Historisch Archief 1877-1940
24 Oct. '15. No. 2000
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
De Periodieke Pers
door F. DOMELA NIEUWENHUIS
Van ideaal standpunt bezien is de pers
een zegenrijke instelling. Want zij kon
en moest de verheven tribune zijn, van
waar men het volk toesprak om het in
te lichten en voor te lichten op elk ge
bied, ten einde het te verheffen en te
_ ontwikkelen. Zij moest het geestelijke
wapen zijn, waarvan de rede zich be
diende, om de menschheid te voeren op
een hooger peil van beschaving. Op elk
gebied moest zij de stuwkracht zijn, die
haar voortdreef om de geestelijke erfenis
van het eene geslacht over te brengen
op het volgende, zoodat dit, al was het
slechts een heel klein beetje, hooger
stond dan het voorgaande en men kon
spreken van een geleidelijken maar toch
gestadigen vooruitgang.
Van praktisch standpunt daarentegen
is het er heel anders mee gesteld en is
de pers het middel, waardoor de publieke
meening veelal wordt misleiden bedrogen.
Het kapitaal heeft er zich van meester
gemaakt om door de dagelijksche, drup
pelsgewijze toegediende voorlichting het
publiek ongemerkt daarheen te leiden
waar het dit hebben wil.
Ontegenzeggelijk is de pers een der
groot-machten van onzen tijd en juist
daarom heeft het kapitaal, wel wetende
wat het doet, zich van haar meester ge
maakt, om zoo doende de heerschappij
over de geesten te krijgen.
Wat in vroegere eeuwen de preek
stoel was, dat is in onzen modernen tijd
de pers geworden. Misschien is dit de
reden waarom zooveel predikanten, die
het in de. kerk te benauwd kregen, een
toevlucht zochten in de pers ik denk
aan Lampink, hoofdredakteur der Nieuwe
Rotterdammer", aan Simon Gorter, hoofd
redakteur van het Nieuws v/d. Dag",
aan de Koo als hoofdredakteur van de
Groene" en zooveel anderen.
En ontegenzeggelijk kan men uit het
gehalte der pers opmaken hoe hoog of
laag de zedelijke standaard van een volk
staat. Geef mij de voornaamste bladen
van een land, die het meeste krediet
hebben en het sterkst gelezen worden
en ik zal u zeggen hoe het gesteld is
met den zedelijken en geestelijken toe
stand van een volk.
En helaas! dan levert de pers een
treurig toonbeeld van bederf. Eerst
zweept zij de menschen op en liegt ze
voor in plaats van ze voor te lichten,
zoodat de menschen onder het licht daar
van geheel onjuist oordeelen. Een sterk
voorbeejd hiervan leverde de Engelsche
pers vór en tijdens den Boerenoorlog
in Zuid-Afrika. Het Engelsche volk was
door de pers zoodanig verleugend dat
het te goedertrouw meende dat die
Boeren een soort van monsters waren,
slechts goed om afgemaakt te worden.
Wij hebben hiervan persoonlijke erva
ringen in dien tijd opgedaan. En bij
onderzoek bleek het telkens, dat men
stuitte op de pers, die de oorzaak was
van dit onjuiste oordeel.
Hetzij in dienst van het kapitaal hetzij
in dien van een partij is een blad uit
den aard der zaak eenzijdig en passen
haar dienaren maar al te dikwijls toe:
wiens brood men eet, diens woord men
spreekt. En als zij door de persridders
zelven heel bescheiden en nederig ge
noemd wordt de koningin der aarde",
dan zal men toch niet in staat zijn die
verhevenheid en waardigheid bij haar
aan te wijzen, die men onwillekeurig,
hoewel ook ten onrechte, toekent aan
het woord koninklijk.
