan ik thans zwijgen. Daarover gaf ik mijn dankbaar oordeel, toen Braakensiek feestvierde. Gun mij daarom thans een woord over uw perspolemiek. Reeds het feit staat hoog, dat uw Perspolemiek steeds uit zondering, en, zoo ze te berde kwam, zakelijk bleef. In niets toch maakt onze Pers in Nederland een zoo ongunstige uitzondering op de wereldpers, als in haar vaak zoo kleingeestige polemiek, die, helaas, maar al te vaak zelfs een persoonlijk karakter aanneemt. In de groote wereldpers kent men zulk een laagstaande polemiek bijna niet. Dit zeg ik niet, omdat ik zelf keer op keer ge schrijnd werd. Van mijn eerste optreden als journalist af besloot ik terstond aan zulk een polemiek mijzelf niet te bezondi gen, maar ze dan mij ook niet aan te trekken. Het was vooral mijn eerste uitgever van De Standaard, de heer Kruyt, die lang in Engeland zich op journalistiek terrein had bewogen, en die mij, daar geleerd, terstond toen we met ons blad van wal staken, tegen 't mij verliezen in zulke polemiek waarschuwde. In Engeland kende men dit soort polemiek niet, en hij zag niet in, waarom we er met De Standaard in verleppen zouden. Nader onderzoek schonk mij toen de overtuiging, dat de groote politieke Pers in Frankrijk, in Duitschland, in Oostenrijk en zelfs in België, er evenzoo over dacht. Zeer zeker leeft ook in deze landen de groote Pers van polemiek, maar bijna nimmer vindt men in de hoogstaande bladen, die in deze landen het licht zien, het persoonlijk gevit en eindeloos inhakken van den n op den ander. De polemiek in de buiten landsche Pers beperkt zich tot het weer leggen van de argumenten, die door de politieke partijen, welke men bestrijdt, op den voorgrond worden geschoven, doch ze blijft daarbij zakelijk en noemt niet dan bij uitzondering de personen. Men wederlegt of bestrijdt de beginselen, de maatregelen, de wetsvoorstellen, maar een aanval op een bepaald blad, en vooral de aanval op een bepaald persoon, laat men over aan een eventueel inzender, of aan kleinere locale blaadjes. Uitzon deringen komen uiteraard op dezen eenig goeden regel ook in het Buitenland voor. Altoos te mijden is meer nijpende Pers polemiek niet. Maar als noodzaak er toe drong, voelde men in J^ttguitenland toch meestal, dat al zulke^Wmiek contre coeur niet uit de pen niet vloeide, maar syperde. Nu een halve eeuw lang ge voelde ik daarom ook zelf veel warmer sympathie voor de methode, ten deze door de Buitenlandsche Pers gevolgd, dan voor het kleingeestig gedoe, dat ten onzent maar al te vaak insloop. Ik deed er dan ook niet aan mee. En wel werd het mij dan soms euvel geduid, dat ik tegen wie mij zoo hiuderlijk met vijl en duimschroef kwelde, niet ook zelf van leer trok; maat ik liet toch liever dit onverdiend verwijt tegen mij herhalen, dan dat ik zelf van koers veranderen zou. Ook waar men als mannen van de Pers principieel tegenover elkander staat, is het bovendien zoo hoogelijk gewenscht, dat onberaden polemiek ons niet onze saamhoorigheid als journalisten uit het oog doe verliezen. Er ligt zoo opbou wende kracht in, zoo men ook als jour nalist toont te gevoelen, dat men saam warm pleit en opkomt voor n groot gemeenschappelijk publiek belang, door den ridderlijken trant niet uit het oog te verliezen. Steeds meer heb ik het daarom op zoo hoogen prijs gesteld, dat ook het Groene Weekblad ten deze steeds zakelijk en kameraadschappelijk bleef. Natuurlijk moet wie met zijn speer in de arena afdaalt, tegen een lansstopt kunnen, en vanzelf grauwt ook bij mij nog wel een enkele bonte plek na, waaraan ook uw redactie niet zoo geheel onschuldig was. Maar ik heb het dan toch steeds met journalistieke zelfvoldoening mogen constateeren, dat pok bij u de averechtsche en te persoonlijke polemiek nooit ingang vond, en dat ook het Groene Weekblad steeds vasthield aan wat in het Buiten land nog altoos als eere geldt. Schier nimmer doolde uw blad mee af in wat ten onzent zoo vaak een Persorgaan ontsiert en ten slotte onleesbaar maakt. Daarvoor ook mijn dank! 's-Gravenhage, 16 October 1915. Weekbladen door Dr. C. EASTON Hoofdredacteur van het Nieuws v. d. Dag Een goed weekblad is in ons lieve kleine land noodig als brood; een goed, een prettig weekblad. Ik heb geen reden, iets kwaads te zegzeggen van de Nederlandsche dagblad pers in het algemeen; zij is, als onze volksaard, degelijk; maar zij is ook, alweer net als de meesten onzer, rijkelijk zwaar op de hand met een neiging om de din gen liever in 't klein dan in 't groot te zien. Dat is de keerzijde van onze hoe danigheden, van welker voortreffelijke soliditeit wij tegenwoordig wel vast over tuigd moeten zijn, want in dit benauwde tijdvak houden wij ze ons zelven voor om ons moed in te spreken, en de vreem deling die bij onze onzijdigheid belang heelt, beaamt ze ten volle.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl