De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1915 5 december pagina 10

5 december 1915 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Dec. '15. - No. 2006 Brj de Boekhandel, aan de Kiosken en aan de Spoorwegstation»verkrijgbaar: W3 i Xv?v Abonnementsprijs f T.SÓper jaar. flMIIHIIItllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIHIIIIIIItlHIIIItllllllllltlll IIIIIIIMIHIIIIII 'ANVLA ANDEREN La Belgique Sanglante Een werk van EMILE VERHAEREN I Admirez-vous les uns les autres." Zoo heeft Verhaeren, gegroeid boven angst en twijfel naar het klare licht van het begrijpen, eens gezongen van de menigvoudige heer lijkheid des levens, steunend en bouwend zijn vertrouwen in de menschheid op de bewonderende liefde, die allen en alles ver eenigen zou tot een ideale broederschap van krachten, arbeidend staag en geduldig aan het grand" oeuvre" van den wereld vrede en het wereldgeluk. Zoo heeft hij in zichzelf den droom beleefd, zich gebogen over de wereld en alles opgenomen in zijne bewondering, heel het leven van kracht en schoonheid, zoo rijk en mild aan ontlui kende glorie ... Tot op 4 Oogst 1914 Duitsch land dat groote vertrouwen schokte en hem sloeg, hem en zijne liefde, des te pijnlijker en wreeder, omdat hij het germaansche land beminde en hoopte op zijn vruchtbare, ondernemende en durvende kracht, omdat het ging, zelfbewust naar de toekomst, het open leven der komende eeuwen. En de liefde werd haat, de bittere teleurstelling scheurde uit zijn leven het schoonste en het beste deel. In zijn ziel schreide de desilluzie, in zijn oogen brandde de roode haat, die sterker dan iets ter wereld daden schept en hem deed schrijven het smarte lijke verhaal van België's martelie. Met ontroering heeft hij het opgedragen aan den mensen, die hij vroeger was, de measch, die hoopte en vertrouwde in het evangelie Haring of kuit?" (Ingezonden) Mijne Meeren, In antwoord op het artikel van prof. van Hamel in De Amsterdammer" van 21 dezer ovei De Toekomst", wil ik mijn schuld aan de vestiging van dit blad belijden. In den aanvang van dit jaar ben ik doende geweest om met intellectueele krachten ook de noodige fondsen bijeen te brengen voor een orgaan, dat in voorname plaats tot dadelijk oogmerk had: de bestrijding van de anti-Duitsche perscampagne, waarin ik, terecht of ten onrechte, een grof ongelijk tegenover en eene beleediging van het Duitsche Volk zag, zoomede een zeer ernstig gevaar voor Nederland. Met het oog op de gespannen internationale verhoudingen, wilde ik geene in gewone omstandigheden wenschelijke bemoeiing of medewerking van Duitschers zoeken of, werd zij aangeboden, aanvaarden: wendde mij uitsluitend tot Nederlandsche firma's, wier materiëele belangen gediend zouden zijn door een orgaan, dat hielp waken voor de neutraliteit, waartoe de Regeering wijs en vast besloot, doch welke, door het agiteeren der anti-Duitschers en Belgen vrienden, wezenlijk werd geschaad. Mijne bemoeiingen in deze zijn bekend, o. m. a. aan vele Amsterdamsche bankiers en andere groot-ondernemers van zuiveren Hollandschen bloede van wie eenigen tot medewerking bereid waren. Met den door professor van Hamel als een agent van Duitschland" gequalificeerden heer Reichmann heb ik nimmer gesproken of gecorrespondeerd, direct noch indirect. Bij mijn weten heb ik hem ook nooit gezien. Aan een zich zijne verantwoordelijkheid welbewust Nederlandsch staatsman heb ik mijn plan ontvouwd. Onder voor de hand liggende reserves heeft hij het voorgenomen, in het oog des heeren van Hamel zoo landsgevaarlijk bedrijf goedgekeurd, met de klemmende