Historisch Archief 1877-1940
24 Oct '15. No. 2000
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
HET LIED VAN SCHIJN EN WEZEN
DERDE BOEK, Ie ZANG
Nogmaals, nogmaals bevind ik mij geboogen
oover het witte blad, als hadde ik hier
de diepe krater van mijn Zelf voor oogen,
als konde ik in een kerker van papier,
aan zwarte letter-kluister 't eeuw'ge klinken,
terwijl mij toch in arren moede schier
de lust tot ritmisch spreeken ging ontzinken.
Zoo zwak is taal, zoo machteloos is 't woord,
en ach f zooveelen blijven blind voor 't blinken
van echte liefde-vonken. Onverhoord
zonken mijn teerste, zuiverste gezangen,
in 't zand van schamper ongeloof versmoord.
Kan ik der enklen aandacht nog verlangen ?
is mij nog iets geleegen aan de buit
die in dit kunstig taalnet wordt gevangen ?
Hoe weinigen verbindt het fijn geluid
van Neerlands spraak, en hoe verrukkend breidde
mijn vreugd zich oover gansch een waereld uit.
Maar ziet! de zilvermeeuw, die met zijn wijde
vlerken het ruim bezeilt en zijn gebied
laat groeijen tot hij zee en kust en weide
ja, gansene rijken in n zichtgreep ziet,
al heeft hij waereld-deelen tot domeinen
verzuimt toch 't keeren tot de broedplaats niet.
Zoo keer ik tot herboorte in mijnen kleinen
taaikring terug, want 't kouter van geen ploeg
klieft dieper de onontgonnen zielsterreinen,
geen vreemde spraak toont mij mijzelf genoeg,
noch brengt het wónder-werkend ritme weeder
dat eens me in zoo sereene sfeeren droeg.
Maar ik rees eenzaam en te vroeg, nog teeder
waren mijn wieken, en der waarheid storm
sloeg mij met wigt van nieuwe kennis needer,
als wie te hoog booven der menschen norm
te stijgen zoekt. Mijn Leider, nooit tevreeden,
verlangt dat ik mij rusteloos hervorm,
zonder ooit uit den droeven ban te treeden
der menschenwaereld en haar grof gerucht.
Des lichaams ballast trekt mij naar beneeden
als ik te snel wat ik veracht ontvlucht.
'k Zie met mijn leeftijd de geheimen groeijen
rondom, als zeeën, eindeloos, geducht.
Wat scherpe horizont scheen, gaat vervloeien
en wijkt tot verder verten, vreemd en vaag;
'k zie raadslig licht in donker ruim ontgloeijen.
Elk houvast zwicht, omhoog wordt tot omlaag,
't meest vaste zweeft, kent booven niet, noch onder,
en 't machtigst antwoord baart nog sterker vraag.
Wie peilt met reeae en taal wat vasten grond er
in ons gevoelen ligt ? wat baat verstand
dat al zijn bouwsels breeken ziet door 't wonder ?
Waar is mijn zeekerheid? Aan alle kant
tast ik in neevelen van waan en leugen.
't Heiligste woord van waarheid komt te schond
bij dieper analyse het geheugen
zelfs kent venialsching, en geen juistheidsmaat
kan voor 't geheel van onze ervaring deugen.
Nooit scheen zoo bang en wonderlijk mijn staat,
als waar ik een in kamp verslagen kooning,
die flaauw 't verdoofd besef herleeven laat
en moeilijk zich bezint wat zijn onttrooning
voorafging, wie hem kneevelde en verwon.
Zoo zie ik 't gansch Heelal uit enge wooning
en peins hoe niets in waarheid weezen kon
't en zij het mijn waar, mijn, deel van mijn weezen,
daar niets bestaat wat ik niet zelf bezon.
Hoe lig ik dan zoo machtlaos, zoo vol vreezen,
zoo eindloos nietig, hulpeloos en krank?
Weet wie bevrijdt me ? wie kan mij geneezen ?
Uit mij is alle kleur en alle klank,
uit mij is alle schoonheid, alle gratie,
al wat ik eener buitenwaereld dank,
als waar die bron en oorzaak van sensatie,
moet zijn mijn ik, mijn eigen, eer ik 't ken.
En met doorboorend diepe meditatie
leer ik beseffen, dat Ik Zelf het ben,
wat mij als Universum schijnt te omringen,
aan welks immensheid ik zoo traag gewen.
Ik smacht alleen naar de herinneringen
aan mijn groot Zelf, oneindig autonoom
beding voor 't weezen van alle andre dingen.
Dus is mijn lijf, mijn waereld maar een droom,
een bange droom van God zelf, die gekluisterd
zich waant, in een klein diertjen op den boom
eene zweevenden planeete, en angstig luistert
naar wat, met zacht opklarend zelf-inzicht,
mijn eigen stem van macht en vrijheid fluistert.
Nachtmare ! gruuwlijk vizioen ! nog ligt
het waanbeeld deezer waereld oppermachtig
op gansch mijn weezen, met een looden wigt!
Waan, waan alom ! hoe scheur ik 't leugenachtig
drogweefsel dat mijn starre leeden dekt?
Hoe maak ik mijn verlamde wil volkrachtig,
dat zij mij uit den doffen sluimer wekt,
en doet verruimd ontwaken en herrijzen
tot helderheeden, eeuwig en volstrekt?
LITERAIRE BESCHOUWINGEN
JOANNES LUIKEN
De Ziele spreekt van haar wezen".
Een water als kristal, waar op geen koelte
speelt.
Ontfangt zoo sierlijk en schoon het
zonnenbeeld
Zoo was de schoone ziel, het eedelste aller
dingen
Die door de wijsheid Qods een weezentheit
ontvingen.
Een vonk van 't eeuwig vuur, doorscheenen
met Gods licht
Een klaaren spiegel voor het eeuwige aan
gezicht.
Daar 't eeuwig endloos Eén, in hoogte, noch
in breedte
Noch eeuw'ge diepte, nooit te gronden noch
te meeten
Zichzelve schouwde en vond in een ge
schapen beeld
dat voor de Schepping in zijn wijsheid had
gespeeld.
Dien klaaren spiegel heeft de valse lust ge
schonden
dat kristallijn gevuld met grovigheid van
zonden.
Dien stillen zuivren grond beweegt uit zijn
accoord,
en de eedele beeldtenis zoo jammerlijk ver
stoord.
Wat zal de mensch nu doen? Wat gaat hij
best voor gangen
Om dit verlooren beeld in 't herte weer te
ontvangen?
Een Wille uitgaande van het eeuwig zielevuur
die drijve, als met een zweep, de gantsche
kreatuur
met al haar beelden uit, en sta de Godheid
stille
van alle neiglijkheid, dat hij volbrengt zijn
wille.
Daar is geen andre raad, al kost het wee
en pijn,
Het moet geleeden, of het moet verlooren zijn.
Hier zegt Luiken, wat ook Boeddha leerde,
dat het ophouden der neiglijkheid" (be
geerte) de eenige weg is om terug te
koomen tot de oorspronkelijke Harmonie van
het Al, van de Godheid. Zooals alleen een
geheel stilstaand watervlak, waarop geen
tocht rimpels brengt, het zuivere zonnebeeld
weerspiegelt.
Luiken gebruikt zijn Christelijke term:
grovigheid van zonden". Daarmee bedoe
lende al wat stoornis brengt in het oor
spronkelijke accoord.
Dat die stoornis ook weeder noodzakelijk
is, wordt door hem niet gezegd. Want hij
gevoelt vór alles de behoefte die stoornis
weeder te doen ophouden.
