Historisch Archief 1877-1940
21 Nov. '15. No. 2004
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
trices, die in het stuk medespeelden, maar
niet kwijt konden raken, en dat in het
Friesche heide-hutje al zér onwezenlijk
klonk. Nu en dan was er zelfs vlaamsch bij,
van Julia Cuypers.
Hetgeen ook nog opvalt in dit stuk, even
als Heijermansche stukken, is het goedkoope
allooi van den humor. De humor van
Heijermans is nooit fijn en aandoenlijk, op den
grens van lach en traan, maar hij is al te
dikwijlsch joodsch gijn". Er loopt een figuur
door dit stuk Douwe, een veen arbeider, die
al te weinig humor en al te veel gijn" door
de misère-omgeving heen strooit. De aardig
heden en glossen door dezen Frieschen
korniekeling gedebiteerd over de
beursberichten in de krant b.v. lijken naar niets en
komen hoogstens tot hun recht bij het
schellinkje, Vooral als ze door een acteur als
E. Timrott gelanceerd worden, die moeite zal
hebben, zich uit het gechargeerde
bas-comique genre op te heffen, waarmede hij, inder
tijd bij het Haagsche Bouwmeester-theater
bedorven is en dat bij een weinig gedis
tingeerd publiek insloeg.
Al deze bezwaren nemen niet weg, dat
er hier en daar zeer mooie tooneelen in dit
stuk voorkomen,' die getuigen van het groote
talent v?n den auteur. De tooneelen
tusschen Eelke en Sytske bijvoorbeeld, de
geheele teekening en volhouding van de
karakters van deze twee, zijn meesterlijk,
en zij kwamen schitterend tot hun recht door
het schoone spel van Rienk Brouwer
een acteur, dien men in 't oog moet hou
den en Julia Cuypers. Zeker, Julia Cuy
pers had niet zoo heel veel van een Friesche
schippersdochter, maar wat zij wtM had was
temperament, en begrip van de eigenaardige
woeste, ietwat farouche" en toch diep
diep-innige pscyche dezer rol. Deze beide
figuren in het stuk léven, en maken het
waard, dat Ora et Labora" niet van het
repertoire afraakt, en thans weer voor het
voetlicht is gekomen.
Heyermans heeft echter op te passen voor
zelfherhaling, en voor een zekere eigen
aardige Heyermans-intonatie en spreekwijze,
die in verschillende rollen van verschillende
stukken uniform dreigen te worden. Als
men de oogen dicht doet en men hoort in
Ora et Labora" den ouden turfschipper
Hiddes spreken, dan lijkt dit verrassend veel
op de spraak van een diakenhuis-mannetje
uit een welbekend ander Heyermans-stuk.
Hetgeen vroeger aandoenlijk was, wordt op
deze manier traditioneel en schablone".
Hier ligt een algemeene fout van schrijvers,
die al te veel tooneelstukken op elkaar hebben
laten volgen. Zij weten dan zoo langzamer
hand wat indruk gemaakt heeft en wat pakt",
maar vergeten, dat dezelfde situaties, dezelfde
tirades en dezelfde tonen" in een ander
stuk niet meer zóof in 't geheel niet meer
aanslaan, omdat de bekoring van het nieuwe
er af is. De Heyermans van Op Hoop van
Zegen" spreekt te veel in Ora et labora"
en rangschikt zijn personen en tooneelen te
veel op dezelfde wijze.
Ik kan niet nalaten nog even te releveeren,
hoe in dit stuk het stille spel en het geheele,
sterk volgehouden karakter van Froukje,
gespeeld door mej. Greta Gyswijt, mij ge
troffen hebben. Dit sluwe, angstige kindje,
altijd afgesnanwd en gedreigd, met het steeds
door angst omhuiverde zieltje, werd op aan
doenlijke wijze door deze jonge actrice,
vooral in haar stille spel, uitgebeeld en met
zeer weinig middelen, zonder charge, in
grooten eenvoud.
III IIIMnillMIIIIIIIIIIIIIMIMtHIIIIIIIIIIIIIIIMINIMIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllMIIIIIIIDIIIIIIIIIIIilllllllMIMIII
Aan het slot was, althans in de opvoering
die ik bijwoonde, een fout begaan, die men
in de regie van een Heyermans' stuk niet
licht zou verwachten, en die den ganschen
eindindruk bedierf.
Zooals men weet, gaat, kort nadat Eelke
met verlof ia gekomen, en zijn handgeld als
koloniaal heeft binnengebracht, Froukje met
haar moeder, aan de lijn van het schip van
vader Hiddes, moeizaam voorbij en breekt,
door verdriet geslagen, haar kracht.
Welnu, in stede van langs het hutje te
gaan, liepen de beide trekkende vrouwen
regelrecht in de deur, alsof ze dat ongeziene
schip in dat hutje wilden halen, en het effect
hiervan was zózonderling, dat de geheele
indruk van dit anders zoo pakkende tooneel
bedorven was.
HENRI BOREL
De les van mevrouw Holtrop in de nieuw ingerichte groote
boven-leerzaal met het vergroote tooneel der Tooneelschool
Balthazar Verhagen, de nieuwe directeur der Tooneelschool in de
vernieuwde directeurskamcr
Een der twee nieuw ingerichte beneden-leerzalen der Tooneelschool
Het Tooneelschool-gebouw
Het Hoofdbestuur van het Nederlandsen
Tooneelverbond had, Zaterdag 13 November,
het genoegen op een feestelijke namiddag
samenkomst in de gerestaureerde Tooneel
school te Amsterdam, als genoodigden o.a.
te ontvangen: den Wethouder van Onder
wijs, de vertegenwoordigers van verschil
lende kunstinstellingen, kunstenaars en kun
stenaressen, oud-patronessen, allen die tot het
verbond in eenige officieele betrekking staan,
mannen en vrouwen van rang en naam, den
oud-directeur, de leeraren en leeraressen,
de oud-leerlingen en de tegenwoordige disci
pelen, allen te gader verwellekoomd door
jhr. A. W. G. van Riemsdijk, president van
het Hoofdbestuur, die vervolgens hulde zal
brengen aan mevrouw Betty Holtrop van
Gelder voor al wat zij gedurende een reeks
van 25 jaren als leerares voor de school
geweest is, waarbij hij haar tot aandenken
een kostbare gouden armband vereerde.
Jhr. A. W. G. van Riemsdijk vertelde van
den strijd door het Hoofdbestuur gestre
den om de Tooneelschool voor Amsterdam
te behouden. Het is niet bezweken voor het
zoet gefluit van Haagsche lökvogels om de
Tooneelschool naar 's-Gravenhage over te
brengen, dat tot allen geldelijken steun
bereid was. Maar het Hoofdbestuur dacht
als Carel Josephus van Speyk, en zei met
hem : Dat nooit!"
Mevrouw Mann-Bouwmeester en Meier
Elias van Beem zullen voortaan hun artis
tiek talent dienstbaar maken aan de kunst
opleiding der leerlingen, nevens Mevrouw
Betty Holtrop?van Gelder, wier onderwijs
aan de school steeds zegenrijk en vrucht
dragend is geweest.
En zich meer bepaald tot den nieuwen
directeur, den heer Balthazar Verhagen wen
dend, zei Jhr. A. W. G. van Riemsdijk: Wij,
bestuurderen van het verbond hebben ge
daan wat we konden, het oude vernieuwd
en verbeterd en de stoffeering vermooid.
Aan U M'nheer Balthasar Verhagen, thans
de taak om den geest te verjongen en de
werkwijze der school op hoog peil te brengen,
een nieuw reglement van onderwijs saam te
stellen en dit aan het Bondsbestuur te on
derwerpen. Wij wenschen dat ge in uw
pogen slagen zult en geven U de verzeke
ring onzer oprechte belangstelling.
Jhr. A. W. G. van Riemsdijk's rede vond
instemming en toejuiching.
C'est a vous Monsieur!" De
hoog-dramatische tooneeluitdrukking van een derde
bedrijf ter uitlokking van een beslissende
daad of afdoend antwoord deed den nieuwen
directeur, den heer Balthazar Verhagen, den
schrijver van Marsyas, aangenaam aan. Zij
werd hem de roepstem om te antwoorden.
Bescheiden kweet hij zich van de officieele
plichtplegingen, bracht bijzondere dank aan
Jhr. A. W. G. v. Riemsdijk voor wat hij
voor hem, voor de restauratie der school
en het toetreden van beroemde artiesten tot
het leeraarscorps gedaan had, en zette daar
na in een belangrijke rede zijne wenschen
en verwachtingen, zijne pogingen en inzich
ten voor de Tooneelschool tot een werkelijk
kunst-instituut te verheffen, in den breede
uiteen. Met zin en liefde voor de klassieken
de opengeslagen folio-uitgaaf van Seneca
op den lezenaar in zijn kamer getuigt er
j. H. Rennefeld, de eerste directeur der
Tooneelschool. Geb. 1832 Gest. 1877
van, ze kan zelfs doen vermoeden dat hij,
ter sterking en opbouwing iederen ochtend
een kapitteltje uit Seneca leest met be
wondering voor de Renaissance, wil hij, met
zijn hart vol idealen: vernieuwen, opbouwen
in strenge lijn, de kunst in haar grootheid
en blijvende schoonheid zijnen discipelen
leeren kennen, terwijl hij zich gelukkig zou
rekenen wanneer het hem gegeven mocht
zijn, gelijk dr. Samuel Costerir de 17e eeuw
als vrucht der Renaissance de eerste
Nederduitsche academie stichtte, waaruit het
Athenaeum en de Schouwburg voortkwamen, de
Tooneelschool, die zoo lang in vergetelheid
der Marnixstraat heeft gestaan;" te kunnen
omtooveren (?hervormen tot" zal B. Verhagen
bedoelen) tot eene kleine Academie van
men een terrein voor zich gelijk aan den
eersten scheppingsdag. Op dat terrein kwam
de schouwburgtent van Nieuwenhuis te
staan, waarvan de ingang prijkte, rechts met
het portret van Andries Snoek als Orestes
en links met dat van mevrouw Wattier
Ziesenis als Epicharis. Deze komedie werd
de Petjeskomedie" genoemd. Dit duidde
in de dagen dat ieder, die heer" was of voor
heer'' gelden wilde, een hoogen hoed droeg,
het soort bezoekers aan. Jan Stoete, een ge
vierde oud-komiek van den Stadsschouw
burg, een echt volksacteur, heeft er met een
niet al te slecht gezelschap een langen tijd
voorstellingen gegeven. Het ' ging in die
komedie gemoedelijk en huislijk toe, er was
verband tusschen publiek en tooneelisten.
En nu zullen we verder spelen!"
De lange, magere Jan Stoete met z'n gui
tige kop met scherpen neus, het gezicht vol
trekken en rimpels, hield dergelijke toespra
ken meer, echt komisch en gemoedelijk. Het
publiek wachtte er op. De Petjes" waren
niet echt uit als Jan geen toespraak hield.
Jan Stoete hij was de ouwe kennis van
Mortje die naar Parijs ging en daar zich
noemend Mortier" in de Figaro", onderden
naam Un monsieur d'Orchestre1' de schitte
rendste tooneelkritieken schreef; Jan was in
denzelfden tijd aan den Stadsschouwburg
verbonden, dat Meijer dien verliet, naar Parijs
trok en zich daar ontwikkelde tot den be
roemden dramaschrijverd'Ennery.-Jan Stoete
hield nog een zeer oude tooneelgemeene
Mevrouw M. I. KLEINE-GARTMAN (geb. 1818-gest. 1885) te midden van de eerste leerlingen der Tooneelschool
Staanden, van links naar rechts: Marie Lorjé, Mina Weiman, Cornelis Schulze, Anna Sablairolles, Jan Malherbe, Tonia Poolman, Zittentlen, van
links naar rechts: Christien Perron, Mientje Bourette, Mevr. M. I. KLEINE?GARTMAN, de leerares. Op den voorgrond, rechts van Mevr.
M. i. KLFINE-ÖARTMAN: Anna Perron; Links van Mevr. M. i. KLEINE-QARTAIAN: Sophie Bos.
ernstige, heilzame kunstbeoefening, tot een
milieu voor de studie der dramatische kunst,
waar velen, vaklieden en belangstellenden
leeken, hun dorst naar kennis kunnen
lesschen.
De hoorders en hoorderessen, die hier en
daar blijk van instemming gaven met wat
zij hoorden, zeiden op het slot door toe
juichingen op alle schoone plannen en idealen
welgemeend amen."
Allen geestelijken idealen moeten we
thans het zwijgen opleggen om ons bezig
te houden met het materieele, met den bouw
en de vernieuwing der school, en met de
plaats, waar de school verrezen is.
Daarna zal de nieuwe directeur, de heer
Balthazar Verhagen zijne tooneelrede houden.
De plaats, waar de tooneelschool staat,
heeft door het groote tooneel hare voor
bestemming gehad. Het gebouw vór ruim
veertig jaar daar opgetrokken, kwam in de
invloedsfeer van het tooneel. De Akademie
van 1617 en de Schouwburg van 1637 ston
den op de Keizersgracht in de Nieuwstad";
137 jaar daarna verrees aan de Leidsche
vestingpoort de nieuwe houten schouwburg;
later kwam, niet ver van de vesten, in de
Elandstraat, de komedie van Jan Gras, die
ook zalen bevatte voor deftige maaltijden,
aan welke men keus had tusschen gouden
en zilveren tafelgereedschap; een veertig
jaar na Jan Gras kreeg men schouwburg
tenten buiten de vesten en op de plaats
zelf waar eens de vesten geweest waren.
Het zag daar op vele gedeelten verwaarloosd
en onooglijk uit. Bobbelig terrein, zand
vlakten en armzalige grasvelden, waar een
vrijgevochten toestand heerschte, Bijzonder
tusschen Zaag- en Raampoort. Wanneer men
voorbij de molen de Victor" kwam, had
Een korte samenspraak tusschen beiden te
midden der vertooning was er niets bijzonders.
Eens, op een kouden winteravond, dat
de Petjes" er half bevroren zouden zijn van
de kou, als het dramatisch vuur van een
derde bedrijf hen niet had verwarmd, kwam
Jan Stoete in de rol van Pachterveldkomijn
van Trippelskerken, bibberend van de kou
naar den voorgrond en sprak tot de Petjes":
Vrienden, 't is van avond beroerd koud.
Doe daarom als ik en zet je kraag van je
jas tot over je ooren op, houdt je petten
op, en schikt dicht bij mekaar. Overmorgen
zal het hier beter zijn. Dan staan er overal
groote kachels en ik zal flink laten stoken.
Van middag ben ik bij den Burgemeester
geweest en heb tot zijn Edelachtbare gezegd :
Burgemeester het is in mijn tent zoo erbar
melijk koud dat er dooien zullen komen;
heeft u niet een kachel voor me ?''
De burgemeester zei toen: Neen, Jan,
dat mag niet langer zoo. We hebben in
Amsterdam dooien genoeg. Je kunt zooveel
kachels van me krijgen als je noodig hebt.
Ze staan op den zolder van het stadhuis
toch maar te roesten. Je kunt naar den zol
der gaan en daar uitzoeken; ik zal je een
bode meegeven om je den weg te wijzen
en hem opdragen je zooveel turf en cokes
te laten bezorgen als je noodig hebt. Ik kom
misschien zelf in je tent kijken, of je van
alles genoeg hebt." De burgemeester liet
een bode komen, zei hem wat hij doen moest,
stak me zijn hand toe en zei: ,,Dag Jan, tot
het pleizier je weer te zien." Je weet het
dus, vrinden, overmorgen staan de kachels
en is het hier zoo warm als 's nachts in je
bedstee. En als de burgemeester overmorgen
komt, zal ik jelui stiekum een teeken geven,
en dan mannen, in-eens al de petten van
jelui test, voor m'nheer den burgemeester.
gewoonte in eere. Wanneer de voorstelling
uit was, kwam hij weer voor het voetlicht,
maakte de drie traditioneele buigingen en
zei: Vrinden" het officieele was: dames
en heeren" wij zullen de eer hebben
om morgenavond voor u te vertoonen het
drama A in X bedrijven." Jan Stoete,
de aartskomiek heeft het later zeer zorgelijk
gehad. Hij in of bij de tachtig wendde
zich toen tot H. J. Schimmel, den president
der Vereeniging Het Nederlandsen Tooneel"
Deze heeft hem, zwijgend, geholpen, o. a.
door hem kopieerwerk te verschaffen en er
dubbel voor te betalen.
(Slot volgt) J. H. RÖSSING
Toneelschool of niet?
(In vereenvoudigde Spelling)
Ingezonden
In de tegenwoordige tijd, nu zo vele toneel
spelers en toneelspeelsters, zonder opleiding te
hebben genoten, de gunst van't publiek genie
ten, zie ik niet in, waarvoor 'n toneelschool
nodig is."
Zo luidt 't oordeel van een onzer toneel
spelers, en 't schijnt, dat de meeste zijner
confraters en confrateressen tot 't zelfde oor
deel komen, zij 't ook niet altijd op dezelfde
gronden.
Als de gunst van 't publiek" 'n maatstaf
moet worden voor de kunst van welke kun
stenaar ook, dan zou men tot zeer verras
sende resultaten komen. Maar het is zeker
waar, dat er ook uitstekende toneelspelers
en speelsters hun weg gevonden hebben
zonder toneelschool.
'n Andere vraag is echter: kan hieruit de
al of niet noodzakelikheid van een toneel
school afgeleid worden ? Naar mijn mening
heeft het er niets mee te maken.
Niet alleen zijn niet alle toneelspelenden
geboren (!) kunstenaars, maar ten aanzien
van deze laatsten (die nooit 'n toneelschool
bezochten) zou de vraag gesteld kunnen
worden: zouden zij niet beter en
gemakkeliker de hoogte, waarop zij staan, bereikt
hebben met 'n goede toneelschool ? En al
behoeft het antwoord niet altijd bevestigend
te luiden, 'n kortaf: neen" zou toch zeker
niet overtuigend zijn. Doch in de eerste plaats
moet de kwestie behandeld worden ten aan
zien van de grote massa der toneelspelenden.
Hoe worden deze allen, die aanleg voor
't toneel hebben of menen te hebben, goede,
ja uitstekende toneelspelers en speelsters ?
Gaat dat zo vanzelf, als ze maar hun rol
kennen, en zich op de planten durven be
wegen? En leren ze dan hun rol spelen",
als ze maar vaak naar oudere collega's kijken,
als ze 'n beroemd voorbeeld" goed kunnen
nadoen?
Deze opvatting is toch wel wat al te naïef.
Aan hen, die door middel hunner kunst het
volk willen opvoeden en het toneel dient
toch ook 'n instituut voor volksopvoeding
te zijn moeten hogere eisen gesteld wor
den. Door afkijken kan 'n beginneling onge
twijfeld iets leren, maar toch lang niet vol
doende, om zijn rol te begrijpen, d.w.z. om
'n volkomen ander mens levenswaar te kun
nen voorstellen. En 'n goed acteur moet
niet alleen z'n eigen rol begrijpen," maar
ook die van z'n meespelenden, m.a.w. moet
het gehele toneelwerk begrijpen ; en niet alleen
n tooneelwerk maar de gehele toneellite
ratuur, of ten minste al de werken, die
gewoonlik gespeeld worden.
Begrijpt men goed, wat dit beduidt? De
werken van Stiakespeare, Goethe, Lessing,
Schiller, Tolstoï, Ibsen, Bjornson.Hauptmann,
Molière, v. Eeden, Heijermans en zovele
anderen kennen en begrijpen?
Hoe moet de toneelspeler deze ontwikke
ling verkrijgen? Door maar mee te doen",
of naar oudere collega's te kijken? Dat is
immers onmogelik. En ook is 't natuurlik
niet voldoende, als maar eerste" krachten
zulk 'n ontwikkeling bezitten. De tijd, dat
't publiek geniet door naar 'n ster" te kijken
te midden van 'n troepje nullen of
middelmatigheden, is hoop ik voorbij, 'n goed
samenspel" is nu hoofdzaak, maar daarvoor
is nodig dat alle kleine rollen gespeeld wor
den door mensen, die ook 't geheel kennen
en begrijpen. En hoe zullen nu alle toneel
spelers en speelsters die mate van ontwik
keling kunnen verkrijgen? Kunnen ze daar
voor allen particulier worden opgeleid door
oudere collega's of rustende acteurs! Dat
is immers niet mogelik. 't Spreekt zeker van
zelf, dat ik naast deze brede literaire ont
wikkeling onzer a.s. toneelspelers, niet ver
waarloosd wil zien, wat anderen reeds ge
schreven hebben over wat 'n acteur nodig
heeft te leren.
Ik sprak hierboven van de literaire" ont
wikkeling van de tooneelspeler. Dit zegt
echter niet volkomen, wat ik bedoel. Hier
moet ik nu 'n eis stellen, die ik tot nog
toe niet gesteld zag.
De tooneelspeler moet de meest verschil
lende mensen kunnen voorstellen. Hoe zal
hij dat kunnen, zonder kennis te hebben
van 't menselik leven in al z'n uitingen en
verschijnselen? Om dus werkelik't
tooneel'werk onzer scheppende kunstenaars te be
grijpen en deze of gene persoon daaruit te
kunnen uitbeelden, moet 'n goed tooneel
speler over veel mensenkennis beschikken,
moet hij dus studie gemaakt hebben van
de mens.
Psychologie en filosofie dienen dus ook
door de a.s. tooneelspelers en speelsters
geleerd te worden, en wel tamelik grondig.
Is er nu 'n inrichting, waar zij alles, wat
voor hun beroepsontwikkeling nodig is,
leren kunnen? M. i. niet.
De vraag: Toneelschool of niet? hangt
hiervan af, voor allen, die menen, dat 't voor
de betekenis van het tooneel nodig is, dat
onze toneelspelers en speelsters zulk 'n veel
omvattende en grondige ontwikkeling ver
krijgen kunnen, als hierboven aangegeven
is En dan kan 't antwoord alleen luiden:
wél 'n toneelschool, die b.v. aansluit bij
de H.B.S. met 3- of 5-jarige cursus.
Maar dan ook 'n toneelschool met 'n veel
uitgebreider leerplan, dat ten doel heeft:
literair, filozofies en psychologies goed
onderlegde toneelspelers en speelsters af te
leveren. J. W. GERHARD