opmerking, dat de bestrijding van de onbillijke agitatie tegen Duitschland van Nederlandsch standpunt zelfs nuttig kon zijn. Het was in die dagen 't was in Februari; de spanning was groot eene aangename openbaring. Verneihende, dat ook anderen plan had den, geenszins geheel, maar min of meer overeenkomend met het mijne, in welk ver band eene zeer breede rij van namen werd genoemd, waaronder die van prof. Valckenier Kips, heb ik dezen, die daaraan inderdaad der bewondering, welke grooter maakt en verheft... Het boek is geworden n eene beschul diging, zwaarder en geweldiger dan al het geen tot nog toe werd aangevoerd, een aan klacht tegen het Duitsche militarisme en de schending van het plechtig gegeven en be krachtigde woord, n eene verheerlijking, schoon en nobel als geene, van het ver trapte bloedende vaderland. Bloeiende in liefde en haat, gedragen door de edele be geerte België te wreken en te rechtvaardigen, is La Belgique sanglante geworden het credo, dat leeft in ieders overtuiging en overal doordringen zal tot grootere glorie van België's offer aan de zaak van het recht. Dit boek is een getuigenis, waartegen alle pogingen van Duitschland's verontschuldi gingen en leugens lam zullen slaan. En boven alles uit triomfeert de haat, die de kinderen zullen leeren van hunne ouders, die zal zijn als een heilige traditie van vader op zoon, een erfrecht dat wij kochten met het bloed der natie. De haat die niets is dan de liefde, die de overweldigers trapten en schonden, brutaal in hun brute over macht ... Heel de jammerlijke geschiedenis der eerste dagen heeft Verhaeren herschreven: de oorlogsverklaring, de bloedige, niet ver wachte tegenstand te Luik, de gepleegde gruweldaden, de marteling van vrouwen en kinderen, het moorden en het branden, het neerhalen en het verwoesten van alles wat de benden ontmoetten op hun weg, het uit leven der laagste hartstochten in verfijnde wreedheid. En alles omdat België weigerde zich te verkoopen, stand hield, manhaftig, sterk door zijn trouw en de eeuwenoude traditie van heldhaftig verweer, die het gaf het recht op bestaan en vrije ontwikkeling. Door kunsten en wetenschappen, handel en nijverheid, stoere vlijt en ingespannen arbeid, heeft België zijne plaats verworven in de rij der volkeren, en behouden zal het die hoogte en stijgen, groeien, immer door naar de toekomst. Omdat het zich dit recht op zelfstandigheid heeft gekocht met den kost baren prijs van het bloed. Men moet dit lezen in de bezielde woorden van Verhaeren, die opvlammen van veront waardiging, schreien van haat en bloesemen dan weer vol erbarmen. Geef dit boek aan alle twijfelaars, aan alle onverschilligen, aan alle aanbidders van het Pruisische Junkerdom. En zij zullen beleven in het diepste van hun ziel, wat België geleden heeft, wat het nog lijdt, dag voor dag, onder de ver drukking en de miserie. En ze zullen be grijpen dat hier nogmaals een geloof ge kruisigd wordt en dat gansch een volk zijn Golgotha bestijgt, om wille van het ver trapte recht. Maar dieper, tragischer grijpt het boek u aan, als Verhaeren schrijft over Vlaanderen, waar nu de strijd gestreden wordt aan onze sterke" rivier, aan den Ijzer. Daar liggen Veurne en Yperen en Dixmuiden en Nieuwpoort en Pervyse. Daar liggen de stille stedekens op het vruchtbare land, daar slapen ze sinds vele eeuwen. Eens hebben zij het leven gekend, eens heeft men gebouwd hun torens en hallen. Eens ademde er het volle leven en klonk en weergalmde het overal van drukke bedrijvigheid. De jaren gingen, rampen teisterden de streek, en stilaan slui merde het leven in, trok zich terug in de vrome gebouwen en de trotsche torens, leefde er nog slechts in herinnering. Maar alles sprak en getuigde van de vroegere grootheid, alles verheerlijkte het verleden, toen de poorters streden voor hun recht en belangeloos zijne eenvoudige medewerking had toegezegd, mededeeling gedaan van mijne, hierboven omschreven, intenties en bemoedigende bevinding in gezaghebbender! kring. Spoedig daarna werd ik verrast door het verschijnen van De Toekomst", onder redactie van de in alle opzichten bevoegde publicisten Valckenier Kips en baron van Vredenburch, met Professor Sleeswijk, die zich ook der zake zeer kundig heeft getoond. Zijn toen tot de conclusie gekomen, dat n nieuw weekblad, werkend in eene door mij goed geachte richting, voorloopig genoeg was. Mijn werk was afgedaan; totdat ik in de redactie zitting nam. Nu onthult professor van Hamel, dat de door hem gewraakte heer Reichmann aan de oprichting van De Toekomst" heeft medegewerkt. Is dit inderdaad eenigermate het geval wat nu blijkt dan was het m. i. van de Neder landsche heeren onder de om standigheden niet juist geoor deeld om dit toe te laten, maar aller minst een kwaad. Die mij onbekende Duitscher heeft dan de belangen van zijn land bevor derd, doch de heeren Valckenier Kips c.s.. wier integriteit, nationale gezindheid en intellectueele betrouwbaarheid boven eiken twijfel verheven is, hebben uitsluitend het Nederlandsch belang in het oog gehad. Zelfs indien wat men vernam, dat niet het geval was de Duitscher geld had ge geven om te helpen hereiken, dat de tegen zijn land gerichte campagne bestreden werd, dan nog deed prof. Van Hamel wel zeer groot onrecht met de zuiverheid van de motieven en de absolute zelfstandigheid in twijfel te trekken niet alleen van de genoemde heeren, maar ook van later tot de redactie van het blad toegetredenen, die met de op richting ervan en zijne administratie niets te doen hebben. Rondweg gezegd: ik begrijp niet hoe een welgeboren man zijn gelijken zózwak kan achten. Bij de redacteuren ik weet zeker uit naam van allen te mogen spreken speelt geld in deze volstrekt geen rol. Zij ont vangen geen salaris en voor bijdragen een honorarium, dat dit tot duidelijke illu stratie zeer belangrijk lager is, dan hetgeen, bijvoorbeeld, het Nieuws van den Dag" en het Algemeen Handelsblad" vroeger wel de goedheid hadden voor eenvoudige cor respondentie uit te keeren aan Uw dienstwilligen dienaar M. P. C. VALTER Bennekom. 25 Nov. 1915 Antwoord aan den Heer van H. De waarschuwing en het dreigement, waarmede het stuk Haring of Kuit" eindigt, zijn geheel overbodig. Wie zwaar beleedigd wordt, antwoordt niet met grappen en zelfs niet smalend. Ik zal dus ook den toon van den heer v. H. niet volgen, niet insinueeren, Wat Sint Nicolaas ons brengt (Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck) De Goede Heilige komt op Nederlandsch grondgebied hunne vrijheid. En de vijand is gekomen, zijn vreeslijk geweld heeft den slaap gestoord. Obussen floten door de lucht, ontploften in de straten, waar het gras tiert tusschen de steenen en gisteren nog een vroom begijntje met trage voeten ter kerke ging. En alles, alles is gevallen: steen voor steen brokkel den de torens en Yperen's halle begon te branden, overal loeide het orkaan van ver nieling. En weet ge wel wat dit zeggen wil, weet ge wel hoe we hingen aan die oude grootheid met al de vezels van onze ziel, hoe al die stedekens vergroeid waren met ons eigen wezen? Dan zult gij begrijpen dat wij geschreid hebben, ja geschreid als kleine kinderen, dat iets in ons gebroken is, dat nooit, nooit meer hersteld kan. Yperen, Nieuwpoort, Dixmuiden! Al de liefde uit ons leven, dat zij onherstelbaar verwoestten, brooddronken van woede en vernielzucht. Eens heeft Ledeganck gezongen van Brugge en Gent en Antwerpen, de drie zuster steden, maar het nieuwe epos, zooveel tragischer en grootscher, heeft zich afge speeld in die drie kleine stedekens, die sliepen, vergeten door den tijd, en ontwaak ten om te sterven door het geweld der zooals hij, maar kort en bondig hem mijne meening zeggen. Wat de geboorte van De Toekomst" be treft, de schrijver zal zijn antwoord vinden in haar nummer van 27 Nov. en wel van de hand der heeren stichters zelven. Ik hoop, dat de lezers van De Groene" dit daar zullen inzien. Ik zelf wil hier alleen ver klaren en wel met den volsten ernst, dat ik overtuigd ben, dat het bedrijfskapitaal van De Toekomst" geheel in zuiver Hollandsche handen zich bevindt, en dat de redactie in al haar doen en laten volkomen en absoluut onafhankelijk is van iederen vreemden invloed, hoe dan ook, en dat zij geheel en alleen naar haar eigen oordeel en geweten handelt. Ware het anders, ik werkte geen oogenblik mede. Ik hoop, dat de heer v. H. dit ant woord verstaan zal. Zonder grappen en niet smalend, moet ik den heer v. H. opmerken, dat de toon van zijn artikel in hooge male aanmatigend is; hij leest der redactie en den medewerkers van De Toekomst" de les, alsof hij daartoe ook maar de geringste bevoegdheid bezat. Baron van Vredenburch, prof. dr. Sleeswijk, prof. dr. jhr. van der Wijck, dr. mr. Labberton, de heer Valter, prof. dr. Valckenier Kips, prof. dr. H. Visscher, prof. d. Versluys, dr. Molenbroek en ik gaat het aan van ons allen te verwachten of landsgevaarlijk onverstand of kwaadaardig vergif?" Meent de heer v. H. waarlijk, dat wij, en de lange reeks van onze medewerkers, dom of oneer lijk zijn ? dat wij niet weten, wat wij schrijven, of dat wij willens en wetens het Nederlandsche volk, waartoe wij even goed als hij behooren, bedriegen? Durft de Redactie van De Amsterdammer" deze zware beschuldiging volhouden, door een harer leden zoo roekeloos uitgesproken? Ik ben overtuigd, dat al de leden van de redactie der Groene" het wel laten zullen ook maar een der onzen die beschuldiging persoonlijk te herhalen. Waarom doen zij het dan wel collectief?" Waarom daalt de schrijver tot zulke manieren af? De grond van des heeren v. H.'s onbesuisd heid en van het ontbreken der remming door zijn collega's ligt hierin, dat hij en zij niet begrijpen kunnen, dat een ander de dingen anders inziet dan zij. Zoodra men met hen van meening verschilt, zoeken zij naar onbehoorlijke gronden. Deze neiging maakt hen voor publiek debat volledig ongeschikt. Ik acht hun spreken en schrijven over de kwesties, waar het om gaat, vol ledig onjuist; ik ben overtuigd, dat zij en al degenen die met hen meegaan, het Neder landsch belang geheel verkeerd inzien en aanmerkelijk schaden, maar ik weet te goed, dat in deze ingewikkelde verhoudingen en in een volk als het onze sterk afwijkende opvattingen onvermijdelijk zijn, dan dat ik ook maar een oogenblik twijfel aan hun goede trouw. Waarom verwijt de heer v. H. ons domheid of oneerlijkheid? Hij durft zeggen, dat wij pan-germanisten zijn, maar weet hij niet, dat die zelfs in Duitschland vijandelijke troepen. Als men leest in Verhaerens boek van hun dood, dan zal men begrijpen wat zij voor ons waren en hoe gerechtvaardigd wij hen haten die 't ons alles ontnamen, die schonden het graf van ons heilig verleden... Daar is het dat de edele figuur van Albert de wacht houdt, Albert, den koning zonder vrees noch blaam", in wien het ideaal van België's trouw en eenheid geïncarneerd ligt. Hij is het die in zich belichaamt het wezen van België, het broederland van Walen en Vlamingen, die beiden ten strijde zijn geto gen voor het gemeenschappelijk vaderland. In hem wortelt het bestaan van het nieuwe België, dat herwonnen wordt met stage volharding, en ons zoo dierbaar zal zijn, om al die graven die het zal dekken en waar slapen in den Vlaamschen grond de beide kinderen van het moederland. En naast hem vereert onze liefde zijne trouwe gemalin, Elisabeth... Minder direct doen de bladzijden aan, die Verhaeren wijdde aan de minderwaarde der Duitsche kuituur. Hier spreekt meer het intellect dan het gevoel en, dichter als hij is, leeft Verhaeren zich eerst dan geheel maar eene kleine, niet heerschende minder heid vormen, en dat geen enkele onzer redactieleden ooit zien als aanhanger van deze theorie bekend heeft? Mag ik in het voorbijgaan opmerken, dat hij hier smaalt met zijn deze Nederlandsche broeders' of is dit nu heusch grappig? Ik voor mijn persoon verklaar gaarne niet pan-germanist te wezen, en tevens dat ik onder de vele Duitschers, die ik ken, nooit n pan-germa nist ontmoette. Wij zijn overtuigd, en hierop alleen komt het aan, dat kort en bondig, Nederlands belang de overwinning van de centrale machten eischt en niet die der Russen, Franschen en Engelschen. Wij beschouwen de laatste voor Nederland, voor de beschaving en voor Europa, voor al wat ons heilig en dierbaar is, als de grootst denkbare ramp. U, mijnheer v. H., hebt nu niets anders te doen dan deze overtuiging te bestrijden, met gronden en niet door insinuaties van welken aard ook. Naar mijne opvatting vernedert u met de laatste alleen u zelven en uw blad en reikt u een testimonium paupertatis aan uwe zaak uit. Waarom weerlegt u de zoo kalme en juiste redeneering van prof. Verrijn Stuart in de Nieuwe Courant van 18 Nov. niet? Waarom valt u wat telkens weer, door zeer ver schillende personen, in De Toekomst" hier over 'beweerd wordt, niet met zakelijke gronden aan? Waarom geeft u geen feiten en argumenten in plaats van insinuaties ? Wij meenen, dat Frankrijk en Engeland ons eeuwen lang belaagd en geschaad heb ben en dat zij en hunne macht nog steeds het grootste, direkte en indirekte gevaar voor Nederland vormen en voor Nederlands toe komst, en dat Duitschland en Pruisen ons daarentegen nooit naar het leven stonden en nog altijd geenerlei gevaar voor ons uitmaken, dat hunne overwinning en die hunner bondgenooten in dezen oorlog de voorwaarde zijn voor Nederlands blijvenden bloei. Weerleg dit, mijnheer v. H., weerleg dit telkens weer, want wij zullen voortgaan erop te wijzen, omdat wij het onzen, niet aangenamen plicht achten, als goede Vader landers. Verstaat u het, als Nederlanders! U moet er nu eenmaal aan gelooven, en het is goed, dat u het nu vast leert: men kan over belangrijke dingen anders denken dan u en de uwen, en toch noch dom noch oneerlijk zijn. En nu ik toch, door u gedwongen, bezig ben u een beetje terecht te wijzen, wil ik even verder gaan. Het Nederlandsch belang, zooals wij onbevoegden en onnoozelen het nu eenmaal inzien, werd in ons land schro melijk verwaarloosd en in gevaar gebracht. Nederlands goede naam werd bij onze ooste lijke buren, die de heer v. H. immers ook zoo hoog acht," ergerlijk bevlekt door vele onzer landgenooten. Wij vonden het drin gend noodig daartegen te waken en op te treden. De heer v. H. weet uit zijn eigen schrijven, dat dit geen prettige taak is in ons lieve vaderland. Niet ieder was zoo grof tegen ons als hij, alleen omdat hij het niet uit, wanneer hij opgaat in lyrische vizioenen over wat zijne liefde heeft en zijn haat. Maar klaar en helder, zonder vooroordeel, toetst hij het wezen van Duitschland aan de ideeën van recht en liefde, die de wereld leiden en het hoogere bewustzijn van den mensen. Onomstootelijk toont hij aan de inferioriteit van het machtig land, dat zooveel beloofde voor de toekomst en wiens bedriegelijke grootheid gericht was op het ne: vernieling in plaats van opbouw. Daarmede heeft het afgerekend met de wereldevolutie en met de moderne ziel, die bestaat uit: fierheid en vrijheid, menschelijke klaarte en aardsche vreugde, aanstekelijke en edel-gevaarlijke ontroering." La Belgique sanglante! Lees het boek van Verhaeren en gij zult voelen de smar telijke pijn der vele wonden, waaruit drop pelt het edel bloed der natie, maar tegelijk zult gij weten de zekerheid der toekomst die wortelen zal in den gedrenkten bodem en opschieten in gulden aren van nieuw herboren, zegenrijk leven... (Slot volgt) GABRIËL OPDEBEEK met ons eens was, maar velen zijn, dat moet ik erkennen, nog veel grover. Willen de heeren van de De Amsterdammer nu eens van mij aannemen, dat wij deze taak alleen vervulden, omdat wij in het belang van Ne derland dat voor onzen duren plicht hielden ? Geloof in de Entente, vertrouwen in Rus land, haat en vervreemding van Duitschland achten wij. naar ons beste en eerlijkste weten, het allergrootste en snelst dreigende gevaar voor Nederland. Weerleg het, mijnheer v. H.! maar alle insinuatie, hoe hatelijk ook, duwt geen enkel feit, geen enkel argument weg. Duitschland, dat u ook zoo eerbiedigt, werd in ons land schandelijk aangegrepen, dat weet toch iedereen en zoovelen juichen erin, welnu, wij meenen, dat u, daar u im mers de waarheid spraakt, dan toch al den invloed van uw weekblad hadt moeten aan wenden om die verguizing en die ophitsing tegen te gaan. Misschien twijfelt u, en terecht, of het Nederlandsche volk wel naar uw raad zal willen luisteren, het is nog al ironisch, maar u bent optimistisch in dit opzicht, het was dus uw plicht geweest. Wij hebben echter van uw optreden in die richting niets bespeurd. Kunt u u nu verwonderen, dat wij trachten die taak te vervullen, dat wij ons verzetten willen, naar onze overtuiging, tegen wat wij gevaarlijk en slecht achten? voor Nederland! Nederland en de beschaving, hun belang, hun toekomst, zijn de eenige richtsnoeren, die wij gebruiken willen, want Nederlanders zijn wij en hopen wij te blijven, maar ook burgers van Europa. Dus ten slotte! Kunt gij u begrijpen, dat anderen, zeker niet minder bevoegd dan u en de uwen, mijnheer v. H., de eisenen dier belangen anders inzien dan u, of kunt u dat niet? Wees zoo goed hierop categorisch, zonder omwegen te antwoorden. Kunt u het niet, zwijg dan verder; kunt u het wel, zoo eerbiedig onze bedoelingen, en weerleg onze argumenten! 24 Nov. '15 STEINMETZ llltmilimilllliniimmilimillMMlMMI llimmilllHllinmiMNMHHltmill Herfst Nu sterft het fiere, levensblijde woud: een zwijmel nog van late zonnedagen, een woeste praal van lachende gelagen, een nacht'lijk huiv'ren in het koortsend liout, een wild verlangen in het vlammend rood, een kleurendans in 't warrelende omstoeien der bladeren, een ziekelijk ontbloeien. een bang omranken in bedwelmden nood. Zoo sterft de liefde: een laatste zaligheid ontvonkt den weemoed der midzomer[droomen tot ijlen roes dan is de herfst gekomen. den dood omneev'lend der genegenheid. 25 Oct. J. W. VAN ClTTERT 'S *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl