Historisch Archief 1877-1940
21 Nov. '15. No. 2004
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'ANVLA ANDEREN
Ons Volk en zijn Letterkunde
door RENÉDE CLERCQ
Een zegen blijkt en blijft het
voorVlaanderens behoud en zijn duurzame lévens
kracht, dat zijn letterkunde bij uitstek is
geweest dietsch, volksch... ik bedoel vader
landslievend en democratisch. Waar deze
eigenschappen ontbraken vervielen n kunst
n taal en land.
Maerlant, de vader der dietsche dichteren
algader, wac, zoowel in zijn didactisch als
in zijn lyrisch werk, een leeraar, een leider,
een profeet voor zijn stam. Zijn krachtige
stem klinkt ons toe als de krijgsbazuin voor
den Sporenslag. De Reinaert, die glansparel
in de grove middeleeuwsche dichtkunst,
verheerlijkt niets anders dan den strijd van
kleinen tegen grooten en den triomf door
den opkomenden burgerman op den
overmoedigen adel behaald. Ruusbroec, de
schoonste prozaschrijver van dien tijd, ver
hief de taal der natie, kathedralengrootsch,
tot de hoogte van haar godsdienstige be
trachtingen. En dieper, echter dichters dan
de onbekende scheppers van ons oude volks
lied kennen we niet. Zoozeer dus als het
beroemde schilderwerk van Memlinck en
de van Eycks, vertoont onze beste middel
eeuwsche woordkunst een eigenaardig
Vlaamsen karakter.
Kort na dit opwellen van bevruchtende
levensvloeden, zakt de kracht der steden,
naakt de jammerlijke scheiding der Neder
landen, komt de vreemde overheersching,
en alle bronnen schijnen uitgedroogd. Het
wordt een tijdperk van kleurlooze navolging
en vooze rethoriek.
Doch zie, nauwelijks is de eeuwenoude
verdrukker uit het land, nauwelijks zijn we,
al was het maar korten duur, in aanvoeling
geraakt met onze zelfstandig gebleven
Noorderbroeders, of het Vlaamsche volk
schiet wakker en nieuwe kunst ontstaat.
Onmiddellijk openbaart zich die verrijzenis
door een sterk bewust streven naar eigen
wegen en eigen taal.
Noodwendig immers moest de letterkun
dige herleving, na het eeuwenlang in onbruik
liggen van materiaal en werktuig, feitelijk
verergerd nog door een moedwillig
achteruitstellen van de moederspraak, voorafgegaan
worden door een hardnekkig doorgevoerden
taalstrijd, strijd die zelfs na den wonder
baren bloei onzer huidige literatuur, nog
bijlange, niet uitgevochten is.
Mochten sommigen het minachtend ver
geten, wij erkennen het dankbaar: zonder
vlaamsche beweging geen vlaamsche letter
kunde!
lllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllMMIflIllllllllllllllllllMIIIII
Aanbouw van Filialen
(Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck)
De dood breidt zijne zaken uit
Klimop
Hoe het komt, dat deze plant bij ons zoo'n
allerdaagschen, doorzichtigen naam heeft,
weet ik niet. Het moest er een zijn, oor
spronkelijk en onuitlegbaar, een twistvraag
voor de etymologen, een echo uit het grijs
verleden toen de jonge menschheid pas be
gonnen was, namen te geven, aan de
plan1en, die haar het meest troffen. Ivy en
Epheu, dat is nog eens wat, maar Klimop,
dat is nu net een naam, inderhaast bedacht
door een samensteller van een
planten-prijscourant, die van het klassiek verleden van
dezen liaan niets afweet.
Ook geloof ik dat de klimop bij ons in
poëzie en volks-overlevering weinig te be
duiden heeft, een paar voor de hand liggende
beelden daargelaten. We vatten de plant
heel practisch opj laten haar in het wild
tieren, zooveel zij wil en gebruiken haar
met succes als een altijd groene begroeiing
van schuttingen en hekken. Zelfs laat de
gewillige zich vastleggen aan het gladde
ijzeren kippegaas, waar haar luchtwortels
tevergeefs een aanhechtingsvlak zoeken.
Ook worden er heggen geplant van klimop
die op zijn eigen beenen staat.
Dezeboomklimop wordt verkregen door bloeitwijgen
van den gewonen vorm te stekken. Deze
bloeitwijgen ontwikkelen zich aan oude plan
ten, wanneer ze zoover zijn geklauterd en
gekropen, dat de bloemen op een voldoende
hoeveelheid licht kunnen rekenen. De mijne
heeft daar een kleine twintig jaar over
gedaan. Zoo'n bloeitak klimt niet ver
der; uit de oksels van de bladeren komen
telkens weer nieuwe bloeitakken te voor
schijn, 't Is of hij het klimmen heeft afge
zworen en wordt hij gestekt, dan ontwikkelt
hij zich tot een boom, die meters hoog kan
worden. De bladeren aan die twijgen zijn
veel minder hoekig dan de traditioneele
Kiemplantje van Klimop
klimopblaren, dikwijls zelfs lancetvormig
maar ik heb er toch ook wel gezien die nog
vijf duidelijke hoeken vertoonden. Waar
schijnlijk een kwestie van leeftijd.
De klimop is een van de planten, die ons
door den winter heen helpen, en niet alleen
ons voor ons plezier, maar een massa in
secten en vogels voor hun nooddruft. Met
October beginnen de groene bloemen zich
te openen aan de half-bolvormige schermen.
En als het een beetje wil, duurt de bloei
tot Nieuwejaar. Als het eindscherm is uit
gebloeid, volgen de zijdelingsche schermen
en die kunnen nog weer zijtakken voort
brengen.
De ontwikkeling der bloemen herinnert
in menig opzicht aan het gedrag der
voorjaarsbloemen. Bij guur, ongunstig weer is
er heelemaal geen voortgang in, maar zoo
dra er zonnige rustige dagen komen bloeit
dadelijk weer alles tegelijk. Opeens zijn de
bleekgrijze bolronde knoppen veranderd in
vijfpuntige bloempjes en 't heele schermpje
is ruig van de gele meeldraden.
Nu komen ook fluks de insecten te voor
schijn en een bloeiende klimopheg geeft
de beste gelegenheid om eens volkstelling
te houden van wat er in dezen tijd op
het gebied van vlinders en vliegen nog
beter te zien is. Ook hier reiken herfst
en lente elkander de hand, want al die
insecten zijn overwinteraars en zullen zich
dus over een week of acht kunnen
vertoonen op de eerste bloempjes van vroegeling
of hoefblad, slecht enkele uitgezonderd. De
voornaamste van deze uitzonderingen is de
gewone wesp, die zich gedurende de maand
November nog zeer dikwijls vertoont. Bij
dozijnen omzwermen ze de klimopbloesems
en ook kunt ge ze aantreffen aan den
zonnigen luwen kant van dennen en sparren.
Gaandeweg wordt 't hun echter te machtig
en voor zoover ze het leven houden krui
pen ze weg in hun winterkwartier onder
mos en blad, waaruit ze zelden voor Maart
te voorschijn komen. Maar het andere volkje,
de zweefvliegen, slanke en dikke, de blauwe
keizers en Pollenia's, de geelgroene
drekvliegen en de bonte Aurelia-vlinders, die
zijn allemaal gereed om tekens weer te
voorschijn te komen, al dunt ook, zooals
natuurlijk is, hun aantal.
Ook heeft de klimop hen noodig, tenminste
Knuth vertelt, dat deze plant bij
zelfbestuiving geen vruchten maakt. Intusschen mogen
wij nie} vergeten, dat Knuth's boek dateert
uit den tijd, toen de kruisbestuiving boven
matig vereerd werd en 't is daarom altijd
goed, de zaak nog eens opnieuw te on
derzoeken. Weliswaar ztt de klimop
weinig vrucht als de insecten uitblijven,
maar dat kan ook wel liggen aan het
ongunstig weer, want eigenlijk is het
een Zuidelijke plant. Intusschen rijpt
hij bij ons zijn eerste vruchten al in Januari
en hij gaat daarmee voort tot in April tot
j Al hebben de geschriften van Jan Frans
Willems en zijne volgelingen onvermijdelijk
een geringer waarde als kunstwerk, toch
zijn die voorarbeiders breedverdienstelijk
als bijbrengers der zware bouwstof, waaraan
een komend scheppend geslacht gestalte,
stijl en standbaarheid zou geven. En dat zij
den aard van hun volk kenden en zijn
nooden begrepen, blijkt uit hun grooten
eerbied voor de middeleeuwsche kunstge
wrochten, die ze uit de vergetelheid op
groeven, en in eer herstelden, zoodat het
mogelijk werd er vastvoets op voort te
stijgen als op een onvergankelijke grondvest.
Thans traden echte kunstenaars te voor
en trokken, uit duurzaam steen, blijvend
i prachtwerk op.
j Aanvankelijk was de verskunst het tal
rijkst en flinkst vertegenwoordigd:
De breedaangelegde, veelomvattende, van
nature diepgaande, doch overvruchtbare
Prudens van Duyse;
De naar welluidehdheid strevende
Ledeganck, teergevoelig doorgaans en droef
geestig, schepper nochtans van de prachtige
machtige ode: de drie Zustersteden, welke
zijn naam vereeuwigt;
Door Van Rijswijck dan, de leutige arme
liereman, hervinder van het volkslied en
schrijver van menig bijtend spotvers tegen
taal- en volksverdrukking;
Dautzenberg en Van Droogenbroeck,
vormmannen met artistieke bedoelingen, bij pozen
fijndichters, staande toch immer midden en
voor hun volk;
Onze klare, lieve, lustige, weieens gloed
volle zangers De Cort en Antheunis, met
Hiel naast hen, den wildbezielde;
Jan van Beers met zijn tintelende ver
halen en grootschgestyleerde lierdichten;
De verouderde, zware, Vondeliaansche L.
De Koninck en dienst geestverwant H. Claeys;
De drie Juliussen, voorvechters der vrij
zinnige vaderlandsche gedachte de 't zal
welganer Vuy Isteke, de eposdichter De Geyter,
en Brugges zanger en redenaar Sabbe.
Heel die glansrei van talentvolle kerels,
welke van de nakomelingschap wel meer
achting en vooral meer dank verdienen dan
hun heden gewordt, heeft boven allerlei
middelmatigs wie levert uitsluitelijk
meesterwerk? heerlijksgenoegzaam voort
gebracht om te blijven leven in onze Vlaam
sche dichtkunst, dan nog als ze hare hoogste
hoogte bereikt zal hebben.
Naast hen rijst op, ferm en fier, met den
genialen Conscience vooraan, de haast even
rijke reeks onzer prozaïsten.
En de besten onder hen, in hun sprekendste
uiting, waren ze niet eveneens nationale,
volksgezinde strijders? willend, durvend en
kunnend?
De zachte, reine, nu mannelijk forsche,
dan vrouwelijk teedere, zeker wat al te
optimistische, doch steeds ongeëvenaarde
schetser van het Kempische landleven, hij
die zijn volk leerde [ezen, voelen en lief
hebben, vestigde hij niet zijn eersten roem
met zijn Leeuw van Vlaanderen, tot nog
toe het boeiendste boek der dwepende
knapenschap ? Heeft dit wondere werk ant
woordt maar met een glimlach heeft dit
wondere werk ons niet allen tot Vlaming,
strijder, dichter geslagen?
Sprak zijn tegenvoeter de bezadigde,
nuchter opmerkende, kalme Sleeckx geen
vlammende vlaamsche redevoeringen uit;
riep hij niet: woorden genoeg, thans daden!
en ligt er in zijn keurige vertellingen niet
een groote liefde voor den armen, hulpbe
hoevenden medemensen?
Mag dit laatste eveneens niet getuigd
worden van het gemoedvolle werk van
mevrouw Courtmans, het voortvarende van
Zetternam, het bevallige van Aug. Snieders,
het snijdend scherpe van A. de Vos, het
waargeziene en diepgevoelde van dit te
vroeg gescheiden edel zusterpaar, Rosalie
en Virginie Loveling?
Tony, gij geestige, roerende schilder van
den Ernest Staas, gij kunt, al jokt gij er
fijntjes overheen, het evenmin loochenen;
tot in de geheimste hoekjes van uw humo
ristisch wezen schuilt een flamingant en een
volksjongen.
Max Rooses de voornaamste onder de
oudere critici, bleef tot aan zijn dood een
der gevierde leiders der Vlaamsche Bewe
ging. Ook de minder gelukkige pogingen
van de vroegere tooneelschrijvers loopen in
dezelfde richting, en voor een van zijn
Klimopbloesem
groot genoegen van een groote verscheiden
heid van vogels die de zwarte bessen graag
verorberen. Als de winter tamelijk streng is,
of de vogelbevolking flink talrijk, dan raken
tegen Januari de voorraden van lijsterbes en
meidoorn, duindoorn en Geldersche roos
uitgeput en zelfs de hulst moet aan de beurt
komen. Dan gaat ook de klimop opgeld doen.
Hij krijgt meer gasten, dan al die andere
samen: al onze lijstersoorten, spreeuwen,
kraaien, kauwen, gaaien, vinken,
groenvinken, pestvogels, duiven, zelfs
waterhoentjes.
En hoe mild zaaien zij de plant uit! 't Is
eigenlijk een wonder, dat niet elk bosch
bevloerd en bedekt is met klimop. Van Juni
af vindt ge overal waar de genoemde vogels
vertoefd hebben, zelfs in de stadstuintjes,
de kiemplantjes van klimop en 't is aardig
om te zien, hoe de jongste bladeren lijken
Bij de Boekhandel, aan rde Kiosken e
aanldelSpoorwegstations verkrijgbaar:
GEÏLLUSTREERD
AWNNDBLAD VOOR
REDACTIE: JWICPALBET& ZQSflWfóO
Abonnementsprijs f V.SO per jaar.
stukken schrijft Van Peene den Vlaamschen
Leeuw.
Heel zelfstandig en gewild afgezonderd
van de groote groep der strevenden ontstond
de gedachtenstillere, artistiek-mooiere
WestVlaamsche school.
Hier ook gaat de letterkundige beweging
van een taalkundige beweging uit. Geen
bloot beweren is het, integendeel, gemak
kelijk valt het te bewijzen dat, zonder het
ijveren van de Bo en zijn medewerkers,
veel van de eigenaardigheid der
WestVlaamsche meesters zou weggebleven zijn.
't Klinkt wellicht zonderling, maar in het
merkwaardige Idioticon, in den Rond den
Heerd en Loquela zie ik stof en ivorm voor
tien groote schrijvers.
Ook heeft de eerste Westvlaming en te
vens de grootste, Guido Gezelle, een aan
zienlijk deel in den voorbereidenden verder
meegedreven philologischen arbeid. Een
nieuw voorkomende woordenschat,
plastischer beeldspraak, rijker klankenspel, gepaard
met een lenige bevalligheid, een
ouderwetschzoet aandoende naieveteit, stilwit-frische
gedachte en gevoelen, maar vrijeigen en
beperkt, ziedaar de kenmerken van die
iangmiskende, thans eenigszins overschatte
kleine kunstwereld op zichzelf. Evenals
over de oude taal waakten ze daar over de
oude denkbeelden, vijandig tegenover
NoordNederland, dat hen later zoo triomfantelijk
zou ontvangen, liefst afgescheiden van de
overige strijdlustiger Vlamingen, welke hen
thans zoo hoog ophemelen en zoo willig
navolgen.
Een nieuw motief brachten ze in de
hedendaagsche literatuur, het natuurmotief.
Doch uitbeelding, schildering, muziek ver
drongen de stuwende gedachte, en om de
natuur, verwaarloosden zij aleens den mensch.
Zoo bij Gezelle, ander den oorspronkelijksten
Nederlandschen dichter der XIXde eeuw,
zoo bij Hugo Verriest den leeraar en leider
der school, een apostel op zuiver Vlaamsch
gebied, zoo bij Stijn Streuvels, den
scherpzienden schilder en sterken stijlist, in proza
de evenknie van zijn grooten oom; een we
reld-befaamd geworden eenzame, steeds
Vlaming uit een stuk.
Een onder hen, een vurig jongeling, de
machtig begaafde Rodenbach, zou zich los
rukken uit het schoon maar eng artistieke,
en zichzelf, en zijn studentengilden mede,
blijlustig, fier, gooien in de breede strooming
van 't moderne luide leven. Helaas, die wil
lende stier te vroeg!... En zware handen
drukten.
Zoo kwam het dat West-Vlaanderen
Vlaamsch genoeg, wellicht democratisch
genoeg, niet vrij zijn mocht.
Degene die beide strekkingen, en
algemeene en particularistische tot n zou
brengen, de dichter en voorman Pol de Mont,
jolige wildzang in zijn jeugd, gedegen vir
tuoos in latere dagen, draagt als jongste
der ouderen, en oudste der jongeren, den
helsten naam onder de glansrijke schaar
llllllltllmlIHIMIIIIIIIIIIIIIIttlllllllHltlllHI
op die van de bloeitakken. In den eersten
tijd groeit zoo'n kiemplantje maar traag en
dan probeert het om op zijn eigen beenen te
staan. Dan wordt het ook nog dikwijls door
andere planten verdrukt en verdrongen.
't Blijft geruimen tijd onzeker of het zal
klimmen of kruipen en dikwijls lijkt het een
of het ander, juist zooals bij kamperfoelie,
zonder bepaalde aanleiding of noodzakelijk
heid te gebeuren.
Maar eenmaal goed aan 't groeien dan is
er geen houden aan. Zie maar eens de klimop
van de Ruïne van Brederode of die van het
wandelbosch Groenendaal in Heemstede.
De laatste geven u ook een gereed antwoord
op de vraag of de klimop kwaad kan aan
de boomen. In 't eerst hindert hij in't geheel
niet. De hechtworteltjes kunnen aan den
boom geen voedsel onttrekken, want zij
dringen niet eens door in de buitenste schors.
Zij liggen er alleen vlak tegen aan, uitpuilend
in elk ondiep kuiltje of spleetje. Eigenlijk
is dus de klimop tegen zijn muur of zijn
boom vastgeplakt.
Wanneer echter de liaan de kroon van
den boom heeft bereikt en zich langs alle
twijgen verspreidt dan beneemt hij dezen
het licht en de boom moet sterven. Op
Groenendaal zijn daar voorbeelden genoeg
van te zien. De klimopstammen zijn dan in
dien tijd zeer dik geworden en vaak gebeurt.
dat zij den stam van den vermoorden eik of
beuk geheel verbergen, zoodat er dan in 't
bosch een zware klimopboom schijnt te
staan op eigen stam. 't Is te hopen, dat men
op Groenendaal deze merkwaardige
vegetaiie van klimop in stand zal houden, al kost
het in dat hoekje dan ook een enkelen eik
of beuk.
Vorm en kleur van de klimopbladeren
loopen zeer uiteen, zelfs aan een en dezelfde
plant. De vruchten worden doorgaans zwart;
er zijn echter ook verscheidenheden met
witte en met gele vruchten. Ik kan mij niet
herinneren, die ergens in ons land gezien
te hebben, maar zal er gaarne van hooren,
wanneer iemand ze weet te staan.
jACi-P/THljSSE