Zoo moet het ons allen gaan, in ons lijden,
in ons zoeken naar Vreede. Al weeten wij
de stoornis (begeerte en zonde) ook weeder
goed en noodzakelijk, toch zoeken wij haar
op te heffe». En dat kost wee en pijn" tot
bereiking van eeuwige vreugde en vreede.
Er is geen andere raad voor niemand
het moet geleeden zijn.
En men bemerke de wonderbaare
vreedigheid en fijne stilte van het kleine landschapje,
waar de ziel en haar beeter zelf, de Godheid,
in teedere, droomachtige aandacht van be
spiegeling en beschouwing verzonken zijn
en raadpleegen.
F. v. E.
IIIIMIIIimilllMIIIIIIMIII
Illlllllllllllllllllllllllllllll
- De Parisienne. Comedie in 3 bedrijven
van HENRI BECQUE, vertaald door
Willem Royaards. (N. V. Het Tooneel,
Directeur: W. Royaards).
Als wij enkel maar den titel van dit
tooneelstuk lezen weten wij al, dat een
hollandsche; laat staan een vlaamsche vrouw
nooit de titelrol er van kan spelen. Evenmin
als de van geest tintelende fransche taal
van een modern fransch tooneelstuk in 't
zwaardere hollandsch te vertalen is zonder
de essentieele charme er van te verliezen,
even zoo weinig is het mogelijk, eene Pari
sienne door een andere dan eene parijsche
vrouw te doen voorstellen. Trouwens, zulk
een stuk verliest al, als het uit de sfeer van
van een parijsch (theater, met een parijsch
publiek wordt gehaald.
Een hollandsch publiek ginnegapt al
ik zeg niet: ten onrechte als het zich
voor (niet immoreele zoozeer) amoreele
situaties ziet geplaatst, die voor een parijsch
theaterpubliek de doodgewone toestan
den van alle dag zijn. Als, in de eerste
acte van dit amoreele stuk eene Parisienne
binnenkomt en een brief verstopt, als daarop
een woedend jaloersche en in de ziel ge
pijnigde man achter haar aankomt, die dien
brief opeischt, en haar vraagt, waar ze van
daan komt, enz. enz., dan denkt een hol
landsch publiek dat hij natuurlijk de echt
genoot is, die zijn vrouw verdenkt, en het
begint te giebelen als het kort daarop blijkt
dat hij de amant" is. Het parijsche publiek
heeft van het begin af aan de situatie be
grepen, en vindt het de natuurlijkste zaak
der wereld dat het de amant" is en niemand
anders.
Een amant" hoort bij een getrouwde
vrouw voor dit publiek zooals een
echtgenoot er bij behoort. Een huwelijk van
man en vrouw zonder amant zou immers
al te bourgeois" zijn. De amant" is, om
zoo te zeggen van de familie. Het parijsche
Boulevardpubliek neemt de situatie een
voudig aan, een hollandsch publiek voelt er
direct iets scandaleus in. Een huwelijk zonder
amant'' daar ontbreekt iets aan.'
Deze comédie La* Parisienne" toont ons
niet de vrouw, die haar man bedriegt (dit
zou al te vieux jeu", zijn) maar een vrouw,
die haar amant" bedriegt. Immers, de man
wórdt niet bedrogen als er een amant" is,
want de amant" is een factor in 't huwelijk.
Dégöutant, zegt u?
Ik zou bijna zeggen: in Parijs ik bedoel
het Parijs vór den oorlog niet. Van eene
Parisienne (en hier komt alles op neer) is
niets dégöutant, is alles charme, gratie,
geest, finesse. Een Parissienne bedriegt
fijn, gedistingueerd, charmant. Een Pa
rijsche actrice op 't tooneel kan eigenlijk
alles doen, omdat ze het gracieus en geraf
fineerd doet. De onwederstaanbare charme
van zoo'n vrouw doet alle moraal vergeten.
Kan je om moraal denken als er een
betoollllllMtmilMIIIIIIHIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIimilllllHlllllllllllimilMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII
vering om je is van dat wonderbaarlijke, in
haar minste bewegingen, rythmische,
charmeerende, enivrante vrouwelijke wezen, dat
een Parisienne" is? Kan je protesteeren of
grübeln" als dat frêle, fijne wezentje met
een melodieuze stem, in het liefelijkste
fransch de meest amoreele paradoxen zegt,
of de geraffineerdste leugens vertelt, of de
ongevoeligste hardheden verkondigt? De
banaalste mediocriteiten, ook die van ge
voelsleven, worden charmant door die melo
dieuze, rythmische, fijne uiting aan tintelend
leven, die de Parisienne-actrice geeft op
het tooneel.
Henri Becque's Parisienne" behandelt
een zoo triviaal mogelijk geval: een vrouw,
die haar amant" bedriegt (dat ze haar man
bedriegt is geen bedriegen voor een parijsch
publiek) en, na een escapade van vijf maan
den, weer het huiselijke leven, hieronder te
verstaan: den amant en den man, terugkeert.
Dat zij ondertusschen, als behoorlijke pouse,
tegelijkertijd de belangen van haar man waar
neemt, en hem, door haar escapade, en de
daardoor aangeknoopte relatie, een mooie
betrekking bezorgt, is niet meer dan haar
parijsche plicht. Een fatsoenlijke Parisienne
mag er al een amant" op na houden, dat
belet haar niet, tevens als een goede
echtgenoote voor de promotie van haar mari"
te zorgen.
Ik geloof niet, dat Becque met dit (als het
voor een hollandsch publiek in een
hollandschen schouwburg vertoond wordt) d
goütante stuk een caricatuur of een satyre,
of zelfs maar een afschrikwekkend voorbeeld
heeft willen geven. Hij gaf, wat men hier
in Holland zou noemen, een brok leven",
een realistische Parisienne", zooals die is
en dus léft. Het kan zijn, dat het stuk dus
in zijn soort een meesterwerk is, al
heb ik aan de kunst van tooneel een hooger
maatstaf dan die soort vertegenwoordigt.
Maar dan moet men het ook in een parij
sche omgeving, op een parijsch tooneel en,
allerérste voorwaarde, eene
parijsche-actrice in de titelrol zien.
Mevrouw Magda Janssens wier ver
dienste in andere rollen ik hiermede niet te
kort wil doen had niets niemendal van
een Parisienne" en miste daartoe precies
alles wat er voor noodig was. Zij gaf hoog
stens een modiste uit een antwerpsch mode
magazijn, maar mér niet. Vooral haar ordi
naire lachen als een fijne Parisienne
lacht is dat als van een melodieus vogeltje
was hinderlijk, en haar ongracieuze armge
baren, van n type, telkens herhaald, deden
aan een pop denken. Hoe Royaards, die toch
wel eens in Parijs een echte Parisienne op
het tooneel zal hebben gezien, deze rol aan
Magda Janssens kan hebben toebedeeld, is
mij een raadsel. Bovendien is antwerpsch
vlaamsch accent nog iets ongelukkiger ge
ëigend voor eene vertaling uit het fransch
dan amsterdamsch.
Doordien deze Parisienne gén Parisienne
was, maar een antwerpsche madam" wordt
de geheele situatie van het stuk vél beden
kelijker dan zij voor een hollandsch publiek
al is. Hetgeen men een Parisienne" vergeeft
omdat het in elk geval fijn en charmant ge
daan wordt, vergeeft men niet aan een
hollandsche of vlaamsche juffrouw. Het staat"
zoo'n juffrouw niet. En de situatie, die voor
een Parisienne gewoon lijkt, wordt voor
zoo'n niet-Parisienne gemeen. Hierdoor
verliest Becque's brok parijsch leven" juist
zijn waarde.
De nige, die in deze vertooning paste,
en schitterend spel gaf, dat in Parijs zelfs
niet misplaatst zou zijn, was Royaards als de
cocu" echtgenoot (is dit geen pleonasme in
Becque's Parijs ?) Hij had alleen niet zoo oud
behoeven te zijn. Men behoeft niet per se
oud te zijn in Parijs om door jonge amants
gecocufieerd te worden, echtgenoot zijn is
al genoeg.
Co Balfoprt een parijsche homme du
monde" ? Hij was in elk geval als bedrogen
amant" zielig genoeg, en deed zijn best,
wat in Parijs moeilijk moet wezen, om als
cocu" althans niet belachelijk te zijn. De
amant" nummer twee. waardoor n de
echtiiiiniiiiiMiiiim
genoot n de amant" nummer n gehoornd
worden, werd voorgesteld door een meneer,
die bij de door Couperus gelanceerde firma
Kattenburg stellig voor een chic type zou
worden gehouden. Hierdoor werd de Pari
sienne" van Becque eene beleediging aan
gedaan, die men in Parijs nooit vergeeft.
Haar escapade namelijk manquait de gout".
Ik zal eens trachten, een parijschen jour
nalist dien ik ken, naar deze vertooning van
La Parisienne" heen te krijgen, en hem te
vragen, wat hij er van denkt. Dat had
Royaards moeten doen vór hij de première
van dit stuk gaf. Hij zou dan te hooren heb
ben gekregen, dat maar n auteur in dit
stuk te Parijs geen fiasco zou hebben ge
maakt : Willem Royaards zelf, maar dat de
minste actrice van een
BuitenboulevardTheater mér van een Parisienne" heeft
dan de antwerpsche actrice, die hij er voor
aanwees.
HENRI BOREL
iiiiiiiiiiiiiiMMiiimiiiiiiiitiiHiiitimiiiiiiiimiiiiijiiiiiiiiijiiintiiiiiiiiiiii
VERZEN
Droomleven
De weelde uwer losgewonden haren
Door mijner vingeren aandachtigheid
Te voelen gaan, en hunne prachtigheid
Zwijgend te streelen en stil te bestaren
Dit was mijn Droom.
Maar nu in klaren luister
De Dag zijn gouden poorten binnenrijdt,
Vlucht ik in der portieken schemerduister,
Waar ik het vallen van den nacht verbeid.
Want vloeiend zilver zijn de witte luchten
Wanneer het maanlicht aan den hemel beeft,
Wanneer mijn denken vrij tot u kan vluchten
Wier wezen in de wijde stilte leeft.
En zoo, mijn Lief, in 't zitv'rig lichtgetoover
Uw schoon hoofd aan mijn schouder
ligt gevlijd
Neig ik mij in verrukking zwijgend over
Tot uwer lippen stille zaligheid.
1915.
Duc
*
Bij het afscheid
't Was als de zonneklare vreugdetijd
Van blijd' ontwaakte, stoere lentegoden,
En alle duisternis was heengevloden
Voor onze juichend' overmoedigheid.
Mijn vlammend woord in den bezielden bond
Heeft vaak der wereldschoonheid uitgemeten:
Gij zult het, als ik ver ben, niet vergeten
En gij gedenkt m' als toen ik vór u stond.
Nu scheiden wij. Bewaart m' in uwen geest
Zórein en goed: ik ben uw vriend geweest
En wild' uw droomen nimmer wreed verstoren
Maar wat ik zondig, levensmoede lijd,
Wat ik mijzelven ben in eenzaamheid,
Dat weet gij niet, dat kan slechts mij behooren.
30 Sept. '15.
J. W. VAN ClTTERT
iiiMiiiiinMiiiiMtniMiiiiiiillliiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Oorlogsimpressie uit de portefeuille van M. Bauer
De verloren druppel of: De aarde die bloed huilt