Als het waar is, dat achter het hoofd
artikel schuilen vooroordeel, stompzinnig
heid, huichelarij en gebazel, die tezamen
een geduchte macht vormen en het nieuwe
gezag samenstellen, zooals Oscar Wilde
zegt, dan weten wij hoe wij gevallen zijn
in de klauwen van hen, wier verheven
beroep het is om, betaald door het kapi
taal, den volksgeest te vergiftigen, ten
einde de groote massa in bedwang te
krijgen en onder toepassing van het be
kende : verdeel en heersch de opper
macht in handen te houden.
Meer en meer wordt het bewaarheid
dat wij overheerscht worden door de
journalistiek of liever dat deze het gees
telijke machtsmiddel is om rnet de kerk
en de school het kapitalisme zijn heer
schappij te helpen handhaven en be
vestigen.
Toen de Groene" werd opgericht,
begroette ik die oprichting met genoegen,
omdat het blad in dien tijd, zoo dof en
zoo duf, een goed werk kon doen door
leven te blazen in de doodsbeenderen
en omtiat ik den heer de Koo kende als
een onafhankelijk man, die het kon en
ook dikwijls durfde zeggen. De plaats
die het blad innam, was dan ook een
eigenaardige. En al hebben wij meer
malen gekibbeld, nooit heeft dit mij weer
houden te erkennen dat dit blad een
goed en nuttig werk heeft verricht. Moge
het voortgaan op dien weg, zoodat men
dit zal kunnen blijven getuigen.
Hilversum, October 1915.
Een Feestgroet van een Oud
Vriend
door F. J. A. M. WIERDELS
Directeur van De Tijd"
Het zal, het moet wel zoo zijn, maar
ik zou, als ik 't niet zag, het niet aan
nemen, dat De Groene" in zijn 39ste
levensjaar is. Ik meende zoo, dat ik hei
eerste verschijnen ervan had meegemaakt
met het volle bewustzijn van de belang
stelling in openbare zaken. Maar, als dan
de allereerste jaargangen mijn opmerk
zaamheid niet ten volle getrokken kunnen
hebben, uit de jaren mijner rijpere jeugd
herinner ik mij levendig mijn sympathie
voor het weekblad De Amsterdammer".
Heden zou alleen reeds de titel
van een wekelijksche bijdrage Warme
kadetjes", van Aquarius, onbehagelijk
aandoen. Toen werden die gebakjes mei
titel en al gaarne genoten, en het heefl
den auteur ervan, indien althans niet
De Koo tijdig heeft ingegrepen, tot
lof gestrekt, dat hij heeft opgehouden,
zijn aardigheden te schrijven, toen zijn
geestigheid had uitgepraat.
De fijn geschreven tooneelkritieken
van Jos Alb. Alberdingk Thijm, vaak
nuttige colleges over litteratuur- en kunst
historie, gaven, ook voor niet trouwe
schouwburgbezoekers, aan De Groene"
een bijzondere aantrekkelijkheid. Toch
was het soms hinderlijk, dat die waardige
en ernstige man ook de fratsen van
Frascati" scheen te moeten bespreken,
wat hem eens een gevoelige polemiek
bezorgd heeft over Mascotte".
Tusschen '81 en '85, toen de leden
van het Amst. Stud. Corps" in den
ouden Stadsschouwburg in de Bovenloge
halven entreeprijs betaalden, zaten mijn
vrienden en ik eiken Zaterdagavond in
loge Q, vlak bij het tooneel, die tot acht
uur voor ons werd vrijgehouden. Daar
naast in loge P zagen wij even geregeld
den ons zeer oud schijnenden Prof. Thijm
met zijn nicht Anna M. Op zijn expressief
gelaat bespiedden wij den indruk, dien
een première op hem maakte, en den
volgenden Zaterdag lazen wij dien weer
gegeven in het Weekblad". Daar werd
weieens een pari om aangegaan. Nog
hoor ik den grooten Vondelbewonderaar
bij een Gijsbrecht-opvoering zeggen, dat
hij toen de 25ste maal een voorstelling
er van bijwoonde. Ook dat stond den
volgenden Zaterdag in De Groene".
Het meest genoot ik, en hoevelen
met mij! van de uitnemende
leadingartikelen van De Koo, volzin voor volzin
journalistieke kunst, schokkend, geweldig
in zijn strijd tegen de liberale
kiesvereeniging Burgerplicht" en de
burgerplichters, die naar al te ouden trant
Amsterdam regeerden; die schitterend
mooie artikelen van den leider eener
partij, welke andere sprekers had in
meetings en vergaderingen van openbare
lichamen, maar het kostelijke breede
zwaard van de Pers voornamelijk in de
machtige handen liet van De Koo. Hoe
bezadigd maar luid en treffend waren
zijn geschreven triomfredevoeringen, toen
hij drie aftredende liberale wethouders
aan een herstemming onderwierp en toen
hij veertien dagen later er twee had laten
vallen, n, den minst schadelijken, in
genade nam.
Hij versloeg zijn vijanden door een
stelselmatige opeenstapeling van be
schamende feiten en een onbarmhartige
veroordeeling er van, met stalen ernst.
Dan ranselde hij meteen als Brommeijer"
en Snuifjesman" hen met zijn schalksche
ironie, en hij liet Braakensiek hun nog
eens een korten stevigen stoot geven.
En toch was het Weekblad" niet het
orgaan van een politieke partij, al herinner
ik mij uit dien tijd, eens de toespeling
van een tegenstander te hebben gelezen,
dat de inhoud van De Groene" zoo
rood was, omdat de kleuren rood en groen
in de natuur complementair zijn.
Het blad vond zijn succes, ook bij de
tegenstanders van De Koo, door de alge
meenheid van zijn inhoud; niet alleen
in den afgewisselden rijkdom van zijn
belangwekkende rubrieken, ook door zijn
groote rij van medewerkers van allerlei
genre en richting.
Het karakter van De Groene" was
zijn verscheidenheid. Wie iets van zeer
algemeenen aard had te zeggen, of over
iets bijzonders tot velen van verschillende
richting spreken wilde, beklom dien
katheder. Ofschoon een andere courant,
:en dagblad, mij veel nader aan het hart
lag, schreef bijvoorbeeld ik, ik herinner
mij voorbeelden van mezelf 't best,
'n het Weekblad", als lid der School
commissie, tegen de rangexamens van
de openbare onderwijzers te Amsterdam,
over een allerzotste fransche beschrijving
van een reis door Nederland, over den
slecht saamgestelden boekencatalogus van
het Museum-Willet, en zoo meer, omdat
de behandeling van zulke zaken, zeer
speciaal, in het Weekblad" thuis be
hoorde. Daar zou zij zeker degenen
ontmoeten, voor wie zij bestemd; was.
De Groene" noodigde, na het over
lijden van den bekenden, algemeen hoog
geachten Deken van Amsterdam, Mgr.
Poppen, van den niet minder vermaarden
stichter der St. Josefsgezellenvereeniging,
den Priester Jhr. van Nispen tot Sevenaar,
en van meer dergelijken mij uit, hun
nagedachtenis te huldigen. Hoe groot het
getal en hoe verscheiden de aard van
de medewerkers van De Koo waren,
bleek wel het best, toen die allen tezamen
een nummer van De Groene" vulden een
week na den dood van Alberdinck Thijm,
met artikelen over dezen kampioen voor
het goede en schoone.
Er was plaats in Nederland voor een
blad, en die plaats is er nog, waarin
achter elkander, in n nummer, Mr. J
A. Levy, Dr. Fred. van Eeden, J. A
Wormser, L. Simons Mzn. en een katholiek
pok wel een katholiek geestelijke, hun
ideeën verkondigden, zonder onderschrift
van de redactie en zonder de bijvoeging
Ingezonden". Zoo was De Groene" van
De Koo een journalistieke verschijning
Weldra zal ik dan zoo ongeveer voor
de twee duizendste maal een nieuw
nummer hebben ter hand genomen van
het Weekblad", waarvoor ik heel langen
tijd veel sympathie heb gevoeld, omdat
De Koo, ongeëvenaard dapper en krachtig
en met klare openhartigheid vechtende
voor de denkbeelden, die hij liefhad,
steeds vermeed, ieder in wat zijn hoogsten
gevoelens heilig is, te kwetsen. Of, beter
gezegd, hij vermeed het niet; hij, met
zijn ruime begrippen en zijn breede ge
baar, had daaraan geen behoefte. Het
zou hem te klein zijn geweest.
Die oude sympathie doet mij, daartoe
uitgenoodigd, hier nog eens spreken in
deze tweeduizendste week.
Amsterdam, 11 October 1915.
Tegen de Inktbommen
door H. VAN DE RIVIÈRE
Hoofdredacteur van de Provinciale
Groninger Crt.
Indien wij land X, Y of Z waren, hoe
zouden wij dan Nederland op de beste
en meest afdoende manier veroveren ?
Gedachtig aan wat wij om ons heen
zien gebeuren, zou men allicht daarop
antwoorden: door legercorpsen,fleiszige
Bertha's, trommelvuur, luchtbommen,
handbommen, granaatkartetsen en kogels
uit machinegeweren.
Doch is dat antwoord juist?
De methode heeft voor den aanvaller
vier bezwaren: dat zij duur en riskant
is, anderen tot naijver opwekt, en mis
schien niet heelemaal afdoende is.
Is er geen andere meer afdoende
methode, die minder bezwaren heeft?
Is de zoogenaamde pénétration pacifique
tenslotte voor den aanvaller niet
verkieselijk, vooral in een geval als het
onze?
Ook deze methode heeft haar bezwaren.
Zij is nog wat veel theorie. Toch loont
het misschien de moeite haar wat nader
te bekijken en daarbij speciaal de
persvraag op den voorgrond te zetten.
Gesteld A is in dienst van genoemd
land X en krijgt bevel onze dagbladpers
te penetreeren". Zou hij iets kunnen
bereiken ?
Alles hangt natuurlijk af van zijn
handigheid. Gaat hij brutaal couranten
koopen op naam van een buitenlandsche
firma, en onze loopgraven met die
inktbommen beschieten, dan heeft hij na
tuurlijk groote kans spoedig tegen de
lamp te loopen. Doch hij kan handiger
te werk gaan. Hij kan een goed en goed
koop correspondentiebureau oprichten,
dat quasi-neutraal is en eerst heel lang
zaam aan met een negatieve, daarna met
een positieve tendentie komt. En hij kan
onder allerlei voorwendsel allerlei dag
bladen door verschillende firma's doen
koopen. Voor een anderhalf millioen
een peulschilletje tegenover de prijzen
der fleiszige Bertha's enz. kan hij een
stuk of 20 dagbladen krijgen, over geheel
Nederland verspreid, die hij geleidelijkweg
krachtiger kan maken zondat dat hem
dit veel behoeft te kosten. En als hij nu
maar zorgt, dat niets uitlekt en dat hij
zich niet overhaast, kan hij zoodoende
langzamerhand de pers en het publiek
brengen in de richting van X.
Het is natuurlijk een kwestie van tact.
Brutale hoofdartikelen tegen Y of Z of
vór X moet hij vermijden ? Hij kan
volstaan met voortdurend alle kwade
nieuws over X zooveel mogelijk weg te
aten en zooveel mogelijk nieuws op te
nemen, waain het dagelijksch leven en
de opvattingen enz. in X in een aan
genaam daglicht komen. Hij moet overi
gens de couranten de eigen politieke
deur laten en hen natuurlijk van tijd tot
tijd eens tegen elkaar te keer laten gaan.
Gemakkelijk werk is het niet. En in
zulke gevallen keert tenslotte niet zelden
de wal het schip. Doch durft iemand
zeggen dat het ondenkbaar is?
Welnu wat kan Nederland hier
tegen doen ?
Het doet niets daartegen. Iedereen, die
*eld heeft, kan een courant opzetten en
daarin schrijven wat hem goeddunkt.
Pogingen om den journalistenstand op
e heffen, om ook door invoering van
Derstelegrammen enz. de exploitatie der
lagbladen goedkooper te maken en de
Diaden zoo wat sterker te doen zijn,
leeft de Nederlandsche staat
conscienieus nagelaten.
Integendeel kan de staat bij de
nieuwsbladen iets voor niets gedaan
uijgen vulgo : klaploopen dan laat
lij dat niet.
Nu is verheffing van den journalisten
stand (b.v. door het inrichten van jour
nalistieke leergangen aan de universiteit)
of vergemakkelijking van de exploitatie
geen afdoend middel tegen het bedoelde
bezwaar. Doch deze maatregelen zouden
in elk geval iets kunnen helpen. En alles
wat maar iets helpen kan moet hier ge
daan worden, ook omdat de pers als
middel tot volksontwikkeling onbereken
baar positief voordeel kan opleveren.
Gevoelde de Nederlandsche staat voor
die volksontwikkeling iets meer, ver
bruikte hij niet zijn heele energie op dr
gebied aan dekinder-school-ontwikkeling
(tenslotte toch maar n onderdeel var
volksontwikkeling), dan zou voor de
verbetering van de pers, die in Neder
land in veel opzichten de vergelijking
met het buitenland niet behoeft te
vreezen, veel meer gedaan zijn, dan nu
is geschied.
Intusschen, er gebeurt niets en er zal
vermoedelijk in die richting vooreerst
niet veel gebeuren, ook al omdat inder
daad de verbetering van de dagbladpers
een van de allermoeilijkste problemen is,
waarmee zelfs de meest ongegeneerde
utopisten op den duur geen weg weten.
Onder deze omstandigheden hebben
weekbladen als de Groene een groote
taak. Door hun grootere bewegelijkheid,
gevolg van het ontbreken van den druk
van groote kosten, gevolg ook van
grooter vezkoop per nummer en betere
betaling, zijn zij moeilijker te koopen,
gemakkelijker te handhaven en op te
richten en veel onafhankelijker. Zij kunnen
en moeten alarm blazen en scherp blijven
uitkijken als gebeuren mocht, wat wij
boven als mogelijk veronderstelden.
Het is niet de eeriige reden van be
staan dezer weekbladen. Zij kunnen ook
op ander gebied meer durf en open
hartigheid dan de dagbladen vertoonen,
omdat zij niet zoozeer de abonnees en
de adverteerders en de leden van be
paalde partijen naar de oogen behoeven
te zien. Doch de hier bedoelde taak is
in een tijd als dezen wel bizonder ge
wichtig.
Amsterdamsche
Herinneringen
door F. G. VAN PESCH
Redacteur van de Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche Courant
Onder J. de Koo heeft de Amster
dammer, het vrijzinnig weekblad, een
niet te miskennen invloed uitgeoefend
in stad en land.
In de hoofdstad allereerst, maar ook
in het land. In de hoofdartikelen kwamen
de meest belangwekkende vragen, die
zich op stedelijk, maatschappelijk en
politiek gebied voordeden, aan de orde.
Dat lag voor de hand. Maar de wijze,
waarop de stof werd beweikt, trof
door haar onbevangenheid, door haar
frischheid. En dit wekte den geest ook
elders op. Door correspondenties uit de
provinciale hoofdsteden en andere deelen
des lands werd getracht voeling naar
buiten te verkrijgen, of, 't is misschien
luister te zeggen : zij die daar buiten met
iet blad sympathiseerden, werden tot
medewerking geprikkeld.
De Koo had een, voor den hoofd
redacteur van een soortgelijk blad, zeer
gelukkige eigenschap. Hij was niet uit
sluitend. Hij gunde aan iedereen, die wat
e zeggen had, gaarne het woord. Zijn
blad was een open tribune.
't Is opmerkelijk hoe velen daar hun
meeningen, en zeer uiteenloopende, heb
ben ontwikkeld. Het groote publiek van
die dagen ik spreek van de jaren
omstreeks 1880 vond hetgeen er in
verkondigd werd, dikwijls belachelijk.
3e Koo keek verder. Langzaam dringen
de nieuwere denkbeelden ook op kunst
en literatuur door. Vogels van diverse
Dlumage zwierven om den boom heen
die zijn takken zoo wijd uitspreidde. Zij
lieten er hun zang hooren of prijkten er
met hun vederdos. Onder de
medewer<ers in de eerste jaren kwamen de namen
der jongeren voor, van hen die zich nu
een gevestigden naam hebben verworven.
<loos schreef er in, n Frank van der
aoes schreef er in, n Van Deyssel (K.
l L. Alberdingk Thijm). Maar naast de
ongeren ontbraken de ouderen niet. Van
dr. Willem Doorenbos (?Keerom") is
menig artikel geplaatst en tot de zeer
geregelde medewerkers, gedurende een
reeks van jaren, behoorde prof. J. A.
Alberdingk Thijm. Laatstgenoemde bracht
week aan week zijn bijdrage, bijna
altijd aan het tooneel gewijd. Hij was
:en vereerder van de operette. Bij Prot
cwam hij gaarne en hij schreef er menig
artikel over. Er moest, naar schrijver
dezer zich levendig herinnert, altijd bij
zonder gelet worden op Thijm's kopij.
-lij had een eigen spelling en hij was
astig. Een aardige herinnering brengt
zijn zoon daarvan in het voortreffelijke
)oek aan zijn vader gewijd: Die zetters,
dat is iets verschrikkelijks", zeide hij,
,die willen het beter weten dan de
schrijvers. Als ik de ae" van waereld"
och als n letter schrijf, dan mogen zij
dien klank toch niet in twee letters zetten".
Joa moar, menier, ge zayt ook zoo
allemaktich precies", zei dan Mevrouw
fhijm, de woorden in herinnering
bren_end door een Vlaamschen plaatsnijder
eens aan Thijm toegevoegd, toen Thijm
lem een aanmerking maakte over de
uitvoering van een hem door Thijm
op;edragen werk.
Maar i'< mag niet afdwalen, 't Mede
gedeelde kan dienen als een staaltje van
de wijze waarop De Koo zijn redacteur
schap opvatte.
In zijn polemiek werd er steeds op
gelet dat de bedoeling van dengene die
bestreden werd duidelijk uitkwam. Altijd
werd, zooveel mogelijk woordelijk, de
meening van den tegenstander weer
gegeven.
De Amsterdammer heeft in de hoofd
stad een hevigen strijd gevoerd tegen het
stelsel dat daar vór 1880 en ook nog
later hoogtijd vierde, het monopolie, het
concessiestelsel, 't welk van het hoofd
der gemeente, mr. Van Tienhoven, van
't college van 't Dagelijksch Bestuur en
van de groote meerderheid van den raad
uitging. Hij bestreed het met al de
scherpte van zijn pen, de kracht van zijn
overtuiging, want hij was innig over
tuigd, dat de hoofdstad met dit systeem
moest breken en Amsterdam hier voor
moest gaan en een voorbeeld moest
geven aan 't land. 't Was een blijde dag
voor hem toen de eerste steunpilaar
waarop het rustte uit de raadszaal werd
verwijderd. Anderen volgden dra.
't Dagblad, ochtend- en avondblad,
ddt l Ja . 1893 naa-t het Weekla<i ver
scheen, eischte veel van De Koo, wat
al niet minder werd toen het in
financieele zorg geraakte. Gelukkig vond het
Weekblad steeds trouwe verzorgers.
Natuurlijk allereeist in den mede-redac
teur Justus van Maurik maar ook in
anderen; 'k noem hier alleen dr. E. D.
Pij zei.
Nog enkele opmerkingen mogen hier
volgen die den geest van 't blad teekenen
en den geest van den redacteur-en-chef.
Als er in Amsterdam iets voorviel dat
de algemeene aandacht vroeg was het
Weekblad er bij. Ik herinner mij nog
dat toen de Hooge Sluis werd verlaagd
en er aan weerszijden lantaarnpalen
werden geplaatst die aan grafnaalden
deden denken, het Weekblad voor iedere
naald een rijmpje bracht. Een enkele is
mij bijgebleven :
Al die mooie monumenten
Kosten de burgerij veel centen,
en ook &
Elke naald wijst als een vinger
Op d'onsterflijkheid van Springer,
de Stadsbouwmeester. Dit laatste was
naar ik meen, van Justus v. Maurik.
Zoo iets sloeg in bij de burgerij.
De eigenmachtige en niet zeer ge
lukkige wijze waarop bij sommige bouw
werken, noodig voor de verruiming of
verandering van pleinen en straten, werd
te werk gegaan, vond bij De Koo
sterke afkeuring. Aan de fraaiheid van
de stad mocht niet worden geraakt.
Bij den uitgerekten bouw van een per
ceel op 't Rembrandtsplein werd indertijd
een muur hoog opgetrokken, 't was een
allerdwaaste vertooning. Er kwam een
hevige storm en de muur kreeg een knik :
Zoo spot de zinnelooze natuur met
onze schoonheids-idealen", schreef de
Amsterdammer, van 't feit melding
makende.
Als een ander staaltje van De Koo's
geest en gevatheid kan nog 't volgende
dienen. De Internationale tentoonstelling
van 1883) zou door Koning Willem III
worden geopend. Z. M. was present,
loorde de rede van den Voomlter der
Commissie aan en stond op zonder een
woord te zeggen. Er waren omstandig
heden die den Koning noopten zich tot
de officieele daad te bepalen. Toen
stond de Koning op" had de
verslag_ever geschreven. De Koo zag het verslag
even in proef en maakte van den aanhef:
Toen stond de nazaat van Willem de
Zwijger op", op deze wijze met een
geukkig woord den toestand teekenende.
Ik mag deze herinneringen niet eindigen
zonder nog te gewagen van De Koo's
critische schepping Pruttelman Brom
meijer ', den ur-Amsterdammer van de
bocht van de Heerengracht, die de lezers
van 't Weekblad jarenlang
allergenoeglijkste oogenblikken heeft bezorgd, en
van de platen waarmee de redactie en
Braakensiek steeds eer inlegden.
De Koo heeft vele vrienden gehad
maar ook vele vrienden verloren. Ten
deele bracht dat de- politiek mee, maar
daar heb ik 't hier niet over. Laat mij
eindigen met de woorden, door P. L.
Tak, die jaren met hem werkte en later
als redacteur van 'r Volk tegenover hem
<wam te staan, in zijn alscheidswoord
'1907) geschreven: Er is geen enkel
^ederlandsch Journalist die de laatste
25 jaar heeft meegeleefd of hij heeft wat
van dezen meester geleerd'.
Zwolle.
Voor een tijdelijk wetenschappelijk histo
risch onderzoek (vaderlandsche geschiedenis)
wordt te Amsterdam gezocht een
ASSISTENTIE),
>ekwaam tot het verzamelen en zelfstandig
bewerken van bronnenmateriaal.
Belooiing volgens nadere afspraak.
Brieven met inlichtingen aan 't Bureau,
Keizersgracht 333, letter B Z.