Historisch Archief 1877-1940
24 Oct.X'15. No. 2000
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Weekblad voor Handel, Industrie en Kunst.
C». !:
i. t Juli
tbonnemcnlsprijs per r>u iilt Onls.
AilwlenlWn (8 Cnts ptr rfgfl.
Reproductie van het hoofd van de eerste Groene"
Oude Amsterdammers
Het zijn geen oude stadgenooten, die
wij bedoelen met oude Amsterdammers.
Hun frissche opgewektheid, hun rijpe
levenservaring, hun warme liefde voor
hun eenige stad waardeeren wij ten volle;
wij hopen na jaren hun gelijk te worden.
Maar zij mogen ons veroorloven heden
niet van hen te spreken, maar van hun
papieren naamgenooten. Van oude groe
nen dan? Dat zouden wij gaarne doen;
ook is de keuze ruim, er zijn thans wel
geteld twee duizend. Maar al onze waar
deering voor den ouden groene kan niet
beletten, dat wij hem nog wat jong
vinden. Een kind van tweeduizend we
ken is historisch gesproken nog niet veel
bijzonders. Neen, als wij van oude
Amsterdammers spreken, dan komen wij
van zelf tot de dagen, toen de Amster
dammer nog niet groen was en ook een
geheel anderen naam of zelfs in het geheel
geen naam droeg.
Om onze oude Amsterdammers te
vinden, moeten wij bijna drie eeuwen
terug. In' de dagen, toen Amsterdam
zienderoogen haast dagelijks groeide,
toen overal nieuw leven ontsproot op
schier ieder gebied, toen kwam ook de
oudste Amsterdamsche courant het licht
zien. De menschen zijn natuurlijk altijd
tuk op nieuws en vooral op nieuwtjes
geweest, maar het heeft lang moeten
duren, voordat hun nieuwsgierigheid
letterlijk opgevat geregeld werd
bevredigd. Zij deden het lang met mon
delinge berichten, die reizende lieden
van allerlei slag ridders, kooplieden,
monniken, speellieden, handwerkers, stu
denten, vagebonden, lichtekooien mee
brachten. Dan komen de geschreven
berichten, de nouvelles, die de koop
lieden elkander met hun zakenbrieven
geregeld toezenden. Dat zijn natuurlijk
geen periodieken, maar geschreven re
lazen van allerlei min of meer betrouw
bare berichten, die een handig scribent
verzamelde en in tal van exemplaren
afschreef. Zulke geschreven berichten
vinden wij nog vrij lang, in de zestiende
en ook nog wel, uit verderaf gelegen
landen, in de zeventiende eeuw
Het sprak intusschen van zelf, dat
men al spoedig de drukkunst te hulp
riep om de nouvelles te vermenigvul
digen. In de zestiende eeuw was het
al vrij gewoon geworden, dat de nieuws
tijdingen, de nouvelles, werden gedrukt;
de oudste, een Duitsche, is van 1488.
Zoo ging het ten onzent nog in het be
gin der zeventiende eeuw: stedelijke
regeeringen en ook regenten ontvingen
toen geregeld hun lopende tijdinge",
loopmare", nieumare", of courant",
gelijk men toen reeds zeide. Natuurlijk
was het meest oorlogsnieuws, dat men
zocht en ontving; er was altijd wel
oorlog in Europa en de berichten daar
over werden met gretigheid gelezen;
men betaalde er vrij aanzienlijke sommen
Het 2000st* Nummer
door Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK
Hoofdred.van de?Opr.HaarlemmerCourant"
Het is nu al jaren geleden. Maar het
leven heeft de herinnering niet vervaagd.
« Ik kreeg een verzoek van wijlen de Koo
om bij hem te komen en ik ging. Hij
woonde in Hilversum. Zoo'n breede
straatweg eerst en dan links 'n holle
landweg in, een eind in dat villapark.
Hij zat voor zijn tafel met stapels
papperassen. Zijn karakteristieke kop boven
al dat papier en die boeken uit Ga
zitten Riemsdijk.
Toen kwam dat onopgesmukte tragische
verhaal. Ik ga van de Groene" weg.
Ik ben moe; ik ben op. Het gaat niet
meer. Die schrikkelijke benauwdheden
En ik dwars door deze melancholie heen:
Kom, kom meneer de Koo, zet weg dat
idee van niet-meer-kunnen. Het zal nog
gaan. Het mót gaan; we kunnen u nog
niet missen.
Mijn kennismaking met de Koo da
teerde toen de heer Van Hall in de Gids"
mijn werk beoordeelde zonder het gezien
te hebben. Ik vatte vlam en vroeg de
Koo een ingezonden stuk van mij in
de Groene" te plaatsen. Hij deed dit
dadelijk, overtuigd als ook hij was, dat
hier iets schandelijks was bedreven. En
de Koo gnoof" van het scherp-gestelde
feuilleton. Een jaar lang sprak of schreef
ik hem niet meer, totdat dat verzoek
kwam om naar Hilversum te komen, de
Koo deed mij a bout portant het voor
stel of ik de Groene" zou willen
redigeeren in zijn plaats.
Ik was toen ter tijd, zooals men dat
op het Klokhuisplein in Haarlem noemde,
voor. Ook speciale reporters kende men
toen reeds. In 1600 zond de regeering
van Leiden een zekeren Adriaan Vasseur
naar Vlissingen en Ostende om naar be
richten over den veldtocht in Vlaanderen
te vernemen; hij kreeg ?50 uytsaecke
dat hij van den 25sten Junij tot den
lesten Augusty daeraen aen ons geschre
ven ende overgesonden heeft soe uyt
Vlissingen als Oosteynde, de couranten
ofte nieumaren, doen ten tijt aldaer
wesende".
Dat zijn evenwel nog geen periodieken,
maar uit deze couranten ofte nieumaren"
zijn toch de periodieken ontstaan. Want
er waren ook in het begin der zeven
tiende eeuw reeds geoctroyeerde
courantiers. Zulk een man was de Amster
dammer Broer Jansz., die reeds in 1604
een verhaal van het beleg van Sluis
uitgaf en zich toen noemde en schreef:
courantier in het leger van Sijn
Princelijcke Excellencie". Nog jaren daarna
hield Broer Jansz. zich met de uitgave
van couranten bezig. Maar toen was
het karakter van het nieuwsblad veran
derd ; het was geworden, wat het moest
zijn, een periodiek. Wij weten, dat
zulk een periodiek reeds in 1619 te Am
sterdam door Broer Jansz. was uitge
geven. Immers deze, die zich thans noemt
out-courantier in het legher van sijn
Princelycke Excellencie", gaf in Mei van
dat jaar uit een uitvoerig Verhael van
den doodt des advocaats van Hollandt,
Johan van Oldenbarnevelt", een echte
nieumare.
Maar wat voor ons het merkwaar
digste is, is het slot van het bericht,
waarin de courantier belooft: Wat
voorders passeert zal ick U.E. toecomende
Vrydage in de courante mededeelen".
Men kon dus in 1619 in Amsterdam.
al geregeld lederen Vrijdag een courant
ontvangen. In 1915 is het nog
desgelijks; alleen is het formaat en, naar wij
hopen, ook de inhoud ruimer en beter
geworden.
Die Amsterdammer van 1619 is ons
van aangezicht bekend. De stedelijke
bibliotheek van Antwerpen bezit een
exemplaar van de courant van Broer
Jansz., waarin nieuwstijdingen van 9 tot
30 Augustus van dat jaar voorkomen.
Zij zal dus van begin September zijn.
Sedert ging de uitgave geregeld door,
hoewel Broer Jansz. in 1626 in Jan van
Hilten een concurrent kreeg. Tot 1643
kunnen wij zijn loopbaan als courantier
te Amsterdam volgen; zijn weduwe komt
nog in 1667 als uitgeef ster van de
Tydinge uyt verscheide Quartieren"
voor. Dat de courant van Broer Jansz.
zeer werd gewaardeerd, blijkt wel uit
het feit, dat althans van 1639 tot 1643
een Fransche vertaling ervan het licht zag.
Minder bekend was het tot voor kort,
dat Broer Jansz. ook Engelsche couranten
uitgaf; wij kennen ze van 9 Juli 1621
af. De reden, waarom Engelsche cou
ranten in Amsterdam werden gedrukt,
ittiiiliMMmtlimiiiiiii imiiitlliMllliiuiiiiiiiimililiiiiiiiiiiiiMiii
meesterknecht der redactie van de Op
rechte Haarlemsche Courant." En ik
wilde deze meesterknechtspositie wel
ruilen. Maar meneer de Koo, hoe komt
u aan mij? En hij zei: ik weet meer van
jou, dan je denkt. En ... wil je nu 'n
sigaartje ?
Het was verder een gesprek met hiaten,
de Koo kreeg weer zoo'n benauwdheid
en ik hielp hem. Ik zat tegenover den
ouden man als 'n onbeholpen jongen,
die niet verwerken kon, wat om hem
heen gebeurde. Ik wil 'n jonge onafhan
kelijke kerel, klonk liet grimmig achter
die schrijftafel, met 'n vlijm-scherpe pen.
Geen vent, die aan 'n bepaalde partij
vast zit, iemand zooals ik, maar jonger,
amice, jonger, zonder die vervloekte be
nauwdheden .... Ga nu weg, denk er
over na en kom terug. Bonjour.
Ik vertrok. De oude man achter de
schrijftafel bleef zitten. In mijn verbeel
ding zit hij er nog....
Belangrijke besluiten neemt men meestal
niet alleen. En daarom: ik vroeg raad
aan een goeden vriend, die me dit zei:
Gooi je niet in een voornamelijk kritisch
weekblad, want over 10 jaar ben je pre
cies zoover als de Koo: totaal
gedesillusionneerd. Satire, kritiek het gaat
ten koste van het individu, die ze neer
schrijft. Je eindigt in totale eenzaamheid
en je raakt alles kwijt aan de menschen
die je lezen; ook je gezondheid; ook je
hart. Je eindigt alleen staande op 'n
heelhooge berg en je wilt geen mensch meer
zien. Dat is de kwaal van de Koo.
Ik ben den man achter de schrijftafel
gaan zeggen, dat ik het niet wilde doen.
Ook niet wanneer we het misschien een
is wel te gissen. Koning Jakob I was
de pers niet gunstig gezind en had kort
te voren, 24 December 1620, zijn ge
trouwe onderdanen bij proclamatie ernstig
gewaarschuwd om zich niet mondeling
of schriftelijk met staatszaken in te laten.
Een dergelijke waarschuwing aan de
courantiers was waarlijk eigenlijk over
bodig; zij hielden zich eerbiedig verre
van staatkundige beschouwingen en gaven
alleen, wat het publiek wenschte te ont
vangen, nieuws, bij voorkeur uit het
buitenland. Want met berichten uit de
Republiek zelf moest men voorzichtig zijn;
de regeering zag ongaarne, dat daarvan
veel in de courant kwam. Een voorbeeld.
De courant van 15 April 1628 zegt zoo
nuchter weg: Op verleden Maendach
is binnen dezer stad Amsterdam gecomen
de doorluchtige Prince van Orangien,
ende is gisteren morgen weder na
's-Gravenhage vertrocken". Zou men niet zeg
gen, dat de Prins even het gasthuis heeft
bezocht? Wij weten beter; in die dagen
kwam de Stadhouder alleen om zeer
gewichtige reden naar Amsterdam. Achter
dat simpele bericht stak oproer en allerlei
commotie zoowel op straat als op het
stadhuis; Frederik Hendrik kwam per
soonlijk over om orde op alles te stellen
en de stad voor verder onheil te behoeden.
Zoo gaf de courant van die dagen niet
al te veel. En wat zij gaf, was niet altijd
betrouwbaar; zij kon niet steeds over
voldoende informatie beschikken. Van
daar dan ook steeds haar voorzichtige
herinnering aan het slot: De tijt sal
't leeren". Een beschaafd man als Hooft
had dan ook niet veel op met de cou
ranten, hoewel hij ze trouw las. Ick
vreeze", schreef hij eens, dat de
loopmaeren den mondt zoozeer tot lieghen
gewent hebben, dat ze ons ook nu min
dan de waerheit zeggen".
Dat is een oude grief tegen de couranten,
die men nog wel eens kan hooren. In het
algemeen is echter het karakter der cou
ranten zoo gestegen, dat geen beschaafd
man het harde oordeel van Hooft thans
zal herhalen. Hoe men tegenwoordig
over de courant denkt, wordt ook door
'dit tweeduizendste nummer van den
groenen Amsterdammer bewezen. Ge
steund door deze publieke opinie zal
dit blad voortgaan op den ingeslagen
weg; het zal blijven een orgaan van
vrijheid, ontwikkeling en vooruitgang.
Wij meenen op deze wijze onze stad
en ons vaderland blijvend te mogen
dienen. Intusschen gaan wij vol moed
aan het volgende duizendtal. Wat het
ons zal brengen? Maer de tijt sal 't
leeren, zeggen de loopmaren".
H. BRUGMANS
V Vt Romen dea ro Augufti,
V Vt Venetieo deo a ? Aogufti.
«nftarmateijJtt3crtBnaaut)tpts.C'-««.fjpl
VVt Wcenen eten 11 Auguftv
«iWM*fd)c ~
ettxj^^JwjfW^llWWvWtftöcnaiamtt
rfl^.MIl HdM 1? t t >
funenbc nut
rtatfc.
/tomen rannaOtbaniBO»int
flfirfBuhovcn
lipten saftSoptxm «oer te
wanbttatae
JBatituint tectt ettme bon
santr6tt4oo.ta6*tst»*Iöw/ï«t*a«r
enbetBjetfwnettmfl"-tUtfl QJtfftl ffl^CTffttff
flwtM&t
Nederlamfchc tiidingheden jo.Augufti,
eot
jp^ni^^yitMy temfan cfisvut
3Nn90n0£nficHbc batnvn
aïftp faatr «tiiflfe
teDtnfoo teri&atggemgto af
oteuirt ^djftkfy^stf bjctttn^iagtot aflctt j^iuutu. fltffi1^'
onboilióetann saof ;S(i)ipiag^/üatttflCftt)tettn fint jt*
inaet roet fitnfaBBia^iytMffc niet Pflt
______ ^^.
tBtft gmBOftt IBan toert UatoifanuU tujfJBngnmi
«MiïfftHctie ba Ztoaetx& (üen ftrag&e «apönqm
vnéber commtffic
xsbapflhftöc Sipnobe inatt uscntDoojiBg
tmi t)ngt gcucotnvt «i ^tatmSoüc/omöatto rattïmu '
OconötTtfrditnraJx36ttü.)ii't .Snrom SaConarf/ oasöe
ftn in touch uptgEgrtjni) namraoi.
r^etfitini©o(lt«ic(lant!ttoarmfi»betrt otonnwvtet
menbo^eöen tBeedatattt baiMati
toajjgfetnbtn / ban toe röni-tódbe
lotiKi^ratttc OoottKOuont3gtuöaBtin;
Ghedruöby Broer kaü. out Couianiicr iot Lcghct van fyn Princelijckc Exccll.
De Nieue Tijdinge" van Broer Jansz., 1619
De eerste te Amsterdam uitgekomen courant
jaar samen zouden doen. Het was wel
'n interessant gesprek, de Koo sprak van
zijn successen, tegenover mij, die toen
al wist, dat iedere deuk in het publiek
dadelijk weer door dat publiek, dat geen
tijd heeft, wordt genivelleerd. Hij pro
beerde door op 't interessante van het
werk te wijzen, de afwisseling in
het bedrijf, mijne energie
om-het-tochte-doen, aan te blazen. Maar hij sprak
zonder overtuiging. Het was de oude
zwakke man vol bitterheid, die eigenlijk
aan zich zelf niet meer geloofde tegen
over den jongen man, die tot geen prijs
zoo zou willen worden. Dat was de
tragiek. Wij gaven elkaar de hand en
ik zag de Koo nooit weer....
De Koo heeft de Groene den kritischen
kant opgedreven. Hij kon niet anders.
Zijn scherpe pen heeft er hem toe ge
dwongen. En zijn kritiek sloeg meesten
tijds in omdat achter zijn werk een
geweldige kennis schuilde. Dit was zijn
succes". ledere week zocht hij naar
een gelegenheid het kritisch element in
zijn kunnen te bevredigen. Voor de lezers
van de Groene" was het aangenaam
telkenmale weer hem, den puntigen
stylist, de puntjes op de i te zien zetten,
maar een geweldige inspanning eischte
de Koo van zich zelf om steeds op dien
weg der kritiek iets van belang te vin
den. Hoe gemakkelijk raakt men daarbij
zijn voornaamheid kwijt en hoe moeliijk
is het op peil te blijven!
Het is ontegenzeggelijk waar, dat een
zeer groot gedeelte van het lezend pu
bliek den kritischen kant aan een peri
odiek wenscht. Maar er is ook een
ander evenzeer talrijk publiek, dat hunkert
naar, wat ik zou willen noemen, blij
moedigheid van een redactie. Een pu
bliek, dat niet steeds in de pas en in
de maat dien dorren weg van de eeuwige
kritiek wil volgen; een publiek dat tot
barstens toe genoeg heeft van die altijd
terugkeerende venijnige opmerkingen,
waarbij personen en zaken met misschien
te groote vrijmoedigheid aan den kaak
worden gesteld; een publiek dat met
wat levensvreugde en daardoor opge
wekt naar den redacteur luistert, wanneer
deze zijn sympathie met klem en gloed
over dit en dat uitspreekt of con amore
den nadruk legt op persoon of zaak,
die door gebrek aan innerlijke kracht
dreigt onder te gaan.
De kritische kant aan een weekblad
is onontbeerlijk. Maar die andere kant
is evenzeer noodzakelijk, wil men slagen.
Geef kritiek alleen en ge krijgt geen
band met uwe lezers. Ge kweekt 'n
soort publiek, dat alleen aast op de
scherpte van uw pen, een publiek dat
steeds mér op dien weg zal verlangen
en eischen. Geeft ge alleen het andere,
dan brengt ge eene gemoedelijke
burgerlijkheid in uwe kolommen, die
tot onverschilligheid van de zijde
van den lezer leidt. Neen, beide stroo
mingen, beide kanten behooren in een
Toch komt ze er!
Toen ik pas te Amsterdam kwam helaas,
al meer dan een kwart eeuw geleden
behoorde een deel der gemeente voor zeer
veel Amsterdammers tot terra incognita",
zelfs tot verboden terrein. Dat was de over
kant, de noordzijde van het Y, waar het
Tolhuis lag en... waar de Volewijkslanden
zich uitstrekten. Op mooie zomerdagen werd
de tuin van het Tolhuis door moeders met
kinderen bezocht, des Zondags overdag waren
de boogschutters er in de weer, maar des
avonds dacht het meerendeel der gezeten
Amsterdammers er niet aan het Tolhuis met
een bezoek te vereeren. En de Volewijks
landen ... nu, ik behoef geen enkelen
rechtgeaarden Amsterdammer mede te deelen,
welke eigenaardige koolplanten daar heetten
te groeien !
Ik wil maar zeggen, dat de overkant van
het Y in die dagen in slechts lossen samen
hang tot de rest der gemeente Amsterdam
stond, en dat de kettingboot, beconcurreerd
door enkele jollemannen best bij machte was
aan het verkeer tusschen de beide deelen der
gemeente het hoofd te bieden.
Dat is sedert ontzettend veranderd. Ik kom
er nog niet eiken dag, doch als ik mijn ont
dekkingsreizen door de stad mijner inwoning
uitstrek tot den overkant, dan sta ik altijd
weer verbaasd over den groei van dat stads
gedeelte. Daar is een fabrieksstad in wording,
waar op den duur zich de gansche, voort
durend zich uitbreidende nijverheid der stad
Amsterdam concentreert.
Maar een industriestad kan niet in isole
ment blijven. En nu zal men mij wel toe
geven, dat de pontverbindingen tusschen
Noord-en Zuid-Amsterdam, hoe voortreffelijk
zij ook mogen zijn, of worden, nooif be
hoorlijk kunnen voorzien in de communicatie.
Niet enkel dient er gezorgd te worden voor
een behoorlijk vervoer te water, doch de
industrie-wijk zal verbinding moeten hebben
met het spoorwegnet en de woonstad Am
sterdam zal gemakkelijker de fabrieksstad
Amsterdam moeten kunnen bereiken dan per
stoompont, gelijk thans geschiedt.
* . ?
Wat ik hier neerschrijf, is geen openbaring.
Ieder is daarvan overtuigd. Voor het water
verkeer wordt dan ook reeds gezorgd. Wan
neer de voorstellen der commissie, die
een paar jaren geleden het plan voor de ex
ploitatie van den overkant van het Y ont
wierp, worden verwezenlijkt, dan komt ook
een spoorwegverbinding tot stand. Maar
tegen de overbrugging van het Y tornt men
nog steeds op.
Och lieve hemel, wat zijn er al geen
plannen ontworpen om deze mogelijk te
maken! Ik behoef aan de Amsterdammers
niet uiteen te zetten, waar de moeielijkheid
schuilt.
Wanneer maar niet de Kamperstreek
was begaan om onze voornaamste handels
inrichtingen in het oostelijk deel van het
gebied der gemeente te vestigen, wanneer
onze Handelskade, onze Ykade, onze Erts
kade, onze haven voor de binnenscheepvaart
(het Oosterdok), ons Entrepot enz. lagen in
de buurt van de Houthaven, dan zou het
zeer goed doenlijk geweest zijn een behoor
lijke brug over het Y te slaan. De door
vaarthoogte behoefde niet buitengewoon te
zijn en terwille van de enkele schepen, die
in den oosthoek van het Y moesten zijn en
te hoog van mast of te hoog van romp zouden
wezen om onderde brug door te varen,zou men
een deel er van tot klapbrug hebben kunnen
inrichten. Maar nu gaat dat niet, nu onze
zeestoomers hun begin- en hun eindpunt vinden
in dien oosthoek. We zouden of een
overbruggingmoeten hebben,waarover het verkeer
onophoudelijk gestremd zou wezen, omdat
de brug zou moeten worden opengedraaid
of opgeslagen terwille van het groot scheep
vaartverkeer, of wel de brug zou zoo hoog
boven het water moeten worden gebouwd,
dat de grootste stoomers er met staande
pijp en ongestreken masten onder door
zouden kunnen. Dat laatste schijnt praktisch
onmogelijk. Men zou reusachtige brugge
hoofden moeten maken, waarvan het gewicht
te zwaar zou wezen voor den moerasgrond,
die de bodem van Amsterdam heet, en
waaitoe opritten zouden moeten voeren,
waarvoor in het bebouwde deel der stad
geen ruimte zou zijn te vinden, tenzij men
b.v. een straat als de N. Z. Voorburgwal
daartoe willen gebruiken. Hoeveel millioen
zoo iets zou kosten, zullen we maar niet
nagaan, zoomin als wat de gemeente zou
moeten betalen voor het boren van een
tunnel onder het Y, een denkbeeld dat tel
kens weer opduikt en ook weer bij de
beiiNimiiiMiimn
weekblad thuis, hn dan is er nog
iets het derde, waarmede gij zoowel
den kritisch-aangelegden lezer als den
meer gemoedelijken en blijmoedigen
mensch aan u kunt verplichten. Dat is,
dat ge telkenmale met iets komt dat
door originaliteit der gedachte boeit. Ik
zou dat derde aldus gemoedelijk willen
formuleeren. De menschen, uw lezers,
moeten kunnen zeggen : Heb je dat in
de Groene" gelezen en dat hadden ze
weer alleen!
Ik geloof, dat het telkens naar voren
brengen van iets bijzonders en iets
aparts, dat pakt door de originaliteit
waarmede het werd gevonden en uit
gedacht den lezer zeer sterk bindt en
belangstelling wekt in breeden kring.
Zoo heb ik dan, hooggeachte redactie,
de door u gestelde vragen grootendeels
beantwoord. U spreekt in uw schrijven
nog over den invloed van de satyrieken"
teekenaar. Het geheim van Braakensiek's
platen en zijn invloed is geweest, dat
zij niet uitsluitend satyriek waren en
kritiek bedoelden. In zijn werk zit dien
onontbeerlijken kritischen kant, maar
ook die gemoedelijke zijde, die zoo
noodig is voor het evenwicht bij Redactie
en lezer.