De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 24 oktober pagina 5

24 oktober 1915 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

24 Oct. '15. No. 2000 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De Periodieke Pers door F. DOMELA NIEUWENHUIS Van ideaal standpunt bezien is de pers een zegenrijke instelling. Want zij kon en moest de verheven tribune zijn, van waar men het volk toesprak om het in te lichten en voor te lichten op elk ge bied, ten einde het te verheffen en te _ ontwikkelen. Zij moest het geestelijke wapen zijn, waarvan de rede zich be diende, om de menschheid te voeren op een hooger peil van beschaving. Op elk gebied moest zij de stuwkracht zijn, die haar voortdreef om de geestelijke erfenis van het eene geslacht over te brengen op het volgende, zoodat dit, al was het slechts een heel klein beetje, hooger stond dan het voorgaande en men kon spreken van een geleidelijken maar toch gestadigen vooruitgang. Van praktisch standpunt daarentegen is het er heel anders mee gesteld en is de pers het middel, waardoor de publieke meening veelal wordt misleiden bedrogen. Het kapitaal heeft er zich van meester gemaakt om door de dagelijksche, drup pelsgewijze toegediende voorlichting het publiek ongemerkt daarheen te leiden waar het dit hebben wil. Ontegenzeggelijk is de pers een der groot-machten van onzen tijd en juist daarom heeft het kapitaal, wel wetende wat het doet, zich van haar meester ge maakt, om zoo doende de heerschappij over de geesten te krijgen. Wat in vroegere eeuwen de preek stoel was, dat is in onzen modernen tijd de pers geworden. Misschien is dit de reden waarom zooveel predikanten, die het in de. kerk te benauwd kregen, een toevlucht zochten in de pers ik denk aan Lampink, hoofdredakteur der Nieuwe Rotterdammer", aan Simon Gorter, hoofd redakteur van het Nieuws v/d. Dag", aan de Koo als hoofdredakteur van de Groene" en zooveel anderen. En ontegenzeggelijk kan men uit het gehalte der pers opmaken hoe hoog of laag de zedelijke standaard van een volk staat. Geef mij de voornaamste bladen van een land, die het meeste krediet hebben en het sterkst gelezen worden en ik zal u zeggen hoe het gesteld is met den zedelijken en geestelijken toe stand van een volk. En helaas! dan levert de pers een treurig toonbeeld van bederf. Eerst zweept zij de menschen op en liegt ze voor in plaats van ze voor te lichten, zoodat de menschen onder het licht daar van geheel onjuist oordeelen. Een sterk voorbeejd hiervan leverde de Engelsche pers vór en tijdens den Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Het Engelsche volk was door de pers zoodanig verleugend dat het te goedertrouw meende dat die Boeren een soort van monsters waren, slechts goed om afgemaakt te worden. Wij hebben hiervan persoonlijke erva ringen in dien tijd opgedaan. En bij onderzoek bleek het telkens, dat men stuitte op de pers, die de oorzaak was van dit onjuiste oordeel. Hetzij in dienst van het kapitaal hetzij in dien van een partij is een blad uit den aard der zaak eenzijdig en passen haar dienaren maar al te dikwijls toe: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. En als zij door de persridders zelven heel bescheiden en nederig ge noemd wordt de koningin der aarde", dan zal men toch niet in staat zijn die verhevenheid en waardigheid bij haar aan te wijzen, die men onwillekeurig, hoewel ook ten onrechte, toekent aan het woord koninklijk. Als het waar is, dat achter het hoofd artikel schuilen vooroordeel, stompzinnig heid, huichelarij en gebazel, die tezamen een geduchte macht vormen en het nieuwe gezag samenstellen, zooals Oscar Wilde zegt, dan weten wij hoe wij gevallen zijn in de klauwen van hen, wier verheven beroep het is om, betaald door het kapi taal, den volksgeest te vergiftigen, ten einde de groote massa in bedwang te krijgen en onder toepassing van het be kende : verdeel en heersch de opper macht in handen te houden. Meer en meer wordt het bewaarheid dat wij overheerscht worden door de journalistiek of liever dat deze het gees telijke machtsmiddel is om rnet de kerk en de school het kapitalisme zijn heer schappij te helpen handhaven en be vestigen. Toen de Groene" werd opgericht, begroette ik die oprichting met genoegen, omdat het blad in dien tijd, zoo dof en zoo duf, een goed werk kon doen door leven te blazen in de doodsbeenderen en omtiat ik den heer de Koo kende als een onafhankelijk man, die het kon en ook dikwijls durfde zeggen. De plaats die het blad innam, was dan ook een eigenaardige. En al hebben wij meer malen gekibbeld, nooit heeft dit mij weer houden te erkennen dat dit blad een goed en nuttig werk heeft verricht. Moge het voortgaan op dien weg, zoodat men dit zal kunnen blijven getuigen. Hilversum, October 1915. Een Feestgroet van een Oud Vriend door F. J. A. M. WIERDELS Directeur van De Tijd" Het zal, het moet wel zoo zijn, maar ik zou, als ik 't niet zag, het niet aan nemen, dat De Groene" in zijn 39ste levensjaar is. Ik meende zoo, dat ik hei eerste verschijnen ervan had meegemaakt met het volle bewustzijn van de belang stelling in openbare zaken. Maar, als dan de allereerste jaargangen mijn opmerk zaamheid niet ten volle getrokken kunnen hebben, uit de jaren mijner rijpere jeugd herinner ik mij levendig mijn sympathie voor het weekblad De Amsterdammer". Heden zou alleen reeds de titel van een wekelijksche bijdrage Warme kadetjes", van Aquarius, onbehagelijk aandoen. Toen werden die gebakjes mei titel en al gaarne genoten, en het heefl den auteur ervan, indien althans niet De Koo tijdig heeft ingegrepen, tot lof gestrekt, dat hij heeft opgehouden, zijn aardigheden te schrijven, toen zijn geestigheid had uitgepraat. De fijn geschreven tooneelkritieken van Jos Alb. Alberdingk Thijm, vaak nuttige colleges over litteratuur- en kunst historie, gaven, ook voor niet trouwe schouwburgbezoekers, aan De Groene" een bijzondere aantrekkelijkheid. Toch was het soms hinderlijk, dat die waardige en ernstige man ook de fratsen van Frascati" scheen te moeten bespreken, wat hem eens een gevoelige polemiek bezorgd heeft over Mascotte". Tusschen '81 en '85, toen de leden van het Amst. Stud. Corps" in den ouden Stadsschouwburg in de Bovenloge halven entreeprijs betaalden, zaten mijn vrienden en ik eiken Zaterdagavond in loge Q, vlak bij het tooneel, die tot acht uur voor ons werd vrijgehouden. Daar naast in loge P zagen wij even geregeld den ons zeer oud schijnenden Prof. Thijm met zijn nicht Anna M. Op zijn expressief gelaat bespiedden wij den indruk, dien een première op hem maakte, en den volgenden Zaterdag lazen wij dien weer gegeven in het Weekblad". Daar werd weieens een pari om aangegaan. Nog hoor ik den grooten Vondelbewonderaar bij een Gijsbrecht-opvoering zeggen, dat hij toen de 25ste maal een voorstelling er van bijwoonde. Ook dat stond den volgenden Zaterdag in De Groene". Het meest genoot ik, en hoevelen met mij! van de uitnemende leadingartikelen van De Koo, volzin voor volzin journalistieke kunst, schokkend, geweldig in zijn strijd tegen de liberale kiesvereeniging Burgerplicht" en de burgerplichters, die naar al te ouden trant Amsterdam regeerden; die schitterend mooie artikelen van den leider eener partij, welke andere sprekers had in meetings en vergaderingen van openbare lichamen, maar het kostelijke breede zwaard van de Pers voornamelijk in de machtige handen liet van De Koo. Hoe bezadigd maar luid en treffend waren zijn geschreven triomfredevoeringen, toen hij drie aftredende liberale wethouders aan een herstemming onderwierp en toen hij veertien dagen later er twee had laten vallen, n, den minst schadelijken, in genade nam. Hij versloeg zijn vijanden door een stelselmatige opeenstapeling van be schamende feiten en een onbarmhartige veroordeeling er van, met stalen ernst. Dan ranselde hij meteen als Brommeijer" en Snuifjesman" hen met zijn schalksche ironie, en hij liet Braakensiek hun nog eens een korten stevigen stoot geven. En toch was het Weekblad" niet het orgaan van een politieke partij, al herinner ik mij uit dien tijd, eens de toespeling van een tegenstander te hebben gelezen, dat de inhoud van De Groene" zoo rood was, omdat de kleuren rood en groen in de natuur complementair zijn. Het blad vond zijn succes, ook bij de tegenstanders van De Koo, door de alge meenheid van zijn inhoud; niet alleen in den afgewisselden rijkdom van zijn belangwekkende rubrieken, ook door zijn groote rij van medewerkers van allerlei genre en richting. Het karakter van De Groene" was zijn verscheidenheid. Wie iets van zeer algemeenen aard had te zeggen, of over iets bijzonders tot velen van verschillende richting spreken wilde, beklom dien katheder. Ofschoon een andere courant, :en dagblad, mij veel nader aan het hart lag, schreef bijvoorbeeld ik, ik herinner mij voorbeelden van mezelf 't best, 'n het Weekblad", als lid der School commissie, tegen de rangexamens van de openbare onderwijzers te Amsterdam, over een allerzotste fransche beschrijving van een reis door Nederland, over den slecht saamgestelden boekencatalogus van het Museum-Willet, en zoo meer, omdat de behandeling van zulke zaken, zeer speciaal, in het Weekblad" thuis be hoorde. Daar zou zij zeker degenen ontmoeten, voor wie zij bestemd; was. De Groene" noodigde, na het over lijden van den bekenden, algemeen hoog geachten Deken van Amsterdam, Mgr. Poppen, van den niet minder vermaarden stichter der St. Josefsgezellenvereeniging, den Priester Jhr. van Nispen tot Sevenaar, en van meer dergelijken mij uit, hun nagedachtenis te huldigen. Hoe groot het getal en hoe verscheiden de aard van de medewerkers van De Koo waren, bleek wel het best, toen die allen tezamen een nummer van De Groene" vulden een week na den dood van Alberdinck Thijm, met artikelen over dezen kampioen voor het goede en schoone. Er was plaats in Nederland voor een blad, en die plaats is er nog, waarin achter elkander, in n nummer, Mr. J A. Levy, Dr. Fred. van Eeden, J. A Wormser, L. Simons Mzn. en een katholiek pok wel een katholiek geestelijke, hun ideeën verkondigden, zonder onderschrift van de redactie en zonder de bijvoeging Ingezonden". Zoo was De Groene" van De Koo een journalistieke verschijning Weldra zal ik dan zoo ongeveer voor de twee duizendste maal een nieuw nummer hebben ter hand genomen van het Weekblad", waarvoor ik heel langen tijd veel sympathie heb gevoeld, omdat De Koo, ongeëvenaard dapper en krachtig en met klare openhartigheid vechtende voor de denkbeelden, die hij liefhad, steeds vermeed, ieder in wat zijn hoogsten gevoelens heilig is, te kwetsen. Of, beter gezegd, hij vermeed het niet; hij, met zijn ruime begrippen en zijn breede ge baar, had daaraan geen behoefte. Het zou hem te klein zijn geweest. Die oude sympathie doet mij, daartoe uitgenoodigd, hier nog eens spreken in deze tweeduizendste week. Amsterdam, 11 October 1915. Tegen de Inktbommen door H. VAN DE RIVIÈRE Hoofdredacteur van de Provinciale Groninger Crt. Indien wij land X, Y of Z waren, hoe zouden wij dan Nederland op de beste en meest afdoende manier veroveren ? Gedachtig aan wat wij om ons heen zien gebeuren, zou men allicht daarop antwoorden: door legercorpsen,fleiszige Bertha's, trommelvuur, luchtbommen, handbommen, granaatkartetsen en kogels uit machinegeweren. Doch is dat antwoord juist? De methode heeft voor den aanvaller vier bezwaren: dat zij duur en riskant is, anderen tot naijver opwekt, en mis schien niet heelemaal afdoende is. Is er geen andere meer afdoende methode, die minder bezwaren heeft? Is de zoogenaamde pénétration pacifique tenslotte voor den aanvaller niet verkieselijk, vooral in een geval als het onze? Ook deze methode heeft haar bezwaren. Zij is nog wat veel theorie. Toch loont het misschien de moeite haar wat nader te bekijken en daarbij speciaal de persvraag op den voorgrond te zetten. Gesteld A is in dienst van genoemd land X en krijgt bevel onze dagbladpers te penetreeren". Zou hij iets kunnen bereiken ? Alles hangt natuurlijk af van zijn handigheid. Gaat hij brutaal couranten koopen op naam van een buitenlandsche firma, en onze loopgraven met die inktbommen beschieten, dan heeft hij na tuurlijk groote kans spoedig tegen de lamp te loopen. Doch hij kan handiger te werk gaan. Hij kan een goed en goed koop correspondentiebureau oprichten, dat quasi-neutraal is en eerst heel lang zaam aan met een negatieve, daarna met een positieve tendentie komt. En hij kan onder allerlei voorwendsel allerlei dag bladen door verschillende firma's doen koopen. Voor een anderhalf millioen een peulschilletje tegenover de prijzen der fleiszige Bertha's enz. kan hij een stuk of 20 dagbladen krijgen, over geheel Nederland verspreid, die hij geleidelijkweg krachtiger kan maken zondat dat hem dit veel behoeft te kosten. En als hij nu maar zorgt, dat niets uitlekt en dat hij zich niet overhaast, kan hij zoodoende langzamerhand de pers en het publiek brengen in de richting van X. Het is natuurlijk een kwestie van tact. Brutale hoofdartikelen tegen Y of Z of vór X moet hij vermijden ? Hij kan volstaan met voortdurend alle kwade nieuws over X zooveel mogelijk weg te aten en zooveel mogelijk nieuws op te nemen, waain het dagelijksch leven en de opvattingen enz. in X in een aan genaam daglicht komen. Hij moet overi gens de couranten de eigen politieke deur laten en hen natuurlijk van tijd tot tijd eens tegen elkaar te keer laten gaan. Gemakkelijk werk is het niet. En in zulke gevallen keert tenslotte niet zelden de wal het schip. Doch durft iemand zeggen dat het ondenkbaar is? Welnu wat kan Nederland hier tegen doen ? Het doet niets daartegen. Iedereen, die *eld heeft, kan een courant opzetten en daarin schrijven wat hem goeddunkt. Pogingen om den journalistenstand op e heffen, om ook door invoering van Derstelegrammen enz. de exploitatie der lagbladen goedkooper te maken en de Diaden zoo wat sterker te doen zijn, leeft de Nederlandsche staat conscienieus nagelaten. Integendeel kan de staat bij de nieuwsbladen iets voor niets gedaan uijgen vulgo : klaploopen dan laat lij dat niet. Nu is verheffing van den journalisten stand (b.v. door het inrichten van jour nalistieke leergangen aan de universiteit) of vergemakkelijking van de exploitatie geen afdoend middel tegen het bedoelde bezwaar. Doch deze maatregelen zouden in elk geval iets kunnen helpen. En alles wat maar iets helpen kan moet hier ge daan worden, ook omdat de pers als middel tot volksontwikkeling onbereken baar positief voordeel kan opleveren. Gevoelde de Nederlandsche staat voor die volksontwikkeling iets meer, ver bruikte hij niet zijn heele energie op dr gebied aan dekinder-school-ontwikkeling (tenslotte toch maar n onderdeel var volksontwikkeling), dan zou voor de verbetering van de pers, die in Neder land in veel opzichten de vergelijking met het buitenland niet behoeft te vreezen, veel meer gedaan zijn, dan nu is geschied. Intusschen, er gebeurt niets en er zal vermoedelijk in die richting vooreerst niet veel gebeuren, ook al omdat inder daad de verbetering van de dagbladpers een van de allermoeilijkste problemen is, waarmee zelfs de meest ongegeneerde utopisten op den duur geen weg weten. Onder deze omstandigheden hebben weekbladen als de Groene een groote taak. Door hun grootere bewegelijkheid, gevolg van het ontbreken van den druk van groote kosten, gevolg ook van grooter vezkoop per nummer en betere betaling, zijn zij moeilijker te koopen, gemakkelijker te handhaven en op te richten en veel onafhankelijker. Zij kunnen en moeten alarm blazen en scherp blijven uitkijken als gebeuren mocht, wat wij boven als mogelijk veronderstelden. Het is niet de eeriige reden van be staan dezer weekbladen. Zij kunnen ook op ander gebied meer durf en open hartigheid dan de dagbladen vertoonen, omdat zij niet zoozeer de abonnees en de adverteerders en de leden van be paalde partijen naar de oogen behoeven te zien. Doch de hier bedoelde taak is in een tijd als dezen wel bizonder ge wichtig. Amsterdamsche Herinneringen door F. G. VAN PESCH Redacteur van de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant Onder J. de Koo heeft de Amster dammer, het vrijzinnig weekblad, een niet te miskennen invloed uitgeoefend in stad en land. In de hoofdstad allereerst, maar ook in het land. In de hoofdartikelen kwamen de meest belangwekkende vragen, die zich op stedelijk, maatschappelijk en politiek gebied voordeden, aan de orde. Dat lag voor de hand. Maar de wijze, waarop de stof werd beweikt, trof door haar onbevangenheid, door haar frischheid. En dit wekte den geest ook elders op. Door correspondenties uit de provinciale hoofdsteden en andere deelen des lands werd getracht voeling naar buiten te verkrijgen, of, 't is misschien luister te zeggen : zij die daar buiten met iet blad sympathiseerden, werden tot medewerking geprikkeld. De Koo had een, voor den hoofd redacteur van een soortgelijk blad, zeer gelukkige eigenschap. Hij was niet uit sluitend. Hij gunde aan iedereen, die wat e zeggen had, gaarne het woord. Zijn blad was een open tribune. 't Is opmerkelijk hoe velen daar hun meeningen, en zeer uiteenloopende, heb ben ontwikkeld. Het groote publiek van die dagen ik spreek van de jaren omstreeks 1880 vond hetgeen er in verkondigd werd, dikwijls belachelijk. 3e Koo keek verder. Langzaam dringen de nieuwere denkbeelden ook op kunst en literatuur door. Vogels van diverse Dlumage zwierven om den boom heen die zijn takken zoo wijd uitspreidde. Zij lieten er hun zang hooren of prijkten er met hun vederdos. Onder de medewer<ers in de eerste jaren kwamen de namen der jongeren voor, van hen die zich nu een gevestigden naam hebben verworven. <loos schreef er in, n Frank van der aoes schreef er in, n Van Deyssel (K. l L. Alberdingk Thijm). Maar naast de ongeren ontbraken de ouderen niet. Van dr. Willem Doorenbos (?Keerom") is menig artikel geplaatst en tot de zeer geregelde medewerkers, gedurende een reeks van jaren, behoorde prof. J. A. Alberdingk Thijm. Laatstgenoemde bracht week aan week zijn bijdrage, bijna altijd aan het tooneel gewijd. Hij was :en vereerder van de operette. Bij Prot cwam hij gaarne en hij schreef er menig artikel over. Er moest, naar schrijver dezer zich levendig herinnert, altijd bij zonder gelet worden op Thijm's kopij. -lij had een eigen spelling en hij was astig. Een aardige herinnering brengt zijn zoon daarvan in het voortreffelijke )oek aan zijn vader gewijd: Die zetters, dat is iets verschrikkelijks", zeide hij, ,die willen het beter weten dan de schrijvers. Als ik de ae" van waereld" och als n letter schrijf, dan mogen zij dien klank toch niet in twee letters zetten". Joa moar, menier, ge zayt ook zoo allemaktich precies", zei dan Mevrouw fhijm, de woorden in herinnering bren_end door een Vlaamschen plaatsnijder eens aan Thijm toegevoegd, toen Thijm lem een aanmerking maakte over de uitvoering van een hem door Thijm op;edragen werk. Maar i'< mag niet afdwalen, 't Mede gedeelde kan dienen als een staaltje van de wijze waarop De Koo zijn redacteur schap opvatte. In zijn polemiek werd er steeds op gelet dat de bedoeling van dengene die bestreden werd duidelijk uitkwam. Altijd werd, zooveel mogelijk woordelijk, de meening van den tegenstander weer gegeven. De Amsterdammer heeft in de hoofd stad een hevigen strijd gevoerd tegen het stelsel dat daar vór 1880 en ook nog later hoogtijd vierde, het monopolie, het concessiestelsel, 't welk van het hoofd der gemeente, mr. Van Tienhoven, van 't college van 't Dagelijksch Bestuur en van de groote meerderheid van den raad uitging. Hij bestreed het met al de scherpte van zijn pen, de kracht van zijn overtuiging, want hij was innig over tuigd, dat de hoofdstad met dit systeem moest breken en Amsterdam hier voor moest gaan en een voorbeeld moest geven aan 't land. 't Was een blijde dag voor hem toen de eerste steunpilaar waarop het rustte uit de raadszaal werd verwijderd. Anderen volgden dra. 't Dagblad, ochtend- en avondblad, ddt l Ja . 1893 naa-t het Weekla<i ver scheen, eischte veel van De Koo, wat al niet minder werd toen het in financieele zorg geraakte. Gelukkig vond het Weekblad steeds trouwe verzorgers. Natuurlijk allereeist in den mede-redac teur Justus van Maurik maar ook in anderen; 'k noem hier alleen dr. E. D. Pij zei. Nog enkele opmerkingen mogen hier volgen die den geest van 't blad teekenen en den geest van den redacteur-en-chef. Als er in Amsterdam iets voorviel dat de algemeene aandacht vroeg was het Weekblad er bij. Ik herinner mij nog dat toen de Hooge Sluis werd verlaagd en er aan weerszijden lantaarnpalen werden geplaatst die aan grafnaalden deden denken, het Weekblad voor iedere naald een rijmpje bracht. Een enkele is mij bijgebleven : Al die mooie monumenten Kosten de burgerij veel centen, en ook & Elke naald wijst als een vinger Op d'onsterflijkheid van Springer, de Stadsbouwmeester. Dit laatste was naar ik meen, van Justus v. Maurik. Zoo iets sloeg in bij de burgerij. De eigenmachtige en niet zeer ge lukkige wijze waarop bij sommige bouw werken, noodig voor de verruiming of verandering van pleinen en straten, werd te werk gegaan, vond bij De Koo sterke afkeuring. Aan de fraaiheid van de stad mocht niet worden geraakt. Bij den uitgerekten bouw van een per ceel op 't Rembrandtsplein werd indertijd een muur hoog opgetrokken, 't was een allerdwaaste vertooning. Er kwam een hevige storm en de muur kreeg een knik : Zoo spot de zinnelooze natuur met onze schoonheids-idealen", schreef de Amsterdammer, van 't feit melding makende. Als een ander staaltje van De Koo's geest en gevatheid kan nog 't volgende dienen. De Internationale tentoonstelling van 1883) zou door Koning Willem III worden geopend. Z. M. was present, loorde de rede van den Voomlter der Commissie aan en stond op zonder een woord te zeggen. Er waren omstandig heden die den Koning noopten zich tot de officieele daad te bepalen. Toen stond de Koning op" had de verslag_ever geschreven. De Koo zag het verslag even in proef en maakte van den aanhef: Toen stond de nazaat van Willem de Zwijger op", op deze wijze met een geukkig woord den toestand teekenende. Ik mag deze herinneringen niet eindigen zonder nog te gewagen van De Koo's critische schepping Pruttelman Brom meijer ', den ur-Amsterdammer van de bocht van de Heerengracht, die de lezers van 't Weekblad jarenlang allergenoeglijkste oogenblikken heeft bezorgd, en van de platen waarmee de redactie en Braakensiek steeds eer inlegden. De Koo heeft vele vrienden gehad maar ook vele vrienden verloren. Ten deele bracht dat de- politiek mee, maar daar heb ik 't hier niet over. Laat mij eindigen met de woorden, door P. L. Tak, die jaren met hem werkte en later als redacteur van 'r Volk tegenover hem <wam te staan, in zijn alscheidswoord '1907) geschreven: Er is geen enkel ^ederlandsch Journalist die de laatste 25 jaar heeft meegeleefd of hij heeft wat van dezen meester geleerd'. Zwolle. Voor een tijdelijk wetenschappelijk histo risch onderzoek (vaderlandsche geschiedenis) wordt te Amsterdam gezocht een ASSISTENTIE), >ekwaam tot het verzamelen en zelfstandig bewerken van bronnenmateriaal. Belooiing volgens nadere afspraak. Brieven met inlichtingen aan 't Bureau, Keizersgracht 333, letter B Z.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl