Historisch Archief 1877-1940
N°. 2007
Zondag 12 December
A°, 1915
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. O R O B I O DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden f 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 0.30
Reclames, per regel 0 40
IJÏHOUOj Bladz. 1: Aan prof. Steinmetz, door
dr. Prederik van Eeden. Onze Politieke Gevan
gene, door v. H. Noodzakelijke Beoganisatie
van het Ned. Boode Kruis, door Tribunus II.
Enitenlandsch Overzicht, door . W. Kernkamp.
2: Wybo Anne Borger f- Het Ongelukkige
Polen. Aalmoezeniersweeshuis en Inrichting
voor Stadsbestedelingen, door W. F. van Voorst.
3: Industrie, door dr N. G. van Hnffel. Feuilleton:
Mevr. Niel's Triomf, (slot), door Minca Verster-Bosch
Beitz. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge.
Uit de Natuur, door Jao. P. Thtfsse. 6: Wilhelm
von Bode, door dr. A. Bredius. Oorlogsimpresie
uit ds Portefeuille van M. Bauer.?GabriëlMax,
door W. Martin. Van Vlaanderen: La Belgiqne
Siinglante, II, door E mile Verhaeren. Lodewflk
Plessers, door Jaak Boonen. 7: Nederland op
de Wereldtentoonstelling te San Franciseo, door
J. W. Prins. Avondgracht, door Martin Permys.
Amsterdam Opkomst als Handelsblad, door dr. Joh.
O. Breen. 9: Finanoieele en Economische Erouiek,
door J. D. Santilhano. 10: Vrijwillig
Landstormknrps Motor-, Vaar- en Voerwezen, door Artillerist
Uit een Heldenleven, door B. I. Stouri, teeke. van
H. v. d. Velde. 11: De leege zetels in ons Parle
ment, teekening van Joh. Braakensiek.
Spreekzaal. Damrnbriek, red. K. O. de Jonge.
Schaakspel, red. dr. A. G. Olland,
Bijvoegsel: De arrestatie van den journalist
Bchröder of het verrassende resultaat, teekening
van Joh. Braakensiek.
Aan Professor Steinmetz
Hooggeleerde Heer! pij spreekt met
den ernst, de gelatenheid, de waardig
heid van een weetenschappelijk man, die
opkomt voor de waarheid en zijn goed
recht, teegenover de hartstochtelijke,
onbesuisde aanvallen van een
gemoedsmensch.
Ik wénsch u echter onder 't oog te
brengen dat deeze oogenschijnlijk zoo
zuivere en respectabele houding u niet
past.
Gij zijt, zonder twijfel, hoog geleerd,
en beschikt oover een groote feitenken
nis en een krachtig denk-vermoogen, dat
men met den naam intellekt" aanduidt.
Maar u ontbreekt en dat wist ik
al sints lang wijsgeerig inzicht en
sterk en zuiver rechtsgevoel.
Op dit oogenblik maakt gij gebruik
van de heerschende meening dat een
knap" man ook een wijs man is, dat
intellekt" de hoogste menschelijke func
tie is, en dat iemand die hoog" geleerd
is en de professors titel voert, aanspraak
mag maken op een grooter eerbied voor
zijn oordeel in algemeen menschelijke
zaken, dan den gemiddelden mensen
wordt gegund.
Gij spreekt en voelt u als een be
voegde" en toch zijt gij, in kwesties als
deeze minder bevoegd" dan honderd
duizend Nederlanders, die geen profes
sorstitel voeren of zelfs enkel lager onder
wijs genooten.
Dat zooiets moogelijk is, dat men kundig,
schrander en zelfs hooggeleerd kan zijn
en toch in de gewigtigste zaken minder
bevoegd dan een nagenoeg ongeletterde,
dat is een inzicht, betrekkelijk nieuw,
uzelven blijkbaar geheel vreemd, en door
de feiten uit den grooten oorlog op
treffende wijze geoopenbaard.
Gij ziet de oorzaak van ons optreeden
teegen het gevaarlijk drijven van u en
uw genooten hierin: dat wij niet kunnen
begrijpen, dat een ander de dingen anders
ziet dan zij.
Veroorloof me deeze primitieve ver
klaring nog al onnoozel te noemen. Ik
heb ruimschoots de geleegenheid gehad
het bestaan van anders denkenden te
constateeren, en ik meen, dat ik meer
blijken heb gegeeven van het vermoogen
om mij in het gevoels- en denkleeven van
anderen te verplaatsen dan gijzelf, en
dan uw Duitsche vrienden, die altijd nog
maar niet snappen wat de waereld op
hun Duitschen eigenaard heeft aan te
merken.
Gij schijnt niet te beseffen, dat men
zich volkoomen in een bepaalde denk
en gevoelswijze kan verplaatsen en die
toch met alle macht afkeuren en be
strijden. De man, die* een stuk in zijn
kraag heeft, kan k wel zeggen: jelui
maakt nou zooveel drukte, omdat je je
niet in mijn toestand verplaatsen kunt."
Gij vraagt feiten en argumenten."
Maar, waarde professor, hebt ge nu
waarachtig nog niet geleerd, na deeze vijf
tien maanden van stoffelijk en geestelijk
kampen, dat men met feiten en argu
menten" precies doen kan wat men wil,
en bewijzen, dat zwart wit is en wit
zwart ?
Ik heb geduurende den oorlog een
groote boeken plank vol oorlogs-lectuur
gekreegen, van beide zijden. Zijn er bij
geval aan n kant minder feiten en
argumenten" dan aan de andere? Vindt
men niet eevenveel welspreekendheid,
eeven veel logica, eeven veel historische
kennis, eeven veel vernuft aan de eene
kant als aan de andere? En wordtalles
niet beheerscht door de overmachtige
factor van het affekt, het gevoel, de in
tuïtie waardoor alle feiten en argu
menten worden verdraaid en gekneed,
gerangschikt en belicht, op zoodanige
wijze dat het gewenschte bewijs wordt
verkreegen?
Leeft ge werkelijk in de illuzie dat bij
u geen affekten een rol speelen, maar
dat gij alles meet met den feilloozen maat
staf der weetenschappelijke waarheid?
Wat ge zegt oover het gevaar voor
Nederland van de kant van Engeland en
Frankrijk, en de zeegen van een Duitsche
hegemonie, lijkt ons vervaarlijke onzin,
door geen enkel feit van thans of vroeger
te bewijzen maar meent ge nu wer
kelijk dat er met u in deeze kwestie
reedelijk te discussieeren valt? Hebt
ge zoo weinig zelf-kennis zoo weinig
zelf-kritiek, dat ge uw oovertuiging niet
begrijpt als een j^evoe/soovertuiging, ont
staan en in stand gehouden door uw
sympathie met het Duitsche weezen en
den Duitschen aard.
En daar teegen oover kan men niets
anders stellen dan een krachtig
uitgesprooken teegen-oovertuiging, dat gij,
ondanks al uw geleerdheid, in deeze
zaken een domoor zijt, omdat ge niet
voelt, verstaat ge, wat ons in dat Duit
sche weezen teegen de borst stuit en
met ergernis en wreevel vervult.
Al nu zoogenaamd bezadigd en
reedeverlangen naar een waardige,
weetenschappelijke discussie is schijn en lade.
Er valt niet aldus te discussieeren
met een man die mist de fijnere gevoels
waarden die ons onmisbaar voorkoomen,
beneevens het wijsgeerig inzicht dat
zulke gevoels-waarden den inhoud en het
weezen vormen van alle verstandelijke
wijsheid.
Gij mist het gevoel van fel en
onmiddelijk verzet teegen schendingen van de
persoonlijke vrijheid, teegen geweld
daden, zooals die nu eenmaal onmisbaar
zijn in het Pruissische systeem.
Gij mist het gevoel van fierheid en
zelfstandigheid, dat een militair en poli
tiek dwang-régime als onduldbaar ver
werpt, en als het grootste onheil ducht.
Gij mist het fijne gevoel van afkeer
tegen grofheid, plompheid, onderdanig
heid en brutaliteit welke eigenschap
pen ons, Hollanders, in den
Noordduitscher dermate onaangenaam aandoen
dat wij ze willen vergeeven aanziend
onze eigen gebreeken maar in geen
geval kunnen verdragen als ze samen
gaan met arrogantie en aanspraak op
meerderheid.
Gij mist het rechtsgevoel, en het ge
voel van menschelijkheid, dat zonder
weifeling een stelsel veroordeelt waarbij
wreedheeden als de Lusitania-moord,
en het doodschieten van onschuldigen,
van eedele vrouwen en weerlooze kinde
ren tot de intrinsieke noodzakelijkheeden
behooren.
Gij mist het vrije oordeel dat
onmiddelijk het verschil voelt tusschen de
dwangmaatreegelen der geallieerden, die
optreeden als de temmers van een wild
dier, en de methodische, wel-ooverle^de
wreedheden der Duitschers die nog door
drongen zijn van de barbaarsche idee
dat men zijn teegenstanders moet ver
lammen door angst en vrees.
De Pruissische staat is gevaarlijk als
een roofdier, omdat hij gelooft in de
theorie van gewelddwang, van
schrikaanjagen en van een oorlogs-recht waarin
alles geoorloofd is, als het belang van
den Staat het eischt.
Lichamen met zulke beginselen zijn
vijandig aan de menschheid en er is
absoluut geen plaats voor verontwaar
diging als men ze tracht te temmen door
honger. Dat is nog de zachtste, minst
wreede wijze waarop men een roofdier
onschadelijk maakt.
Die dingen begrijpt gij niet, omdat gij
den gang der menschheid, en het weezen
der menschelijkheid niet begrijpt. Voor
u is, naar uw eigen woorden, de droom
van een groot communistisch
waereldrijk niet alleen onmoogelijk maar ook
leelijk en verwerpelijk.
Meent gij dat het iets zou baten
hieroover in discussie te treden ? Waar zulk
een diep gevoels-verschil is, daar zijn
alle reedelijke argumenten ijdel -- daar
kan men niet anders doen als de eigen
oovertuiging formuleeren met alle scherpte
en handhaven met alle kracht.
Maar een dwaling moet ik nog uit
drukkelijk bestrijden dat gij en uw
Toekomstvrienden beeter jeegens
Duitschland gezind zou zijn dan ik.
Ik heb het geestelijke Duitschland zoo
lief als de beste Duitscher, en juist
daarom keert zich mijn ergernis en ver
zet teegen de Mantsjoe's van Potsdam
de Potsdamnation" zooals Shaw
zegt die het eedele volk vergiftigen
met hun grootheidswaan, hun ijdelheid
en hun machtdorst.
Gij zult toch wel weeten dat de
bewooners van het Duitsche rijk geen een
heid vormen, noch als ras, noch in gods
dienst of gezindheid. De beste Duitschers
die ik ken zijn Jooden, de Pan-germaan
Max Harden is een poolsche Jood, en
de groote massa van het Pruissische
volk is onmiskenbaar Slavisch. Het
slavische Duitschland leevert de kruiperige
kellner's, de barsche beambten en de
gehoorzame soldaten.
Wat beteekent dan dat gepraat oover
Germanen-dom en Deutschtum?
Wij Hollanders zullen ons werkelijk
niet afkeeren van het goede Duitschland
als het komt met een tweede Goethe of
een tweede Beethoven. Maar dan moeten
eerst de innerlijke vijanden van Duitsch
land die ook vijanden zijn van vrijheid
en menschelijkheid, zijn verslagen.
Dat kunnen de geallieerden niet doen,
dat kunnen alleen de goede Duitschers
zelf, als ze ontwaken uit hun roes van
Waereldheerschappij en gaan strijden
voor eigen politieke en geestelijke be
vrijding.
FREDERIK VAN EEDEN
Onze Politieke Gevangene
Wij hebben in Nederland weer eens onzen
politieken gevangene, 't Was in zoo lang
niet gebeurd!
Dat zat in het pakje, dat op den vorigen
Zaterdagavond bij wijze van verrassing aan
de natie is thuis bezorgd geworden. En de
Nederlandsche regeering zelve heeft haar
die surprise bereid.
Juridisch moge het hier immers een bevel
van de rechtbank zijn, de aandrang is be
grijpelijkerwijs uitgegaan van de regeering,
en deswege blijft zij aansprakelijk.
Zij had ons waarlijk wel dit koopje mogen
besparen!
Niet de heer Schröder, of De Telegraaf"
toch, zijn eigenlijk de lijdende partij van dit
optreden van de stokkeknechts der justitie,
dat den verschrikkelijksten misdadiger waar
dig ware.
Neen, de kwalijk overlegde maatregel
is een vergrijp tegenover de belangen van
het Nederlandsche volk.
Natuurlijk komt in de eerste plaats wat
men den heer Schröder heeft aangedaan,
niet te pas. Er is een groot verschil tus
schen het betreuren van zekere uitingen in
de krant, en een fatsoenlijk man daarvoor
hals over kop in het Huis van Bewaring
te jagen.
Dat de regeering niet gevoeld heeft, hoe
zeer hiertegen het gemoed van Nederland
in opstand moest komen, bewijst helaas
eens te meer, dat deze regeering, ondanks
al haren volkswil", van het volk bitter ver
en vreemd af staat.
Waarschijnlijk veroorlooven zich de toon
aangevende kringen in Den Haag eene
grenzelooze minachting voor De Telegraaf".
Ook de bespreking in de Kamer werd blijk
baar opgevat als eene artilleriebeschieting,
waardoor die krant sturmreif" was ge worden.
Maar wanneer de regeering nu daarom
het blad in een staat van vogelvrijheid
waande, waardoor men ook het sterkste
aanpakken kon riskeeren, dan heeft zij gere
kend buiten... een groot deel van't overige
Nederland, waarin nog pootiger leven zit.
Het is nu eenmaal, zooals de voorvaderen
reeds zeiden in deze landen, daar de vrij
heid van schrijven altijd groot was, zeer
difficiel, courantiers en nieuwsschrijvers
iets aan te doen".
Zeer zeker, niemand vergete, dat het vrije
woord, ook moet zijn en blijven: het ver
antwoordelijke woord!
De redactie van De Telegraaf heeft in
haar kritiek vaak de juiste manier gemist.
Vooral in tijden als deze worde het ver
schil tusschen verontwaardiging en venijnig
heid ; tusschen durf en effectbejag; tusschen
oprechtheid en doordraven, nimmer uit het
oog verloren. En, ook bij grieven tegen 't
regeerings-beleid, sta het: right or wrong,
my country, voorop ! Bij De Telegraaf scheen
een en ander wel eens voorbij gezien. Ook
de aantijgingen, waarvoor men nu den hoofd
redacteur heeft gepakt, worden b.v. in Enge
land maar al te gereedelijk door de oppo
sitie aangegrepen, om Grey te pressen tot
een scherper beleid tegenover ons land, dan
de Engelsche regeering zelve, inderdaad
begeert.
Maar men verwachte van onze natie niet,
dat zij met gelatenheid zókras de zware
hand der overheid in de persoonlijke vrijheid
zou zien ingrijpen, al moge dan eenig uit
den band springen zijn aan te wijzen.
In het ruwe erts, zit klinkend metaal.
Menigeen gevoelt, dat het dezelfde Telegraaf
is geweest.diezoo vaak op onomwonden wijze,
heeft uiting gegeven aan nationaal besef en
wasch-echte, borrelende volksgevoelens;
geijverd tegen de demoralisatie en
smokkelcorruptie.
Gevoelt ook, dat het herhaalde overkoken
van De Telegraaf voor een niet gering deel
't gevolg is van den druk, den
onverstandigen druk, dien de regeering sinds
den oorlog op onze publieke opinie en op
onze pers heeft trachten te leggen.
Deze liberale regeering heeft immers van
den aanvang af de wijsheid vergeten, welke
van Napoleon wordt aangehaald: dat men de
drukpers zelve, de wonden moet heden laten,
die zij slaat.
Het behoeft geen geheim te zijn, hoezeer
de groote pers er van regeeringswege toe
is gebracht, om over de grootste nationale
aandoeningen en vragen van dezen tijd te
zwijgen.
Maar terwijl de regeering zoo aan alle
kanten het deksel van den theeketel meende
te kunnen neerdrukken, om den wasem
er onder te houden, ging de stoom met
een luid geraas lucht zoeken langs vrijwel
n enkele plaats: De Telegraaf.
Wij vreezen, dat de regeering zich met
deze methode ten slotte deerlijk heeft gebrand.
Alle overdrijving immers schaadt. En
evenzeer als die van den kant van De Te
legraaf soms averechts gewerkt heeft, en
aan pro-Duitsche propaganda voordeel heeft
gedaan, evenzoo heeft nu de overdreven
maatregel der regeering, op den keper be
schouwd, ons en haar tegenover het buiten
land tienmaal meer in verdenking gebracht,
dan 't geheele artikel van den heer Schröder!
Nu vermeldt de geheele Ententepers zijne
arrestatie, als een bewijs van de
proDuitschheid van ons gouvernement.
Nu staat zijn losse aantijging volledig
overgedrukt in Times, in Daily Mail, in
Journal en Matin, in alle bladen. Een
artikeltje, dat anders niemand daarginds ge
lezen zou hebben, en hier te lande menigeen
was gepasseerd, is thans tot een internati
onaal document gemaakt, door duizende
argdenkende oogen, in allerlei plaatsen en
landen, gespeld.
En onze regeering, die zich eenige
buitenlandsche moeielijkheden van den hals meende
te kunnen schuiven, dat zij 't gemakkelijk
heeft, beweert niemand! heeft er ons
land veel dikker ingezet! Zij heeft de publieke
opinie en de pers bij de geallieerden tegen
ons in 't harnas geroepen, en die zijn in
enkele landen op 't oogenblik wel de eigen
lijke regeerders.
Zoo is dan het St. Nicolaaspaketje leelijk
uitgepakt, en vraagt men zich met eenige
zorg af: hoe komt ons land weer met fat
soen uit dit lastige geval?
Een ware puzzle! De meeste surprises
verdwijnen den volgenden dag in den
prullemand. Maar met deze blijft men nog
zitten: met Schröder in de cel, en met het
opzienbarende proces op komst; met De
Telegraaf ; met de opwinding van het ge
heele buitenland; met de hardhandig aan
getaste persoonlijke vrijheid bovendien.
leder vaderlander moet zeker wenschen,
dat eene behoorlijke oplossing gevonden
wordt, en de ongelukkige indruk hersteld.
ledere betrokkene dient daartoe mede te
werken. Het is geen zaak voor leedvermaak!
Ook hier geldt het: right or wrong, my
country. Gelijk of ongelijk: 't betreft het
vaderland.
v. H.
Noodzakelijke Reorganisatie
van het Ned. Roode Kruis
Een verblijdend teeken! Blijkens het
onlangs uitgekomen voorloopig verslag
over de Begrooting van Oorlog is in de
afdeelingen besproken de positie van het
Nederlandsche Roode Kruis.
In het voorloopig verslag lezen we toch:
Eenige leden verklaarden dat hetgeen aan
het licht is gekomen omtrent het optreden
van het Roode Kruis tijdens de mobilisatie
en omtrent de verhoudingen in den boezem
van dat lichaam hun vertrouwen daarin
ernstig had geschokt." Uit de daarop vol
gende zinsneden blijkt dat die leden onder
meer bevreesd zijn dat wanneer ons land in
den oorlog mocht worden Getrokken, de
kans op een doelmatige organisatie uiterst
gering zal blijken te zijn. Zij informeeren
daarom bij de Regeering in hoeverre de
organisatie van den Rijksverplegingsdienst
er op berekend zal zijn een goeden gang
van zaken te waarborgen ook zonder hulp
van het Roode Kruis.
Het is inderdaad verblijdend voor elk die
zich interesseert voor de verpleging van onze
soldaten, dat uit de Kamers stemmen zijn
opgegaan om inlichtingen. Eindelijk zal dan
aan de taktiek van negeeren van elk verzoek
om publiciteit, van niet-houden van jaar
vergaderingen, niet-publiceeren van een ver
slag een einde komen Via den Minister
van Oorlog zal nu eindelijk bekend worden
wat sinds Augustus 1914 tot stand is
gebracht.
Of zal de Minister van Oorlog antwoorden?
De organisatie van den
rijksverplegingsdienst is er inderdaad op berekend een
goeden gang van zaken te waarborgen, ook
zonder hulp van het Roode Kruis." Daar
mede zou dan de beantwoording der overige
vragen komen te vervallen.
Deze enormiteit zullen wij echter niet te
hooren krijgen. Het artikel van de Groene
van 27 November over Hospitaalsoldaten"
doet ons zien dat ook in dien tak van dienst
nog wel iets te organiseeren valt en dat
zoo hooghartige woorden dus niet gesproken
zullen kunnen worden.
De minister zal dus op de tot hem ge
richte vragen moeten ingaan, zijn opvatting
moeten mededeelen over den inwendigen
toestand der vereeniging en de doeltref
fendheid harer organisatie.
Hij kan zich verzekerd houden dat zeer
velen met belangstelling het antwoord zullen
lezen.
Intusschen schijnen deze vragen van leden
der Tweede Kamer, in verband met den
storm van enkele uren die woei op de reeds
vermaard geworden vergadering in het Paleis
Kneuterdijk reeds gevolgen te hebben ge
had. De ondervoorzitter, dat is degeen van
wien de dagelijksche leiding moest uitgaan
heeft zijn demissie genomen. Als nu de
minister den doofpot ongebruikt laat, de
Kamer belangstelling blijft toonen en de
reorganisatie-commissie het hare doet, dan
hebben wij waarlijk nog de kans dat het
Hoofdbestuur het roer omlegt en een nieuwen
koers gaat zeilen. TRIBUNUS II
imiimiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiMiHiiiii
Toen Leopold von Ranke in 1885 zijn
negentigsten verjaardag vierde en zijne leer
lingen en vrienden hem kwamen
gelukwenschen, hield hij, uit dankbaarheid, voor hen
een klein college. Een geschiedkundig be
toog, waarin hij o.a. aan zijne vereerders
uitlegde, hoe bij hem het plan was gerezen
om een wereldgeschiedenis te schrijven.
Dat plan had hij vermoedelijk al lang in zich
rondgedragen, maar het was de oorlog van
1870, die hem den moed gaf om het ten
uitvoer te brengen. De geschiedenis van
de negentiende eeuw had hij altijd gezien
als den strijd tusschen twee elementaire
maatschappelijke krachten: de revolutio
naire en de behoudende; twee groote vol
ken waren bij uitnemendheid de dragers
van die beide beginselen, nl. het
Romaansche Frankrijk en het Germaansche Duitsch
land. Door den oorlog van 1870 nu was, zoo
meende hij, het revolutionaire element zoo
al niet voor altijd overwonnen, dan toch
voor geruimen tijd onschadelijk gemaakt.
De wereldgeschiedenis zooals Robert
Fruin den inhoud van Ranke's kleine college"
samenvatte schijnt aan Ranke thans be
veiligd tegen de doodsgevaren, die haar nog
onlangs van den kant der revolutie bedreig
den. Een rustpunt is thans bereikt, van
waaruit gezien het blijken zal, dat ai de
paden, die de menschheid tot nog toe be
wandeld heeft, ten slotte op dit ne punt
samenloopen. Zoo is dan eindelijk de een
heid ontdekt, waaruit zich de afzonderlijke
deelen gereedelijk laten verklaren. Gelijk een
verhaal noodzakelijk onvolledig en onbe
vredigend zal wezen, zoolang er de
ontknooping aan ontbreekt, zoo zou onvermij
delijk elke wereldgeschiedenis gebrekkig en
onverstaanbaar zijn gebleven, die geschreven
ware voordat het jaar 1870 de oplossing van
het probleem had geleverd".
Voor Ranke culmineert de geschiedenis
dus in de stichting van het Duitsche Rijk;
daarmede is de kroon op het werk der Schep
ping gezet; dat Duitsche Rijk zal voortaan
de wachter zijn van rust en orde in staat
en maatschappij. Eerst na 1870 is dus het
oogenblik aangebroken, waarop een ge
schiedschrijver het onmetelijke veld van het
verleden kan overzien; eerst toen heeft
Ranke zich gezet tot het schrijven van een
wereldgeschiedenis.
Wat Ranke destijds uitsprak, is ook thans
nog de meening van velen; zij zien in het
Duitsche Rijk het schild tegen de Revolutie.
Zij mogen zich daar meer of minder van
bewust zijn, hunne wenschen omtrent den