De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 24 oktober pagina 12

24 oktober 1915 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Oct. 15. No. 2000 JOH. BRAAKENSIEK, zelfportret voor de Amsterdammer" ? NEDERLANDSCHE CARICATURISTEN c. door K. ELOUT jVór ik overga tot het voldoen aan het verzoek der redactie van dit Week blad, om eenig bijschrift te geven bij de zelfportretten van door haar aange zochte teekenaars, wensch ik met deze korte verklaring ter inlichting te prelu deeren : Hier, als elders, schrijvend over kunst, doe ik dat zonder gezag, slechts als" min of meer geroutineerde leek voor mede-leeken. Aan het hier volgende oordeel gelieve dus niemand zijn eigen meening (indien hij er eene heeft die ietwat beredeneerd is) ondergeschikt te maken als ware 't aan die van eenige autoriteit. Dit, als gezegd, ter voorafgaande in lichting. Het wordt tijd dat ons eens eene ge schiedenis der Nederlandsche caricatuur worde geschreven, zooals er zijn van die van andere naties en zooals Fuchs er eene schreef van die der Europeesche volken in 't algemeen. Want ongeveer sedert het begin van deze eeuw heeft de Nederlandsche caricatuur, wier actueele beteekenis tot dien tijd haast alleen steunde op Braakensiek, een vlucht ge nomen die haar van genoeg belang doet zijn om er ook eens wat verleden bij te zoeken. Echter heb ik mij thans alleen met het actueele bezig te houden en wel in 't bijzonder met het zestal dat zich voor dit Weekblad wilde conterfeiten. Meer dan praatjes bij plaatjes" wordt daarbij niet beoogd. Ik begin met Braakensiek, n om dat die in De Groene" de oudste rechten heeft, n omdat die reeds een stuk historie vormt, met het eene been staat in de twintigste en met het andere nog in de negentiende eeuw. Vór Braakensiek was de Nederlandsche caricatuur van de negentiende eeuw van weinig beteekenis. Haar verschijning in regelmatigen vorm bepaalde zich hoofd zakelijk tot Uilenspiegel en het Humo ristisch Album en de aard van die orga nen was niet geschikt om den spotteekenaar tot groote vlucht zich te doen ver heffen. Met Braakensiek en met diens intrede in De Amsterdammer werd dat anders en sedertdien is Nederland door hem wekelijks opgevoed met een cari catuur die alles wat het met zijn tijd mee levende deel des volks oogenblikkelijk bezig hield, tot humoristische uitdruk king bracht. Toestanden in de hoofdstad, quaesties van binnenlandsch-politieken maar k van algemeen-maatschappelijken aard, de constellatie van de buitenlandsche politiek, al wat maar uitsprong in het algemeen-belangwekkende van het oogenblik, werd, met een oolijken lach, nooit met een hatelijken grinnik, nooit met een grimmigen grijns, den volke in beeld gegeven. Braakensiek heeft daar door, gestaag belangstelling wekkend in al wat het openbare leven in wijden kring -»? rt_. ,t ." -fe,. l f .~-*-fc- l Louis RAEMAEKERS zelfportret voor de Amsterdammer1' meest belangwekkends bood, meer gezond-democratiseerenden arbeid verricht dan honderd meetingsprekers in al dien tijd. En, wekelijks uiting gevend aan wat duizenden en tienduizenden dachten en gevoelden, is hij dat geworden wat de meest populaire spotteekenaar van een volk kan wezen: de lachende volksver tegenwoordiger, de afgevaardigde van den humor. Wat Braakensiek snel heeft doen rijzen tot den caricaturalen meester van Neder land in de negentiende eeuw, is hoofd zakelijk drieërlei. Ten eerste de frissche wijdte van zijn gezichtskring, iets dat trouwens ook goeddeels werd medebepaald door de redactievergadering. Ten tweede zijn kloeke plastiek. En ten derde het epigrammatische van zijn kunst. Over het eerste had ik het zooeven reeds. Wat het laatste belangt, daarmee juist nam Braakensiek zijn plaats in als modern caricaturist. Oudtijds vond men vaak behagen in zeer uitvoerige spotprenten, prenten die men eerstin al hun bijzonder heden moest ontcijferen om, uit de som der bijzonderheden, de beteekenis saam te stellen. Dat gold ook voor de Hollandsche caricatuur; in het zooeven be doelde boek van Fuchs, Die Karikatur der europaischen Völker, vindt men af beeldingen van Oud-Hollandsche spot prenten, o.a. van C. Troost en van Romein de Hooghe, waarin deze eigen aardigheid duidelijk valt waar te nemen; Men vond behagen in zulke teekeningen omdat men tijd vond, en geduld, voor het ontcijferen er van. Maar in onze dagen heeft men tijd noch lust om zich lang in een spotprent te verdiepen. Snel en scherp moet de zin van de voor stelling, als een sterke eenheid, daaruit in 't oog springen zoodat men met een rasschen blik het beeld n de idee in zich op kan nemen. Het bijschrift moet daarom ook kort en krachtig wezen; prent en bijschrift moeten samen n epigram zijn. Zoo waren, en zoo zijn, als regel, Braakensieks teekeningen. En dat deed ze zoo makkelijk inslaan". En dan de kloeke plastiek er van. Wat men te voren kreeg, miste gemeen lijk te zeer atmosfeer, scheen te veel van onder het lamplicht te komen. Maar om Braakensieks figuren was altijd ruimte, de ruimte van zijn gezonden kijk, van zijn wijd begrip en van de rea liteit waarin hij werkte en waaruit hij schiep. Er was lucht rondom en leven in zijn beelden. Ze stonden, gingen of zaten als werkelijke wezens, gaaf van lijf en leden en gezond van geest. Ze waren geen verzinsels, geen bedenksels, maar schepsels. Het is bij velen mode geworden om Braakensiek als verouderd en als afge daan te beschouwen. En inderdaad is de Nederlandsche caricatuurkunst sedert zijn verschijnen al weer verder gekomen. Hahn en Raemaekers zijn dieper en weidscher van gedachte en subtieler, verfijnder, moderner van teekening ge worden. Men is nu allengs banaliteit en huisbakkenheid gaan vinden in Braaken sieks phantasie, logheid en saaiheid in zijn lijn, stereotypie in zijn figuren. Het laatste, dat hij overigens gemeen heeft met Mars (trouwens in meer opzichten zij geestverwant) die jaren lang het Journal Amusant heeft versierd met Parisiennes die nog veel sterker op n model geïnspireerd waren dan Braaken sieks figuren, moge waar zijn, men zal toch moeten afwachten of zijn epigonen zich gansch vrij zullen hebben gehouden van alle stereotypie... . wanneer ze eens zólang zullen hebben gewerkt als Braakensiek. Wat zijn lijn betreft zij opgemerkt dat hij, onder de Nederland sche teekenaars (ik doel nu niet alleen op caricaturisten) een van de weinigen is die het vermogen bezitten van de continue contour, den min of meer in n trek getrokken, weinig afgebroken omtrek. En dat het slechts zér enkelen, als Toorop, is gegeven (de jong gestorven Laurent Verwey had het ook in zekere mate) om die continue contour niet alleen kloek maar ook subtiel te hanteeren. En ten aanzien van Braakensieks op vatting en phantasie meen ik te mogen opmerken dat hij, juist ook met de ge breken ervan, zich een zoo door en door Hollandsch teekenaar heeft getoond. Er is nu een geestelijke elite ontstaan, wier wegbereider hij ten deele is geweest, doch wier vertolker hij niet meer wezen kan. Maar in Duitschland is ook b.v. de /ü-ercd-teekenaar Angelo Jank niet de moderne evenknie van menschen als Gulbransson en Th. Heine, terwijl hij, sprekend tot het Duitsche Gemüth, allicht toch meer dan zij de onbewuste vertrou weling is van den gemiddelden Duitscher. En zoo geloof ik ook dat den gemiddelden Hollander misschien nog steeds geen caricaturist zoo na staat als Johan Braakensiek. Enkele biografische bijzonderheden ten slotte ter feitelijke aanvulling: Geboren 24 Mei 1858 te Amsterdam (vader kaartteekenaar). Amper Lager Onderwijs (weg gezonden omdat hij toch niet leeren kon). Loopjongen. Teekenaar van patronen op een mode-atelier. Leerling van den avondcursus van Tétar van Elven. Ein delijk als origineel talent ontdekt door wijlen Martin Kalf, destijds redacteur van het Handelsblad. Op diens voor spraak naar de Teeken-Academie. Na afloop van den vijfjarigen cursus zelf standig illustrator, o.a. van Justus van Mauriks werk. Plaatteekenaar voor het Geïllustreerd Politienieuws en ten slotte (sinds 1887) . voor het Weekblad de Amsterdammer. ALBERT HAHN, zelfportret voor de Amsterdammer" Hahn en Raemaekers zijn thans, onder onze moderne caricaturisten, de grootste twee. Zij zijn beiden totaal twintigste-eeuwers. Hahns reputatie is ouder dan die van Raemaekers en tot vór het uitbreken van den oorlog was laatstgenoemde niet de evenknie van Hahn te achten. Maar de oorlog, die zooveel grootheid openbaarde Rae maekers geeselt hem voortdurend; de on dankbare!?heeft deze twee op n lij n gebracht. Braakensiek was, en is, on beperkt in de keus van zijn onder werpen doch de uitbeelding ervan is bepaald gebleven tot het gebied van den gullen lach, van den leuken glim lach, van de Oud-Hollandsche snakerij. Hahn eerst, en nu ook Raemaekers, heb ben de Nederlandsche caricatuur op gevoerd tot de hoogten van den heiligen haat en den trillenden toorn, waarop in Frankrijk reeds de Forains en Steinlens, in Duitschland de Gulbranssons en Heine's waren gestegen. Zij hebben ook beiden de bloot uiterlijke caricatuur ver laten voor de uitbeelding van innerlijke roerselen; in hun figuren domineert vaak niet de realiteit van de plastische verschijning maar de ideeën en gevoelens waaruit ze, in hun beider kunstenaars wezen, waren gesproten en die ze versymboliseerden. Daarbij is Hahn reeds sedert verscheidene jaren, in zijn teeke ningen van proletarische ellende en is Raemaekers sedert het uitbreken van den oorlog, opgestegen tot die opperste hoogten der caricatuur waar deze uitslaat in tragiek. Hahn is monumentaler dan Raemae kers ; hij is ook, met de uitzondering van n soort teekeningen waarover zoo aan stonds nog iets, meer constant expres sief (Raemaekers maakt soms nog werk dat niet sterk van uitdrukking is). En hij kan met buitengewoon weinig mid delen een ontzaglijk effect bereiken. Ik ken niet veel caricaturen van zoo felle uitdrukking als De drijvende mijn", die ongeveer een jaar geleden in De Noten kraker verscheen en waarop men niets anders ziet dan een doodskop die even op komt grijnzen uit de baren waarin hij dob bert. Hahn heeft trouwens ook dat groote in zijn kunst: dat hij de groote leegten aandurft en aan kan. Wat stond er weinig b.v. op die kostelijke teekening Op een zamen post," niets dan het heel kleine Kuyper-schildwachtje boven op een kale rots en hoe sloeg dat epigram niet als de bliksem in! Maar Hahn, in 't algemeen nog steeds krachtiger dan Raemaekers, krachtiger in expressie, in lijn, in zwart-en-wit-contrasten ook (al is laatstgenoemde geL. J. IORDAAN, zelfportret voor de Amsterdammer"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl